Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Instantie. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C.04.0454.F M. M., Mr. Isabelle Heenen, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen T. M. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest, dat op 27 april 2004 op verwijzing is gewezen door het Hof van Beroep te Bergen, ten gevolge van het arrest van 19 juni 1997 van het Hof. De eerste voorzitter heeft de zaak bij beschikking van 10 januari 2006 verwezen naar de derde kamer. Afdelingsvoorzitter Philippe Echement heeft verslag uitgebracht.

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/2 Eerste advocaat generaal Jean-François Leclercq heeft geconcludeerd. II. MIDDELEN Eiseres voert in haar verzoekschrift volgend middel aan. Geschonden wettelijke bepalingen - artikel 149 van de Grondwet; - de artikelen 5, 19, 20, 23, 24, 26, 602, 774, 780, 781, 807, 1082, tweede lid, 2, 1084, 1110, 1138, 3, en 4, en 1269 van het Gerechtelijk Wetboek; - de artikelen 232, 306 en 1350, 3, van het Burgerlijk Wetboek. Aangevochten beslissingen Het bestreden arrest beslist om de uitspraak over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek alsook over de vordering tot uitkering na echtscheiding en over de kosten aan te houden en heropent wat dat betreft het debat, op grond dat het Hof van Cassatie, bij arrest van 19 juni 1997, een arrest van de derde kamer van het Hof van Beroep te Brussel heeft vernietigd, in zoverre die beslissing de echtscheiding van de partijen uitsprak in het nadeel van [eiseres], terwijl de vordering tot echtscheiding door [verweerder] was ingesteld op grond van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek en deze gevraagd had de uitspraak over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek aan te houden ; Dat het arrest van het Hof van Cassatie de aldus beperkte zaak heeft verwezen naar dit hof; Dat dit hof bijgevolg uitspraak moet doen over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid; Dat, aldus, het [hof van beroep waarnaar de zaak verwezen is] de datum van feitelijke scheiding van de partijen moet kennen, aangezien bepaald moet worden wie van de echtgenoten aan de oorsprong van de scheiding ligt en verantwoordelijk is voor het in stand houden ervan; Dat het arrest van het Hof van Beroep te Brussel de datum van feitelijke scheiding van de partijen niet in zijn dictum heeft vermeld; Dat die datum, waarover de partijen het tot op heden nog niet eens zijn geworden, evenmin eenduidig blijkt uit de redenen van de beslissing; Dat de opgave van de datum van feitelijke scheiding van de partijen een verplichte vermelding is; Dat er over dat verzuim geen cassatieberoep is ingesteld;

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/3 Dat het dictum van het bestreden arrest blijft bestaan, met uitzondering van de vermelding in het nadeel van M. M., met dat verzuim dat enkel kan worden hersteld door een nieuw cassatieberoep; Dat de echtscheiding is overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Koekelberg op 31 oktober 1997; Dat een verbeterende beschikking van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel, met de vermelding in het nadeel van M., overeenkomstig het arrest van het Hof van Cassatie op 9 juli 1999 is overgeschreven in de aanvullende registers van de voormelde gemeente; Dat dit hof geen beslissing over de datum van de scheiding kan nemen, aangezien het verwijzingsarrest dat punt niet bij het hof aanhangig heeft gemaakt; Dat dit hof geen uitspraak kan doen over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid, gelet op de mate waarin de zaak bij hem aanhangig is gemaakt. Grieven Eerste onderdeel Het bestreden arrest is tegenstrijdig, in zoverre het hof [van beroep], na te hebben voorgehouden dat dit hof geen uitspraak kan doen over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid, gelet op de mate waarin de zaak bij hem aanhangig is gemaakt, verklaart dat het de uitspraak over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek alsook over de vordering tot uitkering na echtscheiding en over de kosten aanhoudt en het debat wat dat betreft heropent en de zaak naar de bijzondere rol verwijst. In zoverre het hof van beroep oordeelt dat het, binnen de mate waarin de zaak na cassatie bij hem aanhangig is gemaakt, geen uitspraak kon doen over de omkering van het vermoeden dat is vastgelegd in artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek, kon het immers niet, zonder zichzelf tegen te spreken, vervolgens beslissen om het debat wat dat betreft te heropenen, wat noodzakelijkerwijs wil zeggen dat het de partijen in staat wil stellen uitleg te verschaffen over de omkering van dat vermoeden (schending van artikel 149 van de Grondwet). Als geoordeeld moet worden dat de in dit middel bekritiseerde redenen beschikkingen vormen, in zoverre zij de niet betwiste beslissing van de rechter bevatten, bestaat het bestreden arrest op zijn minst uit tegenstrijdige beschikkingen (schending van artikel 1138, 4, van het Gerechtelijk Wetboek). Tweede onderdeel Na vernietiging worden de partijen voor de rechter op verwijzing in de toestand teruggeplaatst waarin zij zich bevonden voor de rechter wiens beslissing is vernietigd. Alles wat laatstgenoemde deed, kan bijgevolg ook door de rechter op verwijzing worden gedaan.

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/4 Het arrest van 7 mei 1996 van het Hof van Beroep te Brussel heeft de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken met toepassing van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, zonder in zijn dictum melding te maken van de datum waarop de scheiding van de echtgenoten was ingegaan, en heeft de uitspraak over het vermoeden van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek aangehouden. Bijgevolg waren die twee punten, na cassatie, ook bij het hof [van beroep] aanhangig gemaakt en moest het die beslechten. Het hof [van beroep], dat hierover weigert uitspraak te doen op grond dat de datum van de feitelijke scheiding niet was vastgesteld in het arrest van 7 mei 1996, schendt alle in het middel bedoelde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Derde onderdeel Hoewel artikel 1269 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat er in geval van echtscheiding, uitgesproken met toepassing van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, melding wordt gemaakt van het tijdstip waarop de feitelijke scheiding is ingegaan, wordt die bepaling niet vermeld in de artikelen 780 en 781 van het Gerechtelijk Wetboek en is ze bijgevolg niet voorgeschreven op straffe van nietigheid. De niet-naleving van die bepaling beïnvloedt derhalve de geldigheid van de beslissing die de echtscheiding heeft uitgesproken niet en de rechter op verwijzing na cassatie kan dat verzuim moeiteloos rechtzetten. Het bestreden arrest, dat oordeelt dat het niet bevoegd was om de datum te bepalen waarop de scheiding van de partijen was ingegaan en dus evenmin om uitspraak te doen over de omkering van het vermoeden bepaald in artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek, op grond dat het niet vermelden van de datum van de scheiding van de partijen alleen kon worden rechtgezet door een cassatieberoep, schendt bijgevolg alle in het middel bedoelde bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. Vierde onderdeel Artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek gaat ervan uit dat de echtgenoot die de echtscheiding verkrijgt op grond van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, geacht wordt de echtgenoot te zijn tegen wie de echtscheiding is uitgesproken, maar dat de rechtbank er anders over kan beslissen indien de eisende echtgenoot het bewijs levert dat de feitelijke scheiding te wijten is aan de fouten van de andere echtgenoot. De vaststelling van de precieze datum waarop de feitelijke scheiding is ingegaan, vormt geen onmisbaar gegeven om te beslissen of eiser het bij artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven vermoeden al dan niet heeft omgekeerd. Het hof [van beroep op verwijzing] oordeelt dus ten onrechte dat het over dit punt geen uitspraak kon doen, op grond dat de datum van de feitelijke scheiding van de partijen niet was vastgesteld bij het arrest van 7 mei 1996 van het Hof van Beroep te Brussel (schending van de artikelen 232 en 306 van het Burgerlijk Wetboek en van artikel 1269 van het Gerechtelijk Wetboek ).

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/5 Vijfde onderdeel Het Hof van Beroep te Brussel had in zijn arrest van 7 mei 1996 vastgesteld dat het (dus) vaststaat dat [verweerder] vijf jaar lang vóór het neerleggen van het verzoekschrift tot echtscheiding, op een andere verblijfplaats dan zijn vrouw geleefd heeft. Elke beslissing over de betwisting is een beschikking, ook al wordt ze in de redenen vermeld en ongeacht de vorm waarin ze wordt uitgedrukt. De voormelde reden bevat op zijn minst de vaststelling dat de partijen (ten minste) vijf jaar vóór het neerleggen van het verzoekschrift tot echtscheiding gescheiden hebben geleefd, en deze vaststelling vormt de grondslag voor het dictum van het arrest dat de echtscheiding van de partijen uitspreekt met toepassing van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek. Het arrest, dat oordeelt dat de datum van de feitelijke scheiding van de partijen, voor de toepassing van artikel 306 van het Gerechtelijk Wetboek, niet was bepaald in het dictum van het arrest van 7 mei 1996 van het Hof van Beroep te Brussel, en dat die datum evenmin eenduidig bleek uit de redenen van de beslissing, schendt bijgevolg de bewijskracht van die beslissing (schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlijk Wetboek), het gezag van gewijsde van die beslissing (schending van de artikelen 23 tot 28 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 1350, 3, van het Burgerlijk Wetboek) en miskent de regels betreffende de onttrekking (schending van artikel 19 van het Gerechtelijk Wetboek). Zesde onderdeel Buiten het geval waarin de rechter wettelijk verplicht is zich te onthouden, kan hij niet weigeren over de hem voorgelegde zaken recht te spreken, onder welk voorwendsel ook (artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek). Al heropent het bestreden arrest het debat over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek en over de vordering tot uitkering na echtscheiding, toch drukt het hof [van beroep op verwijzing] daarin zijn weigering uit om over die punten uitspraak te doen, op grond van de in het tweede onderdeel bekritiseerde reden dat deze niet bij hem aanhangig zijn gemaakt. Het schendt aldus artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek. Het bestreden arrest ontzegt eiseres daarenboven de mogelijkheid om haar rechten op een uitkering na echtscheiding te doen gelden, aangezien eiseres, met toepassing van artikel 1082, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, en in tegenstelling tot wat het arrest voorhoudt, geen cassatieberoep meer kan instellen tegen het arrest van 7 mei 1996 van het Hof van Beroep te Brussel. Eiseres kan verweerder evenmin verplichten dergelijk cassatieberoep in te stellen.

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/6 III. BESLISSING VAN HET HOF Tweede onderdeel Het Hof van Beroep te Brussel heeft bij arrest van 7 mei 1996 de echtscheiding tussen de partijen in het nadeel van eiseres uitgesproken op grond van artikel 232 van het Burgerlijk Wetboek, en heeft de uitspraak over het vermoeden van artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek en over de kosten aangehouden. Op het cassatieberoep van eiseres heeft het Hof, bij arrest van 19 juni 1997, het arrest van 7 mei 1996 vernietigd, in zoverre het besliste dat de echtscheiding uitgesproken werd in het nadeel van eiseres, en heeft het de aldus beperkte zaak verwezen naar het Hof van Beroep te Bergen. Het bestreden arrest vermeldt dat het hof van beroep, dat over de omkering van het vermoeden van toerekenbaarheid van de echtscheiding uitspraak moest doen, de datum van de feitelijke scheiding van de partijen moet kennen en stelt vast dat het vernietigde arrest die datum vergeet te vermelden. Wanneer de vernietiging is uitgesproken en in zoverre zij is uitgesproken, worden de partijen voor de rechter naar wie de zaak wordt verwezen teruggeplaatst in de toestand waarin zij zich bevonden voor de rechter wiens beslissing is vernietigd. De bevoegdheid van de rechter op verwijzing strekt zich uit tot al datgene wat tot de bevoegdheid behoorde van de rechter aan wie de zaak is onttrokken. Wanneer het Hof, in geval van gedeeltelijke cassatie, de zaak binnen bepaalde grenzen verwijst, bedoelt het daarmee dat het niet bestreden of niet vernietigde dictum van de bestreden beslissing, waartegen geen cassatieberoep meer kan worden aangenomen, voor de rechter op verwijzing niet opnieuw ter discussie kan worden gesteld. Het hof van beroep, dat de datum van de scheiding van de partijen weigert te bepalen en de uitspraak over de omkering van het vermoeden bepaald in artikel 306 van het Burgerlijk Wetboek en over de aanvraag tot uitkering na echtscheiding aanhoudt, op grond dat het geen beslissing over de datum van de scheiding kan nemen, aangezien het verwijzingsarrest dat punt niet bij het hof aanhangig heeft gemaakt, miskent de regels betreffende de uitwerking van de

13 FEBRUARI 2006 C.04.0454.F/7 vernietiging in burgerlijke zaken en schendt artikel 1110 van het Gerechtelijk Wetboek. Het onderdeel is in zoverre gegrond. Dictum Het Hof Vernietigt het bestreden arrest ; Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernietigde arrest ; Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over ; Verwijst de zaak naar het Hof van Beroep te Luik. Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, derde kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, afdelingsvoorzitter Philippe Echement, de raadsheren Christian Storck, Daniel Plas en Philippe Gosseries, en in openbare terechtzitting van dertien februari tweeduizend en zes uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van eerste advocaatgeneraal Jean-François Leclercq, met bijstand van griffier Marie-Jeanne Massart. Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvorzitter Robert Boes en overgeschreven met assistentie van adjunct-griffier Johan Pafenols. De adjunct-griffier, De afdelingsvoorzitter,