ACTUALISERING VAN DE STUDIE OVER DE



Vergelijkbare documenten
ANALYSE VAN DE PRIJZEN DERDE KWARTAALVERSLAG 2017 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN

Impact van de Russische boycot op de prijzen en de uitvoer van bepaalde landbouwproducten

PERSBERICHT Brussel, 13 december 2017

PERSBERICHT Brussel, 14 december 2016

Impact van de Russische boycot. op de prijzen en de uitvoer. van bepaalde landbouwproducten. september 2015

Productierekening 2005

WAAROM ZIJN DE CONSUMPTIEPRIJZEN VOOR MELK ZO STERK GESTEGEN?

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2012

De waalse landbouw in cijfers

Om de sector zo goed mogelijk te vertegenwoordigen, hebben we alle ondernemingen geïdentificeerd die hun jaarrekening op de website van de NBB

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

INDICATIEVE KOSTPRIJSBEREKENING VOOR DE VARKENSHOUDERIJ

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

Onderbenutting toeslagrechten: campagne

Omzet 148,6 miljoen (+1%) Toegevoegde waarde 37,2 miljoen (+10%) Bruto bedrijfskasstroom (EBITDA) 20,2 miljoen (+12%)

De waalse landbouw in cijfers

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

De waalse landbouw in cijfers

De waalse landbouw in cijfers

Marktontwikkelingen varkenssector

LIQUIDITEIT. + kasinkomsten (=omzet + afname handelsdebiteuren/ - toename handelsdebiteuren) - totale kasstroom van operaties : 360

De omzet moet ingevuld zijn (verplichte vermelding) 70 > 0

Voorwaarde voor het berekenen van de ratio De noemer moet positief zijn 70/74 > 0 70/74 > 0

ANALYSE VAN DE PRIJZEN JAARVERSLAG 2015 VAN HET INSTITUUT VOOR DE NATIONALE REKENINGEN:

Verslag van de technische werkgroep voor een indexberekening van brutomarges in de rundvleesketen: update juni 2015

De cijfers zijn exclusief BTW en subsidie zoals toeslagrechten. De specialisatie van de melkveehouderij

Sterke stijging Ebitda en netto resultaat Verhoging dividend

PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW 2013

2. ECONOMISCHE SITUATIE IN DE ZUIVEL IN 2013

MELKPRIJSVERGELIJKING MEI 2010

In de periode januari- augustus is de gecumuleerde productie met 0.01 % gestegen.

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

DOSSIER N BUDGET/FEDCOM/2015/02 - Annexe 2.4. Balanscentrale. Ondernemingsdossier

Toename van de winst met meer dan 10% Verhoging van dividend

8. ONZE FINANCIËLE MIDDELEN

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

2.3. BELGIË Meer melkkoeien, minder zoogkoeien

Bijzondere jeugdbijstand

Stijging toegevoegde waarde in lijn met stijging volumes van 11% Stijging ebitda met meer dan 15% Stijging Resultaat na belasting met meer dan 40%

Jaarresultaten Hogere winst exclusief joint venture Airolux met lagere Ebitda

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Omzendbrief met betrekking tot de toelating en erkenning voor hoevezuivelproducenten en het gebruik van de autocontrolegidsen

Gerealiseerde investeringen en acquisities zorgen voor een groei van de toegevoegde waarde (+14.3%), de ebitda (+13.9%) en de netto-winst (+17.

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

IMPACTANALYSE RUSLAND

JAARREKENING. Toel / / / / ,67 Aandelen /8

Barometer van de verenigingen en stichtingen 28/01/19

BALANS EN RESULTATENREKENING (VOLLEDIG SCHEMA)

Sterke groei van de Resilux kern business : stijging van de volumes met 9% zorgt voor toename Ebitda met 12%

Distributiekanalen van de verzekering: cijfers 2012

2.2. EUROPESE UNIE Droogte remt groei melkaanvoer af. Melkaanvoer per lidstaat (kalenderjaren) (1.000 ton) % 18/17

Stijging toegevoegde waarde in lijn met stijging volumes van 11% Stijging ebitda met meer dan 15% Stijging Resultaat na belasting met meer dan 40%

TECHNISCHE EN ECONOMISCHE RESULTATEN VAN DE VARKENSHOUDERIJ OP BASIS VAN HET LANDBOUWMONITORINGSNETWERK

Participatiemaatschappij Vlaanderen

HOOFDSTUK 1 BASISBEGINSELEN VAN HET DUBBEL BOEKHOUDEN

BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE

Het aantal melkveehouders daalde tussen 2008 en 2009 met 5,1 %. De daling is van dezelfde grootorde in Vlaanderen en in Wallonië.

Kostprijs van een zichtrekening in België Analyse voor de periode 2008 tot 2011

Omzet 293,7 miljoen (+1%) Toegevoegde waarde (*1) 74,5 miljoen (+3%) Bruto bedrijfskasstroom (EBITDA) (*1) 40,2 miljoen (+4%)

BROUWERIJ LIEFMANS NV Juridische status : Faillissement. Juridische vorm : NV. Wontergemstraat, DENTERGEM

Prijzenobservatorium: Historiek en werking

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ Vlaamse overheid Koning Albert II-laan 35 bus BRUSSEL T F

ALGEMEEN OMZET DECEMBER /12/2016

Kenmerkende gegevens DE 1. Ondernemingsdossier BE Brussel, 31 mei Balanscentrale. Ondernemingsnummer

////////////////////////////////////////// ////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

LRM BALANS NA WINSTVERDELING. Nr. BE VOL 2.1 ACTIVA VASTE ACTIVA 20/

PERSBERICHT - AANKONDIGING JAARRESULTATEN Gereglementeerde informatie. Embargo tot 17 maart 2015, 17h40. The innovative packaging company

Lijninvest BALANS NA WINSTVERDELING. Nr. BE VOL 2.1 ACTIVA VASTE ACTIVA 20/

jaarlijkse groei 15% 12% 10% 10% jaarlijkse groei 20% 15% 12% 12% jaarlijkse groei 20% 15% Percentage van de omzet 45% 45% 45% 45% 45%

Omzendbrief met betrekking tot de toelating en erkenning voor hoevezuivelproducenten en het gebruik van de autocontrolegidsen

Structurele ondernemingsstatistieken

PERSBERICHT Brussel, 26 september 2016

Omzendbrief met betrekking tot de toelating en erkenning voor hoevezuivelproducenten en het gebruik van de autocontrolegidsen

Consumptieprijsindex en inflatie in september 2012

Instituut voor de nationale rekeningen

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

VAN DER MEER. Health check ten aanzien van melkquotum. Oosterwolde, 3 december 2008

Deel 2: Financiële jaarrekening

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

Technische en economische resultaten van de varkenshouderij op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk boekjaren

De inflatie zakte in juni nog tot 1,5 punten. De daaropvolgende maanden steeg de inflatie tot 2,0 in augustus (Bron: NBB).

DE VLAAMSE LANDBOUWCONJUNCTUURINDEX

Structurele ondernemingsstatistieken

BALANS NA WINSTVERDELING ACTIVA VASTE ACTIVA... 20/ , ,71 VLOTTENDE ACTIVA... 29/ ,

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2017

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Dossier regionale luchthavens. 0. Aanleiding:

PERSBERICHT Brussel, 16 januari 2017

Technische en economische resultaten van de varkenshouderij op basis van het Landbouwmonitoringsnetwerk Boekjaren

Wat met de zoogkoeienpremie na 2013?

Opbrengsten, kosten en marges. in de rundvleeskolom

Halfjaarlijks financieel verslag

BALANS NA WINSTVERDELING

Lage kostprijs biedt ruimte voor de toekomst (1)

Waarden van fosfaatrechten - achtergrondnotitie Natuur & Milieu 1 februari 2016

BALANS NA WINSTVERDELING

Mutatie ( miljoen) Mutatie 2009* in %

VOL-vzw 2.1 BALANS NA WINSTVERDELING ACTIVA VASTE ACTIVA... 20/ , ,40. Nr. BE Oprichtingskosten

2. ECONOMISCHE SITUATIE IN DE ZUIVEL IN 2018

Transcriptie:

Instituut voor de nationale rekeningen ACTUALISERING VAN DE STUDIE OVER DE ZUIVELKOLOM JULI 2014 PRIJZENOBSERVATORIUM

Actualisering van de studie over de zuivelkolom 1

Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 Inleiding... 4 1. De melkveehouderij... 6 1.1. Algemeen... 6 1.1.1. Productiewaarde van de zuivelsector... 6 1.1.2. Veestapel en veebedrijven... 7 1.1.3. Melkproductie... 9 1.1.4. Melkquotum... 10 1.2. Prijsverloop voor zuivelproducten... 12 1.2.1. Verloop van de prijzen voor zuivelproducten op de wereldmarkt, de Europese en de Belgische markt... 12 1.2.2. De melkprijs in België en zijn voornaamste buurlanden... 14 1.3. De financieel-economische situatie van de melkveehouder... 15 1.3.1. Kostenstructuur... 15 1.3.2. Opbrengstenstructuur... 16 1.3.3. Rendabiliteit van de melkveehouder... 17 1.3.4. Verloop van enkele kostenposten... 18 2. Het economisch belang, de financiële situatie, de concentratiegraad en de bedrijfskostenstructuur van de verschillende schakels in de melkketen... 21 2.1. Schema van de melkketen... 21 2.2. Methodologische beschouwingen... 22 2.3. De veevoederindustrie (NACE 10.91)... 24 2.3.1. Economisch belang... 24 2.3.2. Financiële situatie... 25 2.3.3. Concentratiegraad... 27 2.3.4. Structuur van de bedrijfskosten... 27 2.4. De zuivelindustrie (NACE 10.5)... 28 2.4.1. Economisch belang... 28 2.4.2. Financiële situatie... 28 2.4.3. Concentratiegraad... 30 2.4.4. Structuur van de bedrijfskosten... 31 2.5. De groothandel in zuivelproducten (NACE 46.331)... 31 2.5.1. Economisch belang... 31 2.5.2. Financiële situatie... 31 2.5.3. Concentratiegraad... 32 2.5.4. Structuur van de bedrijfskosten... 33 2.6. De detailhandel (NACE 47.11)... 33 2.6.1. Economisch belang... 33 2.6.2. Financiële situatie... 33 2.6.3. Concentratiegraad... 35 2

2.6.4. Structuur van de bedrijfskosten... 35 2.7. Vergelijking van de verschillende schakels van de melkketen op het vlak van de financiële situatie, de concentratiegraad en de bedrijfskostenstructuur (op basis van het jaargemiddelde 2006-2012)... 36 2.7.1. Financiële situatie... 36 2.7.2. Concentratiegraad... 36 2.7.3. Structuur van de bedrijfskosten... 37 3. De vraag naar zuivelproducten... 38 3.1. De consumptie in België... 38 3.2. Buitenlandse handel... 41 4. Evolutie van de consumptieprijzen van Belgische zuivelproducten... 43 4.1. Vergelijking van de consumptieprijzen van zuivelproducten in België en in de voornaamste buurlanden...... 43 4.2. Evolutie van de melkprijzen in België... 48 4.3. Gedetailleerde analyse van de evolutie van de consumptieprijs voor halfvolle melk, geraspte emmentaler en boter... 49 5. Evolutie van de prijzen in de zuivelkolom: een analyse van het prijstransmissiemechanisme voor België en de buurlanden... 52 5.1. Prijsverloop in de zuivelkolom in België... 52 5.2. Prijsverloop in de zuivelkolom in België en zijn voornaamste buurlanden... 53 5.3. Analyse van de prijstransmissie in België voor meerdere specifieke zuivelproducten... 56 6. Conclusie... 61 Lijst van afkortingen... 63 Bijlagen... 65 Bijlage 1: Aandeel van de zuivelsector in de totale productiewaarde van de landbouw per gewest... 65 Bijlage 2: Samenstelling van de melkveestapel en de melkveebedrijven in België en de gewesten... 66 Bijlage 3: Evolutie van het aantal koeien en bedrijven in Vlaams en Waals Gewest... 67 Bijlage 4: Rendabiliteit van de gespecialiseerde melkveebedrijven in Vlaanderen (2006-2011) en Wallonië (2006-2012), met extrapolatie voor 2012 en 2013... 68 Bijlage 5: Spreiding van het netto bedrijfsresultaat van gespecialiseerde melkveebedrijven... 70 Bijlage 6: Overzicht van de gebruikte kosten- en opbrengstenposten... 71 Bijlage 7: Rendabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit in de voedingsindustrie als benchmark van de verschillende schakels in de melkketen... 74 3

Inleiding De rundvee-, melkvee- en varkenshouders werden de laatste jaren geconfronteerd met opwaarts georiënteerde prijzen van dierenvoeders. Gezien de opbrengstprijzen van de dierlijke productie niet altijd in dezelfde mate gestegen zijn, kwam de rendabiliteit van de betrokken landbouwers in bepaalde periodes onder druk te staan. Op initiatief van de toenmalige federale minister bevoegd voor Landbouw, mevrouw Laruelle, werd besloten om de eerder gemaakte studies over de rundvlees-, zuivel- en varkensvleeskolom te actualiseren, en dat in die volgorde. Na de actualisering van de studie over de rundvleeskolom (die in december 2013 gepubliceerd werd op de website van de FOD Economie 1 ), kwam de zuivelkolom aan de beurt. Teneinde de studie van juni 2009 2 ( Recente ontwikkelingen in het verloop van de prijzen en kosten in de melkketen ) up te daten, werden niet enkel de statistische data geactualiseerd, maar werd ook aandacht besteed aan een aantal nieuwe invalshoeken. Zoals bij de studie van de rundvleeskolom het geval was, werden ook bilaterale ontmoetingen georganiseerd door het Prijzenobservatorium met vertegenwoordigers van alle schakels binnen de zuivelketen 3. De geactualiseerde studie is als volgt opgebouwd: In het eerste hoofdstuk komt de melkveehouderij aan bod, met aandacht voor de algemene situatie, het prijsverloop voor zuivelproducten, alsook voor de financieel-economische situatie van de melkveehouder. In het tweede hoofdstuk wordt het economisch belang, de financiële situatie, de concentratiegraad en de kostenstructuur van de andere schakels in de melkketen in België besproken. Het volgende hoofdstuk geeft een korte stand van zaken weer wat betreft de consumptie van zuivelproducten in België, evenals de buitenlandse handel ervan. In het voorlaatste hoofdstuk wordt onder meer aandacht besteed aan de prijsevolutie in de winkel voor een selectie van zuivelproducten en de vergelijking van het verloop van de consumptieprijs van zuivelproducten in België en de voornaamste buurlanden. In een laatste hoofdstuk wordt tot slot de prijstransmissie doorheen de melkketen geanalyseerd, zowel voor België als zijn voornaamste buurlanden Duitsland, Nederland en Frankrijk. De Belgische prijstransmissie wordt vervolgens meer in detail behandeld aan de hand van een enquête bij de detailhandel waarbij gepeild werd naar de aankoopprijs van de sector van een viertal zuivelproducten. Afsluitend worden de voornaamste conclusies van dit onderzoek samengevat. Het Prijzenobservatorium wil met deze studie een bijdrage leveren aan de transparantie binnen de zuivelkolom. Op Europees niveau werd in dat kader de Milk Market Observatory (MMO) opgericht in april 2014. De MMO is een initiatief van de Europese Commissie om, in het kader van de afschaffing van het systeem van melkquota in 2015, de transparantie binnen de EU-zuivelsector te vergroten via het beschikbaar stellen van onder meer marktgegevens (statistieken) en het analyseren van trends in zuivelmarkten binnen de EU en in de wereld 4. Om de economische situatie van de Vlaamse 1 FOD Economie, Actualisering van de studie over de rundvleeskolom, INR, december 2013. 2 FOD Economie, Recente ontwikkelingen in het verloop van de prijzen en kosten in de melkketen, juni 2009. 3 Boerenbond, Algemeen Boerensyndicaat (ABS), Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie (BCZ), Comeos (federatie van de Belgische handel en diensten) en medewerkers van de Vlaamse en Waalse overheden werden geraadpleegd. Met de Fédération Wallonne de l Agriculture (FWA) werden er contacten gelegd via telefoon en email. 4 http://ec.europa.eu/agriculture/milk-market-observatory/ 4

melkveehouderij te kunnen opvolgen, ontwikkelde de afdeling Monitoring en Studie van het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid eveneens een driemaandelijkse zuivelbarometer. Deze wordt sinds april 2014 gepubliceerd en wil op een objectieve manier de actuele economische situatie van de Vlaamse melkveehouderij in kaart brengen 5. De inzameling van de cijfergegevens voor de studie werd midden juni 2014 afgerond. 5 Van der Straeten B. & Deuninck, J., De Vlaamse zuivelbarometer, april 2014, Beleidsdomein Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel. 5

1. De melkveehouderij 1.1. Algemeen 1.1.1. Productiewaarde van de zuivelsector De zuivelsector vormt een belangrijke subsector van de totale Belgische landbouw. In de periode 2008-2012 bedroeg de jaarlijkse gemiddelde productiewaarde ongeveer 905 miljoen euro, wat neerkomt op ongeveer 12 % van de totale productiewaarde van de Belgische landbouw. Momenteel is Vlaanderen verantwoordelijk voor ongeveer 62 % van de Belgische melkproductie, Wallonië staat in voor 38 % ervan 6. Grafiek 1: Waarde van de zuivelsector in de totale Belgische landbouw (Gemiddelde 2008-2012) a Varkensvlees 19,8% Plantaardige productie 44,9% Dierlijke productie 55,0% Rundvlees 15,9% Pluimvee 5,3% Melk 11,9% Andere 0,5% Eieren 1,6% Bron: Landbouweconomische rekeningen (FOD Economie, AD Statistiek) a: 2012 voorlopige gegevens Relatief gezien is de zuivelsector echter sterker vertegenwoordigd in Wallonië dan in Vlaanderen: de productiewaarde van de zuivelsector ten opzichte van de totale landbouw per gewest maakt in 2011 gemiddeld 14,2 % uit in Vlaanderen, tegenover 23,9 % in Wallonië 7 (en 18,8 % in 2012) (zie bijlage 1). 6 Platteau J., Van Gijseghem D., Van Bogaert T. & Maertens E. (reds.), Landbouwrapport 2012, Departement Landbouw en Visserij, 2012. 7 Deze gewestelijke data mogen niet gecumuleerd worden om tot nationale resultaten te komen, eerst en vooral omdat de bronnen verschillend zijn, maar mogelijk werd ook een andere methodologie aangewend voor de berekening van de productiewaarde van de zuivelsector en totale landbouwsector. 6

1.1.2. Veestapel en veebedrijven 8 Tussen 2000 en 2012 daalde het aantal melkkoeien in productie in België met 18,3 %, terwijl de afname van het aantal zoogkoeien in productie beperkt bleef tot 7,9 % 9 10. De daling van het aantal bedrijven is echter veel meer in het oog springend: het aantal melkveehouders (bedrijven met melkkoeien) daalde met 46,3 %, en ook het aantal bedrijven met zoogkoeien nam af met 33,6 % 11. Grafiek 2: Evolutie van de melkveestapel (linkerschaal) en bedrijven (rechterschaal) in België 12 600.000 30.000 500.000 25.000 400.000 20.000 300.000 15.000 200.000 10.000 100.000 5.000 0 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Melkkoeien in productie Zoogkoeien in productie Bedrijven met melkkoeien Bedrijven met zoogkoeien Bron: FOD Economie, AD Statistiek 8 Zie ook bijlage 2 en 3 voor de samenstelling van de melkveestapel en de melkveebedrijven in België en de gewesten, evenals de evolutie van het aantal koeien en bedrijven in Vlaanderen en Wallonië. 9 Melkkoe: Een vrouwelijk rund dat wordt gebruikt voor de melkproductie en dat minstens één kalf heeft voortgebracht dat werd geoormerkt en geregistreerd in Sanitel (Sanitel is een Belgisch systeem voor geïnformatiseerd beheer van de identificatie, de registratie en het toezicht op dieren (runderen, schapen, geiten, herten, pluimvee)). Zoogkoe: Een vrouwelijk rund van een vleesras of geboren uit de kruising met een vleesras, dat behoort tot een veebeslag bestemd voor de opfok van kalveren voor de vleesproductie en dat minstens één kalf heeft voortgebracht dat werd geoormerkt en geregistreerd in Sanitel. Bron: Vlaamse overheid, departement Landbouw en Visserij 10 Wanneer we het in deze studie hebben over melkkoeien en zoogkoeien, dan hebben we het over melkkoeien en zoogkoeien in productie (dewelke dus nog actief zijn), en niet over reforme (of uitstootkoeien) melk- en zoogkoeien, tenzij anders vermeld. 11 Het aandeel van de melk- en zoogkoeien in productie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest varieerde in de periode 2000-2012 tussen 0,00 % en 0,04 %. Omwille van dit zeer beperkte aandeel worden in het vervolg van de studie enkel het Vlaams en het Waals Gewest geanalyseerd. 12 De gegevens voor 2013 waren bij het beëindigen van de studie beschikbaar, maar omwille van aanpassingen in de methodologie (wat mogelijk problemen oplevert met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de gegevens) werd ervoor geopteerd deze niet te gebruiken. 7

Deze tendens tekent zich ook af binnen de gewesten, maar de inkrimping van de melkveestapel lijkt groter te zijn in Wallonië: het aantal melkkoeien in Vlaanderen nam in de periode 2000-2012 af met gemiddeld 14,6 %, terwijl dit in Wallonië met 22,8 % was. Ook de zoogkoeien namen af in aantal, namelijk -4,1 % in Vlaanderen en -10,0 % in Wallonië. De afname van het aantal bedrijven lag in de beide gewesten in dezelfde lijn: -45,9 % melkveehouders in Vlaanderen tegenover -46,8 % in Wallonië, -33,3 % bedrijven met zoogkoeien in Vlaanderen tegenover -33,9 % in Wallonië. Het aandeel melkkoeien is in Vlaanderen het grootst (57,5 % in 2012), terwijl Wallonië meer zoogkoeien telt (62,6 % in 2012). De melkveehouderij wordt gekenmerkt door een sterke concentratietendens. De daling van het aantal bedrijven overtreft immers ruimschoots de afname van de melkveestapel. In België nam het gemiddelde aantal melkkoeien per bedrijf toe met 52,0 % in 2012 ten opzichte van 2000 (+57,8 % in Vlaanderen, +44,9 % in Wallonië). Een Belgisch bedrijf telde in 2012 gemiddeld 50 melkkoeien (wat ook geldt voor Vlaanderen en Wallonië) tegenover 33 in 2000 (31 in Vlaanderen, 34 in Wallonië). Grafiek 3: Gemiddeld aantal melkkoeien per bedrijf 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 Vlaams Gewest Waals Gewest België Bron: FOD Economie, AD Statistiek 8

1.1.3. Melkproductie Het aantal liter melk dat opgehaald wordt bij de melkveehouders lag in 2013 12,7 % hoger dan in 2006, meer bepaald een toename van 2.995 miljoen liter in 2006 naar 3.373 miljoen liter in 2013 13. Deze toename hangt in eerste instantie samen met de uitbreiding (ter voorbereiding op het wegvallen) van het melkquotum 14. De sector wordt gekenmerkt door een steeds toenemende productiviteitsstijging, er wordt immers steeds meer melk geproduceerd met minder koeien. Het geproduceerde volume per melkveehouder nam opvallend toe: terwijl een melkveehouder in 2006 nog gemiddeld 209.200 liter melk leverde, liep dit in 2012 op tot 339.000 liter, ofwel een stijging van 62,0 %. Ook het gemiddelde aantal liter melk per melkkoe kende over dezelfde periode een toename van 15,7 %, van jaarlijks ongeveer 5.903 liter in 2006 naar 6.829 liter in 2012. Grafiek 4: Ophaling van melk bij de melkveehouders (België + invoer), gemiddeld aantal liter melk per melkveehouder (Ophalingen in miljoen liters, gemiddeld aantal liter in 1.000 liter) 3.500 350 3.000 300 2.500 250 2.000 1.500 2.994,5 3.085,6 3.093,7 3.190,8 3.307,2 3.346,4 3.313,0 3.373,4 200 150 1.000 100 500 50 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Melkleveringen (in miljoen liter) (linkerschaal) Gemiddeld aantal liter melk per melkveehouder (in 1.000 liter) (rechterschaal) 0 Bron: FOD Economie, AD Statistiek Ook het aantal liter melk dat door de zuivelindustrie bij buitenlandse ondernemingen werd aangekocht, steeg in de periode 2006-2013 met 84,7 %, van 349 miljoen liter naar 645 miljoen liter. 13 Bron: FOD Economie, AD Statistiek 14 In de periode 2010-2013 leek de melklevering gestabiliseerd te zijn: in 2011 steeg het aantal geleverde liters met slechts 1,2 %, terwijl 2012 een daling van 1,0 % kende ten opzichte van het jaar voordien. 2012 werd echter gekenmerkt door slecht weer, minder beschikbaar ruwvoeder en hogere veevoederprijzen, wat een afname van de melkproductie ten opzichte van het voorgaande jaar tot gevolg had. In 2013 ging het aantal geleverde liters daarentegen weer de hoogte in, namelijk met 1,8 %. 9

Grafiek 5: Aankoop van melk bij een onderneming buiten België (In miljoen liter) 700 600 500 400 300 578,1 644,7 200 349,0 343,2 372,2 367,5 410,8 472,0 100 0 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 Bron: FOD Economie, AD Statistiek 1.1.4. Melkquotum Net zoals alle andere landen van de Europese Unie dient België zich te houden aan een nationaal melkquotum, een maximum hoeveelheid koemelk en/of afgeleide producten die jaarlijks 15 mag geproduceerd worden, en waarbij het gaat om een quotum voor leveringen (voor verwerking of om door te verkopen) en een quotum voor rechtstreekse verkoop (aan de eindverbruiker) 16. Deze regeling werd in 1984 van kracht voor een periode van vijf jaar (om de overproductie van melk in Europa in te perken), en is sindsdien steeds verlengd geworden (waarbij tevens de quota werden aangepast). In 2015 zal de melkquotaregeling worden afgeschaft. Sinds 2008 werd het melkquotum jaarlijks verhoogd met 1 %, om een 15 Een melkjaar loopt van 1 april tot 31 maart. 16 Levering: is elke levering van melk, exclusief andere zuivelproducten, door een landbouwer aan een koper ongeacht of de landbouwer, de koper, de onderneming die deze melk behandelt of verwerkt, dan wel een derde de melk vervoert. Rechtstreekse verkoop: is elke verkoop of overdracht van melk of andere zuivelproducten door de landbouwer rechtstreeks aan de eindverbruiker, alsook de leveringen van afgeroomde melk en room aan een koper. Gratis afstand wordt dus ook als rechtstreekse verkoop beschouwd. Eindverbruikers (klanten) zijn bijvoorbeeld particulieren, bezoekers op opendeurdagen, bakkers, groothandelaars, kleinhandelaars en grootverbruikers (bv. restaurants, hospitalen, bejaardentehuizen, scholen ). De eindverbruiker koopt melk of andere zuivelproducten aan om deze zelf te consumeren of zonder tussenkomst van derden in zijn oorspronkelijke vorm door te verkopen aan een andere eindverbruiker. Bron: Vlaamse Overheid, Agentschap voor Landbouw en Visserij, Markt- en Inkomensbeheer. Register rechtstreekse verkopen van melk en zuivelproducten - Tijdvak 2013-2014 10

zachte landing mogelijk te maken. Onderstaande tabel toont aan dat het melkquotum in België de voorbije jaren niet overschreden werd 17. Tabel 1: Melkquotum België 1 april tot 31 maart Beschikbaar quotum voor leveringen (ton) Totale leveringen na aanpassing (van het vetgehalte) (ton) Leveringen Overschrijding Overschrijding (in %) Beschikbaar quotum voor rechtstreekse verkoop (ton) Rechtstreekse verkoop Rechtstreekse verkoop (ton) Overschrijding 2005/2006 3.271.875 3.267.772-4.103-0,1 38.556 35.484-3.072 2006/2007 3.287.406 3.248.958-38.448-1,2 39.577 36.358-3.219 2007/2008 3.306.012 3.302.582-3.430-0,1 37.523 35.024-2.499 2008/2009 3.387.605 3.329.867-57.738-1,7 39.684 34.139-5.545 2009/2010 3.423.282 3.296.106-127.176-3,7 38.279 33.704-4.575 2010/2011 3.461.107 3.451.193-9.914-0,3 35.070 34.157-913 2011/2012 3.495.519 3.479.381-16.138-0,5 35.620 35.184-436 2012/2013 3.529.971 3.402.962-127.009-3,6 36.479 34.123-2.356 Bron: EC Verschillende stakeholders uit de sector zijn van mening dat de melkproductie na het afschaffen van de melkquota niet zal exploderen in België. De toename van de productie zou beperkt blijven 18 19. 17 De laatste overschrijding dateert van het melkjaar 2004-2005, toen België 23.763 ton teveel produceerde. Hier hing een boete van 7,9 miljoen euro aan vast (de heffing voor het melkjaar 2004-2005 bedroeg 33,27 euro voor een overschrijding van 100 kg melk). Deze nationale boete werd vervolgens verhaald op de producenten die hun individuele quotum overschreden hadden. Vandaag loopt de heffing op tot 27,83 euro per 100 kg melk. 18 De schaaloptimalisatie voor de Belgische melkveehouders lijkt immers veelal bereikt, en de mogelijkheden om de melkveebedrijven uit te breiden zijn beperkt, aangezien hiervoor zowel grond als arbeid en kapitaal nodig zijn. Ook de toekomstige mestwetgeving (nu geregeld door het Mestactieplan of MAP) kan mogelijk een beperking inhouden van de melkveehouderij. 19 De productiecapaciteit in de zuivelindustrie zou de laatste jaren wel uitgebreid zijn. Volgens BCZ werden 2011 en 2012 gekenmerkt door een piek aan investeringen in de zuivelindustrie van gemiddeld 150 miljoen euro per jaar tegenover gemiddeld 90 miljoen euro per jaar in de periode 2005 tot 2010. Bron: BCZ, Jaarverslag 2013 Werkingsjaar 2012. 11

1.2. Prijsverloop voor zuivelproducten 1.2.1. Verloop van de prijzen voor zuivelproducten op de wereldmarkt, de Europese en de Belgische markt De beschikbare wereldmarktprijzen voor boter, magere en volle melkpoeder en Cheddar kaas blijken een goede indicator voor het verloop van de prijs die de Belgische melkveehouder ontvangt voor zijn melk. Deze laatste vertoont een zeker symmetrisch verloop met de wereldmarktprijzen, zij het met enige vertraging en met meer gematigde prijsstijgingen, zeker in periodes met hoge wereldmarktprijzen (melkpoeder in 2007, boter en melkpoeder in 2010-2011 en 2012-2013). De prijzen voor zuivelproducten op de wereldmarkt kenden de laatste jaren een zeer volatiel verloop. Waar in 2007, 2011 en 2013 sterke prijsstijgingen genoteerd werden, vielen de wereldmarktprijzen in 2009 en 2012 enorm terug. Grafiek 6: Wereldmarktprijzen voor enkele zuivelproducten tegenover de melkprijs voor de Belgische melkveehouder (Index 2006=100) 220 210 200 190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 80 70 jan/05 mei/05 sep/05 Bron: USDA (DairyCo), BCZ jan/06 mei/06 sep/06 jan/07 mei/07 sep/07 jan/08 mei/08 sep/08 jan/09 mei/09 Boter Magere melkpoeder Volle melkpoeder Cheddar kaas De Belgische prijzen voor boter, magere en volle melkpoeder en Cheddar kaas vertonen nagenoeg dezelfde evolutie als de wereldmarkt- en Europese prijzen. Ook de grootte van de prijsstijgingen en -dalingen verloopt parallel. sep/09 jan/10 mei/10 sep/10 jan/11 Prijs Belgische melkveehouder mei/11 sep/11 jan/12 mei/12 sep/12 jan/13 mei/13 sep/13 jan/14 12

Grafiek 7: Verloop van de wereldmarktprijzen, Europese en Belgische prijzen voor boter, magere melkpoeder (SMP), volle melkpoeder (WMP) en Cheddar kaas 5.000 4.500 Boter 5.000 4.500 Magere melkpoeder (SMP) (In euro per ton) 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 5.000 4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 jan/05 jul/05 jan/06 jul/06 jan/07 jul/07 jan/08 jul/08 jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13 jan/14 Volle melkpoeder (WMP) jan/05 jul/05 jan/06 jul/06 jan/07 jul/07 jan/08 jul/08 jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13 jan/14 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 5.000 4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 jan/05 jul/05 jan/06 jul/06 jan/07 jul/07 jan/08 jul/08 jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13 jan/14 Cheddar kaas jan/05 jul/05 jan/06 jul/06 jan/07 jul/07 jan/08 jul/08 jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13 jan/14 Bronnen: USDA (DairyCo), EC, BCZ Wereldmarktprijs Europese prijs Belgische prijs 13

1.2.2. De melkprijs in België en zijn voornaamste buurlanden De prijs die de melkveehouder ontvangt voor zijn melk bevindt zich in april 2014 op een veel hoger niveau dan een tweetal jaar geleden: in België lag de melkprijs in april 2014 49,6 % 20 hoger dan in juli 2012 21, in Duitsland 36,8 % hoger dan in juli 2012, in Frankrijk 22 15,1 % hoger dan in mei 2012 en in Nederland 28,9 % hoger dan in juni-september 2012. Het recordniveau van eind 2007 werd echter niet bereikt: in oktober-november 2007 noteerde de Belgische melkprijs nog 3,1 % hoger dan in december 2013. Grafiek 8: Melkprijs in België en zijn voornaamste buurlanden (Prijzen voor rauwe koemelk, in euro per 100 kg) 46 44 42 40 38 36 34 32 30 28 26 24 22 20 jan/06 mei/06 sep/06 jan/07 mei/07 sep/07 jan/08 mei/08 sep/08 jan/09 mei/09 sep/09 jan/10 mei/10 sep/10 jan/11 mei/11 sep/11 jan/12 mei/12 sep/12 jan/13 mei/13 sep/13 jan/14 België Duitsland Frankrijk Nederland Bron: EC 20 Bron: EC. Op basis van de gegevens van BCZ noteerde de Belgische prijs aan de melkveehouder in mei 2014 44,4 % hoger dan in juli 2012. Sinds december 2013 daalde deze echter met 9,2 %. We gebruiken hier de melkprijzen van de Europese Commissie (een officiële instantie), en niet de prijzen van de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO). Deze laatste zijn gestandaardiseerd volgens vet- en eiwitgehalte, de prijzen van de Europese Commissie zijn uitgedrukt volgens het reële vet- en eiwitgehalte, dewelke kunnen verschillen van land tot land. De verschillen tussen de melkprijs in België en de buurlanden kunnen dus voor een deel verklaard worden door het verschillende vet- en eiwitgehalte. 21 Het vorige dieptepunt van de Belgische melkprijs dateert van 2009. Vanwege de aanhoudend lage vergoeding die de melkveehouder voor zijn melk kreeg, raakten veel producenten in de financiële problemen. Na overleg werd een akkoord gesloten tussen Fedis (het huidige Comeos), de Boerenbond en het ABS, waarbij de leden van Fedis zich ertoe verbonden om vanaf juli tot en met december 2009 per liter aangekochte melk 14 eurocent te storten in een fonds dat zou gebruikt worden om de lage melkprijs te compenseren. Uiteindelijk werd een bedrag van 27 miljoen euro verzameld, zodat er gemiddeld per melkveebedrijf zowat 3.000 euro werd uitgekeerd. 22 In Frankrijk zouden de melkveehouders en de zuivelindustrie onderhandelen over de melkprijs en zouden de melkleveringen (het aantal liter) contractueel zijn vastgelegd. 14

1.3. De financieel-economische situatie van de melkveehouder 23 Met betrekking tot de kosten en inkomsten van de melkveehouder bestaan geen recente globale gegevens voor België 24. Wel beschikken het Departement Landbouw en Visserij van de Vlaamse overheid en de Direction de l Analyse économique et agricole van de Waalse overheid (SPW) over gewestelijke gegevens. Deze statistieken zijn voor beide gewesten beschikbaar voor de periode 2006-2011, en voor Wallonië tevens voor 2012. 1.3.1. Kostenstructuur De aankoop van veevoeder vormt een belangrijke kostenpost in de melkveehouderij. In Vlaanderen staan ze in voor 9,2 % (aangekochte veevoeders) 25 en in Wallonië voor 15,3 % (13,3 % aangekochte veevoeders en 2,0 % zelf geproduceerde veevoeders) van de totale kosten. Het aandeel van de aangekochte veevoeders is in Wallonië veel omvangijker dan in Vlaanderen, aangezien Wallonië meer grasland bezit dan Vlaanderen, en de Waalse melkveehouder zelf bijgevolg veel minder veevoeder (maïs) kweekt en dus verplicht is meer aan te kopen. Zaad en pootgoed, meststoffen en bestrijdingsmiddelen zijn in Vlaanderen goed voor 6,2 % van de totale kosten, en in Wallonië voor 4,8 %. Het aandeel van de kosten voor de veearts ligt in beide gewesten op 2,6 % à 2,7 % 26. De energiekosten zijn goed voor 3,2 % à 3,7 % van de kosten voor de melkveehouder, terwijl werk door derden in Vlaanderen 5,3 % en in Wallonië 4,1 % vertegenwoordigt. Naast deze vernoemde variabele kosten omvatten de vaste kosten o.a. de werktuigkosten en de kosten verbonden met grond en gebouwkapitaal. In het Vlaams Gewest komen deze respectievelijk neer op 10,7 % en 14,3 % van de totale kosten, in het Waals Gewest op 13,6 % en 18,7 %. De betaalde vaste lonen blijven beperkt tot 0,1 % en 0,4 %. Een derde categorie, naast de variabele en vaste kosten, omvat een derde van de totale kosten: eigen arbeid is de vergoeding die de melkveehouder zichzelf toerekent op basis van het aantal gewerkte uren. 23 Zie bijlage 6 voor een overzicht van de gebruikte definities. 24 Via FADN (Farm Accountancy Data Network) is het mogelijk de gegevens op te vragen, zij het maar tot 2009. 25 De kosten van de zelf geproduceerde veevoeders in Vlaanderen zitten verspreid over verschillende andere kostenposten, zoals zaad- en pootgoed, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, werktuigkosten, 26 Ter vergelijking: in de rundvleessector liggen de uitgaven voor diergeneeskundige zorgen hoog, en is deze kostenpost goed voor 5 % van de totale kosten in Vlaanderen en 6 % in Wallonië, en dit omwille van de specificiteit van het witblauwe ras. (FOD Economie, Actualisering van de studie over de rundvleeskolom, INR, december 2013.) 15

Grafiek 9: Kostenstructuur van de gespecialiseerde melkveebedrijven (Per liter melk, gemiddelde 2006-2011) 27 Vlaams Gewest 2,0% 1,0% Waals Gewest 31,9% 9,2% 0,0% 2,7% 1,5% 2,6% 3,2% 33,0% 13,3% 2,0% 3,1% 0,7% 2,7% 5,3% 3,7% 4,1% 10,7% 3,9% 13,6% 16,5% 14,3% 0,4% 18,7% 0,1% Werk door derden Grond- en gebouwkapitaal Overige kosten (variabel + vast) Werktuigkosten Betaalde vaste lonen Eigen arbeid Zaad en pootgoed Zelf geproduceerde veevoeders Bestrijdingsmiddelen Energie Aangekochte veevoeders Meststoffen Diergeneeskundige zorgen Bronnen: Vlaams en Waals Gewest 1.3.2. Opbrengstenstructuur De opbrengsten van de melkveehouder bestaan voor het overgrote deel, namelijk bijna 80 % van de totale opbrengsten, uit de opbrengsten van rundvee en voedergewassen (waarin de opbrengst van de melkproductie vervat zit, evenals de verkoop van rundvee en veevoeder). Een andere grote post binnen de totale opbrengsten zijn de premies, die 12 à 14 % uitmaken 28. De premies in de melkveehouderij omvatten o.a. de toeslagrechten 29 en de zoogkoeienpremie (voor gemengde bedrijven) 30 31. De premies zijn een belangrijke inkomstenbron voor de melkveehouder, temeer aangezien het een netto -opbrengst is, waar geen kosten tegenover staan. De uitvoering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2015-2020 zal echter het wegvallen van een deel van deze premies tot gevolg hebben, door herverdeling binnen de landen van de EU enerzijds en herverdeling naar andere producten anderzijds. De opbrengsten gerelateerd aan de zoogkoeienpremie, ontvangen door Vlaanderen en Wallonië, verschillen sterk voor beide regio s: Wallonië telt immers een veel grotere zoogkoeien-veestapel dan Vlaanderen. De opbrengsten uit marktbare gewassen zijn in Vlaanderen van groter belang dan in Wallonië (dat meer grasland bezit), namelijk 7,0 % tegenover 4,5 %. 27 Voor Wallonië werden tevens de gegevens voor het jaar 2012 in rekening gebracht. 28 Ter vergelijking: in de rundvleessector maken de premies 20 % uit van de totale opbrengsten van de veehouder (FOD Economie, Actualisering van de studie over de rundvleeskolom, INR, december 2013.) 29 Om een premie te ontvangen, moet de melkveehouder toeslagrechten bezitten en deze bovendien activeren. 30 De zoogkoeienpremie, die maximaal 250 euro kan bedragen per zoogkoe, wordt berekend op basis van het zoogkoeienquotum, het aantal premierechten voor zoogkoeien waarover de landbouwer beschikt. 31 Vóór 2006 bestond daarnaast nog de (gekoppelde) melkpremie (een rechtstreekse inkomenssteun van 3,5 eurocent per liter melkproductie), die toegevoegd werd aan de bestaande (ontkoppelde) bedrijfstoeslag (of toeslagrechten). 16

Grafiek 10: Opbrengstenstructuur van de gespecialiseerde melkveebedrijven (Per liter melk, gemiddelde 2006-2011) 32 Vlaams Gewest 2,8% 2,6% 4,5% Waals Gewest 11,8% 7,0% 14,1% 78,4% 78,8% Marktbare gewassen Rundvee en voedergewassen Premies Overige opbrengsten Bronnen: Vlaams en Waals Gewest 1.3.3. Rendabiliteit van de melkveehouder Op basis van dezelfde statistieken die gebruikt werden voor het berekenen van de kosten- en opbrengstenstructuur in de gewesten, worden in dit deel de gedetailleerde boekhoudkundige resultaten weergegeven. Voor beide gewesten zijn data beschikbaar van 2006 tot 2011, en voor Wallonië tevens voor 2012 (voor het Vlaams Gewest betreft het voorlopige data) 33. 32 Voor Wallonië werden tevens de gegevens voor het jaar 2012 in rekening gebracht. 33 Voor 2012 (enkel voor Vlaanderen) en 2013 werd een poging gedaan om de gegevens te extrapoleren aan de hand van een proxy (zie bijlage 4, waarbij de prijscomponent geëxtrapoleerd wordt, en niet de volumecomponent): - zaad en pootgoed, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, energie, werktuigkosten, grond- en gebouwkapitaal: aankoopprijzen van productiemiddelen in de land- en tuinbouw - veevoeders: prijs van krachtvoer - diergeneeskundige zorgen: CPI voor een veterinaire consultatie - werk door derden, betaalde vaste lonen, overige kosten, eigen arbeid, premies, overige opbrengsten: gezondheidsindex - marktbare gewassen: marktprijzen van land- en tuinbouwproducten (gemiddelde van graangewassen en hakvruchten) - rundvee en voedergewassen: Belgische melkprijs Op basis van de extrapolatie zouden in 2012 voor het Vlaams Gewest de totale opbrengsten lager uitkomen en de totale kosten hoger, met een afname van het bruto- en nettoresultaat als gevolg (slechtste situatie sinds 2009). In 2013 toont de extrapolatie daarentegen een toename van zowel de totale kosten als de totale opbrengsten (in sterkere mate dan de totale kosten), en dit zowel in het Vlaams als het Waals Gewest. Dit zou bijgevolg leiden tot een toename van het bruto- en het nettoresultaat. Deze analyse wordt bevestigd door de Vlaamse zuivelbarometer. In het eerste kwartaal 2014 is de situatie echter iets verslechterd ten opzichte van de hoge notering eind 2013 (daling van het actueel bruto saldo per 100 liter). 17

Grafiek 11: Rendabiliteit van de gespecialiseerde melkveebedrijven in Vlaanderen en Wallonië (In eurocent per liter) 60 50 Vlaams Gewest 60 50 Waals Gewest 40 40 30 30 20 20 10 10 0-10 2006 2007 2008 2009 2010 2011 0-10 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012-20 Bron: Vlaams en Waals Gewest Totale opbrengsten Totale kosten (excl. eigen arbeid) Eigen arbeid -20 Resultaat zonder vergoeding eigen arbeid (brutoresultaat) Resultaat met vergoeding eigen arbeid (nettoresultaat) De totale opbrengsten in de melkveehouderij laten zowel in Vlaanderen als in Wallonië toe om de totale werkingskosten, exclusief de vergoeding voor eigen arbeid, te dekken (brutoresultaat), en dit tijdens de ganse beschouwde periode: terwijl 2007 eerder een zeer goed jaar was voor de melkveehouder, bleek het brutoresultaat in 2009 (en ook in 2012, op basis van de gegevens voor het Waals Gewest) een pak lager uit te vallen. Indien rekening wordt gehouden met de vergoeding voor eigen arbeid, blijken de totale opbrengsten echter onvoldoende om de totale kosten te dekken (nettoresultaat) 34. Over de gehele beschouwde periode is het nettoresultaat immers negatief. In het jaar 2009 was het tekort het grootst, en dit zowel in Vlaanderen als in Wallonië. In de jaren nadien liep dit tekort terug (met uitzondering van 2012, toen het nettoresultaat opnieuw in negatieve zin evolueerde in Wallonië). Berekeningen van de Vlaamse overheid tonen echter aan dat de spreiding van het netto bedrijfsresultaat voor gespecialiseerde melkveebedrijven groot is: ongeveer 20 % van de bedrijven tekende in 2011 een positief netto bedrijfsresultaat op (zie bijlage 5). 1.3.4. Verloop van enkele kostenposten De aankoop of de productie van veevoeders vormt een belangrijke kostenpost (9 à 15 %) voor de melkveehouder. Voor de melkveehouder geldt dat het voeder voor melkvee, waarvan ongeveer 20 kilogram nodig is voor 100 kilogram melkproductie, is samengesteld uit 70 % krachtvoeder en 30 % sojaschroot 35. 34 Tijdens gesprekken met verschillende partijen uit de sector bleek echter dat voor de melkveehouder vooral het brutoresultaat van belang is, aangezien de vergoeding voor eigen arbeid berekend wordt op basis van de cao-minimumlonen vastgesteld door het Nationaal Paritair Comité voor de land- en tuinbouw, verhoogd met de sociale lasten, en waarbij er vaak een overschatting gebeurt van het aantal gewerkte uren. 35 Bron: Boerenbond 18

De prijs voor krachtvoeder 36 is sterk afhankelijk van de evolutie van de onderliggende grondstoffennoteringen (onder andere tarwe, maïs en sojaschroot worden gebruikt om krachtvoeder te produceren). Na de piek begin 2008 zakten zowel de grondstoffenprijzen als de prijzen voor krachtvoeder ineen. In het voorjaar van 2010 gingen de grondstoffennoteringen dan opnieuw de hoogte in, onmiddellijk gevolgd door de krachtvoederprijzen. Onder invloed van de enorme prijsopstoot voor sojaschroot, tarwe en maïs, met een maximumnotering in augustus 2012, bereikte ook de samengestelde voederprijs in dezelfde maand zijn hoogste koers van de afgelopen jaren, namelijk dubbel zo hoog als in 2006. De daarop volgende daling van de prijzen voor sojaschroot, tarwe en maïs zorgde er echter voor dat de samengestelde voederprijs in mei 2014 alweer 7,4 % lager noteerde dan in augustus 2012, hoewel ze begin 2014 wel terug opwaarts gericht zijn. Grafiek 12: Evolutie van de gemiddelde (rekenkundige) prijs voor sojaschroot, maïs en tarwe, de krachtvoederprijs en de samengestelde voederprijs (Index 2006=100) 240 230 220 210 200 190 180 170 160 150 140 130 120 110 100 90 jan/06 mei/06 sep/06 jan/07 mei/07 sep/07 jan/08 mei/08 sep/08 jan/09 mei/09 sep/09 jan/10 mei/10 sep/10 jan/11 mei/11 sep/11 jan/12 mei/12 sep/12 jan/13 mei/13 sep/13 jan/14 mei/14 Gemiddelde prijs sojaschroot, maïs en tarwe Krachtvoeder Samengestelde voederprijs (70% krachtvoeder + 30% sojaschroot) Bronnen: EC, IMF, BEMEFA Een schatting van de overige kosten is mogelijk met behulp van de aankoopprijzen van productiemiddelen in de landen tuinbouw. Deze data bestaan enkel voor de land- en tuinbouw in zijn geheel, en niet specifiek voor de melkveehouderij, maar geven desalniettemin een goed beeld van het verloop van de verschillende kostenposten. In vergelijking met 2006 noteerden alle kostenposten hoger in maart 2014 (de meest recente gegevens): +33,5 % voor zaai- en pootgoed, +54,6 % voor energie, +20,4 % voor bestrijdingsmiddelen en +59,9 % voor meststoffen. Vooral het prijsverloop van meststoffen springt in het oog: in de zomer van 2008 betaalde de boer 155,6 % meer dan in 2006. Daarna viel de prijs voor meststoffen terug, om begin 2010 opnieuw toe te nemen en zich in 2011 te stabiliseren op een hoog niveau. Tussen midden 2012 en december 2013 werd een prijsdaling van 13,5 % opgetekend. De laatste 36 De cijfers voor wat betreft de mengvoederprijzen voor melkvee zijn beschikbaar vanaf 2007. Vroegere cijfers zijn niet beschikbaar omdat de methode waarop de cijfers verzameld worden fundamenteel gewijzigd is vanaf 2007. Op basis van de mengvoederprijzen voor vleesvee (zoals ook gebruikt voor de berekening van de vereenvoudigde ratio in de rundvleesketen, en waarvan het verloop grotendeels overeen komt met het verloop van de mengvoederprijzen voor melkvee) werden de mengvoederprijzen voor melkvee geëxtrapoleerd voor het jaar 2006. 19

maanden nam de prijs voor meststoffen echter opnieuw toe, namelijk met 4,7 % in maart 2014 (ten opzichte van december 2013). Ook de energieprijzen kenden een sterke groei tot juli 2008, toen ze 55,8 % hoger noteerden dan in 2006. De daarop volgende terugval was van korte duur, want in het voorjaar van 2009 begonnen ze aan een nieuwe opmars, die in maart 2012 op een absoluut hoogtepunt eindigde (74 % hoger dan in 2006). In maart 2014 noteerde de energieprijs echter, na een aantal fluctuaties, 11,2 % lager dan twee jaar voordien. De kosten voor een raadpleging van de dierenarts lagen in maart 2014 29,2 % hoger dan in 2006. Grafiek 13: Evolutie van de aankoopprijzen van productiemiddelen in de land- en tuinbouw, consumptieprijsindex voor een dierenartsconsultatie (Index 2006=100) 260 240 220 200 180 160 140 120 100 80 jan/06 jul/06 jan/07 jul/07 jan/08 jul/08 jan/09 jul/09 jan/10 jul/10 jan/11 jul/11 jan/12 jul/12 jan/13 jul/13 jan/14 Bron: FOD Economie, AD Statistiek Zaai- en pootgoed Energie Bestrijdingsmiddelen Meststoffen Veearts: raadpleging 20

2. Het economisch belang, de financiële situatie, de concentratiegraad en de bedrijfskostenstructuur van de verschillende schakels in de melkketen 2.1. Schema van de melkketen De melkketen werd in kaart gebracht aan de hand van onderstaand schema. Dit schema houdt enkel rekening met de belangrijkste schakels in de keten. Complementair, doch niet opgenomen in het schema, zijn de zuivelcoöperaties, die soms ageren als tusseninstantie tussen de melkveebedrijven en de zuivelindustrie en de niet-agrarische toeleveringsbedrijven (zoals bijvoorbeeld banken, verzekeringsmaatschappijen) die bepaalde producten of diensten verstrekken aan de verschillende schakels in de keten. De voedingsindustrie, die zuivel afneemt van de zuivelfabrieken om er voedingsproducten mee te maken, werd wel in het schema opgenomen doch niet verder besproken. Aan het begin van de melkketen staan de melkveebedrijven die (rauwe) melk en een zeer beperkt gamma aan zuivelproducten (hoeveproducten) produceren. Belangrijke toeleverancier van deze schakel is de veevoederindustrie die mengvoeders verkoopt aan de melkveehouders. Andere toeleveranciers zijn bijvoorbeeld de sectoren die landbouwmachines fabriceren of diergeneeskundige zorgen verstrekken. De melkveebedrijven verkopen de (rauwe) melk aan de zuivelfabrieken, de kaasmakerijen en de roomijsproducenten (samen de zuivelindustrie), die deze verwerken tot zuivelproducten. De zuivelindustrie verkoopt deze producten aan de detailhandel (super- en hypermarkten), de groothandel in zuivelproducten en een aantal sectoren in de voedingsindustrie die voedingsproducten maken op basis van zuivel (bakkerijproducten, koekjes, chocolade, ). De super- en hypermarkten staan in voor de verkoop aan de consument. De groothandel zorgt voor de bevoorrading van onder meer de horeca & catering en de overige detailhandel (superettes en buurtwinkels). Zoals eerder aangehaald produceren sommige melkveebedrijven een zeer beperkt gamma aan zuivelproducten. Deze producten worden vaak verkocht via markten of via thuisverkoop. Grafiek 14: Vereenvoudigd schema van de melkketen Toeleveringssectoren Melkveebedrijven Zuivelindustrie Detailhandel (super- en hypermarkten) Groothandel Voedingsindustrie Markten & thuisverkoop Horeca & catering Overige detailhandel (superettes en buurtwinkels) Consument Bron: Gesprekken met stakeholders 21

2.2. Methodologische beschouwingen Met uitzondering van de melkveebedrijven (waarvoor verwezen wordt naar hoofdstuk 1) werd voor elke andere belangrijke speler in de melkketen 37 het economisch belang (aantal ondernemingen, tewerkstelling, productiewaarde), de financiële situatie (rendabiliteit, solvabiliteit, liquiditeit), de concentratiegraad en de structuur van de bedrijfskosten in kaart gebracht. Voor het economisch belang werd, voor het traceren van het aantal bedrijven en de tewerkstelling, teruggegrepen naar de statistieken van de RSZ, terwijl voor de bepaling van de productiewaarde een beroep werd gedaan op statistieken van de NBB en van de AD Statistiek van de FOD Economie. De NBB publiceert de productiewaarde van de Belgische economie en haar sectoren (output tegen basisprijzen) echter enkel op het niveau van afdelingen of totaalsectoren (2-digit niveau). Voor het bepalen van de productiewaarde van de diverse schakels in de zuivelketen (die een NACE-code op 3-, 4- of 5-digit niveau hebben) werd bijgevolg uitgegaan van het aandeel van een bepaalde schakel in de totale omzet (op basis van de BTW-gegevens) van een bepaalde afdeling zoals berekend door de AD Statistiek en de imputatie van dit aandeel op de productiewaarde van de afdeling of totaalsector zoals gepubliceerd door de NBB. De productiewaarde van de verschillende schakels in de zuivelketen werd vervolgens gerelateerd aan de totale productiewaarde van de Belgische economie. Deze bedroeg 805,2 miljard euro in 2011 en 806,7 miljard euro in 2012 38. Voor het analyseren van de financiële situatie werd een beroep gedaan op de jaarrekeningen (van ondernemingen) van de balanscentrale van de NBB. De rendabiliteit van iedere schakel werd berekend aan de hand van de bruto bedrijfsmarge 39, de netto bedrijfsmarge 40 en de ondernemingsmarge 41. Aangezien al deze marges bepaald werden in relatie tot de omzet en de andere bedrijfsopbrengsten (en gecorrigeerd voor bedrijfssubsidies en compenserende bedragen), werd enkel rekening gehouden met die ondernemingen die een jaarrekening met volledig schema publiceerden. Meestal worden immers enkel in dat type van jaarrekening het omzetcijfer en de andere bedrijfsopbrengsten opgenomen 42. Desalniettemin vertegenwoordigden deze ondernemingen vrijwel steeds een 37 De veevoederfabrikanten hebben als NACE-code 10.91, terwijl de zuivelindustrie, de groothandel in zuivelproducten en de kleinhandel (in niet-gespecialiseerde winkels waarbij voedings- en genotmiddelen overheersen) respectievelijk de NACE-code 10.5, 46.331 en 47.11 dragen. 38 Bron: NBB (Nationale rekeningen/gedetailleerde rekeningen/productie- en inkomensvormingrekening per bedrijfstak). 39 De bruto bedrijfsmarge is een weerspiegeling van het resultaat (rendabiliteit) uit operationele activiteiten zonder rekening te houden met de financiële en uitzonderlijke resultaten en gecorrigeerd voor niet-kasstromen zoals afschrijvingen, waardeverminderingen en voorzieningen. Berekening: (bedrijfswinst (9901) + afschrijvingen (630) + waardeverminderingen (631/4) + voorzieningen (635/7)) / (omzet (70) + andere bedrijfsopbrengsten (74) bedrijfssubsidies en compenserende bedragen (740)) x 100. De bruto bedrijfsmarge kan ook gedefinieerd worden als de totale bedrijfsopbrengsten (70/74) minus de handelsgoederen, gronden hulpstoffen (60) minus de diensten & diverse goederen (61) minus de bezoldigingen, sociale lasten en pensioenen (62) minus de andere bedrijfskosten (640/8) minus de als herstructureringskosten geactiveerde bedrijfskosten (649). 40 De netto bedrijfsmarge is een weerspiegeling van het resultaat (rendabiliteit) uit operationele activiteiten zonder rekening te houden met de financiële en uitzonderlijke resultaten en niet gecorrigeerd voor niet-kasstromen. Berekening: (bedrijfswinst of - verlies (9901) + kapitaalsubsidies (9125)) / (omzet (70) + andere bedrijfsopbrengsten (74) bedrijfssubsidies en compenserende bedragen (740)) x 100. 41 De ondernemingsmarge is een weerspiegeling van het finaal resultaat (rendabiliteit) van het boekjaar ná verrekening van de financiële en uitzonderlijke resultaten en ná belastingen. Berekening: winst of verlies van het boekjaar (9904) / (omzet (70) + andere bedrijfsopbrengsten (74) bedrijfssubsidies en compenserende bedragen (740)) x 100. 42 Enkel grote ondernemingen zijn verplicht een jaarrekening met volledig schema te neer te leggen. Kleine ondernemingen mogen een verkort schema gebruiken waarin de opname van het omzetcijfer facultatief is. Een onderneming wordt als klein beschouwd indien zij voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende drempels overschrijdt: jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50; jaaromzet (excl. btw): 7.300.000 euro; balanstotaal: 3.650.000 euro tenzij het jaargemiddelde van het personeelsbestand meer dan 100 bedraagt (in dat geval wordt de onderneming sowieso als groot beschouwd). Een onderneming wordt in alle overige gevallen als groot beschouwd. 22

belangrijk deel van de totaal geschatte omzet van de schakel in kwestie 43. Ook voor het berekenen van de solvabiliteit en de liquiditeit werd enkel rekening gehouden met die ondernemingen die een volledige jaarrekening publiceerden. Voor de solvabiliteit 44 werden drie ratio s berekend: eigen vermogen op balanstotaal, eigen vermogen op vreemd vermogen en vreemd vermogen op eigen vermogen. De solvabiliteit meet de graad van financiële onafhankelijkheid van een onderneming of een sector. Hoe hoger het aandeel van het eigen vermogen in het balanstotaal (of het totaal passief), hoe minder een sector afhangt van vreemd vermogen (of van financiële middelen verstrekt door derden). Voor de liquiditeit werden de ratio s van enge liquiditeit 45 en ruime liquiditeit 46 geanalyseerd. Deze ratio s meten het vermogen van een onderneming of een sector om verbintenissen op korte termijn na te komen oftewel in hoeverre korte termijn verplichtingen gedekt worden door korte termijn middelen. Een ratio van minimaal 1 wordt algemeen als norm gehanteerd om een liquiditeitsstructuur als sterk te beschouwen, doch de nodige omzichtigheid is hierbij geboden 47. Ratio s of marges berekend op basis van gecumuleerde bedragen van een sector of een bepaalde schakel geven enkel de gewogen gemiddelde graad van rendabiliteit, solvabiliteit en liquiditeit weer, maar zeggen niets over de spreiding. Derhalve werden, voor iedere schakel afzonderlijk, voor 2012 eveneens berekeningen uitgevoerd om de spreiding van de ratiowaarden in kwartielen 48 weer te geven, met de jaarrekeningen (met volledig schema) van de balanscentrale van de NBB als bron. De concentratiegraad werd weergegeven aan de hand van de concentratieratio s C1 tot C10. C1 staat voor het aandeel van de grootste onderneming in de totale omzet van de sector. De concentratieratio s C2 tot C10 staan voor het aandeel van de twee tot de tien grootste ondernemingen in de totale omzet van de sector. Bron van informatie waren de jaarrekeningen volgens volledig schema van de balanscentrale van de NBB. 43 De omzet van de veevoederindustrie (NACE 10.91) in 2012, zoals verkregen uit de jaarrekeningen van de ondernemingen (met volledig schema) in de sector, vertegenwoordigde ongeveer 86 % van de totaal geschatte omzet van de sector. De totaal geschatte omzet van de sector werd berekend op basis van de omzet uit jaarrekeningen en, wanneer deze laatste niet beschikbaar was, op basis van de omzet uit de BTW-aangiften. Voor de zuivelindustrie (NACE 10.5), de groothandel in zuivelproducten (NACE 46.331) en de detailhandel (NACE 47.11) bedroeg de omzet in relatie tot de totaal geschatte sectoromzet respectievelijk 88 %, 71 % en 53 %. 44 Onder het eigen vermogen wordt verstaan de rekeningen 10/15 in het Minimum Algemeen rekeningstelsel (MAR). Onder het vreemd vermogen en het balanstotaal worden respectievelijk de rekeningen 17/49 en 10/49 begrepen. 45 Berekening ratio van enge liquiditeit: (vorderingen op ten hoogste één jaar (40/41) + geldbeleggingen (50/53) + liquide middelen (54/58)) / schulden op ten hoogste één jaar (42/48). 46 Berekening ratio van ruime liquiditeit: (voorraden en bestellingen in uitvoering (3) + vorderingen op ten hoogste één jaar (40/41) + geldbeleggingen (50/53) + liquide middelen (54/58) + overlopende rekeningen van het actief (490/1)) / (schulden op ten hoogste één jaar (42/48) + overlopende rekeningen van het passief (492/3)). 47 In een bedrijf met bijvoorbeeld enerzijds enkel handelsvorderingen op ten hoogste één jaar (15.000 euro) en anderzijds handelsschulden op ten hoogste één jaar (10.000 euro) en geen kasfaciliteiten bij banken (ratio van 1,5) kunnen de klanten bijvoorbeeld slechts invorderbaar zijn op 3 maanden terwijl de handelsschulden bijvoorbeeld binnen de maand dienen betaald te worden. Ondanks een gunstige liquiditeitsratio, stelt zich hier een mogelijk liquiditeitsprobleem wanneer de onderneming er niet in slaagt extra middelen (zoals bijvoorbeeld een kasfaciliteit bij een bank) te vinden. 48 In de statistiek is een kwartiel één van de drie waarden (eerste kwartiel, tweede kwartiel of mediaan, derde kwartiel) die een geordende set van data, een steekproef of een populatie opdeelt in vier gelijke delen waarbij elk deel een kwart van de dataset vormt (rekening houdend met de minimumwaarde en de maximumwaarde van de dataset). 23