EURO-LATIJNS-AMERIKAANSE PARLEMENTAIRE VERGADERING RESOLUTIE: Handel en klimaatverandering op basis van het verslag van de Commissie economische en financiële zaken en handel Corapporteurs EP: Corapporteur LA: Alain Lipietz (Verts/ALE) en Gianluca Susta (ALDE) Elsa Guevara (Parlandino) Woensdag 8 april 2009 Madrid (Spanje) EUROLAT Resolutie van 8 april 2009 Madrid (Spanje) [op basis van het verslag van de Commissie economische en financiële zaken en handel] Handel en klimaatverandering De Euro-Latijns-Amerikaanse parlementaire vergadering, RE\782025.doc AP100.355v06-00
gelet op haar verklaring van 9 november 2006, onder verwijzing naar haar resoluties van 19 december 2007 over uitdagingen en kansen van de globalisering voor de economische en handelsbetrekkingen tussen de landen van de EU en Latijns-Amerika, en van 1 mei 2008 over de uitdagingen en kansen van de Doha-ronde, gezien de verklaringen die zijn afgelegd tijdens de vijf topconferenties van staatshoofden en regeringsleiders van Latijns-Amerika en de Caraïben en van de Europese Unie, die achtereenvolgens werden gehouden in Rio de Janeiro (28 en 29 juni 1999), Madrid (17 en 18 mei 2002), Guadalajara (28 en 29 mei 2004), Wenen (11 tot en met 13 mei 2006) en Lima (16 en 17 mei 2008), gezien de resolutie van het Europees Parlement over klimaatverandering van 14 februari 2007 1, gezien het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering (UNFCCC, 1992) en het bijbehorende Protocol van Kyoto, gezien de dertiende conferentie van de partijen (COP 13) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering (UNFCCC, 1992) en de derde conferentie van de partijen of bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 3), die van 3 tot en met 15 december 2007 plaatsvond op Bali, Indonesië, gezien het Verdrag van Basel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan, gezien het Protocol van Montreal betreffende stoffen die de ozonlaag afbreken, gezien de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten, gezien de Stern-studie over de economische aspecten van klimaatverandering van 30 oktober 2006, gezien de conclusies van het vierde evaluatieverslag (AR4) van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC), dat op 17 november 2007 is gepubliceerd in Valencia, Spanje, en andere studies die in opdracht van nationale regeringen dan wel door andere organen van de Verenigde Naties zijn opgesteld, gezien de veertiende conferentie van de partijen (COP 14) bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties over klimaatverandering (UNFCCC), de vierde conferentie van de partijen of bijeenkomst van de partijen bij het Protocol van Kyoto (COP/MOP 4), en de vergaderingen van de subsidiaire organen die van 1 tot 12 december 2008 plaatsvonden in Poznań (Polen), gezien het verslag van de Commissie economische, financiële en commerciële zaken, A. overwegende dat de temperatuur op de aarde sinds 1800 met 0,7 ºC is gestegen, overwegende dat het voornemen van de IPPC om de toekomstige opwarming te beperken tot maximaal +2 tot +2,4 ºC betekent dat de uitstoot van broeikasgassen in alle ontwikkelde landen 25 tot 40 % lager moet zijn in 2020 en 80 % in 2050; overwegende 1 PB C 287 E van 29.11.2007, blz. 344. AP100.355v06-00 2/6 RE\782025.doc
dat als het streefcijfer in de eerste jaren niet wordt gehaald, de opwarming onvermijdelijk boven de 3 ºC zal uitkomen, wat volgens de studie van Stern kosten ter hoogte van 5 biljoen euro met zich mee zal brengen, B. overwegende dat de klimaatverandering een van de grootste uitdagingen is waar de planeet voor staat, C. overwegende dat de parlementsleden van Latijns-Amerika en Europa een belangrijke rol moeten spelen in de strijd tegen klimaatverandering en voor milieubescherming, D. overwegende dat ook de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied het slachtoffer van klimaatverandering worden, ongeacht de vraag of zij al dan niet fossiele of biobrandstoffen produceren, E. overwegende dat het gebruik van biobrandstoffen vanuit milieuoogpunt afgekeurd kan worden als de productie ervan aanzienlijk meer energie vergt en meer broeikasgas uitstoot dan er bespaard wordt, F. overwegende dat de wereldhandel al 20 jaar lang sneller groeit dan de wereldproductie, overwegende dat dit een gevolg is van het streven naar internationale arbeidsverdeling tegen optimale loonkosten en belastingen, zonder dat hierbij evenwel rekening wordt gehouden met de kosten voor het milieu, G. overwegende dat alle landen op de conferentie in Bali hebben toegezegd om tot een wereldwijd akkoord te komen voor de periode na 2012, H. bijgevolg overwegende dat de conclusies van de klimaatconferentie van de Verenigde Naties die van 1 tot 12 december 2008 plaatsvond in Poznań (Polen), een welkome en belangrijke tussentijdse stap vormen met het oog op de conferentie van Kopenhagen, I. overwegende dat de volgende VN-conferentie over de klimaatverandering, die van 7 tot 18 december 2009 in Kopenhagen (Denemarken) zal worden gehouden, ten doel heeft een ambitieuze mondiale overeenkomst te sluiten voor de periode na 2012, 1. benadrukt dat voor grensoverschrijdende milieuproblemen multilaterale oplossingen gevonden moeten worden; acht het tevens wenselijk dat solide multilaterale overeenkomsten inzake klimaatverandering worden gesloten ter versterking van het multilaterale handelsstelsel; 2. wijst erop dat in het verleden vooral de ontwikkelde landen verantwoordelijk waren voor de klimaatverandering, maar dat in de toekomst de verantwoordelijkheid behalve bij de ontwikkelde landen ook steeds meer bij de opkomende economieën zal liggen; wijst erop dat vooral de ontwikkelingslanden het slachtoffer zijn en dat de «Top van de Aarde» in Rio en het CMNUCC dan ook het beginsel hanteren van een «gedeelde maar gedifferentieerde verantwoordelijkheid»; 3. erkent dat de noordelijke landen weliswaar de grootste hoeveelheid kooldioxide in de atmosfeer hebben gebracht, maar dat zij (met uitzondering van de Verenigde Staten) wel een begin hebben gemaakt met een beperking van de uitstoot; verzoekt de Verenigde Staten van Amerika om binnenlandse maatregelen te nemen om de emissies te beperken en een actieve rol te spelen bij toekomstige internationale onderhandelingen, zodat dit land kan deelnemen aan een toekomstige regeling inzake klimaatverandering; 4. onderstreept dat het wel zo is dat de meeste ontwikkelingslanden per inwoner nog RE\782025.doc 3/6 AP100.355v06-00
steeds onder de grenswaarde blijven die het wereldecosysteem kan opvangen; stelt evenwel vast dat het niet lang zal duren tot de «opkomende» landen deze grenswaarde zullen overschrijden; merkt op dat de landen waar fossiele energie wordt gewonnen deze grens reeds hebben overschreden, hoewel het legitiem zou zijn de emissie die ter plaatse bij de winning of de eerste verwerking van de fossiele energiedragers ontstaat te verdelen over de productie- en de consumptielanden; 5. onderstreept dat de zuidelijke landen getroffen worden door de klimaatverandering doordat de landbouw er een grotere rol speelt en zij zich niet adequaat aan de klimaatverandering kunnen aanpassen vanwege de beperkte middelen waarover zij beschikken; 6. is van mening dat eenieder naar vermogen moet handelen overeenkomstig het beginsel van de gedeelde verantwoordelijkheid en dat de geïndustrialiseerde landen de ontwikkelingslanden moeten helpen met geld en «schone en duurzame» technologieën; onderstreept dat dit feit ontwikkelingslanden er niet van mag weerhouden om zelf capaciteit voor het voortbrengen van klimaatvriendelijke producten, diensten en technologie te creëren en te ontwikkelen; 7. beklemtoont dat er een langdurige multilaterale overeenkomst gesloten moet worden waaraan alle landen van de planeet deelnemen, om te voorkomen dat verplaatsing van de productie leidt tot een grotere uitstoot van broeikasgassen; merkt daarom op dat op de conferentie van de Verenigde Naties over klimaatverandering Poznań 2008 van 1 tot 12 december 2008 in Polen het accent lag op ondersteuning van de opkomende landen en ontwikkelingslanden zodat zij zich kunnen aanpassen aan de nieuwe internationale regelgeving; 8. benadrukt dat investeringen in de industrie zo veel mogelijk gericht moeten zijn op beperking van de milieukosten; onderstreept dat getracht moet worden de broeikasgaskosten door het transport te beperken, de «milieukosten» daarvan door te berekenen in de prijs en intermodale vervoerscentra te creëren voor transportmiddelen die weinig broeikasgassen produceren (zeevaart, binnenvaart en spoor); 9. beklemtoont dat de klimaatverandering alleen effectief bestreden kan worden als de milieudimensie wordt opgenomen in al onze beleidssectoren, ook in het handelsbeleid; 10. dringt er bij alle landen die zijn opgenomen in bijlage B op aan het Kyoto-protocol te ratificeren; roept bovendien de internationale gemeenschap op om in Kopenhagen de overeenkomsten te sluiten die nodig zijn om het Protocol voor de periode na 2012 (2012-2020) te kunnen ondertekenen en ratificeren; 11. wijst erop dat ook de andere multilaterale overeenkomsten (WTO, ICAO, WIPO) in overeenstemming gebracht moeten worden met de post-kyoto overeenkomst; 12. acht het van belang om in het kader van de WTO en de WIPO aan te dringen op maatregelen om de kosten van milieuvriendelijke producten en technologieën te verlagen; 13. wenst dat wordt nagedacht over tijdelijke met de WTO strokende maatregelen ten gunste van de productie en uitvoer van klimaatvriendelijke producten en innovatieve technologie; 14. steunt de inspanningen van de Europese Investeringsbank (EIB) en de Inter- Amerikaanse Ontwikkelingsbank (BID) om tot nauwere samenwerking te komen bij de AP100.355v06-00 4/6 RE\782025.doc
co-financiering van strategische ontwikkelingsprojecten in Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, met bijzondere nadruk op programma's voor hernieuwbare energie die positieve gevolgen hebben voor maatschappij en milieu; 15. wijst erop dat klimaatoverwegingen moeten meespelen in de associatieovereenkomsten tussen de twee regio's, waarbij rekening wordt gehouden met de impact ervan op de economische groei en het terugdringen van de armoede in ontwikkelingslanden; 16. wenst dat een debat plaatsvindt over de noodzaak om, overeenkomstig de door de WTO vastgestelde regels, een nulrecht in te stellen voor de invoer van wat broeikasgasemissie betreft «schone» producten (zoals gloeilampen met een zeer laag energieverbruik), en om schone technologieën te verbreiden die duurzaam zijn in termen van broeikasgassen; 17. merkt op dat er een verbod moet worden ingesteld op de invoer van exotisch hout, als het vervoer daarvan en de aantasting van broeikasgasabsorberende ecosystemen daardoor bijdraagt tot klimaatverandering; onderstreept dat de FLEGT-overeenkomst bindend moet worden; 18. benadrukt dat de emissies moeten worden gemeten over de hele keten en dat de doelstellingen van een bepaald land niet moeten worden berekend op basis van de emissies die daar door het productieproces worden veroorzaakt, maar door de producten die daar worden verbruikt (de "ecologische voetafdruk"); beseft dat de emissies het doeltreffendst kunnen worden beperkt op het moment van de productie, en door gebruik te maken van emissierechtenstelsels; 19. verwelkomt het besluit van de Europese Unie om de luchtvaart op te nemen in het Europese quotastelsel, ook ten aanzien van vliegtuigen uit derde landen, tenzij die landen een gelijkwaardig systeem hebben, en is van mening dat dit een eerste stap vormt naar de doorberekening van de totale broeikasgasemissiekosten in de prijs van goederen en diensten op de plaats van bestemming, 20. meent dat, indien de landen die de meeste emissies produceren een post Kyoto overeenkomst zouden verwerpen, bij de hervorming van defensieve handelsinstrumenten rekening gehouden moet worden met de mogelijkheid om milieufactoren in te voeren, om een dam op te werpen voor milieudumping van producten uit landen die het post Kyoto Protocol niet hebben geratificeerd; 21. is van mening dat een Euro-Latijns-Amerikaanse overeenkomst met strikte normen voor een efficiënt energiegebruik ten bate van onze volkeren, in overeenstemming met de nationale wetten en internationale verdragen van elke staat en met de WTO-regels een enorme markt zou creëren die automatisch toonaangevend zou worden voor de vaststelling van dergelijke normen op internationaal niveau; 22. verwelkomt het besluit van de conferentie van Bali over klimaatverandering om een strategisch programma te starten ter verhoging van het niveau van de investeringen in de ontwikkeling, overdracht en toepassing van zowel beperkende als aanpassende technologieën voor ontwikkelingslanden, alsmede de opdracht aan de Groep van deskundigen inzake technologieoverdracht om de lacunes in en obstakels voor de toegang tot en het gebruik van financiële hulpbronnen te beoordelen; * * * 23. verzoekt haar covoorzitters deze resolutie te doen toekomen aan de Raad van de RE\782025.doc 5/6 AP100.355v06-00
Europese Unie en de Europese Commissie, alsook aan de parlementen van de lidstaten van de Europese Unie en van alle landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, het Latijns-Amerikaanse parlement, het Midden-Amerikaanse parlement, het Andesparlement en het parlement van Mercosur, het secretariaat-generaal van SICA, de CARICOM, het secretariaat-generaal van de CAN, het Comité van permanente vertegenwoordigers van Mercosur en het permanente secretariaat van SELA. AP100.355v06-00 6/6 RE\782025.doc