Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Vergelijkbare documenten
Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema In en om het huis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Op zoek naar werk

Les 6. Herhaling thema.

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema In en om het huis

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema In en om het huis

Les 33. Zwangerschap

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk

Les 5. In het ziekenhuis.

Thema Kinderen en school

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 1. Bij de huisarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Informatie vragen bij een instelling

Lesbrief 6. Herhaling thema.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema In en om het huis

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

ADHD: je kunt t niet zien

2 Ik en autisme VOORBEELDPAGINA S

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen.

Lesbrief 6. Gezondheid

Jezus vertelt, dat God onze Vader is

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Lesbrief 39. Vrije tijd en vakantie

Actielessen. Lesbrief 1. Nederlands leren. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

Thema Kinderen en school

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Pluslessen. Lesbrief 38. Het werkoverleg. Wat leert u in deze les? Succes!

Werkboek Het is mijn leven

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Stellingen leerlingvragenlijst

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

Lesbrief 7. Leren & werken

Stellingen en normering leerlingvragenlijst

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden van les 12, 13, 14 en 15. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

Opdracht 1. De woorden van les 12. Wat betekent dat woord? Zet een streep onder het goede antwoord. 1. Een dokter die bij het bedrijf hoort: De bedrijfsdokter De bedrijfsarts De arts in functie 2. Iets in orde maken: Iets regelen Iets ruilen Iets vervelend vinden 3. Het tegenovergestelde van huilen: Verdrietig zijn Blij zijn Lachen 4. Ik ben het met je eens: Ik vind je vervelend Ik wil een dienst met je ruilen Je hebt gelijk, vind ik 5. Extra werken: Snel werken Halve dagen werken Overwerken Bekijk nu de antwoorden op p. 17. 2

Opdracht 2. De woorden van les 13. Kloppen deze zinnen? Zijn ze goed of fout? 1. Je chef krijgt van jou uitbetaald. 2. Je loonstrook is geld. 3. Een fout is iets dat je niet goed hebt gedaan. 4. Als er niets aan de hand is, hoef je je geen zorgen te maken. 5. Als het makkelijk is, dan is het ingewikkeld. 6. Met je collega bespreek je of je verlof kan krijgen. 7. Als je bang bent, dan durf je alles. 8. Het is niet erg betekent hetzelfde als het geeft niet. Streep het foute antwoord door. Zin 1 is goed / fout. Zin 2 is goed / fout. Zin 3 is goed / fout. Zin 4 is goed / fout. Zin 5 is goed / fout. Zin 6 is goed / fout. Zin 7 is goed / fout. Zin 8 is goed / fout. Bekijk nu de antwoorden op p. 17. 3

Opdracht 3. De woorden van les 14. Wat kunt u zeggen? Kruis het goede antwoord aan. 1. Ik ga op vakantie. Leuk! Jammer! Pech! 2. De administratie zorgt dat het in orde komt. Dat kan beter! Mooi zo! Dat is ingewikkeld! 3. Ik ga het proberen. Wat goed van je! Beterschap! Probeer het nog een keer! 4. Ik heb 2 weken verlof in augustus. Waarmee? Waarvoor? Welke? 5. Ik moet nog heel veel leren voor de toets. Jammer! Succes ermee! Veel plezier morgen! 6. Ik heb alles gecontroleerd en het klopt. Goed geprobeerd! Dat is fijn! Dat is vervelend! 7. Dat ga ik in orde maken. Oké! Ja! Nee! Bekijk nu de antwoorden op p. 17. 4

Opdracht 4. De woorden van les 15. Welk woord hoort er niet bij? Streep dat woord door. 1 bejaarde oudere opa kind 2 voeding eten contact drinken 3 overwerken extra werken meer werken niet werken 4 idee gedachten huis denken 5 met iemand van dienst ruilen - het goed met iemand kunnen vinden iemand aardig vinden iemand niet vervelend vinden Bekijk nu de antwoorden op p. 17. 5

Opdracht 5. De woorden van les 12, 13, 14 en 15. Het woordenboek. Hieronder staan een aantal betekenissen uit het woordenboek. Bij welke woorden uit de les horen de omschrijvingen? Kijk naar het voorbeeld. Kies uit: Leren - Fout Oplossing Overwerken -- Bejaarde -- Regelen -- Idee --Lachen. Schrijf het goede woord onder de omschrijving uit het woordenboek. Voorbeeld: 1. Iets in orde maken. Dat is: Iets regelen 2. Meer of langer werken dan bepaald was. 3. Gedachte. 4. Kennis verwerven. 5. Onjuistheid of onvolkomenheid in een werk. 6

6. Beëindiging van een probleem op bevredigende wijze. 7. Vrolijkheid uitdrukken door de mondhoeken omhoog te trekken en dikwijls ook geluid te maken. 8. Iemand die een gevorderde leeftijdsgrens, met name die van 65 jaar heeft bereikt. Bekijk nu de antwoorden op p. 17. 7

Opdracht 6. Deze oefening gaat over Nee-zeggen. Is iets niet goed? Klopt er iets niet? Ben je het niet eens met iemand? Dan zeg je NEE + NIET. Voorbeeld: - Werkt u in een winkel? - Nee, ik werk niet in een winkel. Meestal gebruik je NIET. Maar soms gebruik je NEE + GEEN. Voorbeeld: - Heeft u een baan? - Nee, ik heb geen baan. Nu u! 1. Heeft u tijd? 2. Heeft u pauze? 3. Bent u helemaal beter? 4. Werkt u parttime? 5. Heeft u vragen? 8

6. Heeft u ervaring? 7. Gaat u op vakantie? 8. Maakt u zich zorgen? 9. Heeft u vanmiddag werkoverleg? 10. Gaat u mee koffie drinken? Bekijk nu de antwoorden op p. 18. 9

Opdracht 7. Deze oefening gaat over praten op het werk. Met wie praat u? Kies uit: - aan mijn chef - met iemand van de afdeling personeelszaken - met mijn chef - met de bedrijfsarts - aan een collega - met een collega of met mij chef. Let op! U mag sommige woorden meer dan 1x gebruiken. 1. U heeft een functioneringsgesprek. Met wie gaat u praten? 2. U werkt halve dagen want u bent ziek geweest. Nu wilt u weer hele dagen werken. Met wie gaat u praten? 3. U wilt een praatje maken in de pauze. Met wie gaat u praten? 4. Uw loonstrook klopt niet. Met wie gaat u praten? 5. U wilt een dienst ruilen. Aan wie gaat u dat vragen? 10

6. U wilt een cursus doen. Met wie gaat u praten? 7. U wilt meer uren per week werken. Met wie gaat u praten? 8. U wilt een uurtje eerder naar huis. Aan wie gaat u dat vragen? Bekijk nu de antwoorden op p. 18. 11

Opdracht 8. Wat kunt u zeggen? 1. Hoe vaak luistert u naar de Nederlandse radio? Antwoord: iedere dag / een paar keer per week / een keer per week / soms 2. Waar luistert u naar op de Nederlandse radio? Antwoord: naar muziek / naar informatie / naar de Nederlandse les 3. Wat leert u van de Nederlandse les op radio? Antwoord: nieuwe woorden / hoe ik iets moet vragen aan de dokter / praten met mijn collega s / praten met de meester of juf op school 4. Hoe vindt u de Nederlandse les op radio? Antwoord: leuk / moeilijk / makkelijk / gaat wel 5. Hoe vaak kijkt u naar de Nederlandse tv? Antwoord: iedere dag / een paar keer per week / soms / nooit 6. Hoe vaak praat u Nederlands? Antwoord: iedere dag / soms / bijna nooit 7. Hoe vaak kijkt u naar de filmpjes en lessen op ETV.nl? Antwoord: iedere dag / soms / bijna nooit 8. Met wie praat u Nederlands? Antwoord: op mijn werk / op de school van mijn kinderen / met mijn buren / op de crèche / bij de dokter / met de kinderen 9. Gaat u wel eens met uw kind naar de bibliotheek? Antwoord: ja / nee / soms / af en toe 12

PRAKTIJK Opdracht 9. Kijk in de praktijk. PRAKTIJKOPDRACHT WAT VINDT U? Heeft u werk? Doe dan opdracht 1. Veel mensen moeten af en toe overwerken. Sommige mensen vinden het niet erg om over te werken. Ze krijgen er extra geld voor of vrije tijd. Andere mensen vinden het niet leuk. Zij gaan liever naar huis om andere dingen te doen. Wat vindt u van overwerk? Heeft u geen werk? Doe dan opdracht 2. Veel mensen die werken en kinderen hebben, brengen hun kind een paar dagen per week naar de crèche. Sommige mensen zeggen: het is goed voor een kind om naar de crèche te gaan. De kinderen bijvoorbeeld leren met andere kinderen spelen. Andere mensen vinden dat een kind de eerste paar jaar bij zijn moeder moet blijven. Wat vindt u van de crèche? Opdracht 10. Lees de zinnen en probeer ze te gebruiken. WAT KUNT U ZEGGEN? Als u hetzelfde vindt als iemand anders, zeg dan: - Dat is waar - Inderdaad - Dat klopt - Ik ben het met u eens Als u het niet hetzelfde vindt als iemand anders, zeg dan: - Nee, dat is niet waar - Dat is niet zo. - Dat klopt niet. - Dat denk ik niet. - Dat ben ik niet met je eens Als u wilt zeggen wat u vindt, zeg dan: - Ik denk dat - Ik vind 13

- Volgens mij - Ik geloof dat Als u wilt weten wat iemand vindt, vraag dan: - Wat vindt u? - Denkt u dat? - Vindt u dat? Als u iets niet zeker weet, zeg dan: - Misschien. - Ik weet het niet zeker. - Dat hangt er van af. Opdracht 11. HOE GAAT HET MET UW NEDERLANDS? Lees de zinnen. Kunt u dat in het Nederlands zeggen? 1. U gaat naar de afdeling Personeelszaken. U wilt uitleg over uw loonstrook vragen. Wat zegt u? 2. U wilt een dienst ruilen. U vraagt het aan een collega. Wat vraagt u? 3. U heeft een probleem. U vindt dat u te hard moet werken. U wilt weten wat uw collega daarvan vindt. Wat vraagt u? 4. U heeft een functioneringsgesprek met uw chef. Uw chef wil dat u een cursus gaat volgen. U vindt dat een goed idee. Wat zegt u? 14

Opdracht 12. Kunt u het? Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan een gesprek voeren met een collega over het werk. Ik kan een informeel gesprek voeren met een collega. Ik kan een gesprek voeren met mijn chef. Ik kan een functioneringsgesprek voorbereiden. Ik kan een functioneringsgesprek voeren. Ik kan vakantiedagen aanvragen. Ik kan mijzelf beter melden. Ik kan mijzelf ziek melden. 15

Opdracht 13. Meer woorden leren Lees de onderstaande woorden. Zoek de woorden op in het woordenboek. U kunt bijvoorbeeld het Basiswoordenboek Nederlands of het Nederlands als tweede taal - woordenboek gebruiken. Schrijf de betekenis van de woorden op de stippellijn. Les 7 Overnemen... Full-time werken... Les 8 De bespreking... Verstandig... Les 9 Durven... Uitleggen... Les 10 Het hoofd van de afdeling... Dat hoort erbij... Bekijk de antwoorden op p. 18 / 19. 16

ANTWOORDBLAD Opdracht 1. 1. De bedrijfsarts 2. Iets regelen 3. lachen 4. Je hebt gelijk 5. Overwerken Opdracht 2. Zin 1 is fout. Zin 2 is fout. Zin 3 is goed. Zin 4 is goed. Zin 5 is fout. Zin 6 is fout. Zin 7 is fout. Zin 8 is goed. Opdracht 3. 1. Leuk! 2. Mooi zo! 3. Wat goed van je! 4. Waarvoor? 5. Succes ermee! 6. Dat is fijn! 7. Oké! Opdracht 4. 1. Kind 2. Contact 3. Niet werken 4. Huis 5. Met iemand van dienst ruilen Opdracht 5. 1. Regelen 2. Overwerken 3. Idee 4. Leren 5. Fout 6. Oplossing 7. Lachen 8. Bejaarde 17

Opdracht 6. 1. Nee, ik heb geen tijd. 2. Nee, ik heb geen pauze. 3. Nee, ik ben nog niet beter. 4. Nee, ik werk niet parttime. 5. Nee, ik heb geen vragen. 6. Nee, ik heb geen ervaring. 7. Nee, ik ga niet op vakantie. 8. Nee, ik maak me geen zorgen. 9. Nee, ik heb vanmiddag geen werkoverleg. 10. Nee, ik ga niet mee koffie drinken. Opdracht 7. 1. Met uw chef. 2. Met de bedrijfsarts. 3. Met een collega of met uw chef. 4. Met iemand van de afdeling personeelszaken. 5. Aan een collega. 6. Met uw chef. 7. Met uw chef. 8. Aan uw chef. Opdracht 10. Meer woorden leren Les 7 Overnemen De taak van iemand anders doen. Full-time werken Iemand die full-time werkt, werkt ongeveer 40 uur per week. Les 8 De bespreking Het overleg. Verstandig Wijs. Verstandige mensen denken goed na voordat ze iets doen. Les 9 Durven De moed of kracht hebben om iets te doen (dat eigenlijk eng, gevaarlijk of spannend is). 18

Uitleggen Het vertellen zodat iemand anders het begrijpt. Les 10 Het hoofd van de afdeling De baas of chef van de afdeling. Dat hoort erbij Dat is een onderdeel ervan. 19

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar AT5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u ook films die gaan over de bibliotheek. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.detail&pid=28 20