Toelichting nieuwsbericht 9 december 2015 Nieuw beleidsthema Vluchtelingen : Asiel en Integratie U10 Tijdens een gezamenlijk collegebijeenkomst van de U10 gemeenten op 29 september heeft een extra themasessie plaatsgevonden over de vluchtelingenproblematiek. Men was het erover eens dat er meer integrale regionale afstemming nodig is over het vervolgtraject na de noodopvang. Afgesproken is dat hierover een bestuurlijke Kerngroep vluchtelingen binnenkort van start zal gaan. Tevens is afgesproken dat dit overleg zal worden voorbereid door een ambtelijke werkgroep, gericht op de vraag welke acties in dit verband nodig zijn en hoe dit procesmatig vormgegeven kan worden, met het procesteam U10 als initiatiefnemer. Inmiddels hebben twee bijeenkomsten van deze bestuurlijke Kerngroep plaatsgevonden: op 26 oktober en 3 december. Hierin is besproken waaraan vanuit de gemeenten behoefte is, welke acties we in regionaal verband zouden moeten oppakken en op welke punten bestuurlijke besluitvorming nodig is. Omdat de voorgenomen acties vooral gaan over een samenhangende regionale aanpak van de onderwerpen huisvesting en integratie is gekozen voor de naam: Kerngroep Asiel en Integratie U10. Afbakening opdracht De afstemming van crisis- en noodopvang en de huisvesting in azc s verlopen via andere kanalen zoals COA en de VRU die hierover samen met de provincie een Taskforce Opvang Vluchtelingen (TOV) zijn gestart. Hierover vindt tevens periodiek overleg plaats met de gemeenten. Uit de themasessie met de colleges en het vervolgoverleg hierover is de bestuurlijke wens naar voren gekomen om de organisatie en de regionale afstemming van het vervolgtraject te versterken, te beginnen bij meer kennisuitwisseling op regionaal niveau. Vanaf de huisvesting in langdurige noodopvang en azc s verdient het proces van maatschappelijke inbedding finetuning binnen de regio in relatie tot het vervolgtraject. In de huidige praktijk stuurt het COA niet op zo n regionale aanpak, maar worden asielzoekers door het hele land heen verplaatst als dit het COA goed uitkomt. Dit heeft tot gevolg dat asielzoekers soms tijdelijk wonen in regio A, een opleiding volgen in regio B en naar werk zoeken in regio C en weer moeten verhuizen naar regio D. Een belangrijke ervaring is dat het in het belang van de integratie van een asielzoeker is dat de hele keten van activiteiten zoveel mogelijk plaatsvindt binnen dezelfde gemeente of regio. Dit vraagt dus om meer samenwerking en afstemming op regionale schaal. Gemeenten zijn zowel actief op gebied van huisvesting als op gebied van integratie in brede zin. Maar er is veel winst te behalen wanneer gemeenten hun kennis delen en elkaar helpen om samen elkaars problemen op te lossen. Deze activiteiten krijgen een meerwaarde wanneer wordt aangesloten bij de schaal en het bestaande netwerk van de U10. Deze thematiek ligt vooral binnen het aandachtsgebied van de bestuurstafels wonen en sociaal domein. In dit kader loopt reeds het actieplan wonen, zorg en maatschappelijke ontwikkeling dat vanuit beide bestuurstafels wordt aangestuurd, waarbij kan worden aangesloten. De insteek is en blijft dat uiteindelijk elke gemeente verantwoordelijk is voor haar eigen aanpak. Behoud van maatschappelijk draagvlak is een belangrijk aandachtspunt. Het blijkt dat feitenkennis over instroom en opvang veelal tekort schiet waardoor het extra lastig is om kritische vragen van burgers te pareren. In regionaal verband is daarom de wens uitgesproken om samen te werken aan meer factfinding en samen op te trekken bij het verkrijgen van relevante onderzoeksresultaten en de evaluatie van best practices. Daarbij zoeken we ook aansluiting bij aanwezige kennis bij derden zoals via het landelijke Platform Opnieuw Thuis, de provincie en de Universiteit Utrecht die hierover onlangs een concreet samenwerkingsaanbod aan de U10 heeft gedaan.
Naast het bij elkaar brengen van informatie, deskundigheid en best practices heeft de regio ook een rol bij de belangenbehartiging richting andere overheden, maatschappelijke- en private partijen. Daartoe zoeken we als gemeente en in U10-verband zoveel mogelijk aansluiting bij reeds lopende acties vanuit de VNG, de G4 en het Platform Opnieuw Thuis. Voor die onderwerpen waar behalve regionale afstemming ook bestuurlijke besluitvorming nodig is, worden voorstellen voorbereid via de gebruikelijke kanalen zoals via de bestuurstafels, de colleges en de raden. Daarbij valt te denken aan de eventuele aanpassing van de huisvestingsverordening en aan de omvorming van de werkbedrijven bij de Sociale Dienst. Op basis van de voorbereidende besprekingen is duidelijk geworden dat de focus voor dit proces gericht dient te worden op twee prioriteiten: De huisvesting van statushouders en de integratie van mensen met een verblijfsstatus. Ter ondersteuning van de twee centrale pijlers wordt een derde pijler gestart om het maatschappelijk draagvlak te versterken en genoemde processen te ondersteunen, te versterken en in te bedden in het bestaande U10 netwerk. Concrete activiteiten Op basis van de voorbereidende besprekingen is duidelijk geworden dat de focus voor dit proces gericht dient te worden op twee prioriteiten: De huisvesting van statushouders en de integratie van mensen met een verblijfsstatus. Ter ondersteuning van de twee centrale pijlers wordt een derde pijler gestart om het maatschappelijk draagvlak te versterken en genoemde processen te ondersteunen, te versterken en in te bedden in het bestaande U10 netwerk. Pijler 1: Huisvesten van statushouders De regeling: Vluchtelingen die in Nederland een verblijfstatus hebben gekregen (statushouders) worden door het Rijk toegewezen aan de gemeenten, die voor huisvesting moeten zorgen. De gemeenten hebben geen invloed op het aantal statushouders dat zij moeten huisvesten; het Rijk bepaalt de huisvestingstaakstelling en de provincie moet toezien op de uitvoering hiervan door de gemeenten. Als gevolg va de sterke toename van het aantal te huisvesten statushouders vanaf 2014 is de rol van de provincie in de praktijk inmiddels getransformeerd van strenge toezichthouder naar die van procesbemiddelaar. Kansen: Wanneer het onze regio zou lukken om op termijn alle vluchtelingen op te vangen door de realisatie van extra aanbod in de regio, dan vermijden we verdringingseffecten op de woningmarkt en lopen we minder risico op verlies van maatschappelijk draagvlak. Een andere ervaring is dat kleinere concentraties en gemengd wonen het beste werken. Daar zouden we de aandacht dan ook het beste op kunnen richten. Bij het zoeken naar een geschikte match tussen woningzoekende statushouders en beschikbare woningen wordt door gemeenten reeds goed gelet op een geschikte spreiding. Om het aanbod sociale huurwoningen verder te vergroten wordt gedacht aan de volgende concrete activiteiten: a. Maken van een inventarisatie van al het leegstaande of leegkomende vastgoed van rijk en gemeenten in de regio en verkennen in hoeverre deze panden geschikt te maken zijn voor tijdelijke of permanente bewoning. Daarbij kan o.a. worden aangesloten op de inventarisatie hierover die reeds binnen de gemeente Utrecht is gemaakt. b. Bij gemeentelijke zelf zorg arrangementen (GZZA) gaat het om tijdelijk - vaak particulier - onderdak voor statushouders die nog niet zijn uitgeplaatst naar een gemeente. De gemeente krijgt voor zo n GZZA-plaatsing een bijdrage per statushouder; de statushouder zelf krijgt leefgeld van het COA. De statushouder moet binnen dat half jaar door de ontvangende gemeente gehuisvest worden. De betrokkenheid van het COA vervalt geheel na dat half jaar. De GZZAregeling maakt het mogelijk dat particulieren ruimte in hun woning kunnen aanbieden voor
opvang. Nader onderzocht kan worden in hoeverre met behulp van deze regeling gebouwen uit genoemde lijst geschikt zijn te maken voor deze arrangementen (voorbeeld Nieuwegein). c. Snel te realiseren nieuwbouwarrangementen zoals bijv. wooncontainers kunnen een extra bijdrage leveren om op korte termijn aan de extra huisvestingsopgave te kunnen voldoen. Dit soort oplossingen bieden, mits goed voorbereid en van voldoende kwaliteit, niet alleen huisvestingskansen voor de korte maar ook voor de (middel)lange termijn. d. Door kennisinstellingen, woningcorporaties, marktpartijen en potentiële investeerders bij de realisatie van deze opgave te betrekken kunnen hierin grote stappen worden gezet. Dit kan bijv. door hierover samen met hen businesscases en tenders te organiseren. Zo kan samen naar innovatieve oplossingen worden gezocht en kan potentiële investeringscapaciteit beter worden benut. e. De Universiteit Utrecht heeft aangeboden om hieraan een bijdrage te gaan leveren. Vanuit het z.g. Honoursprogramma heeft de UU aangeboden dat tot de zomer ca. 10 studenten vanuit diverse disciplines tot de zomer 2016 inzetbaar zijn om dit proces te ondersteunen, bijv. door het onderzoeken en delen van succesvolle ervaringen hiermee uit het buitenland. f. Ambities van woningcorporaties over de omvang van hun sociale woningvoorraad dienen wel beoordeeld te worden in het kader van de integrale sociale woonopgave waarover gemeenten vanaf 2016 prestatieafspraken met hen zullen maken in het kader van de nieuwe woningwet. g. Zoeken naar aanvullende financiering van de uitbreiding van het sociale huuraanbod. Hierop is de afgelopen jaren fors vanuit het rijk bezuinigd, o.a. door het instellen van de verhuurdersheffing waardoor de potentiële investeringscapaciteit van corporaties sterk is verminderd. De extra vraagdruk op de sociale huur als gevolg van de toegenomen vluchtelingenstroom zou het rijk moeten overtuigen tot een herbezinning hierop, mede in U10 verband aan te kaarten via de gebruikelijke lobbykanalen zoals de VNG. Pijler 2: Integratie van mensen met een verblijfstatus We zien nu dat huisvesting, opvang en zorg voor 1 persoon soms verspreid is over het hele land. Omdat dit een ongewenste situatie is, is het een beter idee om de hele keten vanaf de huisvesting in een Azc binnen onze regio te regelen, zodat integratie veel gemakkelijker verloopt. Als de meeste betrokken partijen hieraan willen meewerken zouden we ons samen kunnen inzetten voor een regionale ketenaanpak. Onderzoek vanuit migratiestudies wijst uit dat we het beste vanaf dag 1 kunnen beginnen met inburgering, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs en mensen aan het werk helpen. Daarbij wordt concreet gedacht aan de volgende activiteiten: a. Beginnen met het inventariseren van de wensen van de asielzoekers zou wel eens een goede start kunnen zijn. Over de aanpak hiervan kunnen we het beste aansluiting zoeken bij de goede ervaringen hiermee vanuit de Stichting Vluchtelingenwerk. Verder kunnen we als gemeente in regionaal verband ook mogelijkheden onderzoeken zoals het maken van z.g. competentiescans onder de asielzoekers, anders organiseren van taallessen en een gerichte inzet van vrijwilligers. b. Nederlands leren en wegwijs worden in de gemeente: Het huidige (nationale) inburgeringsbeleid legt een grote verantwoordelijkheid bij de statushouder. Wie Nederlands wil leren kan een lening afsluiten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om zelf taalles in te kopen. De lening wordt kwijtgescholden als het examen binnen vijf jaar met goed gevolg wordt afgelegd. Het Rijk stelt nog wel middelen beschikbaar voor maatschappelijke begeleiding van statushouders. In Utrecht is het de Stichting Vluchtelingenwerk die statushouders in het eerste jaar wegwijs maakt in de stad en helpt hun zelfredzaamheid te vergroten. Vluchtelingenwerk geeft ook voorlichting over het inkopen van Nederlandse les. c. Kinderen van asielzoekers in Utrecht die Nederlands moeten leren gaan daarvoor in Utrecht naar de Taalschool Het Mozaïek in Ondiep (4 tot 12 jaar) en de Internationale Schakelklassen in Overvecht (12 tot 18 jaar). Deze beide onderwijsvoorzieningen zijn gespecialiseerd in opvang van en onderwijs aan deze kinderen/jongeren. Door de ervaringen met dit soort voorzieningen te delen, kunnen alle gemeenten hier hun voordeel mee doen.
d. Samen met andere gemeenten kan verder worden gezocht naar samenwerking met de UU en de Hogeschool Utrecht om voor asielzoekers beter aansluiting te zoeken bij het hoger onderwijs. Daartoe loopt momenteel in Utrecht reeds een pilot in het kader van ICT-onderwijs. e. We kijken ook naar andere mogelijkheden om statushouders aan het werk te helpen. In Utrecht ontstaan spontane initiatieven zoals het opzetten van een pop-up Syrisch restaurant, waar Syrische statushouders kunnen gaan werken. Utrecht onderzoekt momenteel hoe hier als gemeente medewerking aan kan worden verleend. Dit soort ervaringen zouden we in de regio meer met elkaar kunnen delen. f. Zoeken naar aanvullende financiering van maatschappelijke begeleiding en integratie: Hierop is het afgelopen decennium fors vanuit het rijk bezuinigd, maar het bedrag is onlangs iets verhoogd. De actualiteit van deze problematiek zou het rijk moeten overtuigen tot een herbezinning hierop, mede in U10 verband aan te kaarten via de gebruikelijke lobbykanalen zoals de VNG. Pijler 3: Ondersteunende activiteiten Ter ondersteuning van de twee centrale pijlers is het nodig om een derde pijler te starten om deze processen verder te versterken en in te bedden in het bestaande U10 netwerk. Dit kan door middel van de volgende concrete activiteiten: a. Een resultaat voor de korte termijn kan zijn een factsheet waarin een antwoord te vinden is op de meest gestelde vragen. Het procesteam U10 en de provincie hebben dit alvast opgepakt. Om snel kennis hierover op te halen en te delen dient aansluiting te worden gezocht bij de deskundige koplopers, zoals de platforms van Platform Opnieuw Thuis, VNG, Platform 31, COA, Aedes, de betrokken ministeries en de provincie. Een intentie daarbij kan zijn om al snel een werkend informatiepunt op te starten en zo te groeien naar de ketenaanpak zoals bedoeld. Voor kansrijke oplossingen die moeilijk liggen qua regelgeving en financiering kan zo meer gericht worden bekeken welke initiatieven en projecten zich mogelijk lenen voor de aanvraag van een experimentenstatus of voor de start van een pilot. b. Om deze opdracht en verdere acties uit te voeren zal een programma-aanpak worden opgesteld. Ter voorbereiding hiervan zal eerst bij gemeenten gepeild worden over welke onderwerpen behoefte bestaat aan meer kennisuitwisseling en samenwerking. Wellicht leidt dit tot de instelling van enkele werkgroepen per vakgebied, waarbij deskundigen vanuit de gemeenten hun kennis met elkaar delen en desgewenst samen activiteiten opstarten. Hierbij zal tevens worden aangesloten op de procesaanpak zoals die reeds binnen de gemeente Utrecht is gestart. c. Tegelijk met de soms afkalvende maatschappelijke steun voor de vluchtelingenproblematiek hebben gemeenten ook veel goede ervaringen in de communicatie met burgers. Naast de klassieke inspraakavonden zijn hiervoor talloze alternatieven die vaak betere resultaten opleveren. Door betere feitelijke informatie te bieden kan veel wantrouwen worden wegenomen. Gemeenten zouden daarom hun ervaringen beter kunnen delen door de uitwisseling van good practises in de communicatie met burgers. d. De organisatie van themabijeenkomsten zoals U10-cafes: Op 4 november was is er een U10 café over wonen en zorg met als thema vastgoedtransitie en nieuwbouw voor doelgroepen. Hierin lag het accent op gemengd (gespikkeld) wonen van ouderen, jongeren en soms ook met statushouders. Op 9 december was er een U10 café over de integrale sociale woonopgave, mede in relatie tot de toenemende druk op beschikbare huisvesting vanuit statushouders. Wellicht wordt in de eerste helft van 2016 een brede conferentie gehouden, om met alle betrokken partijen deze integrale regionale aanpak te bespreken. Organisatie en verantwoordelijkheden Om extra vaart in dit proces te brengen en de voorgenomen acties onderling goed op elkaar af te stemmen is onlangs gestart met de instelling van een bestuurlijke Kerngroep Asiel en integratie U10.
Belangrijkste taak: regionale afstemming van het integrale traject na de crisis- en noodopvang van vluchtelingen en vanaf de huisvesting in een Azc. Om de relatie met de U10-bestuurstafels en met de VRU te borgen dienen in deze Kerngroep tenminste de bestuurstafels wonen en sociaal domein en de VRU vertegenwoordigd te zijn. Voor deze naam is gekozen om zo logischerwijs aan te sluiten bij de gelijknamige commissie Asiel en integratie van de VNG. Lid van deze Karngroep zijn: Wouter de Jong (Houten), Hans Martijn Ostendorp (Bunnik), Sander Jansen (Zeist), Hans Adriani (Nieuwegein) en Kees Diepeveen (Utrecht, v.a. 10 december opvolger van Margriet Jongerius). Om deze activiteiten voor te bereiden en de uitvoering te coördineren is parallel hieraan een ambtelijke werkgroep van start gegaan. Trekkende gemeenten in deze groep zijn Houten, Stichtse Vecht, Utrecht en Nieuwegein. Coördinatie vindt plaats vanuit het procesteam U10. Het Directienetwerk fungeert hiervoor als opdrachtgever, met de procesmanager U10 als opdrachtnemer. Bestuurlijk proces Om deze opdracht af te stemmen binnen het bestaande U10 netwerk en de rol vanuit de raden en colleges voluit te waarborgen zijn nadere afspraken gemaakt over het bestuurlijke proces. Vanuit het Directienetwerk U10 is een opzet voor een collegevoorstel voorbereid, voortbordurend op de voorstellen in het eerste gesprek met de bestuurlijke Kerngroep. Tegelijkertijd is deze afgestemd met de bestuurstafels sociaal domein en wonen (ambtelijk en bestuurlijk). In elke gemeente wordt het voorstel desgewenst volgens de couleur locale spelregels in college gebracht. Op 3 december is de bestuurlijke Kerngroep voor de tweede keer bijeengekomen om zich te buigen over de verdere invulling en afstemming van het vervolgproces. De colleges zorgen desgewenst voor het informeren van hun raden (al dan niet via agendering in commissies ).