Beschermende factoren bij seksuele delinquenten



Vergelijkbare documenten
Onderzoek met de SAPROF

Innovatie in gestructureerde risicotaxatievan geweld: De HCR:V3 en SAPROF. Donderdag 6 december 2012 Kevin Douglas, Michiel de Vries Robbé

De psychometrische eigenschappen van de HKT-R Michelle Willems

Beschermende factoren voor (seksueel) gewelddadige recidive bij seksueel delinquenten

Tijdschrift voor Seksuologie (2006) 30,

Risicotaxatie- en risicomanagementmethoden

Het voorspellen van recidive na de tbs-behandeling. Een vergelijkend onderzoek naar de predictieve validiteit van de HKT-EX en HCR-20

De FAM als aanvulling op de HCR-20 V3

Recente ontwikkelingen op het gebied van risicotaxatie van geweld: Naar meer balans en verfijning

Meetinstrumenten voor een landelijk onderzoek bij seksueel geweldplegers in een. forensisch psychiatrische instelling

Een beoordeling ter beoordeling

Beschermende factoren van de Toekomst

Prestatie-indicatoren forensische psychiatrie verslagjaar 2013

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Sex Offender Risk Assessment in the Netherlands: Towards a Risk Need Responsivity Oriented Approach W.J. Smid

Instrument voor Forensische Behandel Evaluatie

Risicotaxatie bij verslaafde justitiabelen Naar een (aanvullend)instrument

Forensische academie. Vivienne de Vogel. RINO 24 mei 2014

Psychometrische stand van zaken van risicotaxatie-instrumenten voor volwassenen in Nederland

praktijk Risicotaxatie van geweld in de forensische psychiatrie

Het belang van beschermende factoren bij vermindering van het recidiverisico. Vivienne de Vogel. 15 september 2014

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Dynamische risicotaxatie

Onderzoeksvoorstel. Vrouwen in de forensische GGZ: Een multicenter onderzoek naar risicoen beschermende factoren voor geweld bij vrouwen

DE WAARDE VAN GESTRUCTUREERDE RISICOTAXATIE

De invloed van culturele factoren op de risicotaxatie in een forensisch psychiatrisch centrum

Nieuwe ontwikkelingen binnen de risicotaxatie van gewelddadig gedrag

Een positieve kijk op risicotaxatie Beschermende factoren & de SAPROF. Michiel de Vries Robbé Van der Hoeven Kliniek EFP congres, 7 juni 2012

Samenvatting. Aanleiding onderzoek

Risicotaxatie en behandelevaluatie met twee forensische observatielijsten

Waar moet het heen? Wat is het doel? What works? (Andrews & Bonta, 2010) What works? Hoe kunnen we het risico per individu bepalen?

Principes bij de behandeling in de forensische psychiatrie

Aan: FPA/FPK Directieberaad Van: Werkgroep Risicomanagement Datum: 10 september 2013 Betreft: Definitief advies werkgroep ifpa Risicomanagement

De voorspellende waarde van risicotaxatie bij de rapportage pro Justitia

De ontwikkeling van de HKT Van 1999 naar 2013

Risicotaxatie en Beschermende Factoren voor Gewelddadig Gedrag

EINDVERSLAG PILOT PRAKTISCHE BRUIKBAARHEID FORENSISCH AMBULANTE RISICO EVALUATIE - FARE

Risicotaxatie bij forensisch psychiatrische patiënten met een lichte verstandelijke handicap: hoe bruikbaar zijn risicotaxatieinstrumenten?

Behandeleffecten. in Forensisch Psychiatrisch Center de Rooyse Wissel. Treatment effects in. Forensic Psychiatric Centre de Rooyse Wissel

Joop Hoekman Training, Advies, Onderzoek Intake van jongeren in instellingen voor J-SGLVB: de ontwikkeling en het gebruik van een checklist

Samenvatting. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

De hkt-30 als instrument voor beslismomenten binnen een tbs-behandeling

Leidraad in de keten. Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) Contactgegevens

De betrouwbaarheid van risicotaxatie in de pro Justitia rapportage

WaagSchaal jeugd: de psychometrische kwaliteit van een gestructureerd klinisch risicotaxatie-instrument voor de ambulante forensische psychiatrie

richtlijnen opstellen, al dan niet voor specifieke dadertype/doelgroepen

P R O J U S T I T I A

de waarde van gestructureerde risicotaxatie en van de diagnose psychopathie

TBS uit de gratie. K.P.M.A. Muis L. van der Geest

Cijfers & bijzonderheden 2018

Verslaving binnen de forensische psychiatrie

icoach, een Web-based en Mobiele Applicatie voor Stoppen-met-roken: Verschillen tussen Gebruikersgroepen, Beïnvloedende Factoren voor Adherence,

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation

Onderzoeksbulletin. Recidive bij jongeren in de ambulante forensische ggz. Joan van Horn, Jaap van Slageren & Mara Eisenberg

begrippen bevatten evenals een heldere afbakening van taken en verantwoordelijkheden. Daarnaast kunnen in het protocol acute risicofactoren

Formulier voor het beoordelen van de kwaliteit van een artikel over een interventieonderzoek (bij voorkeur een RCT)

Het inschatten van agressie van patienten van de ggz crisisdienst

Wie zijn onze patiënten?

Het voorspellen van agressie tijdens de behandeling van forensisch psychiatrische patiënten aan de hand van de hcr-20

Overige (Overig, ongespecificeerd)

NEDERLANDSE SAMENVATTING

Sessie Weigerende observandi. Kijken naar mensen die niet bekeken willen worden

Inhoudsopgave Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Samenvatting. De onderzoeksgroep

Actuarieel Risicotaxatie Instrument voor Jeugdbescherming (ARIJ)

Samenvatting. Achtergrond, doel en onderzoeksvragen

Tien jaar gestructureerde risicotaxatie in de forensisch klinische praktijk: Wat heeft het opgeleverd en waar zijn verbeteringen mogelijk?

Risicotaxatie van geweldsrecidive bij jeugdigen

De intramurale behandeling van forensische patienten met een persoonlijkheidsstoornis

CGt binnen de ambulante forensische GGz: nieuwe ontwikkelingen

Ik zit mijn tijd wel uit

De Korte WaagSchaal: een risicotaxatie-instrument voor de ambulante forensische psychiatrie

HKT-R en behandelevaluatie: N=1

HET GEBRUIK VAN RISICOTAXATIE

Richtlijnen voor risicotaxatie in de forensische diagnostiek: theorie en praktijk

P. de Beurs, psychiater en adviseur voor de IGZ

Risicotaxatie van geweld bij vrouwen: ontwikkeling van de Female Additional Manual (fam)

Onttrekkingen en recidives door tbs-ers tijdens verlof Reactie op repliek

Samenvatting Jeugdinterventieprogramma: Nieuwe Perspectieven (NP) Lotte Loef

Lijst met publicaties

Beschermende factoren als moderator

Omvang van verschillende sanctiegroepen; volwassen en jeugdige daders met minstens één strafzaak afgedaan in 1997

Gedragsveranderingen tijdens tbs-behandeling: een multicenteronderzoek

Risicotaxatie en risicohantering geweld bij jongeren

Prestatie-indicatoren forensische psychiatrie. Eindrapportage

Forensisch Psychiatrisch Centrum de Kijvelanden. Over TBS

INHOUD PRESENTATIE FARE EERSTE RESULTATEN FARE IN ROM-SYSTEMEN EN EPD IMPLEMENTATIE TRAININGEN FARE VERVOLG

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

Gewelddadige vrouwen: een multicenteronderzoek. vrouwelijke forensisch psychiatrische patiënten

Summery. Effectiviteit van een interventieprogramma op arm-, schouder- en nekklachten bij beeldschermwerkers

JEUGDIGE ZEDENDELINQUENTEN - DE STAND VAN ZAKENdr. Jan Hendriks. Hoofd Jeugd De Waag Den Haag UVA Adviseur Harreveld

Prestatie-indicatoren forensische psychiatrie. Eindrapportage

Diagnostiek van psychoseksuele problematiek

Virtual Reality in de forensische context. Festival Forensische Zorg Stéphanie Klein Tuente

Voorspellers van Leerbaarheid en Herstel bij Cognitieve Revalidatie van Patiënten met Niet-aangeboren Hersenletsel

2017 was voor FPC Dr. S. van Mesdag een pittig jaar. De verwachting was dat het aantal bij ons geplaatste patiënten zou afnemen.

EFFECTIVITEIT VAN DE GEEF ME DE 5 BASISCURSUS

Executief Functioneren en Agressie. bij Forensisch Psychiatrische Patiënten in PPC Den Haag. Executive Functioning and Aggression

Verschillen tussen onderzoekers en behandelaars in het inschatten van het risico van gewelddadig gedrag

Transcriptie:

Beschermende factoren bij seksuele delinquenten Een retrospectieve studie naar de validiteit van de SAPROF bij ex-terbeschikkinggestelde seksueel delinquenten in de FPC Dr. S. van Mesdag en de Van der Hoeven Kliniek K. Koster, M. de Vries Robbé, & V. de Vogel Samenvatting Bij een behandeling in een forensisch kader van plegers van seksueel geweld is zicht op risico van herhaling van het probleemgedrag een must. In het verlengde daarvan is onderzoek naar beschermende factoren een interessant en relatief nieuw gebied. Retrospectief werd validatie onderzoek gedaan naar de psychometrische kwaliteiten van de SAPROF, een instrument dat zich richt op beschermende factoren ten aanzien van toekomstig (seksueel) geweld. De onderzoeksgroep betrof 97 TBS-patiënten die één of meerdere seksuele delicten hadden gepleegd en hiervoor waren behandeld in een TBS-kliniek. Twee groepen werden gedefinieerd: een groep die aan het einde van de behandelperiode wegens onvoldoende behandelresultaat werd overgeplaatst naar een ander forensisch psychiatrisch centrum (Herselectie); en een groep die aan het einde van de behandelperiode uit de TBS-kliniek werd ontslagen vanwege een als succesvol ingeschatte behandeling (Uitstroom). Beide groepen werden getaxeerd aan zowel het begin als het eind van de behandeling. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid was goed. Somscores van de SAPROF bleken aan het eind van de behandeling significant hoger voor de Uitstroom groep ten opzichte van de Herselectie groep. Er werd ten tijde van de behandeling voor de gehele groep een toename van beschermende factoren waargenomen. Deze toename was echter significant groter voor de Uitstroom groep dan voor de Herselectie groep. Binnen de Uitstroom groep werd vervolgens een vergelijking gemaakt tussen zij die wel en zij die niet recidiveerden met een nieuw (seksueel) geweldsdelict na de behandeling. Nietrecidivisten bleken significant meer beschermende factoren te bezitten en zich op dit gebied significant meer te hebben ontwikkeld ten tijde van de behandeling dan Recidivisten. Dit onderzoek bevestigt de waarde voor gz psychologen van de SAPROF als taxatie-instrument voor de beoordeling van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag en als klinisch evaluatie instrument voor behandelsucces. De SAPROF blijkt in staat met het gemeten behandelresultaat te differentiëren tussen seksuele delinquenten die wel en niet zullen recidiveren na behandeling. Trefwoorden: Beschermende factoren, SAPROF, seksuele delinquenten, TBS Inleiding Sinds eind jaren negentig is er veel (inter)nationaal onderzoek gedaan naar risicotaxatie-instrumenten bij forensische patiënten, waar de vraag centraal staat op welke indicatoren men dient te letten bij het besluit om een behandelde delinquent meer maatschappelijke vrijheden te geven. De onderzochte risicotaxatie-instrumenten zijn hoofdzakelijk gericht op risico-indicatoren en nauwelijks op beschermende factoren. Hoewel het vooralsnog onduidelijk is wat beschermende factoren nu precies zijn en welk effect ze hebben op recidive en risicofactoren, zijn veel onderzoekers het er over eens dat het negeren van beschermende factoren eenzijdige en inaccurate risico-evaluaties oplevert die kunnen leiden tot een onterecht lange behandeling (Rogers, 2000; Miller, 2006). Daarnaast kan aandacht voor beschermende factoren klinisch gezien veel toevoegen: positieve doelen voor de behandeling, behandelmotivatie voor de therapeut en hoop voor de patiënt. Beschermende factoren passen bovendien goed in een Good Lives-behandelstrategie zoals Tony Ward beschrijft (Ward & Brown, 2004). De kern van deze strategie is het toewerken naar wat een patiënt wél kan in plaats van het focussen op beperkingen en risicofactoren. Gestructureerde taxatie van beschermende factoren kan daarom worden beschouwd als een potentieel nuttige aanvulling op de huidige werkwijze van de gestructureerde klinische taxatie van risico-indicatoren.

Gezien de behoefte aan een positieve toevoeging op de risicotaxatie, de beperkte wetenschappelijke kennis over beschermende factoren en de afwezigheid van geschikte instrumenten voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag, is in 2007 de Structured Assessment of PROtective Factors for violence risk (SAPROF) ontwikkeld door De Vogel, De Ruiter, Bouman en De Vries Robbé. De SAPROF richt zich geheel op de taxatie van beschermende factoren en is bedoeld als aanvulling op gestructureerde risicotaxatie-instrumenten zoals de Historical, Clinical, Risk Management-20 (HCR-20; Webster, Douglas, Eaves & Hart, 1997; Nederlandse bewerking: Phillipse, De Ruiter, Hildebrand & Bouman, 2000), de Sexual Violence Risk-20 (SVR-20; Boer, Hart, Kropp & Webster, 1997; Nederlandse vertaling: Hildebrand, De Ruiter & Van Beek, 2001) en de HKT-30 (Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie, 2003). Bij de constructie van de SAPROF is ervoor gekozen om één instrument te ontwikkelen dat bedoeld is voor de risicotaxatie van zowel gewelddadig als seksueel gewelddadig gedrag. De reden hiervoor was dat er nauwelijks tot geen onderzoek is uitgevoerd naar beschermende factoren specifiek voor seksueel delictgedrag. Uiteraard zal onderzoek moeten uitwijzen of de SAPROF ook daadwerkelijk in staat is om gewelddadig en seksueel gewelddadig gedrag bij zedendelinquenten te voorspellen. Het onderhavige onderzoek is daartoe een eerste aanzet. De huidige studie naar seksuele delinquenten beoogt de psychometrische kwaliteiten te onderzoeken van de SAPROF, die beschermende factoren voor toekomstig (seksueel) geweld op een gestructureerd klinische wijze taxeert. De doelgroep seksuele delinquenten heeft relatief minder onderzoeksaandacht gekregen dan de geweldspopulatie. De onderzoeken naar de SAPROF tot nu toe wijzen op een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en op een goede predictieve validiteit voor geen geweldsrecidive na de behandeling en geen gewelddadige incidenten tijdens de behandeling (De Vries Robbé & De Vogel, 2010; De Vries Robbé, De Vogel & De Spa, 2011). Specifiek onderzoek naar beschermende factoren bij seksuele delinquenten met behulp van de SAPROF is in Nederland nog niet eerder gedaan. Voorliggend artikel is een deelproduct van een groter onderzoek: voor het beoordelen van de voorspellende waarde van de SAPROF voor het opnieuw plegen van (seksueel) gewelddadige delicten na behandeling van seksuele delinquenten wordt in het onderzoek van De Vries Robbé, Koster, De Vogel en Bogaerts (in voorbereiding) gebruik gemaakt van een ROC-analyse. In het huidige validatieonderzoek is gekeken naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de SAPROF en naar de relatie tussen beschermende factoren en behandelsucces. Behandelsucces is hierbij tweeledig als uitkomstmaat gebruikt. Ten eerste Behandelsucces ten tijde van de behandeling, gedefinieerd als: een (voorwaardelijke) beëindiging van de TBS-maatregel enerzijds (Uitstroom groep: succesvolle behandeling), versus het verlengen van de maatregel én herselectie van de patiënt anderzijds (Herselectie groep: niet succesvolle behandeling). Ten tweede Behandelsucces na beëindiging van de behandeling (Uitstroom groep), gedefinieerd als: geen nieuwe veroordelingen voor gewelddadig gedrag (Niet-recidivisten: succesvolle behandeling), versus wel opnieuw veroordeeld voor een geweldsdelict (Recidivisten: niet succesvolle behandeling). Bij het afzetten van behandelsucces tegen de coderingen op de SAPROF wordt zowel gekeken naar de scores op het instrument bij aanvang van de behandeling en bij beëindiging van de behandeling, als naar de verandering in scores die gedurende de behandelperiode heeft plaatsgevonden (het behandelresultaat). Het afzetten van het verschil tussen begin- en eindscores tegen succes van de behandeling lijkt op het eerste gezicht een open deur. Immers, het idee van risicotaxatie-instrumenten met dynamische, dat wil zeggen (door behandeling) veranderbare items is dat de somscore verbetert over de tijd bij een positief klinisch behandelbeloop. Hierover is echter nog weinig gepubliceerd. In een onderzoek van De Baets (2008) naar de HKT-30, een Nederlands risicotaxatie instrument voor de voorspelling van gewelddadig gedrag, werd gevonden dat recidivisten een ander behandelbeloop hebben op dynamische indicatoren dan niet-recidivisten. Müller-Isberner en collega s (2007) toonden aan dat scores op de dynamische items van de HCR-20, een internationaal risicotaxatie instrument voor de taxatie van gewelddadig gedrag, afnemen naarmate de vrijheid binnen de behandeling van forensische patiënten toeneemt en concludeerden dat de Klinische- en Risiscohanteringsitems van de HCR-20 een maat zijn voor vooruitgang in de behandeling. Dezelfde conclusies trekken de Jonge, Nijman, en Lammers (2009) ten aanzien van de HKT-30 inzake Klinische en Toekomst items. De auteurs willen met het voorliggende design van deze studie meer inzicht geven in het behandelsucces bij seksuele 2

delinquenten en de lancunes van het taxatieproces. Het via deze route valideren van de SAPROF kan leiden tot een breder inzicht in de klinische waarde van het instrument. De hypotheses die getoetst zullen worden zijn de volgende: 1. De somscores op de SAPROF van de groep Uitstroom zijn hoger dan die van de groep Herselectie. 2. Het verschil in toename van de somscores op de SAPROF gedurende de behandeling (het behandelresultaat) is groter bij de groep Uitstroom dan bij de groep Herselectie. 3. Binnen de groep Uitstroom is er sprake van een groter verschil in toename van beschermende factoren (het behandelresultaat) bij niet-recidivisten ten opzichte van zij die wel recidiveerden na de behandeling. Methode van onderzoek Onderzoeksgroep De onderzoeksgroep bestaat uit 97 seksuele delinquenten die minimaal twaalf maanden in de FPC Dr. S. van Mesdag óf de Van der Hoeven Kliniek zijn behandeld in de periode van 1984 tot 2005. De Uitstroom groep bestaat uit 18 patiënten van de FPC van Mesdag en 49 patiënten van de Van der Hoeven Kliniek. De groep Herselectie betreft 30 patiënten die overgeplaatst zijn vanuit de FPC Van Mesdag naar een andere TBS-instelling of Huis van Bewaring. Er zijn dus in totaal 67 uitgestroomde patiënten tegen 30 patiënten in de groep Herselectie. Het is helaas niet gelukt onderzoeksgroepen van dezelfde omvang te krijgen. Inclusiecriteria om in het onderzoek te worden meegenomen betroffen: 1. Index delict conform art. 242-249 Sr. (aanranding, verkrachting of ontucht), dan wel een veroordeling voor een van deze delicten in de justitiële voorgeschiedenis; 2. Mannelijk geslacht; 3. IQ > 70; 4. Minimaal één jaar in behandeling geweest; en 5. Dossier van voldoende kwaliteit om de items goed te kunnen scoren. Procedure Het onderzoek heeft een retrospectief design. Op basis van de dossiers van exterbeschikkinggestelden (bestaande uit processen-verbaal, Pro Justitia rapportages, een geschreven voorgeschiedenis, behandelplannen en -evaluaties en verlengingsadviezen) werd de SAPROF gescoord. Voor het merendeel van de patiënten werd ten tijde van de uitstroom nog geen risicotaxatie uitgevoerd in de betreffende kliniek; voor de enkele patiënten voor wie dit wel het geval was, werden de uitkomsten uit deze taxaties verwijderd uit het dossier ten behoeve van het huidige onderzoek. Voor alle dossiers werd de PCL-R-score bepaald door getrainde professionals. Tevens werden enkele demografische gegevens verzameld. De SAPROF werd tweemaal gescoord: op het instroommoment en op het moment van beëindiging van de behandeling. Na de itemcoderingen werd er een eindoordeel bepaald over de hoeveelheid aanwezige bescherming voor het plegen van (seksueel) gewelddadig gedrag in de toekomst. Naast de SAPROF werden in dit onderzoek ook drie instrumenten gescoord die zich richten op risicofactoren: de HCR-20, de HKT-30 en de SVR-20. De resultaten voor de scores op de risico-instrumenten zullen in het huidige artikel echter niet in detail besproken worden. Uiteindelijk werd een algemeen eindoordeel gevormd over het aanwezige risico voor toekomstig (seksueel) geweld op basis van de beoordeelde beschermende- en risicofactoren samen. In de analyses van dit onderzoek zijn de eindoordelen bescherming en risico niet meegenomen en wordt enkel gewerkt met de somscores op de (sub)schalen van de SAPROF; voor de validiteit van de eindoordelen wordt verwezen naar het artikel van De Vries Robbé e.a. (in voorbereiding). Helaas was het niet mogelijk om geheel blind te scoren met betrekking tot de uitstroomstatus. Gezien de informatie uit de laatste dossierperiode was het onontkoombaar kennis te hebben van het waarschijnlijke uitstroomtraject. Uiteraard waren de beoordelaars voor wat betreft de uitstroomgroep niet op de hoogte van informatie over de recidives. Deze informatie werd achteraf opgevraagd bij justitie. Voor de bepaling van de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zijn 30 dossiers geheel dubbel gescoord door twee verschillende beoordelaars: 20 dossiers van de groep Uitstroom en 10 dossiers van de groep Herselectie. Naast de twee individuele scoringen is er voor elk van deze dossiers ook een 3

consensusscore bepaald voor alle instrumenten. Deze consensusscore zal voor de verdere analyses ten behoeve van het validiteitonderzoek worden gebruikt. Helaas was voor één van de betreffende dossiers niet dubbel gescoord voor de voormeting, waardoor de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid voor de voormeting over 29 dossiers is berekend. SAPROF De SAPROF is bedoeld om beschermende factoren voor gewelddadig gedrag gestructureerd in kaart te brengen (De Vogel, De Ruiter, Bouman & De Vries Robbé, 2007; 2012). De SAPROF werkt, net als de HCR-20, de SVR-20 en de HKT-30 volgens het Structured Professional Judgment (SPJ) model. Hierbij wordt aan de hand van het wegen en integreren van de coderingen op de items uiteindelijk een gestructureerd professioneel eindoordeel gevormd over de aanwezige hoeveelheid bescherming (weinig, redelijk of veel bescherming) en het risico (laag, matig of hoog risico) voor het opnieuw plegen van (seksueel) gewelddadig gedrag. Op een driepuntsschaal worden met de SAPROF zeventien beschermende factoren gescoord, waarvan er 15 dynamisch van aard zijn. De factoren zijn in de handleiding op basis van hun achtergrond ingedeeld binnen drie schalen: Interne items, Motivationele items en Externe items. Ten behoeve van de meetbaarheid van de verschillende aspecten van de SAPROF wordt voor onderzoek daarnaast een alternatieve indeling van de factoren gemaakt op basis van de beoogde verandering tijdens behandeling: Statische factoren (blijven onveranderd), Dynamisch toenemende factoren (waarvan de hoeveelheid bescherming theoretisch toeneemt in de loop van de behandeling) en Dynamisch afnemende factoren (waarvan de hoeveelheid bescherming theoretisch afneemt in de loop van de behandeling). In Tabel 1 staat een overzicht van de SAPROF factoren en schaalindelingen. Tabel 1: De SAPROF en verwachte verandering door behandeling: Statische, Dynamisch toenemende en Dynamisch afnemende factoren Verwachte verandering door behandeling Interne factoren 1. Intelligentie Statisch 2. Hechte band in de kindertijd Statisch 3. Empathisch vermogen Toenemend 4. Coping Toenemend 5. Zelfcontrole Toenemend Motivationele factoren 6. Werk Toenemend 7. Vrijetijdsbesteding Toenemend 8. Financieel beheer Toenemend 9. Motivatie voor behandeling Toenemend 10. Houding tegenover autoriteit Toenemend 11. Levensdoelen Toenemend 12. Medicatie Toenemend Externe factoren 13. Netwerk Toenemend 14. Intieme relatie Toenemend 15. Hulpverlening Afnemend 16. Woonsituatie Afnemend 17. Toezicht Afnemend 4

Recidive Recidive wordt gedefinieerd als een nieuwe veroordeling voor een geweldsdelict (alle geweldsdelicten inclusief zeden) binnen 36 maanden na uitstroom uit de kliniek. Als recidivedatum wordt de pleegdatum aangehouden. Wanneer deze niet beschikbaar is, dan wordt de veroordelingdatum minus 6 maanden aangehouden om daarmee te corrigeren voor de minimaal geschatte duur van delict tot strafrechtelijke afdoening. Dataverwerking en analyse De methode van dataverwerking is zoveel mogelijk identiek aan de methodologische aanpak van het landelijke project risicotaxatie van het Expertisecentrum Forensische Psychiatrie (zie daarvoor Hildebrand, 2004) en van onderzoek naar de SAPROF (zie De Vries Robbé & De Vogel, 2010). Dit zorgt voor consistentie in het onderzoek en maakt vergelijking tussen - en uitwisseling van - de onderzoeksgegevens mogelijk. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid zal worden gemeten met behulp van de Intraklasse Correlatie Coëfficiënt (ICC), waarbij gebruik wordt gemaakt van het two-way random effects variantie model en consistency type (McGraw & Wong, 1996). De validiteit van het instrument zal worden onderzocht door middel van een t-toets waarmee het verschil in (sub)schaal scoringsgemiddelden tussen de groepen Herselectie en Uitstroom enerzijds en tussen wel en nietgerecidiveerde ex-patiënten uit de Uitstroom groep anderzijds geanalyseerd kan worden. Om de kans op kapitalisatie tegen te gaan is bij de data-analyse van de subschalen een Bonferroni correctie uitgevoerd, waarmee het significantieniveau wordt aangepast voor het aantal subschalen van het instrument. Zodoende wordt het risico op type I fouten verminderd. Voor de SAPROF wordt in het kader van de vergelijking tussen de groepen Uitstroom en Herselectie gekeken naar een totaalscore van de items 1-14 (de Statische en de Dynamisch toenemende items). De Dynamisch afnemende items (15-17) worden niet meegeteld in deze totaalscore aangezien deze items theoretisch een omgekeerd effect laten zien ten opzichte van behandelresultaat (zie Tabel 1). Resultaten Demografische gegevens De gemiddelde leeftijd bij opname van de Herselectie groep was met 32,2 (SD = 9,4) jaar iets hoger dan de gemiddelde leeftijd van 27,6 (SD = 6,9) jaar bij opname van de Uitstroom groep (t (95) = -2,73, p <.01). De Uitstroom groep zat met gemiddeld 65,6 (SD = 26,1) maanden minder lang in de kliniek dan de groep Herselectie die gemiddeld 87,2 (SD = 46,0) maanden werd verpleegd in de instelling (t (95) = -2,94, p <.01). Het verschil in leeftijd aan het eind van de behandelperiode was daardoor nog groter dan aan het begin: Herselectie groep M = 39,3 (SD = 9,0), versus Uitstroom groep M = 32,9 (SD = 7,3) (t (95) = -3,70, p <.001). De mate van psychopathie gemeten met de Psychopathie Checklist-Revised (PCL-R) was van de groep Uitstroom (M = 19,3; SD = 6,6) duidelijk lager dan die van de groep Herselectie (M = 26,7; SD = 5,6) (t (95) = -5,35, p <.001). Van de groep Uitstroom was van 64 patiënten een follow-up bekend van 3 jaar na ontslag uit de TBSkliniek. Negentien procent binnen deze groep betroffen misbruikers van minderjarigen; 6% had antecedenten voor minderjarigen én volwassenen en 75% betrof misbruikers van volwassenen. Binnen deze groep is gekeken naar een tweedeling in een groep Niet-recidivisten (N = 54) en een groep Recidivisten (N = 10; 16%). De gemiddelde leeftijd aan het eind van de behandeling lag lager voor de Recidivisten (M = 28,7, SD = 4,8) dan voor de Niet-recidivisten (M = 33,7, SD = 7,3) (t (62) = 2,08, p <.05). Recidivisten hadden over het algemeen een kortere behandeling gehad (M = 56,7 maanden; SD = 22,6) dan Niet-recidivisten (M = 66,4 maanden; SD = 26,1), echter dit verschil was niet significant (t (62) = 1,10, p <.28). Daarnaast waren hun PCL-R scores gemiddeld hoger (23,6 versus 18,8; SD = 7,5 en 6,3 respectievelijk) (t (62) = -2,17, p <.05). Van de Niet-recidivisten was 22% oorspronkelijk veroordeeld voor een zedendelict met een minderjarig slachtoffer, bij de Recidivisten was dit 40%. Interessant hierbij is dat de recidives van kindmisbruikers allen seksueel geweld betroffen, terwijl van niet-kindmisbruikers slechts 1 van de 6 recidives een nieuwe veroordeling was voor een seksueel delict. 5

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid bleek goed tot uitstekend 1 (zie Tabel 2) en was voor de dynamische items bij de nameting iets hoger dan bij de voormeting, doordat de dossierinformatie bij de nameting uitgebreider was. Vooral de dynamische SAPROF Motivationele schaal presteerde duidelijk beter in de nameting. Tabel 2: Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (sub)schalen ICC waarden single measure Schaal Voormeting Nameting SAPROF Intern.83.82 SAPROF Motivationeel.62.89 SAPROF Extern.63.72 SAPROF totaalscore.88.85 Noot: alle ICC s waren significant op ** = p <.001 Validiteit Hypothese 1: De somscores op de SAPROF van de groep Uitstroom zijn hoger dan die van de groep Herselectie. In Tabel 3A en Tabel 3B staan de gemiddelde totaalscores op de (sub)schalen weergegeven voor zowel de voor- als de nameting. Daarnaast is per (sub)schaal het verschil weergegeven tussen de vooren nameting, zie Hypothese 2. Hierbij is binnen elke meting aangegeven of het verschil tussen de Uitstroom en de Herselectie groep significant is (Bonferroni gecorrigeerd). Tabel 3A: Schaalscores van de Uitstroom groep (N = 67) en de Herselectie groep (N = 30) op de Voormeting, de Nameting en het verschil tussen Voor- en Nameting M Voormeting SD M Nameting SD M Verschil SD SAPROF totaal (1-14) Uitstroom Herselectie 5.4*** 3.4*** 2.7 1.9 11.1*** 6.0*** 5.6 3.8 +5.7** +2.7** Noot: verschilscore Uitstroom groep versus Herselectie groep * = p <.05; ** = p <.01; *** = p <.001. 4.7 3.3 Tabel 3B: Subschaalscores van de Uitstroom groep (N = 67) en de Herselectie groep (N = 30) op de Voormeting, de Nameting en het verschil tussen Voor- en Nameting M Voormeting SD M Nameting SD M Verschil SD SAPROF Statisch Uitstroom Herselectie 1.4* 0.9* 0.9 0.8 1.5* 1.0* 0.9 0.8 +0.1 +0.1 0.3 0.3 SAPROF Dynamisch Uitstroom 4.0*** 2.5 9.7*** 5.5 +5.7** 4.7 toenemend Herselectie 2.4*** 1.5 5.1*** 3.7 +2.6** SAPROF Dynamisch Uitstroom 6.0 0.0 1.7*** 1.2-4.3*** afnemend Herselectie 6.0 0.0 5.6*** 1.2-0.4*** Noot: verschilscore Uitstroom groep versus Herselectie groep * = p <.05; ** = p <.01; *** = p <.001, Bonferroni gecorrigeerd. Al bij de voormeting is een significant verschil te zien tussen de groep die herselectie krijgt en de groep die uitstroomt: de groep Uitstroom heeft significant meer beschermende factoren. Dit geldt bij de voormeting zoals verwacht niet voor de Dynamisch afnemende factoren, omdat het hier factoren 3.3 1.2 1.2 1 De kritieke waarden voor single measure ICC s zijn: ICC.75 = uitstekend;.60 ICC <.75 = goed;.40 ICC <.60 = matig (Fleiss, 1986). 6

betreft die bescherming bieden vanuit het verplichte behandelkader en deze voor alle patiënten bij opname in een TBS-instelling maximaal gescoord worden. Aan het eind van de behandeling is het verschil in beschermende factoren tussen de Herselectie en de Uitstroom groep nog duidelijker: de Uitstroom groep heeft meer progressie doorgemaakt in de behandeling. De Dynamisch afnemende factoren zijn bij de nameting juist hoger voor de Herselectie groep aangezien de Herselectie groep nog hoofdzakelijk binnen een verplicht intramuraal behandelkader zit. Hypothese 2: Het verschil in toename van de somscores op de SAPROF gedurende de behandeling is groter bij de groep Uitstroom dan bij de groep Herselectie. In Tabel 3A en Tabel 3B is het verschil tussen voormeting (instroom) en nameting (eind behandeling) scores berekend per (sub)schaal. Hierbij zijn de voormeting scores van de nameting scores afgetrokken. Er is aangegeven of het verschil tussen de Uitstroom en de Herselectie groep significant is. Op de SAPROF Dynamisch toenemende items toont de Uitstroom groep duidelijk meer verbetering dan de Herselectie groep. Op de Dynamisch afnemende schaal laat de Uitstroom groep logischerwijs juist meer afname van beschermende factoren zien, aangezien er bij de Uitstroom groep bij het beeindigen van de behandeling of opheffen van de tbs maatregel minder bescherming over blijft van externe factoren zoals Hulpverlening en Toezicht en dus een lagere score op de Dynamisch afnemende schaal. Hypothese 3: Binnen de groep Uitstroom is er sprake van een groter verschil in toename van beschermende factoren tijdens de behandeling bij niet-recidivisten ten opzichte van zij die wel recidiveerden na de behandeling. Van de 64 zedendelinquenten van de Uitstroom groep van wie een follow-up bekend was van minstens 3 jaar na ontslag uit de TBS-kliniek, waren er 10 binnen 36 maanden gerecidiveerd met een nieuw (seksueel) geweldsdelict. Ten eerste is bekeken of de scores van Recidivisten en Nietrecidivisten op de voormeting en op de nameting van elkaar verschilden. Vervolgens is berekend of de Niet-recidivisten tijdens de behandeling significant meer verbeterd waren op hun beschermende factoren dan de Recidivisten (zie Tabel 4A en Tabel 4B). Tabel 4A: Verschil in schaalscores van Niet-recidivisten (N = 54) versus Recidivisten (N = 10) op de voormeting, de nameting en het verschil tussen beide meetmomenten M Voormeting SD M Nameting SD M verschil SAPROF totaal (1-14) Niet-recidivisten 5.6 2.7 11.9* 5.3 +6.3* Recidivisten 4.3 2.7 7.3* 5.7 +2.9* Noot: verschilscore Niet-recidivisten groep versus Recidivisten groep * = p <.05. Tabel 4B: Verschil in subschaalscores van Niet-recidivisten (N = 54) versus Recidivisten (N = 10) op de voormeting, de nameting en het verschil tussen beide meetmomenten M Voormeting SD M Nameting SD M verschil SAPROF Statisch Niet-recidivisten 1.5 0.9 1.6 0.9 +0.1 Recidivisten 1.0 0.8 1.0 0.8 0.0 SAPROF Dynamisch Niet-recidivisten 4.1 2.5 10.4 5.4 +6.3 toenemend Recidivisten 3.3 2.3 6.3 5.1 +3.0 SAPROF Dynamisch Niet-recidivisten 6.0 0.0 1.8* 1.2-4.2* afnemend Recidivisten 6.0 0.0 0.9* 0.7-5.1* Noot: verschilscore Niet-recidivisten groep versus Recidivisten groep * = p <.05, Bonferroni gecorrigeerd. SD 4.6 4.6 SD 0.4 0.0 4.7 4.6 1.2 0.7 Voor de SAPROF is zowel op totaalscores als op de subschalen geen significant verschil te zien tussen de Recidivisten en de Niet-recidivisten in mate van bescherming bij aanvang van de behandeling. 7

Echter, bij de nameting aan het eind van de behandeling hebben de Niet-recidivisten een significant hogere totaalscore op aanwezige bescherming. Het instrument blijkt in staat te discrimineren tussen zij die wel en zij die niet zullen recidiveren binnen 3 jaar na uitstroom. Door de scores op de voormeting vervolgens af te trekken van de scores op de nameting is wederom een maat geconstrueerd voor de verandering die tijdens de behandeling heeft plaatsgevonden. Tabel 4A laat zien dat de verandering op de SAPROF duidelijk verschilt tussen beide groepen: Nietrecidivisten laten significant meer positieve ontwikkeling zien tijdens de behandeling dan de Recidivisten. In Tabel 4B valt af te lezen dat de Dynamisch afnemende factoren bij de nameting significant meer externe bescherming laten zien voor de Niet-recidivisten. Tijdens de behandeling was er dan ook significant minder afname van deze factoren voor de Niet-recidivisten. Kennelijk is bij de Niet-recidive groep, naast meer bescherming vanuit het individu zelf, meer sprake geweest van externe bescherming na de behandeling in de vorm van gecontinueerde professionele zorg en/of oplegging van justitiële voorwaarden bij de beëindiging van de TBS-maatregel. Discussie In deze studie is de validiteit van een instrument voor de taxatie van beschermende factoren onderzocht. Doorgaans wordt de voorspellende waarde voor recidive als afhankelijke variabele gebruikt voor de validiteit. Bewust is hier gekozen een andere uitkomstmaat te gebruiken, het succes van de behandeling. Behandelsucces is hierbij op twee manieren gedefinieerd: 1. Het succesvol afronden van de behandeling; en 2. Het succesvol functioneren in de maatschappij na de behandeling (geen recidive). Verschilscores op de SAPROF tussen de start van de opname en eind van de opname zijn geanalyseerd ter beantwoording van de vraag of de veranderingen die zijn opgetreden tijdens de behandeling, als gemeten door scores op de beschermende factoren van de SAPROF, voorspellend zijn voor behandelsucces. Aangezien een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid een voorwaarde is voor het mogen aannemen van gevonden resultaten over de validiteit, is in dit onderzoek ook gekeken naar de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De resultaten van dit onderzoek wijzen op een goede interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. De eerste twee hypothesen die getoetst werden betroffen de vraag of patiënten die uitgestroomd waren naar de maatschappij significant andere scores hadden dan zij die werden overgeplaatst in het kader van verdere behandeling. Beide hypothesen blijken op basis van de resultaten uit dit onderzoek bevestigd te kunnen worden. De Herselectie groep had minder beschermende factoren dan de groep die uitstroomde. Dit verschil was bij instroom al zichtbaar en aan het eind van de behandeling (Uitstroom of Herselectie) alleen maar groter geworden. Verschilscores op de SAPROF toonden significant meer verbetering op de beschermende factoren voor de Uitstroom groep ten opzichte van de Herselectie groep. Zij die meer beschermende factoren ontwikkelden tijdens de behandeling en daarmee hun risicofactoren meer wisten in te perken, bleken significant meer succesvol in de behandeling, oftewel kregen vaker ontslag uit de TBS dan zij die zich minder goed ontwikkelden op hun beschermende factoren tijdens de behandeling. De laatste hypothese werd getoetst binnen de groep Uitstroom en betrof de vraag of zij die zich meer ten positieve ontwikkeld hadden tijdens de behandeling ook minder recidiveerden. Idealiter zou specifiek seksuele recidive als uitkomstmaat worden gebruikt. Over het algemeen blijken echter met name nieuwe veroordelingen voor zedendelicten als uitkomstmaat een beperkte betrouwbaarheid te hebben omdat lang niet alle daadwerkelijk gepleegde zedendelicten leiden tot een strafrechtelijke veroordeling. Factoren als beperkte aangiftebereidheid en aangiftes die niet tot een veroordeling komen zijn hier debet aan (Brouwers & Smit, 2005). Het aantal nieuwe veroordelingen voor een seksueel delict bleek ook in het huidige onderzoek statistisch onvoldoende (6 seksuele recidives; 9%) voor het doen van valide uitspraken, zodat besloten is alle geweldsdelicten in de uitkomstmaat mee te nemen. Deze laatste hypothese kan wat betreft de SAPROF bevestigend worden beantwoord. Behandelresultaat op de beschermende factoren, verschilscores tussen voor- en nameting op de SAPROF, bleken wederom significant te voorspellen. Zij die zich tijdens de behandeling meer hadden verbeterd op de beschermende factoren werden ook significant minder vaak veroordeeld voor een nieuw geweldsdelict dan zij die zich minder ontwikkeld hadden op de SAPROF factoren. Dit resultaat werd ondersteund door het niet aanwezig zijn van een significant verschil in mate van bescherming aan het begin van de behandeling tussen beide groepen. In toekomstig onderzoek zou het wenselijk 8

zijn om meer patiënten in het onderzoek te betrekken zodat lage recidive base-rates minder invloed hebben op significantieniveaus. In het huidige onderzoek werden verschillen gevonden in gemiddelde leeftijd, behandelduur en PCL-R score bij de deelgroepen van dit onderzoek, die mogelijk van invloed waren op de gevonden resultaten. Helaas was de omvang van de onderzoeksgroep in deze studie niet groot genoeg om een correctie hiervoor uit te voeren. Bij toekomstig onderzoek met een grotere populatie zou het wenselijk zijn om voor deze variabelen te controleren. Resumerend, uit dit onderzoek onder terbeschikkinggestelde seksuele delinquenten werden aanwijzingen gevonden dat bij aanvang van de behandeling al een indicatie kan worden afgeleid welke seksuele delinquenten meer of minder kans maken op een succesvolle afronding van de TBS en dat zij die zich tijdens de behandeling beter ontwikkelen op de beschermende factoren van de SAPROF, ook meer kans maken op een succesvolle uitstroom uit de TBS. Binnen de groep seksuele delinquenten die uiteindelijk ontslagen wordt uit de TBS kan uit de scores op de beschermende factoren van de SAPROF bij uitstroom een indicatie worden afgeleid of de terugkeer naar de maatschappij na behandeling succesvol zal verlopen. De SAPROF blijkt in staat met het gemeten behandelresultaat te differentiëren tussen seksuele delinquenten die wel en niet zullen recidiveren. Vooral de voorspellende waarde van de ontwikkeling op de SAPROF tijdens de behandeling, voor zowel het succesvol afronden van de behandeling als het succesvol functioneren in de maatschappij na de behandeling, is een belangrijke bevinding voor de klinische waarde van dit instrument. Auteurs Drs. Koen Koster, klinisch psycholoog & behandelcoördinator FPC Dr. S. van Mesdag, Correspondentieadres: Koen Koster, FPC Dr. S. van Mesdag, Postbus 30002, 9700 RC Groningen. E-mail: k.koster@fpcvanmesdag.nl Drs. Michiel de Vries Robbé, psycholoog & promovendus Van der Hoeven Kliniek Dr. Vivienne de Vogel, hoofd onderzoek Van der Hoeven Kliniek Literatuur Baets, S.S.E. de (2008). De bruikbaarheid van de klinische risicofactoren van de HKT-30 voor forensische behandelevaluatie. Masterthese, Rijksuniversiteit Groningen. Boer, D.P., Hart, S.D., Kropp P.R., & Webster, C.D. (1997). Manual for the Sexual Violence Risk-20: Professional guidelines for assessing risk of sexual violence. Vancouver, BC.: Institute against Family Violence. Brouwers, M., & Smit, P.R. (2005). Seksuele delinquentie: De prevalentie door de jaren heen. Justitiële Verkenningen, 31, 37-47. Fleiss, J.L. (1986). The design and analysis of clinical experiments. New York: Wiley. Hildebrand, M. (2004). Vergelijkend onderzoek naar de voorspellende waarde van verschillende risicotaxatie-instrumenten (HCR-20), HKT-30, SVR-20, STATIC-99, PCL-R) voor toekomstig (seksueel) gewelddadig gedrag bij (ex) ter beschikking gestelden. Onderzoeksprotocol. Utrecht: Expertisecentrum Forensische Psychiatrie. Jonge De, E., Nijman, H., & Lammers, S. (2009). Gedragsveranderingen tijdens tbsbehandeling: een multicenteronderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 4, 205-215. Hildebrand, M., Ruiter, C. de, & Beek, D. van (2001). SVR-20. Richtlijnen voor het beoordelen van het risico van seksueel gewelddadig gedrag. Utrecht: Forum Educatief. McGraw, K.O., & Wong, S.P. (1996). Forming inferences about some Intraclass Correlation Coefficients. Psychological Methods, 1, 30-46. Miller, H.A. (2006). A dynamic assessment of offender risk, needs and strengths in a sample of general offenders. Behavioral Sciences and the Law, 24, 767-782. Müller-Isberner, R., Webster, C.D., & Gretenkord, L. (2007). Measuring progress in hospital order treatment: Relationship between levels of security and C and R scores of the HCR-20. International Journal of Forensic Mental Health, 6, 113-121. 9

Phillipse, M., Ruiter, C. de, Hildebrand, M., & Bouman, Y. (2000). HCR-20. Beoordelen van het risico van gewelddadig gedrag. Versie 2. Nijmegen / Utrecht: Prof.mr. W.P.J. Pompestichting / Dr. Henri van der Hoeven Stichting. Rogers, R. (2000). The uncritical acceptance of risk assessment in forensic practice. Law and Human Behavior, 24, 595-605. Vogel, V. de, Ruiter, C. de, Bouman, Y., & Vries Robbé, M. de (2007). SAPROF. Richtlijnen voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. Utrecht: Forum Educatief. Vogel, V. de, Ruiter, C. de, Bouman, Y., & Vries Robbé, M. de (2012). SAPROF. Richtlijnen voor het beoordelen van beschermende factoren voor gewelddadig gedrag. 2 e Editie. Utrecht: Forum Educatief. Vries Robbé, M. de, Koster, K., Vogel, V. de, & Bogaerts, S. (in voorbereiding). Protective factors for sexually violent offenders. Vries Robbé, M. de, & Vogel, V. de (2010). Protective factors for violence risk. Prospective results with the SAPROF in an inpatient sample of mentally disordered offenders. Paper presented at the tenth Conference of the International Association of Forensic Mental Health Services, Vancouver, Canada. Vries Robbé, M. de, & Vogel, V. de (2010). Addendum to the SAPROF Manual. Updated research chapter. Utrecht: Van der Hoeven Stichting. Vries Robbé, M. de, Vogel, V. de, & Spa, E. de (2011). Protective factors for violence risk: the SAPROF. Protective factors for violence risk in forensic psychiatric patients: A retrospective validation study of the SAPROF. International Journal of Forensic Mental Health. Ward, T., & Brown, M. (2004). The good lives model an conceptual issues in offender rehabilitation. Psychology, Crime & Law, 10, 243-257. Webster, C.D., Douglas, K.S., Eaves, D., & Hart, S.D. (1997). HCR-20: Assessing the risk of violence (Version 2). Burnaby, BC: Mental Health, Law, and Policy Institute, Simon Fraser University. Werkgroep Risicotaxatie Forensische Psychiatrie (2003). Handleiding HKT-30, versie 2003. Den Haag: Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). 10