tegenwoordig kan men geen beleidsdocument Participatie in de buurt



Vergelijkbare documenten
Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

Sociale samenhang in Groningen

Zijn autochtonen en allochtonen tevreden met hun buurtbewoners?

Binding met buurt en buurtgenoten

Gebruik van kinderopvang

Jaarrapport Integratie Bijlagen hoofdstuk 8 1

Opgave 1 Jeugdwerkloosheid in Europa

Vrijwilligerswerk in de provincie Groningen stabiel

Sociale kracht in Houten Burgerpeiling 2014

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Verbindt de crisis? Conjunctuurgevoeligheid van participatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Waar staat je gemeente. Gemeente Enschede

RAPPORT BURGERPANEL EEMNES PEILING VEILIGHEID & LEEFBAARHEID EN AUTO-INBRAKEN. GEMEENTE EEMNES December 2013 / Januari 2014

Arbeidsdeelname van paren

Uitgevoerd door Dimensus Monitor Sociale Kracht Houten 2016

Weinig mensen sociaal aan de kant

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Meer of minder uren werken

26% 36% 31% (helemaal) mee eens niet mee eens en niet mee oneens (helemaal) mee oneens

Politieke participatie

Uit huis gaan van jongeren

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Meedoen en erbij horen

BIJLAGEN. Dichter bij elkaar? De sociaal-culturele positie van niet-westerse migranten in Nederland. Willem Huijnk Jaco Dagevos

Rapport Het recht op informationele zelfbeschikking in de zorg

EénVandaag en Nibud onderzoeken armoede

WIE IS DE NIET-WESTERSE ALLOCHTONE GEVER?

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie?

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt

Enquête herinrichting Botenbuurt 2016

Empel. Wijk- en buurtmonitor 2016

Frequentie en kwaliteit van sociale contacten

Jongeren en politiek

Hartslag Cafe 15 februari 2018 John Dagevos. Leefbaarheid in Tilburg Stad met verschillende gezichten

Mantelzorgers maken weinig gebruik van verlofregelingen

Sociaal kapitaal: slagboom of hefboom? Samenvatting. Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten

Welzijnsbezoek. Voorbeelden van aanpassingen aan het huis die nodig zijn:

Geven van tijd: vrijwilligerswerk

Burgerpeiling Discriminatie

Politieke participatie

Hoeveel potentie tot buurtparticipatie in Amsterdam?

Mantelzorgers op de arbeidsmarkt

Tabel 1: Stellingen Fysieke voorzieningen en Sociale contacten in woonbuurt (%)

De mening van de inwoners gepeild. Leefbaarheid 2015

Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie Sociale en ruimtelijke statistieken

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Hoe veilig is Leiden?

Onderzoeksverantwoording enquête

Klanttevredenheid. Vereenzaming Ouderen Soest VOS

NVAB-richtlijn blijkt effectief

Betrokkenheid van buurtbewoners. Uitgevoerd door Dimensus in opdracht van gemeenten Leiden, Leiderdorp en Oegstgeest Vergelijking gemeenten 2015

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

Examen HAVO. maatschappijwetenschappen (pilot) tijdvak 2 dinsdag 16 juni uur. Bij dit examen hoort een bijlage.

Visie en Methoden Mondiaal Burgerschap

Belevingsonderzoek Arbeidsmigranten

Feiten over. Veiligheidsbeleving. in de gemeente Arnhem

Burgerpanel Gorinchem. 1 e peiling: Sociale monitor. Juli 2014

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

NIEUWSBRIEF BURGERPANEL OVERSCHIE

Integrale veiligheid. resultaten burgerpanelonderzoek maart 2007

BURGERPANEL OIRSCHOT PEILING DE GROENE CORRIDOR

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Panel Fryslân over. vertrouwen in politiek en samenleving PANEL FRYSLÂN. mei Panel Fryslân is onderdeel van het Fries Sociaal Planbureau

Opgave 1 Heeft het vrijwilligerswerk toekomst?

19 december Onderzoek: Armoede en de Voedselbank

Hoe beoordelen Almeerders de leefbaarheid en veiligheid in hun buurt?

77% 16% 7% tevreden neutraal ontevreden. 14% 22% 6% Familie Vrienden Buren

Onderzoek Aanpak tegen pesten

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013

Flitspeiling begeleid wonen

Hoeveel invloed hebben Groningers op hun directe leefomgeving?

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Integrale Veiligheidsmonitor Hengelo 2011

Verzekerden bezuinigen op hun zorgverzekering, het aantal overstappers neemt nog steeds toe. Margreet Reitsma-van Rooijen en Anne Brabers

Opvattingen van Amsterdammers over tolerantie jegens homoseksuelen

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2016-I

27 juni Onderzoek: Maatregelen tegen eenzaamheid

Een aantal gegevens over de wijken is bijeengebracht in het onderliggende rapport. Hierin zijn de volgende onderwerpen opgenomen:

3 november Onderzoek: Pesten

Welzijn en zorg voor ouderen in Rotterdam. Prof.dr. Anna Nieboer

Toezichthouders in de wijk

Vertrouwen in en contacten met buurtgenoten

SOCIALE KRACHT BUNNIK 2017

Bij deze bieden wij u de resultaten aan van het onderzoek naar de eerste effecten van de decentralisaties in de gemeente Barneveld.

B A S I S V O O R B E L E I D

Monitor Veiligheidsbeleid gemeente Groningen mei - augustus 2018

Vakantiewerkonderzoek 2014 FNV Jong

Politieke participatie

Eenzaamheid in Nederland Coalitie Erbij

Conclusie. Over de relatie tussen laaggeletterdheid en armoede. Ingrid Christoffels, Pieter Baay (ecbo) Ineke Bijlsma, Mark Levels (ROA)

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

WijkWijzer De tien Utrechtse wijken in cijfers.

Maatschappelijke waardering van Nederlandse Landbouw en Visserij

NissewaardPanel over opvang vluchtelingen, maart 2016

Verschillen in sociale en maatschappelijke participatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

B A S I S V O O R B E L E I D

Transcriptie:

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 56 Participatie in de buurt Vooral sinds de jaren negentig wordt gepleit voor actieve participatie van burgers bij de aanpak van stedelijke vraagstukken. De zorg om leefbare stadsbuurten wordt daarbij in toenemende mate beschouwd als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en bewoner. Dat roept de vraag op welke factoren nu maken dat een bewoner zich actief voor de buurt gaat inzetten. betrokkenheid van Amerikaanse burgers wat onder andere afgelezen kan worden uit de dalende opkomst bij verkiezingen, de afname van vrijwilligerswerk en de afbrokkeling van het verenigingsleven. Hierdoor komt de sociale samenhang van de samenleving onder druk te staan, hetgeen negatief door zou werken in de economische ontwikkeling en de werking van het democratische systeem. [56] (foto: Lisette van de Pavoordt, IJsselstein) Gideon Bolt Universiteit Utrecht, Faculteit Geowetenschappen Renee ter Maat Onderzoeksbureau Labyrinth, Utrecht tegenwoordig kan men geen beleidsdocument openslaan zonder gewezen te worden op het belang van de maatschappelijke participatie van burgers. Het algehele beeld is dat het de verkeerde kant op gaat met de maatschappelijke betrokkenheid van burgers. Deze pessimistische visie is voor een belangrijk deel ontleend aan het werk van Robert Putnam. 1 Putnam heeft gewezen op de afnemende politieke en maatschappelijke Zwakke banden, lidmaatschappen die je op kunt zeggen, krijgen steeds vaker de voorkeur boven sterke banden Deze pessimistiche visie wordt overigens maar zeer ten dele door empirische studies onderbouwd. 2 Er is de laatste jaren aan de ene kant wel een duidelijk afname te zien als het gaat om de tevredenheid met de overheid en regering, gepaard gaande met een toenemende ontevredenheid over de invloed van burgers op het lokale en landelijke beleid. Maar aan de andere kant is er geen sprake van een afnemende maatschappelijke betrokkenheid. Weliswaar is het lidmaatschap van kerken, politieke partijen en (in mindere mate) vakbonden in de afgelopen decennia teruggelopen, maar daar tegenover staat een toename van het aantal leden van vrijtijdsverenigingen, milieu- en natuurorganisaties en andere ideeële organisaties. Daarnaast laat het afgelopen decennium geen daling zien van het aantal vrijwilligers en mantelzorgers. Grosso modo is geen sprake van een vermindering van de maatschappelijke participatie, maar wel van een kwalitatieve verandering. Zwakke

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 57 banden, lidmaatschappen die je op kunt zeggen, krijgen steeds vaker de voorkeur boven sterke banden, ofwel verwantschappen voor (een groot deel van) het leven. In de termen van Duyvendak en Hurenkamp verliezen traditionele gemeenschappen (gebaseerd op bijvoorbeeld bloedbanden of geloof) terrein aan lichte gemeenschappen die veel meer dynamiek en flexibiliteit kennen. Deze combineerbare gemeenschappen komen mede tot stand op het internet, maar worden bijvoorbeeld ook zichtbaar op het terrein van het vrijwilligerswerk (informalisering van vrijwilligersverbanden) of politieke participatie (verminderde electorale trouw). In het Nederlandse (beleids)discours richt de discussie over de maatschappelijke betrokkenheid van burgers zich vaak op de woonomgeving. Dat is opvallend, omdat de buurt slechts één van de vele mogelijke maatschappelijke integratiekaders is en bovendien ook nog een die aan belang lijkt in te boeten. De relatieve grote aandacht voor de buurt komt omdat de sociale cohesie van de samenleving dikwijls wordt gezien als een proces van onderop, waarbij de sociale samenhang op het niveau van de wijk of de buurt bepalend is voor de sociale samenhang op hogere schaalniveaus. 3 Voor die samenhang is ook enige empirische onderbouwing, want het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau) laat zien dat sociale integratie en participatie in de buurt een positieve invloed heeft op zowel het sociale vertrouwen (in de medemens) als het vertrouwen in de lokale en landelijke politiek. 4 De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) ziet de buurt dan ook als aangrijpingspunt voor beleid: 'In de (semi-)publieke ruimte van hun directe leefomgeving ervaren burgers immers - meer dan in huis, op het werk of in de vrije tijd - een directe wisselwerking met beleidsmakers en - uitvoerders (...) de betere wisselwerking met elkaar en met de overheid zou (...) bevorderlijk zijn voor het sociaal en politiek vertrouwen'. 5 In het grotestedenbeleid is het verhogen van de sociale cohesie' en de participatie in de buurt dan ook een belangrijke doelstelling. 6 Om in de dagelijkse praktijk bewonersparticipatie zo effectief mogelijk te kunnen stimuleren, is het van belang inzicht te hebben in de factoren die hier een versterkende of remmende werking op hebben. Hoewel er veel wetenschappelijke literatuur verschenen is over de participatie van bewoners, bestaat er nog geen eenduidig overzicht van de factoren die de betrokkenheid bij de buurt kunnen verklaren. Dat komt omdat in de meeste onderzoeken slechts een deel van de mogelijke verklaringsfactoren aan bod komt. De ene keer ligt daarbij de nadruk op de sociaal-demografische kenmerken van buurtbewoners als verklaring van de participatie in de buurt, de andere keer wordt vooral gekeken naar de sociale netwerken van bewoners, naar de mate van gehechtheid aan de buurt of naar problemen wat betreft de leefbaarheid in de buurt. Met behulp van het Nieuw Utrechts Peil (NUP), een groot databestand dat door de gemeente Utrecht ter beschikking is gesteld, hebben wij echter de invloed van een gehele reeks factoren op de participatie in de buurt kunnen bekijken. Voordat we ingaan op de resultaten die de analyse van het NUP heeft opgeleverd, zetten we eerst op een rij welke verklaringen er in de wetenschappelijke literatuur worden aangedragen voor de participatie van bewoners. Verklaringen voor participatie In bijna alle onderzoeken naar participatie van bewoners wordt gekeken naar de invloed van kenmerken van individuen en huishoudens. 7 De sociaal-economische status (inkomen, opleiding, arbeidsmarktparticipatie) komt daarbij steevast naar voren als een van de belangrijkste determinanten van participatie in de buurt. Mensen met een hoge sociaal-economische status participeren relatief vaak, omdat zij gemiddeld genomen over meer contacten en meer cognitieve en sociale vaardigheden beschikken dan mensen met een lage sociaal-economische status. Voor wat betreft de sociaal-demografische kenmerken van individuen en huishoudens komt vaak naar voren dat vrouwen, mensen met kinderen en ouderen relatief vaak participeren. Het betreft hier categorieën die relatief veel tijd doorbrengen in de buurt en er daarom ook belang bij hebben om zich voor de buurt in te zetten. Over de invloed van etniciteit op participatie bestaat nog veel onduidelijkheid. In Nederland bestaat vaak de indruk dat allochtonen minder participeren in de buurt dan autochtonen, maar daar is nog nauwelijks kwantitatief onderzoek naar gedaan. In buitenlands (met name Amerikaans) onderzoek komt juist naar voren dat etnische minderheden, vermoedelijk vanuit een groter groepsbewustzijn, zich relatief vaak inzetten voor de buurt vaker dan autochtonen. Op basis van het voorgaande kan de volgende hypothese worden opgesteld: Hypothese 1 Participatie in de buurt wordt positief beïnvloed door sociaal-economische status, leeftijd en de aanwezigheid van kinderen. Daarnaast participeren vrouwen vaker dan mannen en allochtonen vaker dan autochtonen. De invloed van sociaal kapitaal Sociaal kapitaal is het centrale begrip dat steeds weer terugkeert in het onderzoek naar participatie in de buurt. Hoewel Robert Putnam geenszins de uitvinder van het concept is, wordt daarbij wel voortdurend naar zijn werk verwezen. Volgens de definitie van Putnam verwijst sociaal kapitaal naar de verbindingen tussen individuen, sociale netwerken en de normen van wederkerigheid en vertrouwen die daaruit voortvloeien. 8 Hoewel deze definitie nogal breed is, gaat het in veel onderzoeken vooral om het [57]

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 58 [58] aspect van de sociale netwerken, ook wel aangeduid als de structurele dimensie van sociaal kapitaal. Sociale netwerken vormen een belangrijk middel van mensen om hun doelen te verwezenlijken, of het nu gaat om het vinden van een baan, het verkrijgen van politieke invloed of het verbeteren van een buurt. Volgens de sociale netwerkbenadering leidt een groter en gevarieerder sociaal netwerk daarom tot meer maatschappelijk succes. Als je veel mensen in je sociale netwerk hebt, is het makkelijker om anderen te vinden die mee willen doen in een collectieve actie om de buurt te verbeteren en is de kans om door een ander gevraagd te worden om zich bij een actie aan te sluiten ook groter. Naast de structurele dimensie van sociaal kapitaal, kan ook een attitudinale dimensie van sociaal kapitaal worden onderscheiden. Daarbij gaat het vooral om het vertrouwen van mensen in de medemens en de maatschappij. Hoewel in het meeste onderzoek de nadruk ligt op de structurele dimensie van sociaal kapitaal, 9 is vertrouwen volgens Putnam van net zo groot belang voor de participatie in de buurt. Een bewoner zal zich meer inzetten voor de buurtgemeenschap als hij meer overtuigd is dat andere bewoners zich hier ook voor in willen spannen. De aanwezigheid van vertrouwen tussen de leden van een bepaalde gemeenschap zorgt er dus voor dat men als (buurt)- gemeenschap in staat is intern problemen op te lossen en minder afhankelijk is van buitenstaanders, zoals de politie. Uiteraard hangen beide dimensies van sociaal kapitaal met elkaar samen. Mensen die vertrouwen hebben in de medemens gaan eerder contacten met anderen aan. Andersom geldt ook dat mensen die een uitgebreid sociaal netwerk hebben eerder vertrouwen zullen hebben in de medemens. Uit het voorgaande kunnen de volgende twee hypothesen worden afgeleid: Hypothese 2 Naarmate mensen over grotere sociale netwerken beschikken, neemt de kans op participatie in de buurt toe. Hypothese 3 Naarmate mensen meer vertrouwen hebben in de maatschappij, neemt de kans op participatie in de buurt toe. De inzet voor de buurt is zelden onvoorwaardelijk Exit, voice en loyalty Waar in het onderzoek naar participatie in de buurt relatief weinig aandacht voor is, is het inzicht dat of men nu wel of niet over kenmerken (zoals sociaal kapitaal of sociaaleconomische status) beschikt die bevorderend zijn voor participatie, de inzet voor de buurt zelden onvoorwaarde- lijk is. Mensen zetten zich doorgaans in voor de buurt in de verwachting dat het iets oplevert. Dat betekent dat zij vaak pas in actie komen op het moment dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld als er een daklozenopvang in de buurt dreigt te komen. Als er echter geen bedreiging is voor de leefbaarheid van de buurt is er weinig aanleiding om zich actief in te gaan zetten. Dat wil niet zeggen dat mensen altijd in actie komen als de leefbaarheid van de buurt achteruit gaat (of dreigt te gaan). In de klassieker 'Exit, voice and loyalty', 10 stelt Hirschman dat als mensen het idee hebben dat hun inspanningen minder opleveren dan wat ze erin investeren aan moeite en tijd en geld, zij zich zullen onthouden van een actieve inzet of naar een andere buurt verhuizen ( exit -strategie). Daarbij hangt de kans op een actieve inzet ( voice -strategie) af van de inschatting die mensen maken van de kans dat zij de situatie daadwerkelijk kunnen veranderen. Als mensen het idee hebben dat zij weinig invloed uit kunnen oefenen, zullen ze minder geneigd zijn om hun tijd in buurtparticipatie te steken dan wanneer ze veel geloof hebben in eigen kunnen. Overigens is het ook goed mogelijk dat men in eerste instantie kiest voor een voice -strategie, maar na verloop van tijd afhaakt, omdat men het geloof verliest dat de geleverde inspanningen resultaat opleveren. Bij de keuze voor een voice of exit -strategie speelt niet de afweging tussen de inspanning en de verwachte opbrengst een rol, maar is ook loyalty, het derde concept uit het raamwerk van Hirschman, van belang. Loyaliteit verwijst naar de binding die mensen voelen met hun buurt en hun buurtgenoten. Mensen die gehecht zijn aan de buurt hebben meer te verliezen als de kwaliteit van de buurt achteruitgaat en zullen dan ook eerder in actie komen. Mensen die zich weinig verbonden voelen met hun buurtgenoten zullen eerder geneigd zijn te kiezen voor een exit -strategie. Uit het voorgaande kunnen de volgende drie hypothesen worden afgeleid: Hypothese 4 Mensen die ontevreden zijn met de leefbaarheid in de buurt, zullen zich eerder actief inzetten voor de buurt dan mensen die tevreden zijn. Hypothese 5 Mensen die hun invloed op het (gemeentelijk) beleid hoog inschatten hebben een grotere kans zich in te zetten dan mensen die hun invloed laag inschatten. Hypothese 6 Naarmate mensen meer gehecht zijn aan hun buurt en zich meer verbonden voelen met hun buurtgenoten, is de kans groter dat zij zich inzetten voor de buurt.

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 59 Dataverzameling: Nieuw Utrechts Peil (NUP) Het Nieuw Utrechts Peil (NUP) is een grootschalig onderzoek dat bestaat uit een peiling onder de Utrechtse bevolking. De gegevens worden door de gemeente Utrecht en het Ministerie van Binnenlandse Zaken gebruikt om het grotestedenbeleid te monitoren. Voor het onderzoek naar buurtparticipatie zijn gegevens gebruikt uit het NUP 2004. Op basis van een aselecte steekproef uit het gemeentelijke bevolkingsregister (GBA) is een aselecte steekproef van 18.547 Utrechtenaren van zestien jaar of ouder getrokken. Deze mensen hebben eind september 2004 een vragenlijst toegestuurd gekregen. Middels een antwoordnummer hebben respondenten de ingevulde enquête terug kunnen sturen naar de gemeente Utrecht. Uiteindelijk zijn 8.770 ingevulde enquêtes verwerkt: een respons van 47,3%. Hoewel dat voor een schriftelijke enquête in een grote stad een goed resultaat is, vormt de respons niet helemaal een goede afspiegeling van de Utrechtse bevolking. Mannen, allochtonen, jongeren en lagere-inkomensgroepen zijn enigszins ondervertegenwoordigd. Om een representatief beeld van de buurtparticipatie van de gehele Utrechtse bevolking te verkrijgen zijn daarom met behulp van wegingsfactoren correcties toegepast. 11 Daarmee ontstaat overigens geen representatief beeld voor de Nederlandse bevolking als geheel. In grote steden is de participatie in de buurt en de binding met buurtgenoten namelijk gemiddeld gesproken lager dan in suburbane en rurale gebieden. 12 Voor het doel van dit artikel (het toetsen van verklaringen voor participatie in de buurt) is dat overigens van ondergeschikt belang. Er is immers geen reden om aan te nemen dat bijvoorbeeld sociaal kapitaal, opleiding en buurtbinding in grotere steden een andere invloed hebben op participatie in de buurt dan in de rest van Nederland. In de enquête zijn twee vragen opgenomen die iets zeggen over participatie in de buurt: 1. 'Bent u actief als vrijwilliger in een bewonersorganisatie of wijkraad?' 13 2. 'Bent u het afgelopen jaar actief geweest om de leefbaarheid en veiligheid in uw buurt te verbeteren?' Bij de eerste vraag gaat het om participatie in de buurt in formele zin, bij de tweede vraag gaat het om een veel bredere definitie van participatie. Wie regelmatig zijn stoepje aanveegt of het huis van de buren in de gaten houdt als ze op vakantie zijn, kan zichzelf aanmerken als iemand die zich actief inzet voor de buurt. Een kwart van de Utrechters zegt zich in te zetten voor de leefbaarheid en de veiligheid in de buurt (zie tabel 1). Een nadeel van deze manier om participatie te meten is dat het aan de respondenten zelf wordt overgelaten om te bepalen wat zij onder een actieve inzet voor de buurt verstaan. Die ruimte voor eigen interpretatie is er veel minder bij de vraag naar de inzet als vrijwilliger in een bewonersorganisatie of wijkraad. Dit criterium is echter wat aan de strenge kant, omdat het Ja Nee Actief in een bewonersorganisatie of wijkraad? 3,0 % 97,0 % Ingezet voor de leefbaarheid in de buurt? 25,1 % 74,9% mensen buiten beschouwing laat die zich in andere georganiseerde verbanden inzetten voor de buurt. Volgens Participatie van Utrechters Tabel 1 deze strenge definitie zet slechts drie procent van de in de buurt. Utrechters zich actief in voor de buurt. Deze scheve verdeling over de antwoordcategorieën levert overigens in technische zin geen problemen op bij de analyse. Door de grote omvang van de steekproef zijn er immers nog ruim voldoende respondenten (namelijk 275) die zich volgens het strenge criterium inzetten voor de buurt. Omdat aan beide definities zowel voordelen als nadelen zijn verbonden, is besloten om ze beide te gebruiken in het onderzoek. Met behulp van een multivariate logistische regressieanalyse is bekeken welke factoren een bijdrage kunnen leveren aan de verklaring van participatie in de buurt. Ter bevordering van de leesbaarheid zijn de resultaten van deze analyse op een vereenvoudigde wijze weergegeven in tabel 2. 14 Omdat deze tabel gebaseerd op een multivariate analyse laat het voor elke factor zien wat de invloed is op de participatie in de buurt, rekening houdend met de invloed van de andere factoren. In het regressiemodel zijn overigens alleen variabelen opgenomen, die gemeten zijn op het individuele niveau. Aanvankelijk is ook gekeken naar de invloed van de bevolkingssamenstelling van de buurt op de kans om te participeren. Daarbij kwam naar voren dat de kans op participatie volgens de smalle definitie toeneemt naarmate het gemiddelde inkomen in de buurt hoger is, terwijl de participatie volgens de brede definitie juist een positieve samenhang vertoont met het aandeel allochtonen in de buurt. Op het moment dat rekening wordt gehouden met individuele variabelen, verdwijnt echter de invloed van de bevolkingssamenstelling. Dat betekent dat de sociaal-economische status en de etnische samenstelling van de buurt geen zelfstandige invloed uitoefenen op participatie in de buurt en om deze reden zijn deze buurtkenmerken dan ook verder buiten het model gelaten. Een andere factor die buiten het model is gebleven is het sociale netwerk dat men heeft binnen de buurt. Daar ligt echter geen bewuste keus aan ten grondslag, maar een omissie in het NUP. Er is uit het NUP wel informatie te halen over de sociale contacten van de respondenten, maar daarvan is niet bekend welk deel zich beperkt tot de buurt en welk deel buurtoverstijgend is. Voor de toetsing van de overige hypothesen zijn er wel geschikte variabelen in het databestand voorhanden of anders wel te construeren. Om complexe begrippen, zoals buurtbinding en vertrouwen te operationaliseren zijn met behulp van factoranalyse variabelen samengesteld op basis van een reeks van stellingen waarop respondenten hebben gereageerd. 15 [59]

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 60 [60] Participatie Participatie (smalle definitie) (brede definitie) Achtergrondvariabelen: sociaal-economisch Inkomen 0 0 Opleidingsniveau ++ ++ Actief op de arbeidsmarkt 0 0 Achtergrondvariabelen: sociaal-demografisch Allochtoon 0 + Leeftijd ++ ++ Man + + Aanwezigheid van kinderen in huishouden + ++ Sociaal kapitaal Frequentie contact met kennissen en familie 0 0 Grootte sociaal netwerk: subjectief * 0 0 Vertrouwen in maatschappij * 0 0 Leefbaarheidsproblemen Bekladding + + Overlast jeugd 0 + Zwerfvuil + + Vernielingen 0 0 Drugsoverlast + ++ Onveiligheidsgevoelens 0 ++ Ontevredenheid over bevolkingssamenstelling * 0 - Ontevredenheid over de buurt in het algemeen * 0 + Invloed en zelfredzaamheid Denkt men het beleid te kunnen beïnvloeden? ++ ++ Gevoelens van zelfredzaamheid * 0 0 Verbondheid met de buurt Voelt men zich gehecht aan de buurt? 0 ++ Sociale binding aan de buurt * ++ ++ ++ sterk positieve invloed + positieve invloed 0 geen invloed - negatieve invloed -- sterk negatieve invloed *: Deze variabelen zijn samengestelde factoren die met behulp van factoranalyse uit verscheidene indicatoren zijn samengesteld. Tabel 2 Determinanten van buurtparticipatie in brede en smalle zin. Resultaten De inzet van bewoners voor de buurt wordt voor een deel bepaald door hun sociaal-economische en sociaal-demografische achtergrondkenmerken. In lijn met de verwachting neemt de kans op participatie in de buurt toe, naarmate het opleidingsniveau van bewoners hoger is. Opvallend is dat de andere sociaal-economische variabelen, inkomen en het al dan niet actief zijn op de arbeidsmarkt niet van invloed zijn op de participatie in de buurt. Wellicht heffen de positieve effecten die het hebben van een baan volgens de literatuur met zich meebrengt (contactnetwerk en versterking van cognitieve en sociale vaardigheid) en de negatieve effecten (minder vrije tijd, mindere afhankelijkheid van de buurt) elkaar precies op. Verder zetten mensen met kinderen en mannen zich relatief vaak in voor de buurt. Dat vrouwen zich minder actief inzetten voor de buurt komt niet overeen met de verwachting. Waarschijnlijk vertaalt de gemiddeld grotere betrokkenheid van vrouwen op de buurt zich eerder in meer informele vormen van buurtparticipatie. 16 In lijn met de verwachting zetten allochtonen zich vaker in voor de leefbaarheid van de buurt (alleen volgens de brede definitie). Op zichzelf is er geen verschil tussen allochtonen en autochtonen als gekeken wordt naar het aandeel dat participeert. Wel geldt dat de participatie van autochtonen wat achterblijft als in ogenschouw wordt genomen dat ze gemiddeld ouder en hoger opgeleid zijn dan allochtonen. Terwijl de invloed van individuele achtergrondkenmerken op participatie grotendeels volgens verwachting is (hypothese 1), geldt dat niet voor de invloed van sociaal kapitaal (hypothese 2 en 3). Zowel de structurele als attitudinale dimensie van sociaal kapitaal blijkt niet van invloed te zijn op de participatie in de buurt. Een groot vertrouwen in de maatschappij of een groot sociaal netwerk maakt niet dat iemand zich eerder voor de buurt inzet. Daarbij moet wel worden aangetekend dat niet bekend is welk deel van het sociaal netwerk tot de buurt beperkt is. In onderzoeken waar wel specifiek gekeken wordt naar contacten binnen de buurt, blijken die in de regel van invloed te zijn op participatie in de buurt. 17 Een moeilijk aan te pakken probleem leidt eerder tot een exit -strategie dan tot een voice -strategie De laatste drie hypothesen worden wel grotendeels bevestigd door de analyse. Zo komt naar voren dat mensen zich vaak inzetten voor de buurt uit een gevoel van ontevredenheid met de leefbaarheid (hypothese 4). Als gekeken wordt naar participatie volgens de brede definitie, dan geldt dat vooral ontevredenheid met de veiligheid de kans verhoogt dat men zich voor de buurt in gaat zetten. 18 Ontevredenheid over het aspect schoon (zwerfvuil, bekladding) is van invloed op beide vormen van participatie. Opvallend is dat waar van de signalering van concrete problemen in de meeste gevallen een positieve invloed uitgaat op participatie, ontevredenheid over de bevolkingssamenstelling juist tot inactiviteit leidt (althans volgens de brede definitie). Het is goed mogelijk dat men minder snel inziet hoe een ongunstige bevolkingssamenstelling aangepakt kan worden dan hoe er met drugsoverlast of rommel op straat omgegaan moet worden. Een moeilijk aan te pakken probleem leidt in de termen van Hirschman eerder tot een exit -strategie (niet meer bemoeien met activiteiten in de buurt of verhuizen uit de buurt) dan tot een voice -strategie (inspanningen om de buurt te verbete-

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 61 ren). Mensen zijn immers pas geneigd om ergens energie in te steken als ze de kans hoog inschatten dat het ook iets oplevert. Dat laatste wordt ook nog eens bevestigd door het effect van de invloed die men denkt te hebben op het gemeentebeleid (hypothese 5). Van de mensen die invloed denken te hebben op het gemeentebeleid (overigens nog geen acht procent van de respondenten) zet 36 procent zich actief in voor de leefbaarheid van de buurt, tegenover 24 procent van de overige respondenten. Als het gaat om de formele participatie is de verhouding vijf om drie procent. In de multivariate analyse komt deze factor dan ook als een van de belangrijkste verklarende variabelen voor participatie naar voren. 19 Overigens heeft de mate van zelfredzaamheid (een factor geconstrueerd op basis van stellingen zoals: 'ik kan me zelf uitstekend redden'; 'Ik kan alles goed aan') niet de verwachte invloed op participatie. De belangrijkste voorspeller van participatie in de buurt is de verbondenheid met de buurt. Geheel in overeenstemming met de zesde hypothese heeft de loyaliteit aan de buurt een grotere kans op participatie tot gevolg. Mensen die zich sterk verbonden voelen met hun buurtgenoten zetten zich vaker actief in voor de leefbaarheid van de buurt dan anderen (35 versus 23 procent) en melden zich ook vaker aan bij een bewonersorganisatie (6,4 versus 2,5 procent). Verder vergroot ook de (emotionele) gehechtheid aan de buurt de kans op participatie volgens de brede definitie. een wijkenstelsel voor de verkiezing van de gemeente(deel)raad. Daarbij gaat de Raad er overigens in onze ogen iets te gemakkelijk aan voorbij dat er ook in een themastelsel allerlei belangenconflicten, zoals die tussen verschillende buurten of tussen groepen binnen de buurt, de kop op kunnen steken. De keuze om niet te participeren kan ook een uiting zijn van tevredenheid (foto: Ellen Houtman, Den Haag) Nabeschouwing Hoewel ook aan het NUP een aantal tekortkomingen en beperkingen kleven, is het mogelijk gebleken om een reeks van verklaringen voor de participatie in de buurt de revue te laten passeren. Vanuit beleidsoogpunt zijn daarbij vooral de volgende twee factoren van belang: het gevoel dat men invloed heeft op het beleid én de binding die men met de buurt en de medebewoners heeft. Om de binding aan de buurt te bevorderen is het van belang te stimuleren dat mensen hun wooncarrière zoveel mogelijk binnen de buurt kunnen vervolgen. Verschillende onderzoeken hebben namelijk aangetoond dat woonduur een belangrijke rol speelt bij het ontstaan van emotionele buurtbinding. 20 Verder kan het zinvol zijn om via de herinrichting van de openbare ruimte de identiteit van de buurt te versterken. 21 Dat het gevoel invloed te hebben op het (gemeente)beleid bevorderend is voor de participatie in de buurt ondersteunt het pleidooi van het WRR rapport 'Vertrouwen in de buurt' om de lokale democratie te versterken. In het rapport wordt onder andere gepleit voor de invoering van een themastelsel, waarbij burgers via eigen voorstellen en stemmingen zelf aan kunnen geven welke thema s bovenaan de beleidsagenda behoren te staan. Het themastelsel zou volgens de WRR productiever werken voor de participatie van de burgers dan een partijpolitiek systeem, zoals Afgezien van de vraag hoe participatie in de buurt bevorderd moet worden, is het voor beleidsmakers minstens zo belangrijk om zich af te vragen waarom participatie bevorderd moet worden. De veronderstelling is dat een actieve inzet van burgers bevorderend is voor sociaal en politiek vertrouwen. Aan de andere kant, en dat is exemplarisch voor de cirkelredenaties in de literatuur over sociaal kapitaal in het algemeen, 22 wordt tegelijkertijd beweerd dat participatie vooral gestimuleerd wordt in samenlevingen met een hoog sociaal en politiek vertrouwen. Behalve het feit dat niet altijd duidelijk is wat oorzaak is en wat gevolg, wordt niet-participatie te makkelijk afgeschilderd als problematisch. Burgers zouden zich vanuit wantrouwen en/of onverschilligheid afwenden van de buurt. De analyses in dit artikel laten zien dat juist een gevoel van ontevredenheid aanleiding kan zijn om zich actief in te gaan zetten voor de buurt. De keuze om niet te participeren kan met andere woorden ook een uiting zijn van tevredenheid. Daarnaast zijn er ook veel mensen zijn die zich niet zo snel actief voor de buurt in zullen zetten, omdat ze helemaal niet zo sterk op de buurt zijn gericht. Afgevraagd kan worden of dat nu per definitie negatieve gevolgen heeft voor de buurt en/of de wijdere samenleving. Het is dan ook van groot belang dat er meer empirisch onderzoek komt naar de veronderstelde (positieve) effecten van participatie in de buurt. [61]

82241_Nirov_6 09-12-2005 10:14 Pagina 62 [62] Noten 1. Putnam, R. (2000), Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. 2. Duyvendak, J.W. & M. Hurenkamp (red.) (2004) Kiezen voor de kudde - Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep; Sociaal en Cultureel Planbureau (2005) De sociale staat van Nederland 2005. Den Haag: SCP. 3. Forrest, R. & A. Kearns (2001) Social cohesion, social capital and the neighbourhood. In: Urban Studies, 38(12), pp. 2125-2143. 4. Hart, J. de (red.) (2002), Zekere banden - Sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: SCP. 5. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005) Vertrouwen in de buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press (p.20); zie ook RMO (2000), Aansprekend burgerschap. De relatie tussen het publieke domein en de verantwoordelijkheid van burgers, Den Haag. Den Haag: RMO. 6. Denters, S. & M. van Heffen (2004), Achtergrondstudie stedelijk burgerschap. In: Reader Kennisatelier nieuwe vormen van burgerschap (Publicatie van het Kenniscentrum Grote Steden). Te vinden op: www.onzebuurtaanzet. 7. Recente onderzoeken waarin ingegaan wordt op de determinanten van participatie in de buurt: J. de Hart (zie noot 4); Lelieveldt H. (2004) Helping citizens helping themselves. Neighborhood improvement programs and the impact of social networks, trust, and norms of neighbourhood oriented forms of participation. In: Urban Affairs Review 39 (5), pp.531-551; Marschall, M.J. (2001), Does the shoe fit? Testing models of participation for African-American and Latino involvement in local politics. In: Urban Affairs Review, 37 (2), p.227-248. 8. Zie noot 1. 9. Lelieveldt (2004) (noot 7) is hier een uitzondering op. 10. Hirschman, A. (1970), Exit, voice and loyalty. Responses to decline in firms, organizations, and states. Cambridge & Massachusetts: Harvard University Press; zie ook: Janowitz, M. (1967), The community press in an urban setting. The social elements of urbanism (2e druk), Chicago: The University of Chicago Press. 11. De wegingsfactoren zijn alleen toegepast bij tabel 1, waarbij het verschil ten opzichte van de ongewogen gegevens overigens nihil is. In tabel 2 zijn de ongewogen gegevens gebruikt. Weging is overbodig omdat inkomen, leeftijd, etniciteit en geslacht als onafhankelijke variabele in het model zitten. Bovendien zou weging leiden tot een onzuivere schatting van de standaardfouten. 12. Flap, H. & B. Völker (2005) Gemeenschap, informele controle en collectieve kwaden. In: B. Völker (red.) Burgers in de buurt, pp. 41-67. Amsterdam: Amsterdam University Press; J. de Hart (noot 4). 13. Een wijkraad is een onafhankelijk adviesorgaan voor het college van Burgemeester en Wethouders die advies geeft aan de wijkwethouder en bestaat uit bewoners, ondernemers en ver- tegenwoordigers van organisaties uit de wijk. De wijkraad heeft een officiële status, maar heeft geen beslissingsbevoegdheid. 14. De volledige analyses zijn terug te vinden in het onderzoeksverslag dat aan dit artikel ten grondslag ligt: R. ter Maat (2005) Het waarom van buurtparticipatie - Onderzoek naar verklarende factoren voor de inzet van de bewoner voor de eigen woonbuurt. Utrecht: Faculteit Geowetenschappen (masterscriptie). Het onderzoeksverslag kan worden opgevraagd via een mail naar: r.termaat@labyrinthonderzoek.nl. 15. Zie: noot 14. 16. Gittell, M., I. Ortega-Mustamante & T. Steffy (2000) Social capital and social change - Women s community activism. In: Urban Affairs Review 36 (2), pp. 123-147. 17. Zie bijvoorbeeld Lelieveldt (2004) (noot 7). 18. Dat ontevredenheid over de veiligheid relatief vaak tot actie aanzet, komt ook naar voren in: Lelieveldt, H. & H. van der Kolk (2005) Gemeenschap, informele controle en collectieve kwaden. In: B. Völker (red.) Burgers in de buurt, pp. 25-39. Amsterdam: Amsterdam University Press. 19. Het is ook mogelijk te beredeneren dat het gevoel om invloed te hebben eerder het gevolg is van participatie dan oorzaak. Feitelijk gaan het SCP (noot 4) en de WRR (noot 5) hier ook vanuit. We sluiten ons echter aan bij de klassieke participatieliteratuur (zoals Hirschman, noot 10; Almond, G. & S. Verba (1963) The civic culture. Political attitudes and democracy in five nations. Princeton: Princeton University Press) in de opvatting dat geloof in de eigen invloed de participatie bevordert en niet andersom. 20. Dekker & G. Bolt (2005) Social cohesion in post war estates in the Netherlands: differences between socio-economic and ethnic groups. In: Urban Studies (te verschijnen). 21. Zie noot 3. 22. Portes, A. (1998) Social capital: Its origins and applications in modern sociology. In: Annual Review of Sociology 24, pp. 1-24. Wilt u reageren op dit artikel? Ga naar www.nirov.nl/tvv de stem van de lezer