Ontheffingsregeling voor uitrijdperiode van dierlijke mest en inzaaiplicht van groenbemesters

Vergelijkbare documenten
Nitraatuitspoeling en stikstofoverschot op de bodembalans: verschillen tussen regio s en tussen gewassen.

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds en uitrijden drijfmest en vloeibaar zuiveringsslib 2016.

Analyse van N_min in de bodem van maïspercelen Vruchtbare Kringloop Achterhoek/Liemers

Review voorgestelde N-gebruiksnorm bij de teelt van industriegras

Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn

c.c. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Mevrouw S.A.M. Dijksma Postbus EX Den Haag Bilthoven, 29 augustus 2016

Naar een duurzaam bodemen nutriëntenbeheer via de kringloopwijzer akkerbouw

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Notitie Bemestingswaarde van digestaten

LMM e-nieuws 9. Inhoud. Modelleren van grondwateraanvulling. Neerslag vult vanaf de herfst het grondwater aan

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden

Report 1695.N.17. Mestbewerking en Waterkwaliteit. een case studie voor het beheergebied van waterschap Aa en Maas.

Wachten op geschikte bodemtemperatuur voor mesttoediening kost opbrengst!

TCB A066(2011) Den Haag, 18 februari 2011

Wettelijke normen ten aanzien van bodem en gewas in relatie tot de KringloopWijzer

WAT U MOET WETEN OVER STIKSTOF VRAGEN EN ANTWOORDEN

Met welke maatregelen kunt u ook in 2015 goede snijmaïs verbouwen?

De voorwaarden voor een derogatie (periode ) zijn als volgt gewijzigd:

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn

Zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn ( ): proces en stand van zaken. Inhoud

Meten in de bovenste meter grondwater: rekening houden met neerslag

Bemestingsproef snijmaïs Beernem

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

MAISTEELT 2019: DE SUCCESFACTOREN!

Open teelten op zandgronden hebben meer tijd nodig om te voldoen aan nitraatrichtlijn

Evaluatie Meststoffenwet 2016

Teelthandleiding wettelijke regels

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Nota van Toelichting. 1 Inleiding

Beproeving mineralenconcentraten en spuiwater in diverse gewassen. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving. Inhoud

Effect van rijenbemesting bij maïsgewassen op de nitraatconcentratie van grondwater in het zuidelijk zand- en lössgebied

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna

Bodemkwaliteit, bemesting en teelt van maïs. Jaap Schröder

Indicatoren voor de effectiviteit van het mestbeleid

3.3 Maïs: Fosfaat Advies voor optimale gewasproductie

ONTWERP DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN. Gelet op de artikelen 10, eerste lid, en 12, derde lid, van de Meststoffenwet; BESLUIT:

Behoud meerjarig proefveld organische bemesting

LMM e-nieuws 16. Inhoud. Inleiding. Het nieuwe LMM-programma vanaf Bezuinigingen. Het nieuwe LMM. Februari 2011 Heruitgave augustus 2018

NIEUW. De stikstofstabilisatie voor een verhoogde efficiëntie van stikstof in drijfmest

SKB-Showcase. Praktijkdemo s met ondernemers uit de akker- en tuinbouw. Slotbijeenkomst SKB Showcase Biezenmortel 11 december 2014

Aan De Staatssecretaris van Economische Zaken Mevrouw SAM. Dijksnia Postbus EX Den Haag. TCB A106(2015) Den Haag, 23 juli 2015

LMM e-nieuws 2. Inhoudsopgave. Monsternemingen: regioverschillen. Oktober 2007 Heruitgave december 2017

Nitraatrichtlijnrapportage

Advies Verzoek om verlenging uitrijperiode TCB A088(2013)

Inventarisatie van kansrijke Equivalente Maatregelen

Wintergerst als groenbemester en stikstofvanggewas. W.C.A. van Geel & H.A.G. Verstegen

Economische gevolgen verlaagde N-gebruiksnormen. Wim van Dijk (PPO) Hein ten Berge (PRI) Michel de Haan (ASG)

Groenbedekkers houden grond en mineralen op het perceel en uit de beek

Naar een nieuwe systematiek voor N-bemestingsadviezen als basis voor precisiebemesting

Effecten van scheuren van grasland en grondontsmetting in het najaar op nitraatuitspoeling

Opties voor duurzaam stikstof- en koolstofbeheer in intensieve teelten

Bemesting en bodemoverschotten van stikstof en fosfaat

Gebruiksruimte anders verdelen tussen maïs en gras?

Onderzoek in kader Pilot Mineralenconcentraten (NL)

De bemestende waarde van bermmaaisel, slootmaaisel en heideplagsel

Impact van landbouwpraktijken op de oppervlaktewaterkwaliteit: een succesvolle aanpak in het probleemgebied van de Horstgaterbeek in Noord-Limburg

Bemesting Gras Hogere ruwvoeropbrengst

25 jaar biologische teelt op zandgrond: waar staan we nu?

Inhoud. Inleiding. IN DEZE EDITIE juli 2014

2.1.6 Grasland zonder klaver: Natrium

CDM-advies Advies Stijging gewasopbrengsten en stikstofgebruiksnormen

7 Bemesting. 7.1 Bemesting met organische mest. 7.2 Mineralenverlies. 7.3 Mineralenbalans per perceel

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

WOT Natuur & Milieu. Geachte heer Berkelmans,

LMM e-nieuws 12. Inhoud. Inleiding. Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater.

Vroege bloemverdroging bij narcis cultivar Bridal Crown

BEMESTINGSPROEVEN NETWERK MICROVERGISTERS. Albert-Jan Bos Dinsdag 22 november 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Duiding van trends in uit- en afspoeling

Uitdagingen voor de internationale en Nederlandse landbouw

Vanggewas na maïs. Verplichting Aandachtspunten. VAB Maarsbergen, 4 april Bert Knegtering

MestverwerkiNG moet de waterkwaliteit verder verbeteren. Van water en mest

Organische stof, meer waard dan je denkt

Vanggewas. na maïs. Informatie en productenoverzicht. Lid van :

Duurzame energietechniek

LTO-inzet 6 e Nederlandse Actieprogramma Nitraatrichtlijn

Equivalente maatregelen bemesting open teelten Voorstel ingediend door LTO en NAV bij het Ministerie van Economische Zaken

Grondsoorten Zand, dalgrond, veen. Klei < 10% org. stof, rivierklei

Bemesten van gras na mais en mais na gras?

Stikstofbemesting en stikstofbehoefte van granen: hoe op elkaar afstemmen?

Verschil stikstofbedrijfs- en stikstofbodemoverschot toegelicht in relatie tot waterkwaliteit

Leidt Europese mestbeleid tot knelpunten voor de bodem?

N-index: wat zeggen de cijfers?

Organische stof Impact op waterhuishuishouding

Aan: De Staatssecretaris van Economische Zaken De heer ir. M.H.P van Dam Postbus EK Den Haag

TCB A057(2010) Den Haag, 15 februari 2010

Beproeving mineralenconcentraten en dikke fractie op bouwland

Sturen van de N-bemesting

Gewasgezondheid in relatie tot substraatsamenstelling (Input-output Fase IV)

N-systemen in wintertarwe

Effect van organische stof op opbrengst, stikstofuitspoeling en bodemkwaliteit

Integraal bodembeheer, wat en hoe

Komen andere gewassen dan gras in aanmerking voor derogatie?

Aardappelen: meer dynamiek, minder nutriënten

3 november 2011 Ben Rooyackers

Bemesten van gras na mais en mais na gras?

LMM e-nieuws 20. Inhoud. Inleiding. Nitraatconcentraties in de lössregio

3.3 Maïs: Fosfaat Advies voor optimale gewasproductie

Transcriptie:

Ontheffingsregeling voor uitrijdperiode van dierlijke mest en inzaaiplicht van groenbemesters - Ex post vraag 17, Evaluatie Meststoffenwet 2016 - Jaap Schröder 1 & Dico Fraters 2 1 Plant Sciences Group, Wageningen UR 2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Wageningen Plant Research, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde November 2016 Notitie

2016 Wageningen Plant Research, onderdeel van Wageningen University & Research (WUR). Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Voor nadere informatie gelieve contact op te nemen met: Wageningen Plant Research, Agrosysteemkunde. WUR is niet aansprakelijk voor eventuele schadelijke gevolgen die kunnen ontstaan bij gebruik van gegevens uit deze uitgave. Wageningen Plant Research, onderdeel van Wageningen UR Business Unit Agrosysteemkunde Adres : Postbus 616, 6702 AP Wageningen : Wageningen Campus, Droevendaalsesteeg 1, Wageningen Tel. : 0317 48 10 47 Fax : 0317 41 80 94 2

Effecten van uitrijdperiode van mest In verband met de kans op uit- en afspoeling is het in Nederland niet toegestaan om drijfmest tussen 1 augustus en 1 februari uit te rijden. Als voor 31 augustus een groenbemester (of koolzaad) ingezaaid wordt of het land in grasland ligt, mag dit echter tot 1 september. Vanwege natte weersomstandigheden is deze periode in 2011, 2013 en 2014 met 15 dagen verlengd, ondanks negatieve adviezen van de Technische Commissie Bodembescherming (TCB, 2011, -, 2013, -, 2014). Thans ligt de vraag voor wat hiervan het effect op grond- en oppervlaktewater geweest kan zijn. In de loop van de nazomer en herfst neemt het vermogen van gewassen om nutriënten op te nemen sterk af als gevolg van dalende temperatuur en lichtintensiteit. Zo blijkt uit onderzoek dat groenbemesters ongeveer 1-2 kg minder N per ha opnemen voor iedere dag dat ze later ingezaaid worden (Schröder, 1997; Schröder et al., 1996, -, 1997a). Als gevolg daarvan daalt de hoeveelheid N die een groenbemester opneemt ( N-berging ) van circa 90 naar circa 70 kg als de mesttoediening niet op 1 september maar 15 dagen later plaatsvindt. Weersomstandigheden, waaronder neerslag en temperatuur, doen de genoemde N-berging overigens van jaar tot jaar sterk variëren. De aangegeven gemiddelde daling van de N-opname met 20 kg N per ha zou op het eerste gezicht tot de conclusie kunnen leiden dat verlenging van het uitrijdseizoen met 15 dagen ook de N-uit en afspoeling met 20 kg N per ha zou kunnen doen stijgen. In combinatie met een neerslagoverschot van circa 300 mm komt dat overeen met een potentiële stijging van de N- concentratie in grond- en oppervlaktewater met een kleine 7 mg N-totaal per liter nabij de desbetreffende percelen. Dit is echter een te eenvoudige voorstelling van zaken. Om te beginnen staat een aanmerkelijk deel van de N die in een groenbemester is opgeslagen, later alsnog bloot aan uit- en afspoelingverliezen. Op kleigrond worden groenbemesters namelijk dikwijls reeds rond 1 november ingeploegd waarna hun mineralisatie, gegeven het milde karakter van Nederlandse winters, al voor het volgende groeiseizoen begint. Zelfs als groenbemesters intact blijven tot aan dat volgende groeiseizoen, zal een deel van de re-mineralisatie plaatsvinden buiten de periode waarin volgteelten nutriënten kunnen opnemen. Belangrijker nog is het feit dat mestgiften de opnamecapaciteit van groenbemesters volgens het gebruiksnormenstelsel überhaupt mogen overstijgen. Zo zullen telers die hun fosfaatbehoefte met dierlijke mest dekken, deze dierlijke mest niet jaarlijks in een min of meer vergelijkbare dosering toedienen, maar deze mest liever in een dubbele dosering één maal per twee jaar, voorafgaand aan de meest fosfaatbehoeftige gewassen, geven. Deze werkwijze heet fosfaatbemesting in bouwplanverband. Als de fosfaatbemesting op deze wijze één maal per twee jaar volledig in de nazomer in de vorm van varkensdrijfmest of rundveedrijfmest gegeven zou worden, vertegenwoordigt dat een hoeveelheid minerale N van, respectievelijk, gemiddeld 120 en 160 kg N per ha; dat is aanmerkelijk meer dan de opnamecapaciteit van welke groenbemester dan ook. Bij dit alles kan ook nog worden opgemerkt dat met name op kleigrond een klein deel (circa 20%) van de N die om wat voor reden dan ook niet door een groenbemester wordt opgenomen, toch in de bodem bewaard blijft tot het volgende groeiseizoen. Voor wat betreft het deel dat niet bewaard blijft, kan hieraan worden toegevoegd dat op kleigrond het merendeel van deze niet-opgenomen N door denitrificatie in gasvormige N 2 wordt 2

omgezet. Dit beperkt de nitraatuitspoeling nog verder. Stikstof die op zand- en lössgrond niet wordt opgenomen door een gewas, gaat echter wel vrijwel volledig verloren via uitspoeling en denitrificatie. Vanuit het voorgaande bezien, heeft verlenging van de uitrijdperiode van mest wel een nadelig effect op de uit- en afspoeling, maar de grootte-orde is beperkt (Figuur 1). Uit de becijferingen blijkt dat een 15 dagen latere toediening van dierlijke mest de N-concentratie van ontvangend water op kleigrond met minder dan één mg N per liter doet stijgen, zelfs bij mestgiften ter grootte van twee maal de fosfaatgebruiksnorm ( fosfaatbemesting in bouwplanverband ). Op zand en lössgrond, echter, leidt uitstel van toediening en inzaaidatum van een groenbemester bij dergelijke mestgiften tot een sterkere toename van de N-concentratie van, in dit geval, grondwater. Daarbij moet wel bedacht worden dat er op zand- en lössgrond minder noodzaak bestaat om mestgiften groter te laten zijn dan de opnamecapaciteit van groenbemesters. Anders dan op kleigrond, lenen bodems zich daar immers ook goed voor voorjaarstoediening van mest. Overigens dient bij de getoonde grafiek overwogen te worden dat deze alleen betrekking heeft op percelen waar mest gegeven wordt. Omdat een bedrijf ook percelen heeft waar in het desbetreffende jaar niet bemest wordt ( bemesting in bedrijfsverband ), zullen effecten op het niveau van een bedrijf als geheel, dikwijls geringer zijn. Het voorgaande sluit aan bij de conclusies van het Protocol Gebruiksvoorschriften Dierlijke Mest (Velthof et al., 2013). In dat protocol wordt een inventarisatie gemaakt van de factoren die van invloed zijn op uit- en afspoeling van nutriënten. Het toedieningstijdstip van meststoffen speelt daarbij een belangrijke rol omdat bodems met water verzadigd raken vanaf, globaal, begin september (bouwland) en eind september (grasland). Een verzadigde bodem is slecht in staat om nutriënten vast te houden. Daar lijkt tegenover te staan dat de mineralisatie van organisch gebonden nutriënten en de omzetting van ammonium-n in gemakkelijk uitspoelbare nitraat-n ( nitrificatie ) minder snel verlopen als temperaturen in de loop van het nazomer dalen. De temperatuurdaling is echter zo beperkt, zeker die van de bodemtemperatuur in september, dat dit geen betekenisvol effect zal hebben op de genoemde processen. Bovendien bevatten de meeste organische mesten veel minerale N die überhaupt niet hoeft te mineraliseren. Het protocol concludeert dat de kans op uitspoeling groter is bij toediening van mest op 1 september dan bij toediening op 1 oktober en dat dit sterker het geval is op zand dan op klei, sterker bij gebruik van minerale meststoffen en drijfmest dan bij gebruik van vaste mest, en sterker op bouwland dan op grasland. Voor wat betreft de afspoeling van nutriënten, speelt naast de mate van waterverzadiging, ook de infiltratiesnelheid een rol, ofwel het vermogen van een bodem om (zware) buien te kunnen verwerken. Het protocol concludeert dat de kansen op afspoeling groter zijn op klei dan op zand, groter bij oppervlakkig toegediende meststoffen dan bij ingewerkte meststoffen, en groter op onbegroeide dan op begroeide grond. Het toedieningstijdstip beïnvloedt de risico s van afspoeling dus zowel via een verhoogde kans op verzadiging van de bodem als via een verminderde kans op bodembedekking. Uit monitoringsgegevens van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater blijkt overigens dat op veel bedrijven en met name op zand- en lössgrond nog altijd sprake is van normoverschrijding (Fraters et al., 2016). De (kans op) normoverschrijding zal kleiner geweest zijn als aan 3

groenbemesters gunstiger groeikansen geboden waren en/of in de nazomer minder mest zou zijn toegediend. Gegeven de beperkte N-gebruiksruimte op zand- en lössgrond, is het ook landbouwkundig belangrijk om N zo efficiënt mogelijk toe te dienen. Bewaring van mest tot aan het volgende voorjaar in een mestopslag gaat gepaard met veel kleinere kansen op verlies dan bewaring in de vorm van een bemeste groenbemester. Voor bestaand grasland geldt dat, anders dan bij de teelt van groenbemesters op bouwland in de nazomer, het gewas van meet af aan in staat is om nutriënten op te nemen. Toch daalt na augustus ook daar de kans dat toegediende meststoffen efficiënt in voederwaarde worden opgezet en kunnen meststoffen beter in een volgend voorjaar worden toegediend. Figuur 1. Gemodelleerd effect van verlenging van uitrijdseizoen (en verlating van inzaai van groenbemester op N-totaal-concentratie van grondwater (zand- en lössgrond) of oppervlaktewater (kleigrond) in relatie tot grondsoort en mestgift (volgens N-gebruiksnorm of volgens dubbele P- gebruiksnorm voor akkerbouwbedrijven; met de dubbele gebruiksnorm wordt gedoeld op de zogenaamde bouwplanbemesting, eens per twee jaar) (naar Schröder et al., 1996, 1997b, 2007). Metingen De hierboven genoemde inschattingen kunnen niet gevalideerd worden met de resultaten van een proef waarin de N-uitspoeling gedurende meerdere jaren gemeten is als functie van grondsoort, mestgift en datum van uitrijden en inzaai van een groenbemester. Ook metingen op praktijkbedrijven in het Landelijk Meetnet Mestbeleid (LMM) kunnen hier niet in voorzien, bijvoorbeeld door na te gaan of de gemeten N-concentraties volgend op de teeltseizoenen 2011, 4

2013 en 2014 (toen verlenging van de uitrijdperiode met 15 dagen plaatsvond) verschillen van die in de jaren ervoor of daarna. Het LMM is opgezet om lange termijn trends van veranderende wetgeving, landbouwkundig handelen en weer in beeld te brengen en niet om kleine veranderingen als gevolg van een bepaalde teelthandeling te detecteren. De lichte verhoging van de N- concentraties waarvan de laatste jaren sprake is (Fraters et al., 2016) mag dan ook niet in verband gebracht worden met het feit dat enkele LMM-deelnemers hun mest krachtens de ontheffing 1 tot 15 dagen later uitreden. De verhoging kan evenzeer het (gecombineerde) gevolg zijn van wijzigingen in de populatie van deelnemers, wijzigingen van handelingen anders dan die betreffende mestbeheer, of van afwijkende weersomstandigheden. Alternatieve handelingsperspectieven Op zand- en lössgrond bestaan zowel vanuit milieubeleid als vanuit landbouwkundige overwegingen alternatieve handelingsperspectieven. Het toedienen van mest in de nazomer is daar hoe dan ook discutabel omdat het bouwplan relatief veel gewassen bevat die een aanmerkelijke hoeveelheid N in de bodem achterlaten (aardappelen, bladgroenten, prei) en dergelijke gronden als gevolg van mineralisatie in de loop van de zomer gemakkelijk verrijken. Het is daarom de vraag hoe dikwijls de teelt van geslaagde groenbemesters in die situatie bepaald wordt door de mogelijkheid om na 1 september nog mest uit te kunnen rijden. In de praktijk wordt de voor groenbemesters bedongen N-gebruiksruimte (voor zand- en lössgrond 50 werkzame N per ha) dan ook vaak elders in het bouwplan ingezet. Daar waar desondanks verzocht wordt om een verlenging van de uitrijdperiode met 15 dagen, heeft dat in een aantal gevallen niet te maken met bemesting van gewassen maar het legen van de mestopslagen vóór aanvang van het winterhalfjaar. Uitbreiding van de mestopslagcapaciteit (thans minimaal 7 maanden, tenzij kan worden aangetoond dat regelmatige afzet naar een andere opslag of verwerkingsinrichting verzekerd is) is in dat geval het aangewezen middel voor een efficiëntere benutting van nutriënten, te weten in het volgende voorjaar. Op kleigrond wegen de milieukundige nadelen, zoals aangegeven, minder zwaar. Daar geldt bovendien dat de groei van groenbemester kan lijden onder een tekort aan N, met name waar de teelt van een groenbemester in graanstoppels plaatsvindt. Graanstoppels zijn in het algemeen namelijk arm aan N. Voor zover overvloedige neerslag de aanleiding vormt voor een verzoek om de uitrijdperiode te verlengen, zal het teveel aan neerslag op kleigronden eerder problemen opleveren bij mesttoediening dan op zand- en lössgronden. Anders dan op zand- en lössgrond is voorjaarstoediening van mest op kleigronden om vergelijkbare redenen technisch lastiger zonder structuurschade respectievelijk gewasschade uit te voeren. Ongeacht de grondsoort zal de roep om verlenging van de uitrijdperiode groter zijn naarmate de oogst van gewassen later in de zomer plaatsvindt en/of wateroverlast veldverkeer bemoeilijkt. Uitrijdmogelijkheden van mest worden daarom sterk door weersomstandigheden bepaald. Dat neemt niet weg dat ook beslissingen met betrekking tot de teelt (plant- en zaaitijdstip, rassenkeuze, plant- en zaaidichtheid, bemesting) mede van invloed zijn op het oogsttijdstip van gewassen en, in verband daarmee, de mogelijkheid om mest tijdig uit te rijden. 5

Referenties Fraters, B. A.E.J. Hooijboer, A. Vrijhoef, J. Claessens, M.C. Kotte, G.B.J. Rijs, A.I.M. Denneman, C. van Bruggen C.H.G. Daatselaar, H.A.L. Begeman & J.N. Bosma, 2016. Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland; toestand (2012-2014) en trend (1992-2014) Resultaten van de monitoring voor de Nitraatrichtlijn, RIVM Rapport 2016-0076, Bilthoven, 191 pp. Baumann, R.A. Hooijboer A.E.J., A. Vrijhoef, B. Fraters, M. Kotte, C.H.G. Daatselaar, C.S.M. Olsthoorn & J.N. Bosma, 2012. Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland, periode 1992-2010. RIVM Rapport 680716007, 141 pp. Schröder, J.J., W. van Dijk W & W.J.M. de Groot, 1996. Effects of cover crops on the nitrogen fluxes in a silage maize production system. Netherlands Journal of Agricultural Science 44, p. 293-315. Schröder, J.J., 1997a. Estimates of the carbon and nitrogen yield of shoots and roots of cover crops. In: J.J. Schröder (Ed.) Long term reduction of nitrate leaching by cover crops. Second progress report of EU Concerted Action (AIR3) 2108. Nota 53, AB-DLO, Wagenignen, The Netherland, p. 81-93. Schröder, J.J., L. ten Holte L & B.H. Janssen, 1997b. Non-overwintering cover crops: a significant source of N. Neth J Agric Sci 45: 231-248. Schröder, J.J., W. van Dijk & A.L. Smit, 2010. Vanggewassen na snijmaïs: dat moet beter kunnen. In: Themadag Duurzame Maïsteelt op Zandgrond, De Marke, 22 april 2010, Hengelo (Gld), 3 pp. TCB, 2011. Advies verlengen uitrijdperiode dierlijke mest; Advies AO66, 18 februari 2011, 3 pp. TCB, 2013. Verzoek om verlenging uitrijdperiode; Advies AO88, 25 juli, 2013, 3 pp. TCB, 2014. Beoordeling verzoek om verlenging uitrijdperiode dierlijke mest; Advies AO98, 28 augustus, 2014, 4 pp. Velthof, G.L., W. Bussink, W van Dijk, P. Groenendijk, J.F.M. Huijsmans, W.A.J. van Pul, J.J. Schröder, Th. Vellinga & O. Oenema, 2013. Protocol gebruiksvoorschriften dierlijke mest, versie 1.0 Wageningen: Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu, (WOt-rapport 120), 86 pp. 6