- De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht,

Vergelijkbare documenten
Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

basiszinnen spreekvaardigheid

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Le Français des vacances. Niveau

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

écoutez, lisez, jouez

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

Les salutations didactische fiche 1

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

Lesbrief Dans en Taal

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Lesbrief Dans en Taal

Le logement. In deze les leert u

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering. Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze.

Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze. Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering.

Aantekening Frans les pronoms personnels

discipline competenties Samengevat verloop media Leren met de expo: Labels begrijpen Lezen

Reizen Gezondheid. Gezondheid - Noodgeval. Gezondheid - Bij de dokter. Je dois me rendre à l'hôpital. Zeggen dat je naar het ziekenhuis moet

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Gezondheid. Gezondheid - Noodgeval. Gezondheid - Bij de dokter. Zeggen dat je naar het ziekenhuis moet

In deze Lesbrief ga je een vlog maken waarin je over jezelf, je familie, je school en je hobby s vertelt.

Lesbrief Dans en Taal

T-TOOL BEROEPSGERICHTE VORMING. Mondelinge interactie STERKE SCHAKELS. Naam jongere:... Naam beoordelaar:...

!"#$%#&'('!"#$%#$)'('*#+,-$'('!"#$%#./"!"#$%#&$"'('*#+"&/'('*##%+0--'('*#/+"-/!"#$%1/"'(' '859:;<8= X

Piramide 4: muzische vorming

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Lesbrief Dans en Taal

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens je volgende vergadering. Utilisez 3 phrases en français pendant votre prochaine réunion d équipe.

ISBN: KB: D/2010/0147/159 Bestelnummer: NUR: 191

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

Je n ai pas reçu le dépliant.

LESMATERIAAL ONDERBOUW. Lespakket CliniClowns Geen kinderachtig effect. Vo or Groep 1-

Reuze JUMBO potten in PE Pots géants JUMBO en PE

ACTIVITEITENFICHE LE GENIE DE LA BOITE DE RAVIOLIS

Kennismaken met AIM Introductie. Janny Spreen Dr. Nassau College, loc. Gieten 31 maart 2016

Grande enquête IPCF - Grote enquête BIBF

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Het enkelvoud van het bezittelijk voornaamwoord: mon/ma ton/ta son/sa

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

GEZONDHEID (La santé)

15 et qui paie le loyer?

1 TTO Gym. Ma maison de rêve / Mijn droomhuis

Lesbrief Dans en Taal

En route! Handleiding. En route! Handleiding 5. De reeks En route! voor het vijfde leerjaar bestaat uit : En route! tekstboek 5

17609_Manual_zet in en win.indd :03

Polo s Polos. Langue. Taal. Nederlands. Français

BrailleStudio. Beschrijving oefeningen

Wim De Grieve Page 1. Blok Les H/N Lesdoelen Socles Compter, dénombrer, classer Calculer

Unité 7 Diagnose Kopieerblad 1. Je. 1. Bonjour. Je ch une jupe. J ai b. mais je ai pas de chapeaux. 4

ACTIVITEITENFICHE LA QUEUE DE LA SOURIS

Cahier d exercices. 3 e editie

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

MONITEUR BELGE BELGISCH STAATSBLAD

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Opdracht A1/A2 EERSTE RONDE TOP 50 FRANCOPHONE

joepla 2 De Cartoons hoogte van je stemming

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Voor de beoordeling zijn de volgende passages van de artikelen 41, 41a en 42 van het Eindexamenbesluit van belang:

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

De leerling kan in het Frans praten over zijn/haar familie en vrienden. Hoe ze zijn, eruit ziet en wat hen samenbrengt. Q,H2 ik ben kennen.

Bijlage 14 Registratie- en planningsformulier gehele groep


Lesbrief Dans en Taal

Moet Je Doen Drama - Lessen per groep

Moet Je Doen Drama Lessen per spelvorm

Pak de jas! Werkvorm: Spel. Materiaal: Dobbelsteen Zes gekleurde jasjes. Verloop:

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

Wijn- en geschenkverpakkingen Emballages vin et cadeau

Correctievoorschrift HAVO

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

WIJ ZIJN IN-LITE. In deze stand ziet u de LED buitenverlichting van in-lite. Eenvoudig te installeren, veilig en energiezuinig.

Lesbrief Dans en Taal

Spinners. Veel plezier! Juf Els en juf Anke

maandag 8 oktober tot vrijdag 12 oktober 2018

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Transcriptie:

Les chiffres talige Doelen - De leerlingen herhalen de cijfers van één tot zeven wanneer de leerkracht ze voorzegt. (1. herhalen) - De leerlingen herkennen de cijfers van één tot zeven. - De leerlingen kunnen het juiste dobbelsteenicoon omhoogsteken of aanduiden. - De leerlingen zingen het liedje van Violette. (1. herhalen) Fiche 2 - De leerlingen zingen (herhalen) het liedje van Violette. (1. herhalen) - De leerlingen benoemen de dobbelsteeniconen van één tot zeven. - De leerlingen voorspellen of het volgende kaartje hoger of lager is d.m.v. plus haut of plus bas. - De leerlingen begrijpen de uitleg van de spelletjes. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de uitkomst van eenvoudige rekensommetjes in het Frans zeggen. - De leerlingen begrijpen welk cijfer er genoemd wordt in het spel citron citron en reageren er gepast op. - De leerlingen kunnen zelf twee cijfers benoemen om het spel citron citron te spelen. Fiche 3 - De leerlingen begrijpen het verhaal Le numéro sept. - De leerlingen leggen de platen in de juiste volgorde. - De leerlingen antwoorden op de vragen over het verhaal en gebruiken daarvoor de reeds geleerde cijfers van één tot zeven. - De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht, de zinnen die daarbij horen. - De leerlingen begrijpen het verhaal Le numéro sept. - De leerlingen dramatiseren het verhaal en formuleren, met de hulp van de leerkracht, de zinnen die daarbij horen. Fiche 5 - De leerlingen benoemen de dobbelsteeniconen van één tot zeven. - De leerlingen benoemen het aantal gegooide ogen van een dobbelsteen. - De leerlingen vragen hoeveel ogen iemand gegooid heeft ( C est quel numéro? / C est combien? ). - De leerlingen zingen (herhalen) het liedje van Violette. 1

Fiche 6 - De leerlingen begrijpen Le compte des sept nains. - De leerlingen tellen tot tien. Fiche 7 - De leerlingen associëren de getallen met hun woordbeeld. - De leerlingen kopiëren de woordbeelden correct in hun mini carnet. - De leerlingen begrijpen de spelregels van het dominospel. - De leerlingen spelen het dominospel in groepjes: ze lezen de som en zeggen de juiste oplossing. Fiche 8 - De leerlingen begrijpen hoeveel dieren ze moeten leggen, toevoegen of wegnemen. - De leerlingen kunnen zeggen hoeveel dieren ze gelegd of weggenomen hebben en hoeveel er overblijven. - De leerlingen begrijpen hoeveel dieren ze moeten uitknippen en in hun mini carnet plakken. Les couleurs talige Doelen - De leerlingen kunnen de drie basiskleuren (rouge, jaune, bleu) herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de drie basiskleuren herhalen in het zinnetje C est + kleur. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen voorwerpen in een van de drie kleuren aanwijzen. - De leerlingen kunnen een voorwerp kleuren in de genoemde kleur. - De leerlingen begrijpen de vraag: C est de quelle couleur? - De leerlingen kunnen de drie kleuren (rouge, jaune, bleu) benoemen aan de hand van voorwerpen. - De leerlingen kunnen de kleur noemen van het voorwerp dat verdwenen is. - De leerlingen begrijpen le numéro un, le numéro deux, le numéro trois. Fiche 2 - De leerlingen kunnen voorwerpen aanduiden in de genoemde kleur. - De leerlingen begrijpen de vraag: C est de quelle couleur? en Où est le (+ kleur)? - De leerlingen kunnen de drie kleuren ( C est rouge/jaune/bleu. ) benoemen aan de hand van voorwerpen. - De leerlingen begrijpen de instructies om een kleurendobbelsteen te maken. - De leerlingen kunnen de vraag stellen: C est de quelle couleur? en erop antwoorden volgens het resultaat van de dobbelsteen ( C est rouge/jaune/bleu. ). 2

Fiche 3 - De leerlingen begrijpen de vragen: Tu aimes? / Il aime? en Tu n aimes pas? / Il n aime pas? - De leerlingen kunnen antwoorden op deze vragen met oui of non. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen herhalen welke kleur Mini Max en zijzelf (niet) graag zien ( Mini Max / J aime le Mini Max / Je n aime pas le ). (1. herhalen) - De leerlingen herkennen aan de kleur van iemands kleren of hij een kleur graag of niet graag ziet. - De leerlingen kunnen zeggen welke kleur ze graag zien, welke niet ( J aime le Je n aime pas le ). - De leerlingen kunnen het versje Vole, joli papillon herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de bewegingen bij Vole, joli papillon en de drie kleuren doen. - De leerlingen kunnen de vlinders kleuren volgens de genoemde kleuren. - De leerlingen kunnen zeggen welke kleur(en) de vlinders hebben.?( C est un papillon rouge. C est un papillon bleu et jaune ) Fiche 5 - De leerlingen kunnen de opdrachten bij het spel Twister uitvoeren. - Sommige leerlingen kunnen de opdrachten bij het spel Twister geven. - De leerlingen kunnen de kleuren benoemen tijdens het hinkelen. - De leerlingen kunnen de opdrachten bij het spel Petit poisson rouge, je peux traverser la mer Rouge? uitvoeren. - Sommige leerlingen kunnen de opdrachten bij het spel Petit poisson rouge, je peux traverser la mer Rouge? geven. - De leerlingen kunnen de vraag stellen C est de quelle couleur? en erop antwoorden en de bijbehorende beweging doen. (2. herkennen en 3. actief gebruiken) Fiche 6 - De leerlingen begrijpen het verhaal Le petit Chaperon Bleu et Jaune. - De leerlingen kunnen bepaalde zinnetjes van het verhaal herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen aanduiden waar le petit Chaperon Rouge is of le petit Chaperon Bleu et Jaune. - De leerlingen kunnen zeggen of het le petit Chaperon Rouge is of le petit Chaperon Bleu et Jaune. - De leerlingen kunnen zeggen of een personage van een kleur houdt of niet. - De leerlingen kunnen de inhoud van bepaalde tekeningen herhalen. (1. herhalen) - Sommige leerlingen kunnen de inhoud van bepaalde tekeningen formuleren. 3

Fiche 7 - De leerlingen kunnen de kleur vragen ( C est de quelle couleur? ), erop antwoorden ( C est rouge, jaune, bleu. ) en de bijbehorende beweging maken. (2. herkennen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen de rollen spelen van Le petit Chaperon Bleu et Jaune. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen zeggen het versje Vole, joli papillon op aan de hand van de getoonde tekeningen. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) Fiche 8 - De leerlingen begrijpen de instructies van de leerkracht om te schilderen. - De leerlingen begrijpen de kleuren die de leerkracht noemt en schilderen overeenkomstig de instructies. - De leerlingen kunnen de kleuren van hun vlinder benoemen. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen hun vlinder een naam geven ( Il s appelle + naam). - De leerlingen kunnen vragen hoe iemands vlinder heet ( Le papillon s appelle comment? ) en antwoorden als iemand die vraag stelt ( Il s appelle + naam). - De leerlingen kunnen zeggen voor wie ze deze vlinder geschilderd hebben ( Le papillon + naam est pour ). Les fruits talige Doelen - De leerlingen kunnen iemand begroeten met Bonjour. - De leerlingen kunnen een fruitpersonage (Arnaud l abricot, Solange l orange, Marianne la banane, Catherine la mandarine) herhalen aan de hand van een tekening. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen een fruitpersonage (Arnaud l abricot, Solange l orange, Marianne la banane, Catherine la mandarine) herkennen. - De leerlingen begrijpen het verhaal van Arnaud l abricot.. Fiche 2 - De leerlingen kunnen iemand begroeten met Bonjour. - De leerlingen kunnen een fruitpersonage (Arnaud l abricot, Solange l orange, Marianne la banane, Catherine la mandarine) herhalen aan de hand van een tekening. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen een fruitpersonage (Arnaud l abricot, Solange l orange, Marianne la banane, Catherine la mandarine) herkennen. - De leerlingen kunnen een fruitpersonage (Arnaud l abricot, Solange l orange, Marianne la banane, Catherine la mandarine) benoemen. - De leerlingen kunnen de vraag stellen C est qui? en antwoorden op deze vraag door het juiste fruitpersonage te benoemen. 4

Fiche 3 - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine. ) herhalen aan de hand van een tekening en een proefoefening. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine. ) herkennen aan de hand van een tekening. - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine. ) herkennen aan de hand van een tekening en een proefoefening. - De leerlingen kunnen antwoorden op de vraag Qu est-ce que c est? / C est quel fruit? door het juiste fruit te benoemen. - De leerlingen kunnen gericht handelen naar een kookinstructie. - De leerlingen kunnen de fruitsoorten herhalen, herkennen en benoemen ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine. ). - De leerlingen kunnen elkaar smakelijk eten wensen ( Bon appétit ). - De leerlingen uiten hun appreciatie over de fruitbrochette ( C est bon! C est mauvais! ). Fiche 5 - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine ) herhalen aan de hand van een tekening. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine ) herkennen aan de hand van een tekening en een bingospel. - De leerlingen kunnen fruit ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine ) benoemen aan de hand van een tekening. - De leerlingen kunnen tellen hoeveel fruitsoorten ( Il y a, tellen tot drie) er op een tekening staan aan de hand van een hoger/lagerspel. Fiche 6 - De leerlingen kunnen gericht luisteren naar een tekeninstructie. - De leerlingen kunnen beschrijven welk en hoeveel fruit er op een taart ligt ( Sur ma tarte, il y a ). - De leerlingen uiten hun appreciatie over de taart ( C est bon! C est mauvais! ). Fiche 7 - De leerlingen kunnen zingend vragen of iemand van een bepaalde fruitsoort houdt en er positief/negatief op antwoorden. ( Tu aimes? Oui, j aime / Non, je n aime pas Que c est bon! / Que c est mauvais! ). (1. herhalen) - De leerlingen kunnen gericht luisteren naar een lied en de fruitsoorten eruit halen. Fiche 8 - De leerlingen kunnen de fruitsoorten herhalen, herkennen en benoemen. ( C est un abricot, c est une orange, c est une banane, c est une mandarine. ) 5

Les sentiments talige Doelen - De leerlingen kunnen iemand begroeten met Bonjour. - De leerlingen kunnen een gevoel (triste, content, fâché) herhalen aan de hand van een tekening of van een uitgebeeld gevoel. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen een gevoel (triste, content, fâché) herkennen aan de hand van een uitgebeeld gevoel. - De leerlingen kunnen een gevoel (triste, content, fâché) benoemen aan de hand van een uitgebeeld gevoel. Fiche 2 - De leerlingen kunnen iemand begroeten met Bonjour. - De leerlingen kunnen de gevoelens van de drie clowns herhalen. ( Il est triste, content, fâché. ) (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de vraag Comment ça va? herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen begrijpen de gevoelens die de leerkracht noemt en tekenen ze. - De leerlingen kunnen vragen hoe het met iemand gaat. ( Comment ça va? ) - De leerlingen kunnen antwoorden op de vraag Comment ça va? door te zeggen dat ze verdrietig, boos of tevreden zijn. (Je suis triste, je suis fâché, je suis content.) Fiche 3 - De leerlingen kunnen zingend vragen en antwoorden hoe het met iemand gaat ( Comment ça va? Je suis fâché/content/triste. ). (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de antwoorden in het lied uitbeelden. - De leerlingen kunnen vragen hoe het met iemand gaat ( Comment ça va? ). - De leerlingen kunnen het gevoel benoemen dat op hun rug getekend wordt (tactiel dictee Je suis fâché/content/triste ). (2. herkennen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen begrijpen het verhaal Bébé éléphant. - De leerlingen kunnen bepaalde zinnetjes van het verhaal herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen zeggen hoe iemand zich voelt. (Il/Elle est triste/fâché(e)/content(e).) - De leerlingen kunnen het verschil horen tussen il en elle. - De leerlingen kunnen il en elle herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen mannelijk (tekening of persoon) herkennen en combineren met il en vrouwelijk met elle. 6

Fiche 5 - De leerlingen kunnen vragen en antwoorden hoe het met iemand gaat. ( Comment ça va? Je suis triste/content/fâché. ) - De leerlingen begrijpen de instructies om de emotiethermometer te maken. - De leerlingen herhalen de gevoelens die op de emotiethermometer voorkomen. (1. herhalen) - De leerlingen herkennen de genoemde gevoelens en duiden ze aan op de emotiethermometer. - De leerlingen kunnen de correcte vorm (content of contente) gebruiken om te zeggen hoe zij zich voelen. Fiche 6 - De leerlingen kunnen Comment ça va? zingen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen een geluid en een gevoel combineren en verwoorden. (2. herkennen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen begrijpen of een gevoel van een man of van een vrouw wordt genoemd. - De leerlingen kunnen vragen en zeggen hoe iemand zich voelt. ( Il/Elle est comment? Il/Elle est triste/fâché(e)/content(e). ) - De leerlingen kunnen mannelijk (tekening of persoon) herkennen en combineren met il en vrouwelijk met elle. - De leerlingen begrijpen de instructies om een dobbelsteen te maken. Fiche 7 - De leerlingen kunnen vragen en antwoorden hoe zij zich voelen. ( Comment ça va? Je suis triste/fâché(e)/content(e). ) - De leerlingen kunnen vragen en antwoorden hoe iemand zich voelt. ( Il/Elle est comment? Il/Elle est triste/fâché(e)/content(e). ) - De leerlingen herhalen hoe iemand zich voelt met il, elle, je. (1. herhalen) - De leerlingen begrijpen naar wie je, il en elle verwijzen. Fiche 8 - De leerlingen kunnen vragen en antwoorden hoe zij zich voelen. ( Comment ça va? Je suis triste/fâché(e)/content(e). ) - De leerlingen kunnen vragen en antwoorden hoe iemand zich voelt. ( Il/Elle est comment? Il/Elle est triste/fâché(e)/content(e). ) - De leerlingen begrijpen naar wie je, il en elle verwijzen. - De leerlingen kunnen een kalligram maken met de letters van een gevoel. 7

Le corps talige Doelen - De leerlingen kunnen een eenvoudig poppenkastspel in het Frans begrijpen. - De leerlingen kunnen bonjour, ça va, et toi?, ça va bien, au revoir herhalen. (1. herhalen) - Sommige leerlingen kunnen het dialoogje van de poppenkast naspelen. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen voici la main, voici les mains, voici le pied, voici les pieds herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen hun handen en voeten tonen en de handen en voeten van medeleerlingen aanwijzen. - De leerlingen kunnen zeggen van wie de handen en voeten zijn. ( Voici les mains de + naam van medeleerling, Voici les pieds de + naam van medeleerling.) (1. herhalen) Fiche 2 - De leerlingen kunnen hun handen en voeten tonen. - De leerlingen kunnen de handen en voeten van medeleerlingen aanwijzen. - De leerlingen kunnen zeggen van wie de handen en voeten zijn. ( Voici les mains de + naam van medeleerling, Voici les pieds de + naam van medeleerling. ) Fiche 3 - De leerlingen begrijpen een eenvoudig poppenkastspel in het Frans. - De leerlingen kunnen het dialoogje van het poppenkastspel naspelen. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen iemands handen en voeten benoemen in een memoryspel ( Voici la/les main(s) / le(s) pied(s) de ). - De leerlingen kunnen opdrachten uitvoeren waarbij bewegingen met handen en voeten gedaan worden. - De leerlingen kunnen het lichaamsdeel (la tête, le bras, la main, la jambe, le pied) dat gezongen wordt, laten dansen. - Sommige leerlingen kunnen Jean Petit qui danse nazingen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen opdrachten uitvoeren waarbij, als een robot, bewegingen met handen, armen, voeten, benen en hoofd gedaan worden. - Sommige leerlingen kunnen opdrachten geven waarbij bewegingen met handen, armen, voeten, benen en hoofd gedaan worden. 8

Fiche 5 - De leerlingen kunnen de lichaamsdelen (la tête, le bras, la main, l épaule, la jambe, le pied, le genou) herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de genoemde lichaamsdelen (la tête, le bras, la main, l épaule, la jambe, le pied, le genou) tekenen. - De leerlingen kunnen de lichaamsdelen (la tête, le bras, la main, l épaule, la jambe, le pied, le genou) benoemen. - De leerlingen kunnen de genoemde lichaamsdelen als zingend bewegen. Fiche 6 - De leerlingen begrijpen het verhaal van Mini Max le Magicien et Fanfan le Fantôme. - De leerlingen kunnen bepaalde zinnetjes van het verhaal herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen aanduiden welke lichaamsdelen verdwijnen of verschijnen. - Sommige leerlingen kunnen de lichaamsdelen die verdwijnen of verschijnen, benoemen. - Sommige leerlingen kunnen de toverspreuk zeggen. - De leerlingen kunnen de tekeningen chronologisch ordenen. - De leerlingen kunnen de inhoud van de tekeningen herhalen. (1. herhalen) - Sommige leerlingen kunnen de inhoud van bepaalde tekeningen formuleren. Fiche 7 - De leerlingen kunnen de toverspreuk van Mini Max le Magicien nazeggen/meezeggen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen aanduiden welke lichaamsdelen verdwijnen of verschijnen. - De leerlingen kunnen de lichaamsdelen die verdwijnen of verschijnen benoemen. - De leerlingen kunnen een monster tekenen met de lichaamsdelen die in de opdracht genoemd worden. - Sommige leerlingen kunnen het monster beschrijven. Fiche 8 - De leerlingen kunnen Jean Petit qui danse zingen met de zeven ledematen (la tête, l épaule, le bras, la main, la jambe, le pied, le genou). (1. herhalen) - De leerlingen kunnen het lichaamsdeel (la tête, l épaule, le bras, la main, la jambe, le pied, le genou) dat gezongen wordt, laten dansen. - De leerlingen begrijpen de opdrachten van het ganzenspel. - De leerlingen kunnen de opdrachten van het ganzenspel uitvoeren. (2. herkennen en 3. actief gebruiken) 9

Les vêtements talige Doelen - De leerlingen kunnen de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures) herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures) bij zichzelf of bij een klasgenoot aanwijzen. - De leerlingen kunnen aangeven welk kledingstuk verdwenen is bij een kimspel. Fiche 2 - De leerlingen kunnen de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures) herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de juiste kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures) aantrekken. - De leerlingen kunnen beluisteren en benoemen welke kledingstukken er in een reiskoffer zitten aan de hand van Dans la valise, il y a (2. herkennen en 3. actief gebruiken) Fiche 3 - De leerlingen kunnen een eenvoudig versje rond kledij opzeggen. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen de juiste volgorde van de zinnen in een versje reconstrueren. - De leerlingen begrijpen het verhaal Mini Max s habille. - De leerlingen kunnen bepaalde zinnetjes van het verhaal herhalen: Mini Max, qu est-ce que tu portes? en Je porte + kledingstuk. (1. herhalen) - De leerlingen leiden de betekenis van un slip af door strategieën in te zetten (context, prent, transparant woord). - De leerlingen kunnen n.a.v. een luisteroefening de kledingstukken tekenen die Mini Max draagt. 10

Fiche 5 - De leerlingen kunnen de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures) herhalen en ze laten zien wanneer ernaar gevraagd wordt. (1. herhalen en 2. herkennen) - De leerlingen kunnen de correcte benaming geven van de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures). - De leerlingen kunnen aan iemand vragen welke kledingstukken hij draagt ( Qu est-ce que tu portes? ) en ook zelf antwoorden op deze vraag ( Je porte + kledingstukken ). Fiche 6 - De leerlingen kunnen de correcte benaming geven van de kledingstukken (un pantalon, une chemise, un manteau, des chaussures, un T-shirt). - De leerlingen kunnen een beschrijving van de kledij bij een jongen of een meisje herkennen ( Il porte + kledingstuk / Elle porte + kledingstuk ). - De leerlingen kunnen aan iemand vragen welke kledingstukken iemand anders draagt ( Qu est-ce qu il/elle porte? ) en ook zelf antwoorden op deze vraag ( Il/Elle porte + kledingstukken ). Fiche 7 - De leerlingen kunnen aan iemand vragen welke kledingstukken iemand anders draagt ( Qu est-ce qu il/elle porte? ) en ook zelf antwoorden op deze vraag ( Il/elle porte + kledingstukken ). - De leerlingen kunnen de kledij van een jongen of een meisje beschrijven in de vorm van een modeshow. Fiche 8 - De leerlingen kunnen de kledij van een jongen of een meisje beschrijven. - De leerlingen kunnen aan iemand vragen welke kledingstukken iemand anders draagt ( Qu est-ce qu il/elle porte? ) en ook zelf antwoorden op deze vraag ( Il/elle porte + kledingstukken ). La météo Talige Doelen - De leerlingen begrijpen Il fait chaud en Il fait froid en kunnen de juiste tekening omhoogsteken of naar de juiste zone in de klas rennen. - De leerlingen spreken de zinnen juist uit. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de juiste zin zeggen naar aanleiding van een zomer- of winterkledingstuk. - Sommige leerlingen kunnen de juiste vraag stellen: Quel temps fait-il? 11

Fiche 2 - De leerlingen kunnen de juiste prent tonen bij het horen van de zin Il pleut. of Il y a du vent.. - De leerlingen spreken de zinnen goed uit en maken er de juiste gebaren bij. (1. herhalen) - De leerlingen stellen de vraag Quel temps fait-il? en antwoorden naargelang de prent die ze vasthouden ( Il pleut. / Il y a du vent. / Il fait froid. / Il fait chaud. ). Fiche 3 - De leerlingen associëren een tactiele perceptie met een tekening. - De leerlingen tekenen, bij het horen van een zin, de juiste tactiele boodschap op de rug van hun partner. - De leerlingen herhalen de zinnen Il neige. Il y a du vent. Il pleut. Il fait chaud. Il fait froid. en imiteren de bijbehorende gebaren. (1. herhalen) - De leerlingen stellen de vraag Quel temps fait-il? en antwoorden naargelang de tactiele boodschap die ze ontvangen ( Il pleut. / Il y a du vent. / Il neige. / Il fait chaud. / Il fait froid. ). - De leerlingen herhalen de zinnen Il neige. Il y a du vent. Il pleut. Il fait chaud. Il fait froid. en imiteren de bijbehorende gebaren. (1. herhalen) - De leerlingen zeggen de juiste zin bij het zien van de beweging. - De leerlingen maken de juiste beweging bij het horen van de zin. - Enkele leerlingen zeggen een meteozin, zodat hun medeleerlingen de juiste beweging erbij maken. - De leerlingen begrijpen de spelregels van Salade de fruits / Ouragan!. - De leerlingen stellen de vraag Quel temps fait-il?, één leerling antwoordt erop en de andere leerlingen reageren gepast (in het spel Salade de fruits / Ouragan! ). (2. herkennen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen stellen de vraag Quel temps fait-il? en antwoorden naargelang de tactiele boodschap die ze ontvangen ( Il pleut. / Il y a du vent. / Il neige. / Il fait chaud. / Il fait froid. ). Fiche 5 - De leerlingen herhalen alle reeds geleerde zinnen i.v.m. het weer en imiteren de bijbehorende gebaren. (1. herhalen) - De leerlingen zeggen de juiste zin bij het zien van de beweging. - De leerlingen stellen voor het bingospel de vraag Quel temps fait-il?. De leerkracht of een leerling antwoordt aan de hand van een bingokaart. De andere leerlingen leggen een papiertje op de juiste tekening. (2. herkennen en 3. actief gebruiken) Fiche 6 - De leerlingen benoemen mondeling de weerfenomenen bij het zien van de tekeningen. - De leerlingen associëren de woordkaarten met de juiste tekeningen. - De leerlingen lezen de woordkaarten hardop. (1. herhalen) - De leerlingen schrijven de zinnen correct over. (1. herhalen) - De leerlingen begrijpen de instructies voor het memoryspel. 12

Fiche 7 - De leerlingen begrijpen de instructies voor het knutselen van hun salière. - De leerlingen gebruiken de meteo-uitdrukkingen in de context van le jeu de la salière. Fiche 8 - De leerlingen tekenen op de rug van hun partner en vragen Quel temps fait-il? - De leerlingen antwoorden op deze vraag naargelang de tactiele tekening die ze hebben gevoeld op hun rug. - De leerlingen begrijpen de instructies voor het spel. Talige Doelen Les animaux - De leerlingen herkennen de dieren met behulp van de foto s en de dierengeluiden. - De leerlingen kunnen het juiste dier aanwijzen bij het horen van het dierengeluid. - De leerlingen kunnen het dier en zijn geluid herhalen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen het dierengeluid maken. - De leerlingen kunnen het dierengeluid en de foto s associëren. - De leerlingen begrijpen le numéro un, le numéro deux, le numéro trois, le numéro quatre. Fiche 2 - De leerlingen herkennen de dieren met behulp van de foto s en de dierengeluiden. - Sommige leerlingen kunnen delen van het versje meezeggen. (1. herhalen) - De leerlingen kunnen de dieren uitbeelden. - De leerlingen kunnen de dieren benoemen. ( C est la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen de dieren begroeten met Bonjour, Monsieur l âne / le coq / le chien / Madame la souris! 13

Fiche 3 - De leerlingen kunnen de dieren benoemen bij het horen van hun geluid. ( C est la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen verwoorden welk geluid een dier maakt. ( L âne fait hi-han. / La souris fait coui-coui. / Le chien fait ouaf ouaf. / Le coq fait cocorico. ) - De leerlingen kunnen de foto tonen van het genoemde dier. - De leerlingen kunnen de dieren benoemen bij het zien van hun foto. ( C est la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen de dieren benoemen aan de hand van een lichaamsdeel. ( C est la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen verwoorden welk geluid een dier maakt. ( L âne fait hi-han. / La souris fait coui-coui. / Le chien fait ouaf ouaf. / Le coq fait cocorico. ) - De leerlingen kunnen zichzelf voorstellen als een dier en vragen welk dier de buur is. ( Bonjour, je suis la souris / l âne / le chien / le coq. Et toi? ) Fiche 5 - De leerlingen kunnen verwoorden van welk dier ze (niet) houden ( J aime / Je n aime pas ). - De leerlingen kunnen zichzelf als dier voorstellen. ( Bonjour, je suis la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen een dier benoemen. ( C est la souris / l âne / le chien / le coq. ) - De leerlingen kunnen verwoorden welk geluid een dier maakt. ( L âne fait hi-han. / La souris fait coui-coui. / Le chien fait ouaf ouaf. / Le coq fait cocorico. ) - De leerlingen begrijpen de opdrachten bij het ganzenspel. Fiche 6 - De leerlingen begrijpen de instructies om vingerpopjes te maken. - De leerlingen zeggen het vingerversje mee op met de vingerpopjes. (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen verwoorden welk dier groter is dan het andere m.b.v. een vingerversje. ( L âne est plus grand que le chien. Le chien est plus grand que le coq. Le coq est plus grand que la souris. ) (1. herhalen en 3. actief gebruiken) Fiche 7 - De leerlingen kunnen verwoorden welk dier groter is dan het andere m.b.v. een vingerversje. ( L âne est plus grand que le chien. Le chien est plus grand que le coq. Le coq est plus grand que la souris. ) (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen begrijpen het verhaal Je suis plus grand que toi! - De leerlingen kunnen bepaalde zinnetjes van het verhaal herhalen en zelf gebruiken. ( Bonjour, Monsieur Julien, le chien / Monsieur Totoque, le coq / Madame Sophie, la souris. Je suis plus grand que toi. Gnagnagna! ) (1. herhalen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen leiden de betekenis van un loup af door strategieën in te zetten (context, prent). 14

Fiche 8 - De leerlingen begrijpen het verhaal Je suis plus grand que toi! en kunnen de tekeningen van het verhaal in chronologische volgorde zetten. - De leerlingen kunnen twee dieren vergelijken op het vlak van hun gestalte ( est plus grand / petit que ). (2. herkennen en 3. actief gebruiken) - De leerlingen kunnen twee dieren beschrijven door hun naam te geven, hun gestalte te vergelijken en te zeggen welk geluid ze maken. 15