Appendix. ))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))) Over de standaardvisie op theta-rollen

Vergelijkbare documenten
Appendix. ))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))) Over kwantoren

Hoofdstuk 1: Argumentstructuur B

Samenvatting in het Nederlands

Semantiek 1 college 10. Jan Koster

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 11

Samenvatting. subject I

Inleiding: Combinaties

Essay. Norbert Vogel* Morele feiten bestaan niet

Nederlandse Samenvatting

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 10

Causale Kunst: Fotografie

2. Syntaxis en semantiek

Nederlandse samenvatting

Taal en Connector Ability

College 4: Gegeneraliseerde Kwantoren

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 4

1 Rekenen in eindige precisie

Willen sterven. Wie anders dan ik zelf zou het recht hebben om te beslissen over mijn leven? Moment voor religieuze bezinning en waardevol leven

De kaartenbank.indd Sander Pinkse Boekproductie / 15:06 Pag. 47. Kaart 17. Ik heb de band lek, getekend door C. van Bree in 1991.

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 7

HOE TEKEN IK EEN OMGEVINGSMODEL

Basiskennis lineaire algebra

Inleiding. Syntaxis: de combinaties van woorden tot woordgroepen en zinnen.

De constituent die niet bestaat Over het antecedent van betrekkelijke bijzinnen

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Wat? Betekenis 2: lambda-abstractie. Boek. Overzicht van dit college. Anna Chernilovskaya. 7 juni 2011

Semantiek 1 college 6. Jan Koster

The expression of modifiers and arguments in the noun phrase and beyond van Rijn, M.A.

Opdrachten Werkcollege 4

Samenvatting. Mensen creëren hun eigen, soms illusionaire, visie over henzelf en de wereld

Gegeneraliseerde Kwantoren

P l u r a l i t e i t Hoorcollege Semantiek 28 maart 2012

Missionstatement en core values

Samenvatting in het Nederlands

Nederlandse Samenvatting (Dutch Summary)

Inhoudelijke reactie EGEM op adviesrapport Telematica Instituut: 'Over het service-georiënteerde gehalte van StUF 3.0.'

Niet-feitelijke waarheden (2)

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 8

Eindexamen filosofie vwo 2002-I

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 13 (slot)

Woord en wereld Een inleiding tot de taalfilosofie

Hoofdstuk 5 )))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))) De mediale interpretatie van zinnen

Het nutteloze syllogisme

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Leesaantekeningen bij Zwicky & Sadock, Ambiguity tests and how to fail them

Min maal min is plus

De Syntax-Semantiekredenering van Searle

Samenvatting in het Nederlands

Ternaire relaties in ERDs zijn lastig

Geest, brein en cognitie

Betekenis 2: lambda-abstractie

Tentamen Grondslagen van de Wiskunde A Met beknopte uitwerking

Toelichting bij het Kiesreglement voor de Bondsraad

MEMORANDUM ALGEMENE VOORWAARDEN. 1 Inleiding

Toelichting bij geselecteerde opdrachten uit Betekenis en Taalstructuur

Kansrekenen: Beliefs & Bayes

Leren bedrijfseconomische problemen op te lossen door het maken van vakspecifieke schema s

Huiseigenaren Vereniging Meerzicht Bergwijk

Transparency in Language: A Typological Study S.C. Leufkens

Samenvatting Zoeken naar en leren begrijpen van speciale woorden Herkenning en de interpretatie van metaforen door schoolkinderen

Eigenschap (Principe van welordening) Elke niet-lege deelverzameling V N bevat een kleinste element.

A Dialogue Game for Critical Discussion: Groundwork in the Formalisation and Computerisation of the Pragma-Dialectical Model of Argumentation J.C.

Taalverandering. 19. Taalverandering. Opdracht 19.1

1e Deeltentamen Inleiding Taalkunde

Semantiek 1 college 9. Jan Koster

II.3 Equivalentierelaties en quotiënten

3 De stelling van Kleene

Het belang van. Data Modellering. GEMINIT Training. Data Modellering. Frédéric BARBIER

A Grammar of Tadaksahak, a Northern Songhay Language of Mali. geeft een beschrijving van de taal Tadaksahak, die gesproken wordt

Propositielogica. Evert De Nolf Delphine Draelants Kirsten Storms Evelien Weyn. 24 augustus Universiteit Antwerpen

Eindexamen Filosofie vwo II

Wiskundige beweringen en hun bewijzen

Het Formaliseren van Theta Theorie

3 Wat is een stelsel lineaire vergelijkingen?

Samenvatting in het Nederlands

filosofie havo 2019-II

Advies over juridische consequenties verlenging/overschrijding vastgelegde normtijden voor opkomst van de brandweer

Eindexamen filosofie vwo II

LTX016B05. Nieuwe ontwikkelingen in de syntaxis. College 2

Rooster Zie roosterinformatie op het web.

Maak automatisch een geschikte configuratie van een softwaresysteem;

Module Limieten van de berekenbaarheid : antwoorden

Wiskunde: vakspecifieke toelichting en tips

onvoldoende voldoende goed uitstekend Er is een onderzoeksplan, maar de deelvragen kunnen niet leiden tot een goed antwoord op de hoofdvraag.

VOORSTEL VAN DECREET VAN MEVROUW SONJA BECQ EN MEVROUW VEERLE HEEREN C.S HOUDENDE REGELING VAN DE THUISOPVANG VAN ZIEKE KINDEREN

Transfer en toegang tot Universele Grammatica in tweedetaalverwerving door volwassenen

Tekststudio Schrijven en Schrappen lotty@schrijven-en-schrappen.nl -

1. TRADITIONELE LOGICA EN ARGUMENTATIELEER

HANDREIKINGEN VANUIT WISKUNDIG- DIDACTISCH ONDERZOEK: LOGARITMEN EN HET INPRODUCT TOM COENEN EN MARK TIMMER

Wanneer zijn veelvouden van proniks proniks?

In deze les. Eerste orde logica. Elementen van EOL. Waarom eerste orde logica? Combinatie met logica. Variabelen en Kwantoren

2. De fundamentele systeemrelaties en hun implicaties

filosofie vwo 2016-II

Verzamelingen. Hoofdstuk 5

Getaltheorie I. c = c 1 = 1 c (1)

One Style Fits All? A Study on the Content, Effects, and Origins of Follower Expectations of Ethical Leadership

rh265e 0 true. In onze schrijfwijze wordt dat dus: (de bewering) [ P ] is even waar als (de bewering) P = true.

RAF belangrijk te onthouden

Transcriptie:

Appendix ))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))))) Over de standaardvisie op theta-rollen 1 Inleiding In deze appendix bespreek ik enigszins cursorisch mijn bezwaren tegen de standaardanalyse van thematische relaties (theta-rollen). 1 Daarbij richt ik me met name op het type analyse dat is voorgesteld in het werk van Jackendoff (vgl. Jackendoff 1990). Hoewel zulke analyses descriptief gezien een waardevolle bijdrage leveren aan onze kennis van interpretatieve aspecten van de natuurlijke taal, missen ze de principiële grondslag die nodig is als we willen verklaren hoe het mogelijk is dat natuurlijke taal dat soort betekenisaspecten heeft (en geen andere). Binnen het kader van de generatieve taalkunde dat hier als uitgangspunt genomen wordt, is dat een fundamenteel tekort. Als ik het hier over de standaardanalyse van theta-rollen heb, bedoel ik niet de standaardtheorie die in vorige hoofdstukken een rol speelt. Voor zover de standaardtheorie iets over theta-rollen zegt, komt dat neer op een tweetal stipulaties m.b.t. de relatie tussen argumenten en theta-rollen. De eerste stipulatie is het 2-criterium dat in z n meest strikte vorm een 1-op-1 relatie eist tussen argumenten en theta-rollen. De tweede stipulatie is dat zowel argumenten als theta-rollen geordend zijn en dat ook die ordeningen (in de meest strikte vorm) een 1-op-1 relatie kennen (bijv. dat het hoogste argument verbonden is met de hoogste theta-rol). Typisch voor de standaardtheorie is dat ze niks zegt over de aard van theta-rollen, en dat is waar het me hier om gaat. 2 Jackendoff 2.1 Lexicaal conceptuele structuur De gangbare visie op theta-rollen is gebaseerd op een gedachte die voor het eerst in de jaren zestig door Gruber (vgl. Gruber 1976) in de generatieve taalkunde onder de aandacht is ge- 1 Zie voor vergelijkbare kritiek Fodor & Lepore (1998; 1999).

2 - Argumentstructuur in het Nederlands bracht. De leidende gedachte (vaak aangeduid met de term localisme ) is dat bij de interpretatie van zinnen een sleutelrol is weggelegd voor de notie van ruimtelijke ordening, een betekenisaspect dat in aanleg door ieder werkwoord wordt uitgedrukt. 2 Het werkwoord geven in zin (1), bijvoorbeeld, drukt een transactie uit, iets wat we ons kennelijk voorstellen als een herordening van een bepaald object van de ene positie naar een andere. In dit geval verhuist het boek van hem naar haar. (1) hij geeft haar het boek Gebruikelijk is de beschrijving van dit zgn. thematische betekenisaspect uit te werken door de aanname van een specifiek niveau van semantische representatie, de zgn. conceptuele structuur (in het vervolg c-structuur). Wat men zich bij zulke representaties voorstelt wordt in de uitwerking van bijvoorbeeld Jackendoff (1990) weergegeven met behulp van predikaat-logische formules. Daarbij staan de predikaten en argumenten voor de concepten die geacht worden de bouwstenen van deze structuren te zijn. Voorbeelden van predikaten zijn GO (bewegen), BE (niet bewegen), TO (naartoe) en FROM (vanaf); voorbeelden van argumenten zijn THING, EVENT en PATH e.d. Het thematische betekenisaspect van zin (1) kan dan in eerste aanleg weergegeven worden als in (2). (2) [ EVENT GO ([ THING het boek], [ PATH FROM ([ THING hij], [ PATH TO ([ THING haar])])])] 2 Het localisme wordt ook wel gemotiveerd vanuit een evolutionair standpunt. Het idee is dat, gegeven dat onze geest ingericht is op in de ruimte kunnen opereren, het in de rede ligt te veronderstellen dat de primitieve concepten betrekking hebben op de ruimte. Maar in de taalkundige praktijk is het cruciaal dat de notie van ruimtelijke ordening niet al te nauw genomen wordt. In Jan blijft hier wordt Jan weliswaar in de (concrete) ruimte gesitueerd, maar in Jan blijft ziek wordt Jan geprojecteerd in een abstracte ruimte, die van het ziek zijn. Men zou kunnen menen dat die abstractie mogelijk is door een specifieke (abstractie) operator die het mogelijk maakt primitieve, op de ruimte betrokken concepten op een abstracte wijze toe te passen. Ook de mogelijkheid van preposities om tijdsrelaties uit te drukken zou dan een vorm van abstractie kunnen zijn. Het moge duidelijk zijn dat het in dit boek verdedigde systeem van theta-rollen niet localistisch is. Het gaat niet om situering in de ruimte, maar om gebeurens die al dan niet intentionele handelingen kunnen zijn met bepaalde doelen (beoogde effecten) die een of meer betrokkenen kunnen impliceren.

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 3 De representatie in (2) is een soort predikaat-logische weergave van de intuïtie dat er in (1) sprake is van een gebeuren (EVENT) gevormd door een beweging (GO) van het boek (THING) over een pad (PATH) dat zich uitstrekt van (FROM) hem (THING) naar (TO) haar (THING). 3 In deze analyse zijn Theta-rollen argumenten in de c-structuur. Omdat het om canonieke configuraties gaat, kunnen bepaalde (zgn. dominante) argumenten geïdentificeerd worden als bepaalde theta-rollen. In (2) is het eerste argument van het predikaat GO de theta-rol Thema, het eerste argument van FROM de theta-rol Bron, en het argument van TO de theta-rol Doel. Nu is volgens Jackendoff (1990) (2) niet de volledige c-structuur van zin (1), maar slechts een thematische uitsnede daaruit, de zgn. T(hematische)-laag. De c-structuur kan uit meerdere lagen bestaan, en naast een T-laag, een A(ction)-laag en een Temporele laag bevatten. 4 Bovendien kunnen in ieder geval de T-laag en de A-laag zelf weer gelaagd zijn. De (vereenvoudigde) c-structuur van zin (3)a, nl. (3)b, kan een idee geven van wat men zich bij zo n c-structuur en de gelaagdheid ervan moet voorstellen (de Temporele laag laat ik hier en in het vervolg buiten beschouwing). (3) a. Jan slaat de bal met een stok het veld in b 1. slaan 2. [+V,!N] 3. [ (NP) (PP)] 4. CAUSE (Jan, [GO (de bal, [TO [IN (het veld)]])]) 5. CAUSE (Jan, [INCH [BE (de stok, [AT (de bal)])]]) 6. AFFECT! (Jan, de bal) 7. AFFECT! (Jan, de stok) 8. AFFECT! (de stok, de bal) In (3)b wordt in feite de volledige lexicale specificatie van het werkwoord slaan gegeven, met 3 Merk op dat wat in (2) staat natuurlijk ook genoteerd kan worden in de trant van: e[go(e) & x[thing(x) & x = hetboek... etc. 4 De Action-laag wordt in Grimshaw (1990) Aspectuele laag genoemd.

4 - Argumentstructuur in het Nederlands dien verstande dat het gedeelte (b)4-8 de c-structuur van de zin aangeeft: (b)1 specificeert idiosyncratische eigenschappen van het werkwoord (hier afgekort als slaan); (b)2 geeft aan tot wat voor syntactische categorie slaan behoort (het is een V, d.w.z. [+V,!N)); (b)3 is het subcategorisatie-kenmerk van slaan (het neemt optioneel een NP en een PP als complement); (b)4 is een T-laag die het aspect van de beweging van de bal het veld in karakteriseert, plus de oorzakelijke rol van Jan daarin; (b)5 is een tweede T-laag die het aspect van de beweging van de stok tegen de bal (plus Jans oorzakelijke rol) karakteriseert; (b)6 is een A-laag die de affect relatie tussen Jan (de Actor) en de bal (de Patient) specificeert; 5 (b)7 is een A-laag die de affect relatie tussen Jan (de Actor) en de stok (de Patient) specificeert; en (b)8, tenslotte, is een A-laag die de affect relatie tussen de stok (de Actor) en de bal (de Patient) specificeert. In de c-structuur van (3)a komt het subject Jan viermaal voor. Dat betekent dat Jan in feite verbonden is met vier rollen. Twee daarvan zijn die van (laten we zeggen) Veroorzaker, d.w.z. het eerste argument van het predikaat CAUSE (b4 en b5), en de twee andere zijn die van Affector (ook wel Actor genoemd), het eerste argument van AFFECT (b6 en b7). Er is dus sprake van een aanzienlijke verfijning t.o.v. vroegere thematische analyses volgens welke Jan in (3)a enkel benoemd werd als Agens. 6 De verfijning die Jackendoff introduceert, motiveert hij onder andere met contrasten zoals die tussen de zinnen in (4). 5 Als AFFECT het superscript! (minus) heeft wordt het tweede argument als een Patient begrepen. Is het supercript + (plus) dan is er sprake van een Begunstigde. Een voorbeeld van een Begunstigde is Jan in ik geef Jan een boek (Jan is daar ook het Doel). 6 Enigszins eigenaardig is wel dat het predikaat CAUSE tot de T-laag gerekend wordt, terwijl het los staat van het aspect van ruimtelijke orde dat door het werkwoord wordt uitgedrukt. Een aparte C(ause)-laag zou gegeven de fijnkorreligheid van het descriptieve systeem meer voor de hand liggen.

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 5 (4) a. Jan gleed de puck het doel in b. Jan gleed expres het doel in c. de puck gleed het doel in In zowel (4)a als (4)b wordt Jan agentief geïnterpreteerd, maar er is een verschil. In (4)a wordt Jan voorgesteld als een externe Affector (extern aan de ruimtelijke orde, c.q. beweging), terwijl Jan in (4)b een interne Affector is, d.w.z. opgenomen is in de ruimtelijke orde, c.q. beweging. Ook (4)b en (4)c verschillen: alleen in (4)b wordt het subject van de zin opgevat als een Affector (de puck in (4)c beweegt alleen maar; het doet daar zelf niets voor). Zoals de enigszins rudimentaire conceptuele structuren in (5)-(7) laten zien, kunnen deze verschillen met het voorgestelde formaat van beschrijving tot uitdrukking gebracht worden. (5) T-laag: CAUSE (Jan, [GO (puck, [TO [IN (doel)]])]) A-laag: AFFECT! (Jan, puck) (6) T-laag: GO (Jan, [TO [IN (doel)]]) A-laag: AFFECT! (Jan, ) 7 (7) T-laag: GO (puck, [TO [IN (doel)]]) Gegeven dat (5) de c-structuur van (4)a is, wordt met de T-laag aangegeven dat Jan een Veroorzaker is en buiten de door GO gekarakteriseerde beweging staat, terwijl Jan in de A-laag ook nog eens als Affector optreedt. In c-structuur (6) van (4)b blijkt Jan èn Thema (eerste argument van GO) èn Affector (eerste argument van AFFECT). Volgens c-structuur (7), die van (4)c, is er enkel nog sprake van een Thema. 2.2 Verklarende kracht Ik wil hier niet uitvoerig ingaan op de descriptieve mogelijkheden van de conceptuele analyses 7 Argumentplaatsen van AFFECT kunnen onbezet blijven.

6 - Argumentstructuur in het Nederlands die elders zijn voorgesteld. Ondanks het feit dat ik hier slechts een elementaire schets gegeven heb, zal duidelijk zijn dat de ontwikkelde beschrijvingsmiddelen ons in staat stellen een groot aantal betekenis-onderscheidingen met een grote mate van verfijning weer te geven. Dat mag aantrekkelijk zijn, op een fundamenteel punt wordt geen winst geboekt: dat van de verklarende mogelijkheden. 8 In feite schiet wat wordt voorgesteld aan het doel voorbij. Dat doel is een principieel antwoord vinden op de twee vragen: welke betekenis-aspecten kunnen aan natuurlijke taal onderscheiden worden en waarom deze en geen andere? 9 Het hierboven geschetste beschrijvingskader komt tegemoet aan het eerste deel van de vraag, maar het biedt geen uitzicht op een antwoord op het tweede deel. Zo verbiedt, bijvoorbeeld, niets het bestaan van c-structuren zoals die in (8)a. (8) a. CAUSE (Jan, [CAUSE (Jan, [GO (de puck [TO [IN (het doel)]])])]) b. *Jan gluudt de puck het doel in In (8)a is sprake van een c-structuur waarin het predikaat CAUSE tweemaal voorkomt en waarin Jan tweemaal als Veroorzaker wordt aangemerkt. Waarom bestaan er geen zinnen zoals bijv. (8)b met de in (8)a aangegeven betekenis dat Jan veroorzaakt dat hij veroorzaakt dat de 8 Dat blijkt bijvoorbeeld als we ons afvragen hoe de taalverwerver, gegeven Jackendoff s betekenisanalyse, uit de betekenis van woorden de argumentstructuur daarvan kan afleiden. Het zal duidelijk zijn dat er geen sprake is van een eenvoudige 1-op-1 correspondentie tussen relata en argumenten. De correspondentieregels die Jackendoff suggereert, en die de argumentstructuur van een werkwoord als slaan op basis van (3) zouden moeten opleveren, zijn empirische generalisaties zoals een Agens is een subject, een Thema is een subject als er geen ander subject is, anders een object etc. 9 Een probleem hier is dat we niet willen weten wat men zoal aan betekenisaspecten aan taal kan onderscheiden, maar welke betekenis-aspecten noodzakelijkerwijs in het taalsysteem opgesloten liggen. Dat onderscheid is cruciaal, maar niet altijd even makkelijk te maken. Het is makkelijk als het gaat om bijvoorbeeld het idee dat het woord sluis in het werk van dichter A de dood betekent, maar in dat van dichter B nu juist het leven. Het is ook makkelijk als het gaat om het betekenis-verschil tussen loop en liep. Moeilijk is het als we willen beslissen of er in ik kom morgen sprake is van een futurum (met intentionele implicaties) of van een intentioneel betekenisaspect (met implicaties voor de toekomst). Gaat het hier eigenlijk wel om linguïstische categorieën, en zo ja, om welke precies? Die vragen zijn volgens mij vooralsnog niet op een principiële wijze te beantwoorden. Zoals gebruikelijk, zal ik proberen dit soort vragen te omzeilen door me steeds te beperken tot makkelijke gevallen.

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 7 puck het doel in glijdt? 10 Gegeven de mogelijkheid van (8)a is het niet-bestaan van een werkwoord als gluden in (8)b eigenlijk een raadsel: waarom kunnen we zo n werkwoord niet eens bedenken? Net zo raadselachtig als het feit dat een zin als (9)a niet verbonden kan worden met een c-structuur als (9)b (vgl. (4)a). Niets verhindert dat Jan in (9)b zowel eerste argument van CAUSE als van GO is, zodat de zin hetzelfde betekent als zin (9)c, nl. dat Jan veroorzaakt dat hij het doel in glijdt. Waarom is c-structuur (9)b niet mogelijk bij (9)a, en kennelijk wel bij (9)c? (9) a. Jan gleed het doel in b. CAUSE (Jan, [GO (Jan [TO [IN (het doel)]])])]) c. Jan gleed zichzelf het doel in En waarom kan een zin als (10)a niet betekenen dat Jan veroorzaakt dat Piet als Affector het doel in glijdt, zoals aangegeven in c-structuur (10)b (vgl. (4)b)? (10) a. Jan glijdt Piet het doel in b. CAUSE (Jan, [GO (Piet [TO [IN (het doel)]])]) AFFECT (Piet, ) Evenmin is er iets dat de verbinding van c-structuur (11)b of c met zin (11)a in de weg staat. Waarom kan het indirect object Piet in (11)a niet als een secundaire Veroorzaker begrepen worden zoals aangegeven in (11)b? Of waarom kan Piet niet begrepen worden als Patiënt, zoals aangegeven in (11)c? (11) a. *Jan glijdt Piet de puck het doel in 10 Zoals de parafrasering van de betekenis al aangeeft zijn zinnen met een dergelijke betekenis wel degelijk mogelijk. Daaruit blijkt dat zulke betekenissen conceptueel gezien mogelijk zijn. Maar er bestaan geen werkwoorden die zo n (mogelijke) betekenis induceren. Waar de syntactische theorie terecht recursiviteit voorspelt, wordt die recursiviteit door de theorie over lexicaal conceptuele structuren ten onrechte niet verboden. Pinker (1989:204) suggereert als algemeen principe dat recursie van causale relaties e.d. beperkt is ten behoeve van de correspondentieregels die betekenis en syntactische structuur verbinden. Maar dat is een pure stipulatie.

8 - Argumentstructuur in het Nederlands b. CAUSE (Jan, [CAUSE (Piet, [GO (de puck [TO [IN (het doel)]])])]) c. CAUSE (Jan, [GO (de puck [TO [IN (het doel)]])]) AFFECT (, Piet) Al deze vragen mogen gegeven onze beperkte kennis op dit gebied pietluttig lijken, of voorbarig, 11 het feit dat ze door de voorstellen zelf en tamelijk dringend worden opgeroepen maakt een antwoord noodzakelijk. En het feit dat die voorstellen zelf vooralsnog geen ander antwoord mogelijk maken dan dat er blijkbaar allerlei beperkingen gelden, wijst er op dat het beschrijvingskader iets wezenlijks mist. Ze kan wel betekenissen beschrijven, maar ze kan geen betekenissen verbieden; ze biedt ook geen uitzicht op een antwoord op de vraag waarom zinnen nou juist díe betekenissen hebben en geen andere. Het kader vertelt ons wel wat mogelijke c-structuren zijn, maar niet waar we het zoeken moeten als we een antwoord willen op de vraag waarom c-structuren zoals die in (8)-(11) onmogelijk zijn. Ook ligt wel tot op zekere hoogte vast wat mogelijke verbindingen zijn tussen syntactische structuren en c-structuren maar niet waarom bijvoorbeeld de syntactische structuur van (11)a niet verbonden kan worden met de c-structuren (11)b en c. Volgens mij is dat een ernstig tekort. Een tekort dat de voorstellen van Hale en Keyser beogen te vermijden. 3 Hale en Keyser De voorstellen van Hale en Keyser (1993; 1998; 1999) (H&K in het vervolg) gaan er, zeggen ze, van uit dat de argumentstructuur van bijv. een werkwoord niets anders is dan de syntactische configuratie die dat werkwoord projecteert. Zij nemen niet aan zoals Jackendoff dat een werkwoord zoals slaat uit zin (12)a gespecificeerd is als bijv. in (3), hier sterk vereenvoudigd herhaald als (12)b. Evenmin nemen ze aan dat de argumentstructuur van slaan de vorm heeft van (12)c, wat zagen we in hoofdstuk 1 een andere gebruikelijke manier is om aan te geven dat slaan twee argumenten x en y heeft, waarbij de onderstreping van x aangeeft dat x in tegenstelling tot y een extern (agentief) argument is (dat laatste is een conventie die we aan Williams danken). Volgens H&K ziet de argumentstructuur van slaan eruit als (12)d, d.w.z. als een 11 Jackendoff (1990) vindt ze voorbarig.

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 9 syntactische structuur. De argumentstructuur van slaan specificeert aldus de syntactische structuur waarin slaan kan voorkomen. (12) a. Jan slaat de bal b. CAUSE (Jan, [GO (de bal, somewhere)]) c. slaan(x,y) d. subject [ VP _ complement] Veel taalkundigen geloven dat de argumentstructuur van een werkwoord, bestaande uit de argumenten van dat werkwoord plus hun onderlinge relaties, bepalend is voor de syntactische structuur waarin dat werkwoord voorkomt, want de elementen in die syntactische structuur en die structuur zelf moeten voldoen aan de eisen die de argumentstructuur daaraan stelt. Die relatie van bepalen krijgt bij Jackendoff de vorm van zgn. correspondentieregels, die specificeren welke elementen uit (12)b corresponderen met welke elementen uit de syntactische structuur van (12)a, laten we zeggen zoiets als (12)d. Volgens degenen die een representatie à la (12)c aannemen (Williams bijv.) wordt (12)c met zoiets als (12)d verbonden door o.a. een regel die op grond van de onderstreping van x een argument buiten de VP aanwijst als het externe argument. 12 In beide gevallen is er nauwelijks sprake van theorievorming: de regels die verondersteld worden zijn aannemelijk naar de mate waarin ze onuitgewerkt zijn gebleven en niet gehinderd worden door een principieel kader dat ze aan banden legt. Wat dat betreft is de these van H&K dat de structuur in (12)d en de argumentstructuur van slaan identiek zijn, een vooruitgang: de verbinding tussen die twee is nu geen probleem meer en vanzelfsprekend. 13 Althans op het eerste gezicht, want bij nadere beschouwing is deze voorstelling van zaken iets te mooi, omdat de winst 12 Het idee is dat x een kenmerk van slaan is, een variabele, die door dat antecedent gebonden wordt, waarbij dat binden in dit geval niet rechtsstreeks gebeurt maar betrekking heeft op dat antecedent en de VP die dat kenmerk door projectie van de V heeft geërfd. Er is dus wel theorievorming, maar nogal diffuus in de zin dat bekende noties (variabele, binden) op een onbekende manier worden aangewend, en dat die gebruikswijze verder ongemotiveerd en tamelijk onuitgewerkt blijft. 13 Omdat de identiteitsrelatie de nulhypothese is en enkel empirische evidentie behoeft.

10 - Argumentstructuur in het Nederlands die H&K boeken voor een deel schijn is. 14 Immers, wat in (12)d ontbreekt (en in (12)b en c verondersteld wordt aanwezig te zijn) is het interpretatieve aspect van de argumentstructuur van slaan. 15 H&K zijn zich van dat tekort bewust en veronderstellen dan ook zgn. interpretatieregels die structuren zoals (12)d met zgn. canonieke betekenissen verbinden. 16 Wat H&K in feite voorstellen komt op hetzelfde neer als wat in (12)b en c wordt voorgesteld, met dat verschil dat ze veronderstellen dat de structuur van de argumenten gedefinieerd wordt in termen van hoofd, complement en specifier. Het is die aanname die ze in staat stelt, beweren ze, te verklaren waarom de betekenis van (13)a en b in wezenlijke opzichten gelijk is. 17 14 Die winst is dan dat er geen regels nodig zijn die die twee niveaus van representatie met elkaar verbinden, en dus dat er ook geen theorie nodig is die die regels aan banden legt. Evenmin is er een (nieuwe) theorie nodig ter verklaring van wat mogelijke representaties zijn, want die theorie is er al: de syntactische theorie zelf. 15 In feite is (12)d niet meer dan het zgn. subcategorisatie-frame van slaan plus de indicatie van een extern argument. En in feite is (12)d dus een notationele variant van (12)c als y in (12)c verondersteld wordt een intern argument van slaan aan te geven. 16 Hale en Keyser (1993) stellen bijvoorbeeld voor dat structuur (i)a canoniek verbonden wordt met interpretatie (i)b, waar 6 zowel het teken voor semantische implicatie is als geacht wordt een causale relatie aan te geven. Dus: het gebeuren dat V 1 denoteert veroorzaakt het gebeuren dat V(P) 2 denoteert. (i) a. [ VP V 1 VP 2 ] b. gebeuren 1 6 gebeuren 2 Een ander voorbeeld vormt (ii) waar n de denotatie is van NP en > staat voor is agens van. (ii) a. [ VP NP [ VP V 1 VP 2 ]] b. n > (gebeuren 1 6 gebeuren 2 ) De notatie van H&K in (i)b en (ii)b heeft een quasi-formeel karakter, maar er is geen reden om te vermoeden dat bijv. (i)b equivalent is aan de meer gebruikelijke notatie V 1 6 VP 2. 17 Maar de interpretaties die ze (canoniek) verbinden met syntactische structuren worden ook door H&K weergegeven als een structuur (zie (ii)b uit de vorige noot), en die structuur wordt niet (althans niet expliciet) gedefinieerd in termen van hoofd, complement en specifier. Daarbij komt nog dat de noties hoofd, complement en specifier minder specifiek zijn dan gesuggereerd wordt, zoals blijkt uit het feit dat de argumentstructuren in (12)b en c in die termen kunnen worden geherformuleerd en dus notationele varianten zijn. (Overigens wordt in Grimshaw (1990) voorgesteld de argumentstructuur van bijv. slaan weer te geven als (x(y)), wat zichtbaar een notationele variant van [x[_y]] is, d.w.z. de argumentstructuur die H&K voorstellen. Intrigerend is dat Grimshaw vermoedelijk door het vermijden van rechte haken ([ en ]) wil aangeven dat argumentstructuur nu juist geen syntactische structuur is. Maar het onderscheid

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 11 (13) a. he saddles his horse b. he fits his horse with a saddle Die gelijkenis zit hem dan in de argumentstructuur van die zinnen, d.w.z. respectievelijk (14)a en (14)b. (14) a. he [ VP saddles i [ PP his horse [ PP [ P e i ] [ N e i ]]]] b. he [ VP fits [ PP his horse [ PP [ P with] [ DP a saddle]]]] Sterker, H&K claimen dat onder hun aanname volgt waarom naast (13)a een zin als (15)a uitgesloten is: die zou de structuur van (15)b moeten hebben en die structuur (dan wel het element e i 1 ) wordt menen ze op onafhankelijke gronden (het ECP bijvoorbeeld) uitgesloten. (15) a. *he horses a saddle b. he [ VP horses i [ PP e i 1 [ PP [ P e i 2 ] [ DP a saddle]]]] Maar het feit dat de argumentatie van H&K steunt op feiten die (ook al beweren ze het tegendeel) niet veelvuldig voorkomen, en in geen geval een productief karakter hebben, 18 maakt hun tussen ( en [ is natuurlijk notationeel zonder theorie over de eigenschappen die ( en [ doen verschillen, en zo n theorie bestaat volgens mij niet. 18 Naast (13)a komt (i)a bijvoorbeeld niet voor, en de bewering dat als je die zin zou moeten interpreteren, de kans dat er een fit with chairs -betekenis tevoorschijn komt groot zou zijn, lijkt niet voldoende om aan te nemen dat dat tevoorschijn komt omdat (i)a onder die druk met dezelfde structuur als (13)a verbonden wordt. Bovendien is die betekenis (extensioneel gezien) vaag genoeg om geassocieerd te kunnen zijn met de structuur van bijv. (i)b. (i) a. *he chairs his car b. he does something to his car and a chair is involved In het Nederlands zijn overigens nauwelijks voorbeelden te vinden die de claims van H&K kunnen illustreren. Dat lijkt me een duidelijke aanwijzing dat de benadering van H&K er naast zit. Die benadering voorspelt immers dat het ontbreken van zulke voorbeelden uitzonderlijk is, en niet het voorkomen ervan.

12 - Argumentstructuur in het Nederlands visie op de argumentstructuur nog zwakker. De theorie over argumentstructuur die ik in dit boek verdedig, heeft volgens mij de aantrekkelijke kant van de voorstellen van H&K, maar mist naar ik meen de zwakke kanten ervan. Volgens die theorie is, zoals we al gezien hebben, de argumentstructuur van een woord niets anders dan een of meer onafhankelijk gemotiveerde kenmerken van dat woord die enerzijds een structuur induceren die op een bepaalde manier geïnterpreteerd wordt, en anderzijds zelf interpreteerbaar zijn. In dit verband verdient vermelding dat volgens H&K het bestaan van de zinnen (16)a en b een probleem voor hun aannames over argumentstructuur vormt; daarbij gaan ze er vanuit dat de argumentstructuur van lachen de vorm van (16)c heeft. 19 (16) a. Jan lacht b. Jan lacht een holle lach c. Jan [ VP lacht i [ N e i ]] Het probleem van (16)b is duidelijk: als lachen de argumentstructuur van (16)c heeft, kan het onmogelijk een expliciet complement hebben. 20 Immers, het zou dan twee complementen hebben 19 Ook volgens Chomsky (1995) zijn alle intransitieve onergatieve werkwoorden zoals lachen, slapen etc. onderliggend transitief met een zgn. cognate object dat in het werkwoord geïncorporeerd is. Chomsky neemt dat aan in een poging de relatie tussen hiërarchische structuur en lineaire structuur te verklaren. H&K nemen aan dat werkwoorden zoals lachen ook morfologisch denominaal zijn: d.w.z. dat het werkwoord afgeleid wordt van het nomen. Opvallend aan een nomen als lach evenwel is, ten eerste dat het niet een typisch nominale denotatie heeft (het verwijst naar een gebeuren, niet naar een entiteit), en dat het bovendien een resultaatnomen is: die lach is het product van het gebeuren dat door lachen wordt genoemd. Onder de hier gemaakte aannames zijn dat sterke aanwijzingen dat lach afgeleid is van lachen, en niet omgekeerd, en dus dat de analyse van H&K er ook qua initiële motivatie naast zit. En wat te denken van zingen dat zou zijn afgeleid van zang, maar desalniettemin een sterk werkwoord is? 20 Intrigerend is ook dat H&K voor lachen een transitieve argumentstructuur aannemen, maar dat voor een ergatief werkwoord als vallen niet doen. Afgaand op het vrijwel synonieme paar (i)a,b is daar echter evenveel reden toe. Bovendien zou zo n quasi-afleiding onmiddellijk de onmogelijkheid van (i)c verklaren. (i) a. hij valt b. hij maakt een val c. *hij valt een reuze val

Appendix: Over de standaardvisie op theta-rollen - (17-03-2001) - 13 (lach en een holle lach). In hoofdstuk 6 zal blijken dat onder de hier gemaakte aannames, een zin als (16)b geen probleem vormt. Sterker, er is niet alleen geen reden om (16)a met een argumentstructuur als (16)c te verbinden, er is alle reden om dat niet te doen.