RECHTBANK s-gravenhage nevenzittingsplaats Zwolle. Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 11/30612



Vergelijkbare documenten
vanstate /1. Datum uitspraak: 8 februari 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ1014

ECLI:NL:RBDHA:2013:9745

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5127

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2017:7903

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Raad van State /1/V1. Datum uitspraak: 2 november 2009

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 31 januari 2013 in de zaak tussen

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286

ECLI:NL:RBSGR:2003:AN9458

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2016:7104

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 17 maart 2008

Uitspraak. RECHTBANK 's-gravenhage. Assen 07/ januari inzake:

uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 december 2010

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 29 augustus 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2017:2650

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

ECLI:NL:RBSGR:2001:AD6182

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6304

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2007:AZ9709


AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2010:BM8422

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBDHA:2016:8644 Permanente link: Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2016:16922

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 September 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBNNE:2016:678

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

vanstate /1/V6. Datum uitspraak: 28 maart 2012 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBDHA:2017:2785

ECLI:NL:RBSGR:2011:BU5225

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:


ECLI:NL:RBDHA:2015:7835

Transcriptie:

RECHTBANK s-gravenhage nevenzittingsplaats Zwolle Sector Bestuursrecht, Meervoudige Kamer voor Vreemdelingenzaken Registratienummer: Awb 11/30612 Uitspraak in het geding tussen: [eiser], geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit, IND dossiernummer [nummer], eiser, gemachtigde mr. B. de Haan, advocaat te Lemmer; en de minister voor Immigratie, Immigratie en Asiel, voorheen: de minister voor Immigratie en Asiel, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te s-gravenhage, vertegenwoordigd door mr. J.P. Guerain, ambtenaar ten departemente, verweerder. 1. Procesverloop Op 13 september 2011 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 21 september 2011 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Bij brief van 21 september 2011 is daartegen beroep ingesteld. Bij brief van 26 oktober 2011 is het beroep voorzien van gronden. Op 3 november 2011 zijn nadere stukken ingediend. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij verzoek van 21 september is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Het verzoek is bij uitspraak van 9 november 2011 (Awb 11/30614) toegewezen. Bij brief van 5 januari 2012 heeft verweerder nadere stukken ingediend. Het beroep is ter zitting van 16 januari 2012 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Tevens zijn verschenen drs. Th. Trompetter, algemeen directeur van MediFirst en W.B. Scheepens, manager van MediFirst. 2. Overwegingen 2.1 Blijkens de gronden van beroep en het verhandelde ter zitting is het geschil beperkt tot de vraag of: - de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) te verlenen, in stand kan blijven;

- verweerder eiser een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 juncto artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder s, van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft kunnen onthouden. 2.2 Voor zover thans van belang heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser, omdat hij toerekenbaar geen of onvoldoende reis- of identiteitsdocumenten dan wel andere bescheiden, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder een aantal elementen uit het asielrelaas opgesomd, op basis waarvan is geoordeeld dat het relaas de positieve overtuigingskracht mist die in dat geval geëist mag worden om de juistheid ervan aan te kunnen nemen. Verweerder acht het relaas daarom ongeloofwaardig. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking de vervolging van mensenhandel, omdat hij geen aangifte heeft gedaan en niet op andere wijze medewerking heeft verleend aan strafrechtelijk onderzoek naar of berechting van een verdachte van mensenhandel. 2.3 Eiser heeft aangevoerd dat het advies van MediFirst van 9 augustus 2011 (hierna: het MediFirst-advies) ruim één maand voor afname van de gehoren in het kader van zijn aanvraag is uitgebracht.gelet op de medische toestand zoals die bij eiser bestond op 13 september 2011 (eerste gehoor) en 15 september 2011 (nader gehoor), moet gelet op het tijdverloop sterk getwijfeld worden aan de nauwkeurigheid van het MediFirst-advies. Eiser voert aan dat het Protocol Medisch advies Horen en beslissen (hierna: het Protocol) dat MediFirst hanteert niet aangeeft op welk moment een dergelijk onderzoek moet worden verricht en in zoverre onvolledig is. Weliswaar wordt in de nadere toelichting van 3 januari 2012 die MediFirst in deze zaak op verzoek van verweerder heeft uitgebracht (hierna: de toelichting) aangegeven dat de medewerker van verweerder die het gehoor afneemt alert moet blijven op de wijze waarop het interview verloopt, maar deze is geen medisch deskundige. In de toelichting staat verder dat het in sociaal-medische advisering niet bepaald ongebruikelijk is te motiveren welke beperkingen medisch niet zijn gevonden, maar die eis vloeit volgens eiser wel voort uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 oktober 2011 (LJN: BU1283). 2.4 De rechtbank overweegt dat de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak heeft geoordeeld dat in een advies van MediFirst, in afwijking van hetgeen daarover in paragraaf 2.4 van het Protocol is vermeld, geen enkele onderbouwing wordt gegeven van de conclusie dat geen sprake is van medische problematiek die van invloed kan zijn op de verklaringen van de vreemdeling. Het advies van MediFirst is daarom niet inzichtelijk en indien verweerder geen nader onderzoek laat doen, voldoet verweerder niet aan de vergewisplicht die ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op hem rust. Ten aanzien van eiser is het MediFirst-advies uitgebracht, dat door verweerder bij het horen en de besluitvorming is betrokken. Daarin is evenmin een onderbouwing gegeven van de conclusie dat er geen beperkingen zijn op grond van medische problematiek die van invloed kunnen zijn op het horen en/of het beslissen, waardoor het advies niet inzichtelijk is. Nu verweerder zich er in de besluitvormingsfase niet van heeft vergewist dat dit advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is, is het besluit naar het oordeel van de rechtbank genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. 2.5 De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, nu verweerder MediFirst in dit geval om een nadere toelichting op het advies heeft gevraagd en de toelichting is gegeven.

2.6 Voor wat betreft de totstandkoming van het MediFirst-advies is in de toelichting het volgende opgenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd, en is in dit geval ook uitgevoerd, conform het voorgeschreven Protocol, inclusief het gebruik van het aan de medisch adviseur voorgeschreven advies-format. De medisch adviseur doet geen onderzoek naar de plausibiliteit van de verklaringen van de vreemdeling en geeft ook geen oordeel over de causaliteit tussen bevindingen en verklaringen. Dat is voorbehouden aan verweerder. Wel gaat de medisch adviseur op zoek naar medische beperkingen, zowel lichamelijke als psychiatrische, die als beperking worden aangemerkt in het kader van het horen en het beslissen. De vreemdeling wordt vóór de vrijwillige deelname aan het MediFirst-onderzoek voorgelicht door VluchtelingenWerk Nederland. Medewerkers van MediFirst schetsen bij aanvang van het onderzoek het doel en de werkwijze daarvan. De vreemdeling, en in casu dus ook eiser, krijgt de gelegenheid om zelf zijn medische problemen aan te geven en vervolgens stelt de verpleegkundige een reeks vragen. Ook door observatie wordt gezocht naar beperkingen. Er vindt tevens een oriënterende psychiatrische anamnese plaats. Het medisch advies wordt korte tijd, enkele dagen tot circa één maand, voor het gehoor opgesteld, zodat mag worden aangenomen dat het een juist beeld schetst van de gesteldheid van de vreemdeling ten tijde van het gehoor. Het advies kent geen uiterste houdbaarheidsdatum maar wel moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er zich nadien wijzigingen hebben voorgedaan. Daarom moet verweerder alert zijn op eventuele problemen die na het onderzoek kunnen zijn ontstaan, mogelijk pas tijdens het gehoor onder druk van bijvoorbeeld het asielrelaas. Indien nodig kan verweerder een nieuw advies vragen. De procedure voorziet er ook in dat als de vreemdeling of diens advocaat later serieuze problemen opmerkt, deze aan verweerder kunnen worden voorgelegd. Ook zo kan een reden ontstaan om een nieuw advies op te vragen. In de toelichting is ten aanzien van de inhoud van het advies het volgende opgemerkt. Als uit het onderzoek blijkt dat er mogelijk medische beperkingen zijn maar deze niet zozeer van invloed zijn op het horen en beslissen, kan dit reden zijn om de vreemdeling door te verwijzen naar een behandelaar. Dit wordt vervolgens ter kennis van verweerder gebracht, zonder medisch inhoudelijke omschrijving. In de regel wordt deze verwijzing vermeld in het advies bij overige opmerkingen. Bijvoorbeeld: als iemand slecht ter been is maar niet veel pijn heeft, is dit niet van invloed op het horen en beslissen, maar kan dat wel reden voor doorverwijzing naar de behandelsector vormen. Bij het onderzoek van eiser zijn weliswaar enkele klachten naar voren gekomen, maar die zijn niet van invloed op de mogelijkheid te worden gehoord en staan ook zijn verklaringen niet in de weg. Hij was niet ziek, had al langere tijd geringe luchtweg- en spijsverteringsklachten en op zijn rechteronderarm zat een litteken, waarvan melding is gemaakt in het advies, conform het Protocol. Psychiatrisch zijn er geen symptomen gemeld en ook bij gerichte navraag niet gebleken. Verder zijn tijdens het gehele onderzoek geen medische beperkingen voor horen en beslissen gesignaleerd. Het medisch advies beperkt zich meestal tot de vermelding van de beperkingen waar verweerder rekening mee moet houden. In voorkomende gevallen wordt gemotiveerd waarom geadviseerd wordt een vreemdeling niet of nog niet te horen. Ook wordt het gemotiveerd als verweerder wordt geadviseerd een bepaalde actie te ondernemen. Voor eiser was dit niet het geval. In de sociaal-medische advisering is het ongebruikelijk, zo niet onmogelijk, te motiveren welke beperkingen medisch níet zijn gevonden. Wel moet duidelijk uit het advies blijken dat een bepaald onderzoek in een zekere omvang en door de juiste professionals heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van eiser is het onderzoek volgens het Protocol verricht, hetgeen blijkt uit ondertekening van het advies door zowel de verpleegkundige als de arts die het advies hebben uitgebracht. 2.7 De rechtbank overweegt dat uit de toelichting en de verklaringen van Trompetter en Scheepens ter zitting volgt dat het medisch advies wordt opgesteld aan de hand van het Protocol. Dit Protocol bevat een aantal bijlagen, waaronder het Onderzoeksformulier (bijlage

A) en het Model medisch advies (bijlage B). Bijlage A bevat de cliëntgegevens, onderverdeeld in een aantal paragrafen, waaronder de persoonlijke leefsituatie van de vreemdeling en zijn medische gegevens. Onder medische gegevens wordt aangegeven welke medicatie de vreemdeling gebruikt en op welke onderdelen (onder meer spijsvertering, cardiale klachten, metabolisme) klachten bestaan. Deze bijlage wordt niet aan verweerder verstrekt. Als de vreemdeling of zijn advocaat verzoekt om in het bezit te worden gesteld van deze bijlage, wordt dat verzoek gehonoreerd. Verweerder ontvangt alleen bijlage B, waarin het medisch advies wordt gegeven dat is gebaseerd op de bevindingen zoals die in bijlage A zijn opgenomen. In de zaak van eiser bevat het procesdossier dan ook alleen bijlage B. Eiser beschikt niet over bijlage A en heeft deze ook niet opgevraagd. 2.8 De rechtbank is van oordeel dat het MediFirst-advies, bezien in samenhang met de toelichting, op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk en concludent is en dat verweerder dan ook aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Dat in voorkomende gevallen tijd verstrijkt tussen het onderzoek en het horen van de vreemdeling en dat het Protocol daarin niet voorziet, volgt de rechtbank niet, gelet op de toelichting. De hoormedewerker van verweerder dient alert te zijn op ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op het horen, maar ook de gemachtigde van de vreemdeling kan dergelijke ontwikkelingen signaleren. Dat medewerkers van verweerder geen medisch deskundigen zijn maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zij niet kunnen signaleren dat zich tijdens het gehoor bepaalde problemen voordoen, dan wel dat achteraf wordt geconstateerd dat zich mogelijk problemen hebben voorgedaan tijdens het gehoor. Eisen van zorgvuldigheid kunnen dan onder omstandigheden meebrengen dat verweerder zich richt tot een medisch deskundige. Naar het oordeel van de rechtbank deden deze omstandigheden zich in het geval van eiser niet voor. Ten aanzien van eisers stelling dat uit de Afdelingsjurisprudentie volgt dat ook in het geval er geen medische beperkingen zijn geconstateerd dit uit het advies moet blijken, overweegt de rechtbank dat zij dient te beoordelen of in hetgeen eiser heeft aangevoerd grond kan worden gevonden voor het oordeel dat het MediFirst-advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen en naar inhoud niet inzichtelijk en concludent is. Dit geldt zowel voor adviezen waarin een beperking is aangenomen, als voor die waarin een dergelijke beperking niet is gevonden, zodat eiser in zoverre kan worden gevolgd. De rechtbank acht de verklaring van MediFirst dat het ongebruikelijk, zo niet onmogelijk, is om te motiveren welke beperkingen medisch niet zijn gevonden, niet onbegrijpelijk. Echter het advies zoals dit wordt uitgebracht in de vorm van bijlage B, hiervoor genoemd, voldoet om de hierboven genoemde redenen niet. Op verweerder rust een vergewisplicht. Met de toelichting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan die plicht voldaan. Het voorgaande betekent dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit niet van de door eiser afgelegde verklaringen heeft mogen uitgaan. 2.9 Eiser heeft het oordeel van verweerder zowel ter zake het tegenwerpen van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 als ter zake van de geloofwaardigheid bestreden. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet of onvoldoende gemotiveerd de juistheid van het oordeel van verweerder heeft betwist. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat aan het relaas geen geloof kan worden gehecht. 2.10 Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij tot de Yoruba-stam behoort en christen is, wat door verweerder aannemelijk wordt geacht. Uit het Algemeen Ambtsbericht Nigeria van de minister van Buitenlandse Zaken van 5 april 2011 volgt, dat christenen vanuit het overwegend islamitische noorden naar het zuiden trekken. Nu verblijf in het noorden voor

eiser hoegenaamd geen optie is vanwege de vrees voor een met artikel 3 van het (Europees) Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) strijdige behandeling en hij eenzelfde behandeling vreest in het zuiden, dient hij in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, aldus eiser. De rechtbank overweegt dat in het landgebonden beleid voor Nigeria, als opgenomen in hoofdstuk C24 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) de groep waartoe eiser stelt te behoren niet is aangemerkt als een kwetsbare minderheidsgroep. Ook overigens heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij behoort tot een groep die stelselmatig wordt behandeld op een wijze die strijd oplevert met artikel 3 van het EVRM. Dat eiser in het zuiden problemen zou ondervinden, heeft verweerder niet aannemelijk hoeven achten. Eiser heeft immers verklaard van zijn familie of van de zijde van de autoriteiten nooit problemen te hebben ondervonden. Voor het overige heeft verweerder het relaas ongeloofwaardig geacht, en, gelet op het voorgaande, in redelijkheid ongeloofwaardig kunnen achten. 2.11 Er is dus geen grond voor het oordeel dat de weigering een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 te verlenen niet in stand kan blijven. 2.12 Eiser heeft aangevoerd dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking de vervolging van mensenhandel. Eiser heeft verweerder immers in kennis gesteld van de wens tot het doen van aangifte en zich daarvoor ook beschikbaar gehouden, zodat hij heeft meegewerkt aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek. 2.12.1 Tussen partijen is niet in geschil dat van toepassing is het beleid zoals neergelegd in hoofdstuk B14/5.3 van de Vc 2000. Uit dit beleid volgt dat de asielzoeker die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn, maar ter zake (nog) geen aangifte heeft gedaan, noch op andere wijze medewerking heeft verleend aan het strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek, niet in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel. 2.12.2 Eiser heeft verklaard geen aangifte te hebben gedaan. De rechtbank is van oordeel dat het zich beschikbaar houden in de zin die eiser heeft aangegeven, niet kan worden aangemerkt als het op andere wijze medewerking verlenen aan het strafrechtelijke onderzoek als bedoeld in hoofdstuk B14/5.3 van de Vc 2000. Verweerder heeft eiser de bedoelde verblijfsvergunning dan ook kunnen onthouden. De rechtbank wijst er overigens op dat uit het beleid eveneens volgt dat ook na afloop van de asielprocedure aangifte kan worden gedaan en dat in dat geval verlening plaatsvindt op de wijze zoals beschreven in hoofdstuk B9 van de Vc 2000. 2.13 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit geheel in stand blijven. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt 437,--; wegingsfactor 1). 3. Beslissing

De rechtbank - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het besluit van 21 september 2011; - bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; - veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 874,--, te voldoen aan eiser. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, voorzitter, mr. W.J.B. Cornelissen en mr. M. van Loenen, rechters, en door de voorzitter en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 29 februari 2011. Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC s-gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.