Hof van Cassatie van België

Vergelijkbare documenten
Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. P.14.1394.N I-II K G, beschuldigde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Dennis Van Overstraeten, advocaat bij de balie te Gent, III A K, beschuldigde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Nicholas De Mot, advocaat bij de balie te Gent, M S, IV

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/2 beschuldigde, aangehouden, eiser, met als raadsman mr. Raan Colman, advocaat bij de balie te Gent, alle cassatieberoepen tegen 1. B B, burgerlijke partij, 2. E B, burgerlijke partij, 3. M D V, burgerlijke partij, 4. T V D E, in hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van haar minderjarige dochter A B, burgerlijke partij, verweerders. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep I is gericht tegen een arrest van het hof van assisen van de provincie Oost-Vlaanderen van 24 juni 2014 betreffende de schuldigverklaring en de motivering en het arrest van 24 juni 2014 van hetzelfde gerecht waarbij de eiser tot straf wordt veroordeeld (hierna arrest III). De cassatieberoepen II, III en IV zijn gericht tegen de arresten van het hof van assisen van de provincie Oost-Vlaanderen van 3 juni 2014 dat de verwerping bevat van het verzoek van de eiser I tot aanvullend onderzoek (hierna arrest I), van 23 juni 2014 dat de schuldigverklaring en de motivering bevat (hierna arrest II) en van 24 juni 2014, waarbij de eisers tot straf worden veroordeeld (hierna arrest III). De eiser I-II voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan. De eiser III voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, drie middelen aan. De eiser IV voert in een memorie die aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/3 Raadsheer Antoine Lievens heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Marc Timperman heeft geconcludeerd. II. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling Ontvankelijkheid van het cassatieberoep I 1. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt niet dat het hof van assisen van de provincie Oost-Vlaanderen op 24 juni 2014 een arrest over eisers schuldigverklaring en de motivering ervan heeft gewezen. Het cassatieberoep dat gericht is tegen een onbestaand arrest, is niet ontvankelijk. Ontvankelijkheid van het cassatieberoep II 2. In strafzaken kan een partij, behoudens in hier niet toepasselijke gevallen, tegen dezelfde beslissing niet tweemaal cassatieberoep instellen. Het door de eiser op 7 juli 2014 ingestelde cassatieberoep is in zoverre gericht tegen het arrest III dan ook niet ontvankelijk. Eerste middel van de eiser I-II 3. Het middel voert schending aan van artikel 6 EVRM en de artikelen 195, tweede lid, en 211 Wetboek van Strafvordering, alsmede miskenning van het recht van verdediging: het arrest III neemt bij het bepalen van de strafmaat de manier waarop de eiser III zich verdedigt in aanmerking door aan te geven dat de eiser III zijn aandeel in de feiten minimaliseert. 4. De motivering van de strafmaat door het hof van assisen wordt geregeld door artikel 344, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. In zoverre het middel schending aanvoert van de artikelen 195, tweede lid, en 211 Wetboek van Strafvordering, faalt het naar recht.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/4 5. Het arrest van 24 juni 2014 (p. 9) stelt vast: De [eiser] heeft in zijn bekentenis op de rechtszitting van het hof vooral zijn eigen aandeel in de feiten willen minimaliseren. Het aanvankelijk gebruik van een valse identiteit wijst op zijn maatschappelijke onbetrouwbaarheid. Hij was bij het uitvoeren van de feiten ook bijzonder brutaal. Zijn dreefveer was geld. Hij heeft een ongunstig strafrechtelijk verleden. Met die redenen neemt het arrest niet de wijze van verdediging in aanmerking om de strafmaat te bepalen, maar geeft het de redenen op waarom niet kan worden aangenomen dat het aandeel van de eiser in de feiten zo minimaal is als hij voorhoudt. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen. Eerste middel van de eiser III 6. Het middel voert schending aan van artikel 6 EVRM en de artikelen 195, tweede lid, en 211 Wetboek van Strafvordering, alsmede miskenning van het recht van verdediging: het arrest van 24 juni 2014 neemt bij het bepalen van de strafmaat de manier waarop de eiser zich verdedigt in aanmerking door aan te geven dat hij zijn aandeel in de feiten minimaliseert. 7. De motivering van de strafmaat door het hof van assisen wordt geregeld door artikel 344, eerste lid, Wetboek van Strafvordering. In zoverre het middel schending aanvoert van de artikelen 195, tweede lid, en 211 Wetboek van Strafvordering, faalt het naar recht. 8. Het arrest van 24 juni 2014 (p. 9) stelt vast: [De eiser III] heeft op de rechtszitting bekend betrokken te zijn bij de feiten, zoals zij bewezen werden verklaard, maar heeft toch vooral zijn eigen aandeel willen minimaliseren. Uit de getuigenis van o.a. dr. Piette en dr. De Letter dat er sprake is van herhaaldelijk traumatisch stomp en kneuzend geweld op diverse plaatsen van het lichaam van het slachtoffer en de verklaring van [de eiser IV] op de rechtszitting blijkt dat ook [de eiser III] zwaar heeft geslagen én geschopt op het slachtoffer. Na het uitvoeren van de feiten heeft hij zich op geen enkel wijze bekommerd om de toestand van

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/5 het slachtoffer. Hij handelde, zoals hij zelf aangaf op de rechtszitting, enkel met een financieel oogmerk. Hij heeft een ongunstig strafrechtelijk verleden. Met die redenen neemt het arrest niet de wijze van verdediging in aanmerking om de strafmaat te bepalen, maar geeft het de redenen op waarom niet kan worden aangenomen dat het aandeel van de eiser in de feiten zo minimaal zijn als hij voorhoudt. In zoverre kan middel niet worden aangenomen. Tweede middel van de eiser I-II en tweede middel van de eiser III 9. De middelen voeren miskenning aan van het legaliteitsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel: terwijl de raadkamer had beslist de eiser naar de correctionele rechtbank te verwijzen en aldus het bestaan van verzachtende omstandigheden had aangenomen, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling de eiser naar het hof van assisen verwezen na de beschuldiging te hebben geherkwalificeerd in roofmoord; het hof van assisen stelt met de arresten van 23 en 24 juni 2014 vast dat de beschuldiging moet worden gekwalificeerd zoals de raadkamer dat had gedaan; wegens die omstandigheid werden hier niet automatisch verzachtende omstandigheden aangenomen en is er een ongelijke behandeling aan te nemen; wanneer naar de correctionele rechtbank wordt verwezen, kan deze immers niet meer vrij oordelen over het al dan niet bestaan van verzachtende omstandigheden, terwijl het hof van assisen dat wel kan; aldus is er een verschillende maximumstraf voor een zelfde misdrijf bepaald naargelang de rechtbank die erover moet oordelen; het hof van assisen heeft het automatisme van het aannemen van verzachtende omstandigheden niet aangenomen. 10. Het hof van assisen oordeelt in feite, mitsdien onaantastbaar of er al dan niet verzachtende omstandigheden kunnen worden aangenomen en bepaalt in functie daarvan de op te leggen straf binnen de perken van de wet. Het feit dat deze straf hoger kan zijn dan deze die de correctionele rechtbank voor dezelfde feiten kan uitspreken, levert geen miskenning van het legaliteitsbeginsel op.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/6 11. Het onderzoeksgerecht oordeelt bij de regeling van de rechtspleging onaantastbaar welke de kwalificatie is die aan de ten laste gelegde feiten moet worden gegeven. Het kan een correctionaliseerbare misdaad die voor hem aanhangig is gemaakt, herkwalificeren in een niet-correctionaliseerbare misdaad, in welk geval de inverdenkinggestelde naar het hof van assisen wordt verwezen. In dat geval oordeelt het hof van assisen, in tegenstelling tot de correctionele rechtbank die ingevolge de verwijzing wegens een correctionaliseerbare misdaad gebonden is door de verzachtende omstandigheden die het onderzoeksgerecht heeft aangenomen, vrij, dit is onaantastbaar of er al dan niet verzachtende omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen om de op te leggen straf te bepalen. 12. Hieruit volgt dat de beklaagde die wegens een gecorrectionaliseerde misdaad naar de correctionele rechtbank werd verwezen en de beschuldigde die wegens een niet-correctionaliseerbare misdaad naar het hof van assisen is verwezen, zich niet in gelijke rechtstoestanden bevinden. Het feit dat het hof van assisen tijdens de behandeling ten gronde deze niet-correctionaliseerbare misdaad herkwalificeert in een correctionaliseerbare misdaad, doet hieraan geen afbreuk. 13. In zoverre de middelen uitgaan van andere rechtsopvattingen, falen ze naar recht. 14. Het arrest van 24 juni 2014 dat bij het bepalen van de strafmaat geen enkele verzachtende omstandigheid in aanmerking neemt en aldus de eisers een straf van 27 jaar opsluiting oplegt, is naar recht verantwoord. In zoverre kunnen de middelen niet worden aangenomen. Derde middel van de eiser I-II en derde middel van de eiser III 15. De middelen voeren schending aan van artikel 6 EVRM, alsmede miskenning van het beginsel van tegenspraak en het recht van verdediging: het arrest van 3 juni 2014 verwijst naar niet in het dossier gevoegde stukken waarover geen tegenspraak kon worden gevoerd; de voorzitter van het hof van assisen heeft pas later die dag die stukken laten voegen in het dossier, meer bepaald de verhoren van 14 april 2014 en 15 mei 2014 en een verklaring van P W van 22 april 2014.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/7 16. Er bestaat geen beginsel van het recht op tegenspraak dat onderscheiden is van het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging. In zoverre de middelen miskenning van het beginsel van het recht op tegenspraak aanvoeren, falen ze naar recht. 17. Uit de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, meer bepaald de conclusie neergelegd op 2 juni 2014 en het proces-verbaal van de rechtszitting (p. 16), blijkt dat de partijen de stukken vermeld in het middel, reeds op 26 mei 2014 in kopie hebben ontvangen, zodat ze er tegenspraak konden over voeren. De omstandigheid dat het arrest van 3 juni 2014 naar die stukken verwijst vooraleer ze in origineel werden toegevoegd aan het dossier, miskent het recht van verdediging van de eisers niet. In zoverre kunnen de middelen niet worden aangenomen. Middel van de eiser IV Eerste onderdeel 18. Het onderdeel voert schending aan van artikel 149 Grondwet, alsmede miskenning van de motiveringsverplichting: het arrest van 24 juni 2014 beantwoordt niet eisers verweer wat betreft de verzachtende omstandigheden en bepaalt de strafmaat met tegenstrijdige motieven; het arrest prijst enerzijds de eiser voor zijn schuldinzicht, maar verduidelijkt anderzijds niet waarom geen verzachtende omstandigheden in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de strafmaat. 19. Het arrest van 24 juni 2014 (p. 9) oordeelt: Het [hof van assisen houdt] voor de weging van de straf voor [de eiser IV] binnen de door de wet op het bewezen misdrijf gestelde strafmaat enerzijds rekening met de ernst van de feiten en de brutaliteit waarmee deze werden uitgevoerd en anderzijds de door hem uitgedrukte, oprecht bevonden, spijtbetuigingen. Aldus beantwoordt het arrest eisers verweer met betrekking tot de aangevoerde verzachtende omstandigheden. In zoverre mist het onderdeel feitelijke grondslag. 20. De rechter oordeelt onaantastbaar over de strafmaat binnen de perken van de wet.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/8 21. Met de voormelde redenen is de beslissing over de straf geenszins tegenstrijdig, maar regelmatig met redenen omkleed en naar recht verantwoord. In zoverre kan het middel niet worden aangenomen. Tweede onderdeel 22. Het onderdeel voert schending aan van artikel 2 Wet Verzachtende Omstandigheden, alsmede miskenning van het gelijkheidsbeginsel: terwijl de raadkamer heeft beslist de eiser naar de correctionele rechtbank te verwijzen en aldus het bestaan van verzachtende omstandigheden had aangenomen, heeft de kamer van inbeschuldigingstelling de eiser naar het hof van assisen verwezen na de beschuldiging te hebben geherkwalificeerd in roofmoord; het hof van assisen oordeelt evenwel bij de arresten van 23 en 24 juni 2014 dat de beschuldiging moet worden gekwalificeerd zoals de raadkamer dat had gedaan; aldus wordt de strafmaat van de eiser onrechtmatig bepaald in functie van een maximum van 30 jaar in plaats van 20 jaar, zodat er een miskenning is van het gelijkheidsbeginsel. De eiser verzoekt ondergeschikt het Hof volgende prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwettelijk Hof: Schendt artikel 127 Sv. in samenhang gelezen met artikel 2 van de wet van 4 oktober 1867 op de Verzachtende Omstandigheden art. 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met art. 6.1 van het E.V.R.M., in die zin dat een ongelijkheid bestaat tussen enerzijds een persoon tegen wie een strafvordering werd ingesteld, voor een misdrijf die voor correctionalisering in aanmerking komt, via het systeem van de quasi-automatische aanname van verzachtende omstandigheden die zich dient te verantwoorden voor de correctionele rechtbank waarbij een maximumstraf van 20 jaar kan worden uitgesproken en anderzijds een persoon tegen wie een strafvordering werd ingesteld, initieel wordt doorverwezen op een kwalificatie welke niet voor correctionalisering in aanmerking [komt], en naderhand veroordeeld wordt tot een te correctionaliseren misdrijf kan worden gestraft tot 30 jaar?

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/9 23. Het middel heeft dezelfde strekking als het tweede middel van de eiser I-II en het tweede middel van de eiser III en dient, om de redenen vermeld in het antwoord daarop, te worden verworpen. 24. Er is geen aanleiding om aan het Grondwettelijk Hof een prejudiciële vraag te stellen die steunt op een onjuiste rechtsopvatting. De vraag wordt niet gesteld. Ambtshalve onderzoek van de beslissingen op de strafvordering 25. De substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven rechtsvormen zijn in acht genomen en de beslissingen zijn overeenkomstig de wet gewezen. Dictum Het Hof, Verwerpt de cassatieberoepen. Veroordeelt de eisers tot de kosten van hun cassatieberoep. Bepaalt de kosten in het geheel op 294,59 euro, waarvan op het cassatieberoep I 66,23 euro is verschuldigd, en op de cassatieberoepen II, III en IV telkens 76,12 euro verschuldigd is. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samengesteld uit voorzitter Paul Maffei, als voorzitter, de raadsheren Filip Van Volsem, Antoine Lievens, Erwin Francis en Sidney Berneman, en op de openbare rechtszitting van 17 februari 2015 uitgesproken door voorzitter Paul Maffei, in aanwezigheid van advocaat-generaal met opdracht Alain Winants, met bijstand van afgevaardigd griffier Véronique Kosynsky.

17 FEBRUARI 2015 P.14.1394.N/10 V. Kosynsky S. Berneman E. Francis A. Lievens F. Van Volsem P. Maffei