WOORD VOORAF. Het tweede deel omschrijft het niveau van de competenties die de student in de verschillende opleidingsfasen zou moeten behalen.



Vergelijkbare documenten
FORMULIER MENTOREN bachelor kleuteronderwijs tweede opleidingsfase (2 BaKO) m.i.v. semester 5

Basiscompetenties, opleidingsspecifieke accenten en attitudes KdG

1 Basiscompetenties voor de leraar secundair onderwijs

1 COMPETENTIEVELD 1: LERAARS BEWEGEN VOOR KINDEREN

De verhouding tussen de basiscompetenties, de Dublindescriptoren en de domeinspecifieke leerresultaten

Klasmanagement (KLM) A. Algemeen. Theorie x Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 x Semester 4

1. Functionele gehelen

WERKPLEKLEREN OPLEIDINGSFASE 3 ACADEMIEJAAR Geachte stagementor, vakmentor(en)

* schrappen wat niet past

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

COMPETENTIEMATRIX 2010

Klasmanagement (KLM) A. Algemeen. Theorie x Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 x Semester 4

Didactische competentie algemeen (DCA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

BEOORDELING STAGE DOOR DE VAKMENTOR

Professionaliseringstraject Kansarmoede in het curriculum van de lerarenopleiding kleuteronderwijs

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 3 (jaar 3)

Psychopedagogische Competentie (PPC) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 Semester 2 X Semester 3 Semester 4

De student toont weinig interesse in. De student toont interesse in de uitgangspunten en de visie van de stageschool.

Activiteitenlijst Kinderbegeleider Duaal

pedagogie van het jonge kind PJK: Opvoeding en Coaching

EVALUATIEFORMULIER MENTOR KLEUTERONDERWIJS STAGE 1 PERIODE 2

COMPETENTIEPROFIEL ANIMATOR

COMPETENTIEPROFIEL ANIMATOR VOOR ANDERSTALIGE NIEUWKOMERS

EVALUATIEFORMULIER MENTOR KLEUTERONDERWIJS STAGE 1 PERIODE 1

Competenties van leerkrachten in scholen met een katholiek geïnspireerd opvoedingsproject

Activiteitenlijst Kinderbegeleider Duaal

pedagogie van het jonge kind PJK: Opvoeding en Coaching

VERSLAG VAN DE PROEFDOORLICHTING INSPECTIE 2.0 VBS Sint-Jansschool te Menen (19059)

Pedagogisch beleidsplan

Psychopedagogische Competentie (PPC) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 Semester 2 X Semester 3 Semester 4

Psychopedagogische Competentie (PPC) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 Semester 2 X Semester 3 Semester 4

Activiteitenlijst - Baby s en peuters

Leraar en verantwoordelijkheden (LEV) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 Semester 4 X

Feedbackmapje Naam leerling: Richting: Kinderbegeleider duaal. Mevr. An Treuttens. Kinderbegeleider duaal Don Bosco Halle

Functiebeschrijving beleidsmedewerker

Eindbeoordeling van het assessment Startbekwaam (op grond van portfolio, presentatie en criterium gericht interview)

Competenties en bekwaamheden van een Daltonleerkracht

Communicatie en overleg (COO) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 X Semester 2 Semester 3 Semester 4

Competentievenster 2015

Didactische competentie oefenlessen. A. Algemeen. Theorie Praktijk X Semester 1 Semester 2 Semester 3 X Semester 4

Onderwijs en Maatschappij (OMA) A. Algemeen. Theorie X Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 Semester 4 X

Betreft: Praktijk 3 de jaar Bachelor Lager Onderwijs. Beste mentor

Functiebeschrijving mentor

10 oktober samen met MENTOREN

1. Welke redenen zouden je ertoe aanzetten (of hebben je ertoe aangezet) voor het beroep van leraar/lerares te kiezen?

VERSLAG VAN DE DOORLICHTING ZONDER JURIDISCHE CONSEQUENTIES GO! Basisschool Vogelzang (2221)

Aantekenformulier van het assessment PDG

Didactische competentie oefenlessen. A. Algemeen. Theorie Praktijk X Semester 1 Semester 2 Semester 3 X Semester 4

De lat hoog voor iedereen! Conferentie Steunpunt GOK

ECTS-fiche. Graduaat orthopedagogie Gesuperviseerde praktijk

Mentorenvorming 2 BaKO 22 oktober 2018

BaLO welkom

AVONDTRAJECT LER BaSO MDT 1 & 2 PRAKTIJK 1 Synthesedocument MENTOR

De leerkracht stelt duidelijke opbrengst- en inhoudsdoelen op en geeft concreet aan wat verwacht wordt van het werken in de klas en de omgang met

Word jij leerkracht op de Tienerschool?

Competentiemanagement bij de federale overheid

Toelichting bij de Voortgangsrapportage Maatschappelijke Zorg

Begeleiding (BEG) A. Algemeen. Theorie x Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 x Semester 4

Competenties / bekwaamheden van een daltonleerkracht

Evaluatiebundel - Werkplek baby s en peuters

Vakdidactische Studie (VDS) Algemeen. A. Algemeen. Theorie Praktijk X Semester 1 Semester 2 X Semester 3 Semester 4

Vakdidactische Studie (VDS) Algemeen. A. Algemeen. Theorie Praktijk X Semester 1 Semester 2 X Semester 3 Semester 4

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 1 (jaar 1)

Evaluatieformulieren

competentieprofiel groepsleerkracht/ docent algemeen vormend onderwijs Het Driespan

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

Visie op ouderbetrokkenheid

Competentiemanagement bij de federale overheid

Opvoedingsproject. Nieuwen Bosch Humaniora Gent

Competentiemanagement bij de federale overheid

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

ONTWIKKELINGSSCHALEN ONDERWIJSLEERPRAKTIJK GEWOON BASISONDERWIJS: KLEUTERONDERWIJS. 1.1 U1. Afstemming van het aanbod op het gevalideerd doelenkader

T: Instructies en procedures opvolgen. 1.2.Bereidt de uitvoering

Evaluatiebundel - Werkplek schoolgaande kind

Stagedoelstelling exploratiestage

MICROTEACHING: een kort lesfragment door een student gegeven aan medestudenten.

Compentieprofiel Adjunct-directeur AB

Competentieprofiel medewerker BAAL

beroepskwalificaties amateur vertolkend muzikant

stevige stam is de boom waardeloos.

Kennis rond dementie, familierelaties en verlieservaringen is onontbeerlijk.

Werkproces 1: Interpersoonlijk competent: De leerkracht is zich bewust van zijn houding en gedrag en de invloed daarvan op de groep.

De lat hoog voor iedereen! Conferentie Steunpunt GOK

Competentieprofiel voor coaches

Competenties verbonden aan het ComPas

DEFINITIES COMPETENTIES

Specifieke lerarenopleiding ECTS-fiches. ECTS-Fiche Vakdidactische oefeningen 1 Code: Academiejaar: Aantal studiepunten: 6

QUICKSCAN Ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse kinderopvang

zorgvisie Heilige familie Lagere school

BEKWAAMHEIDSEISEN leraren VO met niveau-indicatoren jaar 3

De competenties die prioritair aan bod komen tijdens dit opleidingsonderdeel zijn:

Gespreksformulieren LA personeel Dommelgroep

EVALUATIEFORMULIER MENTOR KLEUTERONDERWIJS STAGE 2 PERIODE 2

LEERLIJN STAGE BcLK Legende:

THEMA 1 PREVENTIE EN REMEDIËRING VAN ONTWIKKELINGS- EN LEERACHTERSTANDEN *

Functieprofiel. Leraar. op OBS Het Toverkruid LA, 1,0 FTE. Aanstelling voor een jaar welke bij goed functioneren kan leiden tot een vaste aanstelling.

Begeleiding (BEG) A. Algemeen. Theorie x Praktijk Semester 1 Semester 2 Semester 3 x Semester 4

VISIE. Met opvoeden en onderwijzen beogen leerkrachten de harmonische ontplooiing van de totale persoon.

FUNCTIEPROFIEL BEGELEIDER DAGCENTRUM DIENSTENCENTRUM GROENHOEF

Hieronder wordt de procedure voor de beoordeling van de bekwaamheid van de student in de beroepspraktijk kort weergegeven.

Transcriptie:

-2012c

2 WOORD VOORAF Het formuleren van competenties is een proces dat nooit eindigt. Als er maatschappelijke veranderingen of wetenschappelijke ontwikkelingen zijn, heeft dat een impact op onderwijs en op de competenties die van leraars gevraagd worden. Deze competentiematrix is dan ook een voorlopig eindpunt. Enerzijds bevat het de decretaal verplichte competenties die elke kleuteronderwijzer moet halen. Anderzijds heeft de opleiding ook eigen klemtonen willen leggen. Accenten waarvan men meent dat die in het (kleuter)onderwijs van morgen, aan belang zullen winnen. Het eerste deel van dit document geeft de achterliggende ideeën en visie weer die meespeelden in de keuzes en vormgeving van de competenties. Het tweede deel omschrijft het niveau van de competenties die de student in de verschillende opleidingsfasen zou moeten behalen. Aan de basis van dit document ligt het conceptueel studiewerk van veel lectoren uit het team bachelor kleuteronderwijs, de geboden ondersteuning door de algemene diensten van de KHLeuven en de kritische bedenkingen van het werkveld, de studenten en lectoren tijdens de opleidingscommissies en opleidingsdagen. Onze welgemeende dank hiervoor. Els Bertrands en Marie-Rose Polling (eindredactie)

3 INHOUDSTAFEL I. UITGANGSPRINCIPES... 4 1. MODEL EN STRUCTUUR VAN DE COMPETENTIEMATRIX... 4 1.1 Professionele identiteit... 4 1.2 Vier verantwoordelijkheden... 4 1.3 Tien rollen en 33 competenties... 5 1.4 Gedragsindicatoren... 5 2. INHOUDELIJKE UITGANGSPUNTEN BIJ DE KEUZE VAN DE COMPETENTIES... 6 II. COMPETENTIEMATRIX BACHELOR IN KLEUTERONDERWIJS (2012)... 8 1. PROFESSIONELE IDENTITEIT... 8 2. OVERZICHT ROLLEN EN COMPETENTIES... 9 3. VERANTWOORDELIJKHEDEN ROLLEN COMPETENTIES - GEDRAGSINDICATOREN... 11 1. Functioneren in een klasgroep... 11 2. Samen school maken... 26 3. Onderwijs ontwikkelen... 37 4. Kwaliteit bewaken... 41 III. BRONNEN... 47 IV. BIJLAGE: timing en overzicht van het valideringsonderzoek competentiematrix BaKO... 48

4 I. UITGANGSPRINCIPES 1. MODEL EN STRUCTUUR VAN DE COMPETENTIEMATRIX (versie 2012) De competentiematrix bestaat uit volgende aspecten: 1. professionele identiteit 2. vier verantwoordelijkheden 3. tien rollen en 33 competenties 4. gedragsindicatoren 1.1 professionele identiteit Een toekomstige kleuteronderwijzer toont zijn/haar functioneren in onderwijs via de professionele identiteit. Deze vertaalt zich in een aantal professionele houdingen die competent handelen sturen. Die houdingen vormen een soort van waardekader dat de leerkracht inspireert. Op zijn beurt maakt dit waardekader deel uit van het professionele zelfverstaan van de leerkracht (het zelfbeeld, het zelfwaardegevoel, de beroepsmotivatie, de taakopvatting die de leerkracht heeft en de toekomstperspectieven) en de subjectieve onderwijstheorie (opvatting over hoe onderwijs moet gegeven worden). Doorheen het werken aan competenties integreert de student een aantal belangrijke attitudes in zijn/haar professionele identiteit 1 : - beslissingsvermogen - relationele gerichtheid en zin voor samenwerking/samenwerken - kritische ingesteldheid - leergierigheid/leren - organisatievermogen - verantwoordelijkheidszin - flexibiliteit - bezieling - initiatief nemen - respect - erkennen van het recht van het kind op ontwikkeling * - creatieve gerichtheid * 1 In de keuze van deze attitudes inspireerden o.m. de KHLeuven attitudes en de attitudes die decretaal als essentieel voor het leraarsberoep worden vooropgesteld, aangevuld met een aantal klemtonen die de opleiding wilt leggen (cfr opleidingsdag 2 maart 2009), aangeduid met * en opgenomen in de formulering van de competenties. - open ingesteldheid * - speelse ingesteldheid * Wanneer een aspirant leerkracht aan de opleiding begint, heeft hij/zij reeds een kiem van professionele identiteit in zich. Deze identiteit ontwikkelt hij/zij doorheen de opleiding als resultaat van diverse praktijkervaringen, kritische leerervaringen in het opleidingsinstituut, bewust bijsturen van eigen competenties e.d. Afhankelijk van de situatie waarin de student stage loopt en later als kleuteronderwijzer tewerkgesteld wordt, zal zijn/haar professionele identiteit zich verder ontwikkelen in vier verantwoordelijkheden. De ene verantwoordelijkheid kan daarbij zwaarder gaan wegen dan de andere. 1.2 vier verantwoordelijkheden Het beroep van kleuteronderwijzer krijgt gestalte in vier verantwoordelijkheden 2 die de leerkracht van morgen opneemt: 1. Hij of zij werkt met groepen kinderen in een klascontext (functioneren in een (klas)groep). Deze verantwoordelijkheid is traditioneel binnen de lerarenopleiding de meest vertrouwde en wordt doorgaans als kerntaak van de leraar benoemd. De meeste competenties worden onder deze verantwoordelijkheid geplaatst. 2. Het creëren van een boeiende school gebeurt in voortdurende samenwerking met anderen: ouders, collega s, hulpverleners (samen school maken). Het wordt steeds duidelijker dat een leerkracht intens moet kunnen samenwerken; bijvoorbeeld co-teaching met zorgleerkrachten, overleg met en participatie van ouders, co-teaching, samenwerken met bewegingsleerkrachten In bewegingen als brede school wordt expliciet gekozen om school en omgeving actiever bij elkaar te brengen. In de toekomst zal de relatie school-kinderopvang-naschoolse opvang meer aan belang winnen, omdat kinderen bijvoorbeeld langer van huis zijn. 2 Voor de keuze van de vier verantwoordelijkheden inspireerden we ons aan de competentiematrix van de opleiding Bachelor Onderwijzer KHLeuven. Op basis van onderzoek in kader van het project Evenwaardig Volwaardig kwam de onderwijzersopleiding tot gelijkaardige clusters van competenties. Er was op de werkdag van 2 maart 2009 discussie over het feit of er voldoende onderscheid was tussen de verantwoordelijkheid kwaliteit bewaren en onderwijs ontwikkelen. Om de verantwoordelijkheid kwaliteit -die binnen basisonderwijs nog erg nieuw klinkt- voldoende te honoreren, hebben we het in deze matrix afzonderlijk willen houden.

5 Maar ook en vooral nieuw in de opleiding is het samenwerken met kinderen. Binnen de opleiding willen we meer en meer aandacht besteden aan een participatief model waarin ideeën als een open curriculum, emancipatie en empowerment van kinderen, inspraak, burgerzin en verbondenheid gerealiseerd kunnen worden. 3. De leerkracht draagt bij tot onderwijsvernieuwing (onderwijs ontwikkelen) 3. Dit deel bevat competenties waarmee een toekomstige leerkracht aantoont dat hij/zij vernieuwend en onderzoeksmatig te werk kan gaan binnen de onderwijscontext 4. Steeds meer wordt aan leerkrachten gevraagd om actief te participeren in het ontwikkelen en innoveren van onderwijs, in het assimileren van vernieuwingen en verwerken binnen het aanbod dat zij doen aan kinderen. Sommige leerkrachten krijgen zelfs een expliciete functie als onderwijsondersteuner, ICT-verantwoordelijke, verantwoordelijke in duurzaamheid enz. 4. De leerkracht investeert voortdurend in het bewaken en realiseren van onderwijskwaliteit (kwaliteit bewaren). Het is een competentie die sterk gerelateerd is aan het vermogen zichzelf te bevragen en actief de eigen professionele ontwikkeling in handen te nemen. Naarmate scholen zich onafhankelijker en zelfstandiger opstellen, worden zij ook geacht om voor eigen kwaliteitszorg in te staan. De kleuteronderwijzer moet in orde zijn met administratie en het eigen onderwijsaanbod kunnen verantwoorden naar ouders en beleidsmakers. Met de keuze voor deze vier verantwoordelijkheden willen we meer toekomstgericht kijken naar het leraarsberoep. We zien immers uitgesplitste taken, zelfs verschillende functieomschrijvingen voor leerkrachten in eenzelfde school. Toch kunnen we er niet omheen dat deze verantwoordelijkheden nauw met elkaar verbonden blijven. In de formulering van de competenties zullen daarom geregeld kleine overlappingen zichtbaar zijn. 1.3 tien rollen en 33 competenties In de vier verantwoordelijkheden onderscheiden we 10 rollen/taken 5 waarbinnen de student aan competenties (33) werkt. Competentie 6 betekent een geïntegreerd geheel van kennis, vaardigheden en attitudes, vaak gekoppeld aan iemands persoonlijkheid, waardoor iemand in staat is om effectieve, kwaliteitsvolle prestaties te leveren gericht op een bepaalde functie, rol. Die prestaties zijn zichtbaar in concrete handelingen verbonden met een bepaalde context. Bij de formulering van de competenties baseren we ons op de decretaal voorgeschreven competenties die leerkrachten tijdens hun opleiding moeten verwerven. Daarnaast wil de opleiding eigen accenten leggen. Eigen beliefs, het opleidingsprofiel, gepercipieerde noden binnen het werkveld, de visie van de KHLeuven, internationale en maatschappelijke ontwikkelingen inspireren hierbij. 1.4 gedragsindicatoren Per competentie formuleren we gedragsindicatoren. Deze beschrijven concrete handelingen, vaardigheden en houdingen van iemand die de competentie beheerst. De gegeven opsomming van indicatoren bij elke competentie is niet exhaustief. Formulering en situering van de gedragsindicatoren Competentiebeheersing is een proces dat voor elke student anders loopt en afhankelijk is van persoonlijke talenten en ervaringen. Om een vlotte studiedoorstroming te garanderen, is een zekere beheersingsniveau noodzakelijk. In de KHLeuven situeren de meeste opleidingen de gedragsindicatoren per competentie onder vier beheersingsniveaus. Binnen de opleiding BAKO hebben we er voor gekozen dit gedeeltelijk anders te doen: De competentiematrix moet praktisch kunnen ingezet worden voor de evaluatie van stage. Daarom werd gezocht naar concrete gedragsindicatoren die observeerbaar en evalueerbaar zijn en een aanduiding bevatten om een cesuur te leggen na een bepaalde opleidingsperiode. Dit proces resulteerde in een matrix van vijf kolommen. 3 De competenties die onder deze verantwoordelijkheid geplaatst worden, situeren zich o.m. in het gebied van de bachelorproef, waarover momenteel naar een KHLeuven brede visie wordt gezocht. 4 Op dit ogenblik wordt gesproken over het feit dat een bachelor een bijdrage moet kunnen doen tot ontwikkeling binnen de eigen professionele context (zie key note: Jan Elen studiedag 15/09/2009: een reus op lemen voeten / Associatie KULeuven (2003) Banabaprofielen) 5 Het begrip rol is nauwer verbonden aan identiteit is meer persoonlijk, vraagt meer engagement. Het begrip taak is actiegerichter en wordt omschreven via een werkwoord. 6 Deze definitie wordt gehanteerd binnen de KHLeuven en de associatie KULeuven (Raad van Bestuur, Associatie KULeuven, 2004)

6 - De eerste kolom verwijst naar de overeenstemmende decretale competenties voor leraren. - De tweede kolom bevat gedragsindicatoren waarmee de student aantoont of hij/zij de competentie voldoende beheerst op het einde van het eerste opleidingsjaar (of na het doorlopen van de stageperiodes praktijkverkenning, spel en spelen en wereld verkennen). - De derde kolom bevat gedragsindicatoren waarmee de student zijn/haar competentiebeheersing aantoont op het einde van het tweede opleidingsjaar en bij de aanvang van het derde jaar (of na het doorlopen van de stageperiodes: een week in de kleuterklas, de jongste kleuters, de oudste kleuters en muzisch schoolproject). - De vierde kolom omvat gedragsindicatoren waarmee de student zijn/haar eindniveau aantoont. De competentiebeheersing op het einde van het derde opleidingsjaar wordt getoetst via de bachelorproef (eindtoets). - In de vijfde kolom tenslotte staan de gedragsindicatoren op uitstroomniveau zoals ze in 2010 werden geformuleerd. (In 2010 werd een eerste versie van de competentiematrix samengesteld met een formulering van gedragsindicatoren die een startende leerkracht zou moeten tonen. De formulering van de gedragsindicatoren is vrij ruim en breed toepasbaar.) - Gedragsindicatoren die cursief gedrukt zijn, worden op de hogeschool beoordeeld en worden niet in het stagecijfer verrekend. Kernrol, bonusrol, noodzakelijke competentie, noodzakelijke voorwaarde Om tot een evenwichtige praktijkbeoordeling te komen werden de rollen, competenties en gedragsindicatoren als volgt verder ingedeeld: Een kernrol wordt met rood aangeduid. Onder kernrol verstaan we een rol die in die bepaalde fase van de opleiding cruciaal is en minimaal moet behaald worden (de student toont zeker voldoende competentiebeheersing) om te kunnen slagen voor stage. Het voldoende beheersen van de kernrollen is m.a.w. een criterium om te slagen voor stage in een opleidingsjaar (voor het blended traject: einde van stages wereld verkennen en de oudste kleuters) of om te kunnen afstuderen. Een bonusrol wordt met groen aangeduid. De student toont groei aan in deze rol, maar krijgt nog tijd om tot competentiebeheersing te komen. Een noodzakelijke competentie wordt met oranje aangeduid. Binnen een kernrol zijn enkele competenties noodzakelijk om te kunnen slagen voor de rol. Daarnaast is de beheersing van de andere competenties eveneens belangrijk bij de besluitvorming. Een noodzakelijke voorwaarde wordt met geel aangeduid. Een competentie wordt beheerst als de student geregeld het gedrag dat beschreven wordt, toont. Binnen het geheel van gedragingen zijn er enkele gedragsindicatoren die zeker voldoende zichtbaar moeten zijn om te besluiten dat de student de competentie beheerst. We noemen deze gedragsindicatoren noodzakelijke voorwaarden. 2. INHOUDELIJKE UITGANGSPUNTEN BIJ DE KEUZE VAN DE COMPETENTIES Bij de formulering van competenties in de vier verantwoordelijkheden worden we geconfronteerd met diverse onderwijsvisies die momenteel het Vlaamse 7 (kleuter)onderwijs beïnvloeden en hun sporen nalaten in de formulering van de decretale competenties en diverse overheidsinitiatieven ter ondersteuning van onderwijskwaliteit. 1. In onze perceptie van een kleuterklas en basisschool vertrekken we vanuit het gegeven dat diversiteit en heterogeniteit in elke klas/school aanwezig zijn en een kans op zich zijn voor het onderwijs. 2. De opleiding krijgt gestalte binnen de Christelijke mensvisie. Omwille van de tewerkstellingskansen van de studenten én vanuit kritisch oogpunt willen wij studenten binnen de opleiding confronteren met kaders en documenten uit verschillende onderwijsnetten. 3. Bij de formulering van de competenties baseren we ons op begrippenkaders 8 die groeiden uit o.m. fundamenten van 7 Geregeld hebben we onze blik opengezet naar andere toegankelijke internationale bronnen: vooral uit Nederland (Ontwikkelingsgericht onderwijs) maar ook Misc (Israël), Thé Wariki (Nieuw Zeeland) / Reggio Emilia (Italië) / High Scope (US)/ Bovendien vinden er momenteel ontwikkelingen plaats binnen de kinderopvang di ehet kleuteronderwijs kunnen beïnvloeden. 8 Binnen de opleiding werden o.a. volgende begrippenkaders ontwikkeld: kader voor wereldoriëntatie dat sterk steunt op het ontwikkelingsplan en het leerplan wereldoriëntatie van het Katholiek basisonderwijs en gebaseerd is op het interactiekader voor taalvaardigheidsonderwijs (Centrum voor Taal en Onderwijs KU Leuven).

7 ervaringsgericht onderwijs, ontwikkelingsgericht onderwijs en MISC (mediational intervention for sensitive caregivers ). Deze visies hebben in oorsprong meer gemeen dan dat ze van elkaar verschillen. De kern van de verschillen ligt wellicht in de vraag welke de exclusieve impact is van de kleuteronderwijzer op de ontwikkeling van kinderen en wat men precies met deze ontwikkeling beoogt. Traditioneel wordt dit uitgedrukt in de meer sturende of volgende aanpak. Wij menen dat het ene kind meer gedijt bij de ene aanpak waar het andere meer profiteert van een andere aanpak. Daarnaast zullen ook de professionele identiteit, de aanleg van de kleuteronderwijzer en de context waarin men functioneert er voor zorgen dat een bepaalde aanpak meer of minder expliciet aanwezig is. Precies daarom vinden we het belangrijk dat een student zeer breed handelingsbekwaam is en tegelijkertijd een persoonlijke keuze kan maken in visie op kleuteronderwijs. 4. We gaan ervan uit dat de sterkte van de begeleiding van ontwikkelingsprocessen van cruciaal belang is. Daarom willen we onze studenten zoveel mogelijk handvaten bieden om dit waar te maken. We expliciteren dit door dit thema afzonderlijk als rol 3 op te nemen. a. Omwille van de eigenheid van het jonge kind en het belang van expressie in de brede ontwikkeling vinden we het belangrijk dat studenten verschillende vormen van expressie kunnen inzetten en bij kinderen stimuleren 9. b. Ook de competentie om spel als kern van ontwikkelingsdynamiek te ondersteunen willen we honoreren. 5. Congruent met de KHLeuven visie willen we opleiden tot kleuteronderwijzers die kinderen maximale kansen geven tot zelfstandigheid, zelfsturing, creativiteit, ondernemen en vooral het ontplooien van hun talenten. 6. Gelijke onderwijskansen realiseren is een voorwaarde om te kunnen spreken van goed kleuteronderwijs waar zorg bieden inherent in aanwezig is. Binnen de opleiding neemt het aspect zorg dan ook een cruciale plaats in. Naar aanleiding van recente beleidsontwikkelingen in het Vlaamse en Europese onderwijs willen we het deficitaire model tot de juiste proporties herleiden en daarnaast ruimte geven aan een talentgerichte benadering. 7. Vanuit het beleid wordt geregeld beklemtoond dat taal een sluitsteen vormt om gelijke onderwijskansen te realiseren. Om die redenen wordt zorg voor taal doorheen de volledige opleiding meegenomen 10 8. We streven er naar te evolueren naar een opleiding die een participatief model van kleuteronderwijs belangrijk vindt. Hierbij gaan we uit van de waarde en rijkdom van werken in team, de voortdurende communicatie met ouders en van de brede schoolgedachte. In het participatief model neemt het kind een gelijkwaardige plaats in in het onderwijsproces. Hierdoor geef je van jongsaf kansen aan emancipatie, ontwikkeling van verantwoordelijkheidszin en burgerzin. We realiseren ons evenwel dat dit voor de opleiding een uitdaging voor de toekomst inhoudt. 9. De plaats die in een participatief model aan verschillende betrokkenen (kind, ouders, schoolteam en de directe omgeving) wordt toegekend, impliceert dat kleuteronderwijzers sterke communicators zijn en goed kunnen samenwerken. 10. In de maatschappij van de toekomst zullen duurzaamheid, digitalisering en multimedia, techniek en wetenschap belangrijke gegevenheden worden. Wij gaan er vanuit dat de kansen die hierin liggen maximaal benut moeten worden in het kleuteronderwijs. Via onze studenten willen we een actieve rol spelen in de ontsluiting en facilitering van deze kansen in het werkveld. 11. De kennisexplosie die een toekomstgerichte maatschappij kenmerkt, vraagt van kleuteronderwijzers een attitude van levenslang leren en vereist competenties als zelfstandig leren en zelfreflectie. Daarnaast wil de opleiding een stevige inhoudelijke en methodisch-didactische basis garanderen. 12. Wetenschappelijk onderzoek wijst op de zeer grote impact van onderwijs en opvoeding op het jonge kind (OECD). Wij menen dat een kwalitatief hoogstaande opleiding de meeste garanties biedt om het ontwikkelingspotentieel van kinderen maximale kansen te bieden. Een hoogstaande opleiding veronderstelt dat men kritisch kan reflecteren en een substantiële bijdrage kan leveren binnen het professionele domein. Om die redenen willen we in de opleiding de onderzoekscompetenties valoriseren. Door integratie van onderzoek binnen de opleiding kunnen de ontwikkelde inzichten een meerwaarde voor het werkveld betekenen. 13. Tenslotte vraagt de toenemende mondialisering dat studenten hun internationale (mondiale) competenties ontwikkelen en er oog voor hebben in het werken met kleuters. 9 10 We verwijzen hierbij specifiek naar competentie 12 Omwille hiervan worden de expliciete vermeldingen tot een minimum beperkt

8 II. COMPETENTIEMATRIX BACHELOR IN KLEUTERONDERWIJS (2012) 1. PROFESSIONELE IDENTITEIT De toekomstige kleuteronderwijzer toont zijn functioneren in onderwijs via zijn professionele identiteit. Deze omvat een aantal professionele houdingen/attitudes die zijn competent handelen aansturen en die zijn professioneel zelfverstaan (waarden en normen met betrekking tot zijn onderwijstaak) en zijn subjectieve onderwijs-theorie (opvatting over hoe onderwijs moet gegeven worden) verenigen. Dit geeft ons onderstaande lijst - beslissingsvermogen durft een standpunt innemen of tot handeling overgaan en er tevens de verantwoordelijkheid voor dragen - relationele gerichtheid en zin voor samenwerking/samenwerken toont in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect en is bereid om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken - kritische ingesteldheid is bereid zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen - leergierigheid/leren zoekt actief naar situaties om zijn/haar competentie te verbreden en te verdiepen in functie van de eigen professionele en persoonlijke ontwikkeling - flexibiliteit is bereid zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures - bezieling voelt zich betrokken op de organisatie en neemt de rol die men daarin heeft ten aanzien van kinderen, collega s, ouders met hart en ziel op - initiatief nemen onderneemt uit eigen beweging acties - respect handelt vanuit een positieve basishouding tegenover zichzelf, anderen, het materiële, andere visies en waarden - erkennen van het recht van het kind op ontwikkeling heeft respect voor eigen kunnen, durven en willen van kinderen - creatieve gerichtheid is erop gericht om nieuwe en/of ongebruikelijke oplossingen te vinden voor bestaande situaties/problemen - open ingesteldheid benadert kinderen en de omgeving vanuit een onbevooroordeelde, ontvankelijke, betrouwbare en eerlijke houding - speelse ingesteldheid zoekt als volwassene aansluiting bij kinderen vanuit een kindgerichte speelse, fantasierijke, vrije, ongedwongen houding - organisatievermogen is erop gericht de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden - verantwoordelijkheidszin voelt zich verantwoordelijk voor de school als geheel en gaat het engagement aan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen

9 2. OVERZICHT ROLLEN EN COMPETENTIES verantwoordelijkheid 1. functioneren in een klasgroep 2. samen school maken rollen / taken 1. Een positief en veilig leefklimaat realiseren 2. Een ontwikkelingsstimulerende krachtige speelleeromgeving ontwerpen en realiseren 3. Leer- en ontwikkelingsprocessen begeleiden decretaal BC competenties 2.5 2.6 1. Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op. 2. Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen. 3. Bevordert het fysieke welbevinden en stelt voorbeeldgedrag. 2.1 2.3 4. Werkt aan een positieve klassfeer, stimuleert samenwerking en positieve interacties tussen kleuters en gaat bewust om met waarden en eigen houding. 5. Neemt op verantwoorde wijze leiding van de klasgroep. 1.1 1.2 VOORBEREIDEND WERK / ONTWERPWERK 1.3 1.4 6. Werkt een stimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit. 1.7 2.4 3.1 3.2 4.4 7. Richt ruimtes in als krachtige speelleeromgeving. 8. Gebruikt gepaste leermiddelen en materialen. REALISATIE (management) 9. Realiseert een gestructureerd en flexibel activiteitenverloop (management van een activiteit). 10. Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop. 1.8 1.9 11. Observeert breed om elk kind gepast te begeleiden. 12. Zet expressieve vaardigheden in om kleuters te boeien en in interactie te gaan. 1.3 1.7 1.11 1.12 1.13 4. Partner van het kind 2.2 2.3 2.4 1.7 13. Lokt actief kleutergedrag, een hoge betrokkenheid uit en stimuleert doelgericht ontwikkelingsprocessen. Speelt kwaliteitsvol in op kinderen en lokt actief kleutergedrag en ontwikkeling bij kleuters uit. 14. Gebruikt correcte inhoudelijke en methodische achtergrondkennis bij het begeleiden van kinderen. 15. Bevordert de emancipatie en participatie van kinderen. 5. Partner in een team 7.1 7.2 7.5 1.4 3.1 3.3 7.3 16. Overlegt en werkt samen in team en communiceert in een gepast register. 17. Situeert op een kritische wijze het eigen onderwijsaanbod binnen de afspraken die op de stageschool leven. 7.3 18. Werkt mee in het schoolteam aan de realisatie van het opvoedingsproject en schoolwerkplan.

10 verantwoordelijkheid 2. samen school maken rollen / taken decretaal BC 6. Partner van ouders / opvoeders 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 competenties 19. Communiceert - in overleg met mentor - op respectvolle wijze met ouders/opvoeders, betrekt hen bij het klasgebeuren en participeert aan ouderinitiatieven op school. 3. onderwijs ontwikkelen 4. kwaliteit bewaken 7. Lid van de brede school 1.8 1.9 1.10 2.5 8.1 8.2 1.12 2.4 2.7 3.1 10.1 5.1 8. Vernieuwer en onderzoeker 5.2 9.1 9.2 10.1 9. Eigen professionele groei en permanent leren sturen 10. Functioneren als lid van de onderwijsorganisatie 5.1 5.2 5.1 5.2 1.6 20. Werkt multidisciplinair samen in kader van zorgverstrekking. 21. Werkt gelijkwaardig samen met partners in een breed netwerk met als doel een kwaliteitsvolle ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen. 22. Onderneemt concrete acties om kinderen te leren omgaan met diversiteit. 23. Profileert zich vanuit eigen talenten binnen de schoolcontext en doet van daaruit vernieuwende bijdragen. 24. Verkent interessante nieuwe opvoedings- en onderwijsideeën, leermiddelen en praktijkrelevante wetenschappelijke inzichten en verzamelt hierover gegevens. 25. Werkt onderzoeksgericht aan onderwijsontwikkelingen. 26. Zet op verantwoorde manier creatieve oplossingen of nieuwe ideeën in de eigen onderwijspraktijk in. 7.1 27. Weet vanuit inzichten in veranderingsmanagement dat vernieuwingsprocessen complex kunnen verlopen. 9.1 9.2 28. Reflecteert over eigen onderwijsopvattingen en gaat er op 10.1 5.3 positieve wijze over in gesprek. 7.3 29. Stelt zich open voor positieve en kritische feedback en reflecteert zelfstandig over het eigen functioneren. 5.1 5.2 30. Stuurt professioneel handelen bij met het oog op levenslang 5.3 leren. 4.3 31. Voert administratieve taken uit volgens gehanteerde afspraken. 7.4 9.2 32. Kent wettelijke bepalingen, past ze correct toe en handelt deontologisch. 7.3 33. Verantwoordt het professioneel handelen in formele situaties en bewaakt de doelgerichtheid ervan.

11 3. VERANTWOORDELIJKHEDEN - ROLLEN - COMPETENTIES - GEDRAGSINDICATOREN 1. Functioneren in een klasgroep nummer decretale basiscompetenties ROL 1 - EEN POSITIEF EN VEILIG LEEFKLIMAAT REALISEREN Op het einde van het eerste jaar (opleidingsfase 1) moet de student Op het einde van het tweede jaar (opleidingsfase 2) moet de student Op het einde van de opleiding (opleidingsfase 3) moet de student Competentie zoals oorspronkelijk geformuleerd in de competentiematrix 2010 (met behoud van nummers) en opgenomen in de studiewijzers van 2012-2013. C.1 Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op. C.1 Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op. C.1 Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op. C.1 Bouwt een warme positieve relatie met kinderen op - Maakt spontaan warm contact. - Legt oogcontact. - Is responsief. - Streeft naar een spontaan warm, contact met elk individueel kind (maakt oogcontact en gepast lichamelijk contact, toont speelsheid en kan een dialoogje opbouwen). - Idem 2 de jaar. 1.1 Legt spontaan een warm contact met kleuters. a. Legt intuïtief gepast lichamelijk (oog)contact en houdt rekening met contactsignalen die kinderen geven. b. Communiceert verbaal en non verbaal. c. Toont 'graag zien'. d. Toont speelsheid in het contact. e. Biedt gevoel van veiligheid. f. Toont empathie (sensitiviteit en responsiviteit). g. Gaat in dialoog met het kind. - Toont begrip voor kleuterspecifiek gedrag. - Accepteert kleuterspecifiek gedrag. - Is echt en toont empathie in communicatie met kinderen. - Is respectvol in relatie met kleuters. - Heeft geen vooroordelen over kinderen. - Idem 2 de jaar. 1.2 Accepteert en gaat respectvol om met het eigen 'zijn' en de inbreng van elke kleuter. - Heeft geen vooroordelen over kinderen. a. Aanvaardt kleuterspecifiek gedrag. b. Gaat zonder vooroordelen om met kleuters. - Stelt een grens t.a.v. één kind. - Idem 1 ste jaar. - Idem 1 ste jaar. 1.4 Stuurt eigen relaties met kinderen vanuit reflectie (z.o. 29.1).

12 2.5 C.2 Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen. C.2 Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen. C.2 Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen. C.2 Bevordert het emotionele welbevinden van kinderen en kan omgaan met kinderen in sociaal emotionele probleemsituaties of met gedragsmoeilijkheden. - Heeft oog voor welbevinden en gevoelens van kinderen en gaat er op in. - Herkent signalen van welbevinden bij een kleuter en gaat er op in. - Herkent signalen van emotionele problemen. 2.1 (H)erkent signalen van welbevinden /emotionele problemen van kinderen en zoekt (in overleg met de mentor) naar vormen om er constructief op in te gaan. - Bevestigt, erkent en moedigt kinderen aan. - Schat, in spontaan contact, gevoelens van kinderen juist in en gaat er op in. - Creëert ruimte waarin kinderen deze gevoelens kunnen uiten. - Werkt bewust aan een goed zelfbeeld van kinderen door te bevestigen, aan te moedigen, te erkennen en een gevoel van bekwaamheid te geven. - Idem 2 de jaar. 2.2 (H)erkent bij kinderen basisgevoelens en basisnoden en maakt ruimte om ze te exploreren en te uiten. - Zoekt samen met de mentor mogelijkheden om constructief op signalen van emotionele problemen in te gaan. 2.3 Bevordert (in overleg met de mentor) de socio-emotionele ontwikkeling van kinderen door een ondersteunend aanbod van materialen/ activiteiten en een gepaste begeleidingsstijl. - Idem 2 de jaar. 2.4 Ondersteunt de ontwikkeling van een positief zelfbeeld bij kinderen via positieve interacties (bevestigen, aanmoedigen, erkennen) van kwaliteiten. 2.6 C.3 Bevordert het fysieke welbevinden van kinderen en stelt voorbeeldgedrag. C.3 Bevordert het fysieke welbevinden van kinderen en stelt voorbeeldgedrag. C.3 Bevordert het fysieke welbevinden van kinderen en stelt voorbeeldgedrag. C.3 Bevordert het fysieke welbevinden van kinderen (en zichzelf). - Grijpt in bij duidelijke onveiligheid. - Neemt gepaste veiligheidsmaatregelen. - Ziet wanneer een situatie onveilig wordt en grijpt in. - Laat kinderen verantwoord omgaan met risico. 3.1 Neemt preventieve veiligheidsmaatregelen bij de voorbereiding en tijdens het verloop van activiteiten en (h)erkent de eigen burgerlijke aansprakelijkheid daarin. - Helpt gepast bij fysieke zorgsignalen. - Geeft gepaste hulp bij zorgsignalen met oog voor zelfredzaamheid van kleuters. - Idem 2 de jaar. 3.2 (H)erkent fysieke zorg- en noodsignalen en biedt adequate hulpverlening. - Zet kleuters aan tot een gezonde levensstijl (voeding, beweging, goede houding, veilig gedrag ). - Weet op een respectvolle manier om te gaan met een diversiteit aan visies op gezonde levensstijl. a. Vindt (met de steun van de mentor) een goede balans tussen respect voor de keuzes van ouders en de gehanteerde opvoedingsvisie binnen de klascontext.

13 - Spaart de eigen rug en draagt zorg voor de stem. - Spaart eigen rug en draagt zorg voor de stem - Toont zelf een gezonde levensstijl. 3.3 Herkent binnen diverse praktijkcontexten mogelijkheden waar kinderen gestimuleerd kunnen worden tot veilig gedrag, verantwoord omgaan met risico, een gezonde levensstijl en ergonomisch bewustzijn. - Idem 2 de jaar. 3.4 Stelt voorbeeldgedrag en toont zelfzorg i.v.m. een gezonde en fitte levensstijl en ergonomisch bewustzijn. 2.1 2.3 C.4 Werkt aan een positieve klassfeer, stimuleert samenwerking en positieve interacties tussen kleuters en gaat bewust om met waarden en eigen houding. C.4 Werkt aan een positieve klassfeer, stimuleert samenwerking en positieve interacties tussen kleuters en gaat bewust om met waarden en eigen houding. C.4 Werkt aan een positieve klassfeer, stimuleert samenwerking en positieve interacties tussen kleuters en gaat bewust om met waarden en eigen houding. C.4 Creëert een positieve klassfeer en werkt aan positieve interacties tussen kleuters. C.5 Gaat bewust om met eigen houding en waarden in een pedagogische context. - Heeft oog voor sfeerschepping in de klasgroep. - Zorgt voor een aangename sfeer. - Idem 2 de jaar. 4.1 Maakt belangrijke signalen van een positief leefklimaat in de klas bespreekbaar. - Heeft oog voor conflicten en probeert hierover met kleuters te praten. - Zet in gesprekjes kinderen aan tot luisteren naar elkaar. - Doet aanzetten tot samenwerken. - Geeft kinderen verantwoordelijkheid. - Pikt bemiddelend in op conflicten tussen kleuters. - Praat verhelderend over waarden en normen. - Hanteert gesprekstechnieken waarbij kinderen luisteren naar en inpikken op elkaar. - Stimuleert kinderen tot samenwerken en verantwoordelijkheid. - Brengt conflicten in de klas ter sprake en komt tot afspraken. - Heeft oog voor groepsprocessen in de klas (pesten, uitsluiting, vriendschappen ). - Praat, met oog voor diversiteit in de klas, verhelderend over waarden en normen. 4.2 Gebruikt concrete en constructieve mogelijkheden die bijdragen tot een positief leefklimaat en positieve relaties tussen kinderen. a. Stimuleert tot respectvol omgaan met elkaar. b. Benut mogelijkheden om sociale vaardigheden te oefenen. c. Benut mogelijkheden als positieve bekrachtiging, autonomie en verantwoordelijkheid geven, diverse vormen van samenwerken tussen kinderen, ruimte maken voor inbreng van kinderen 4.3 Zet persoonlijke omgangsstijl en expressieve mogelijkheden constructief in om een positief leefklimaat te bevorderen. 5.1 Is zich in de pedagogische omgang bewust van de impact van het eigen normen- en waardenkader.

14 C.5 Geeft op verantwoorde wijze leiding aan de klasgroep. C.5 Geeft op verantwoorde wijze leiding aan de klasgroep. C.5 Geeft op verantwoorde wijze leiding aan de klasgroep. - Durft de klasgroep aanspreken. - Idem 1 ste jaar. - Idem 1 ste jaar. - Brengt rust in een groep. - Idem 2 de jaar. - Vangt de kleutergroep in moeilijke situaties vlot op. - Ziet wat er in de klas gebeurt en pikt hier op in. - Treedt sturend op bij storend gedrag. - Idem 2 de jaar. - Maakt een afspraak of stelt een grens. - Combineert individuele aandacht met oog voor wat er met andere kinderen gebeurt. - Stelt regels en grenzen en hanteert deze consequent. - Weegt aandacht voor het individuele kind af ten opzichte van aandacht voor de groep. - Idem 2 de jaar. 1.3 Stelt en hanteert grenzen t.a.v. kinderen. - Overlegt met kinderen over afspraken en regels (na afspraak met de mentor). - Past in functie van de situatie de eigen stijl van leiding geven aan. - Idem 2 de jaar. a. Stelt regels en hanteert die consequent. b. Gaat - na instemming van de mentor - met kinderen in overleg over afspraken en regels.

15 nummer decretale basiscompetenties ROL 2 - EEN ONTWIKKELINGSSTIMULERENDE EN KRACHTIGE SPEELLEEROMGEVING ONTWERPEN EN REALISEREN Op het einde van het eerste jaar (opleidingsfase 1) moet de student Op het einde van het tweede jaar (opleidingsfase 2) moet de student Op het einde van de opleiding (opleidingsfase 3) moet de student Competentie zoals oorspronkelijk geformuleerd in de competentiematrix 2010 (met behoud van nummers) en opgenomen in de studiewijzers van 2012-2013. VOORBEREIDEND WERK / ONTWERPWERK 1.1-1.2 1.3-1.4 1.7-2.4 3.1-3.2 C.6 Werkt een stimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit. C.6 Werkt een stimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit. C.6 Werkt een stimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit. C.8 Werkt aansluitend bij interesses en noden van een kleutergroep, een breed ontwikkelings-stimulerend en samenhangend onderwijsaanbod uit dat kansen geeft aan talenten van kinderen. C.9 Zet gepaste werkvormen, leermiddelen en materialen in, met maximale kansen tot actief leren, zelfsturing en initiatiefname van kinderen. C.7 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop en activiteitenverloop met maximale kansen tot initiatiefname en partipatie van kinderen. - Brengt de echte wereld in de klas via boeiende activiteiten. - Verkent met de kleuters een stukje wereld via een betekenisvol en motiverend aanbod van activiteiten. - Verkent met de kleuters een stukje wereld via inhoudelijk creatieve en uitgediepte activiteiten. - Verwerkt maatschappelijke, culturele en mondiale thema s in het aanbod. 8.3 Selecteert een authentiek, reëel en betekenisvol aanbod voor kleuters waardoor de echte wereld in de klas wordt binnengehaald. 8.4 Weet interesse te wekken voor mondiale, culturele of wetenschappelijke thema s door ze op een kindvriendelijke manier in het aanbod te verwerken. - Zorgt voor een inhoudelijk correct aanbod. - Zorgt voor een weekaanbod dat evenwichtig gespreid is over verschillende ontwikkelingsgebieden. - Zorgt voor een aanbod dat zinvol opgebouwd is vanuit een thema. - Zorgt voor een inhoudelijk rijk en correct aanbod. - Zorgt voor een breed en samenhangend meer-wekenaanbod waarbij de verschillende ontwikkelingsaspecten evenwichtig aanbod komen. 8.8 Zorgt voor een samenhangend en evenwichtig dag-, week-, meerwekenaanbod. - Stelt een boeiende en verantwoorde dagplanning samen. - Zorgt voor een doordachte dagplanning die voldoende ruimte laat voor autonomie en initiatiefname van kinderen. - Idem 2 de jaar.

16 - Werkt de activiteiten uit i.f.v. de vooropgestelde doelen. - Werkt meer complexe activiteiten uit i.f.v. vooropgestelde doelen. - Formuleert zinvolle doelen en stemt ze af op de kleutergroep. - Werkt doelgericht activiteiten uit. - Kiest kritisch een methodischdidactische aanpak die aansluit bij de ontwikkelingsbehoeften of mogelijkheden van de groep (diversiteit/differentiatie). 8.5 Formuleert doelen die ruimte laten voor de eigenheid en diversiteit van de kleutergroep (gedifferentieerde doelen). - Zorgt voor speelse activiteiten die stapsgewijs opgebouwd zijn. - Houdt rekening met specifieke methodisch-didactische aanwijzingen. - Werkt de activiteiten kindgericht en methodisch-didactisch correct uit. - Idem 2 de jaar. 8.7 Ontwerpt specifieke ontwikkelingsondersteunende activiteiten die zijn a. doelgericht b. speels / aangepast / gedifferentieerd c. stapsgewijs opgebouwd, rekening houdend met specifieke methodische aanwijzingen. - Verwijst naar leerplannen en ontwikkelingsplan bij het formuleren van doelen. - Maakt bij het formuleren van doelen correct gebruik van leerplannen en ontwikkelingsplan. - Gebruikt bij het formuleren van doelen de juiste documenten (bv leerplannen ) van het net waarin men tewerkgesteld is. 8.6 Raadpleegt bij de doelenformulering de nodige documenten. - Past de uitgewerkte activiteiten aan aan het geobserveerd ontwikkelingsniveau en de behoeften van de kleuters. - Houdt bij de samenstelling van het aanbod rekening met de talenten van de kinderen. 8.1 Kiest thema s en activiteiten vanuit observatie van en in samenspraak met kinderen (zie rol 4). 8.2 Heeft bij de samenstelling van het aanbod oog voor talenten, interesses, ontwikkelingsnoden en de mogelijkheden van verschillende kinderen in de groep. 9.5 Kiest gepaste werkvormen en groeperingsvormen die aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften/ mogelijkheden van de groep en de doelen die men vooropstelt. 7.2 Overdenkt het scenario om gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten te organiseren (via mentale, materiële en/of schriftelijke voorbereiding)

17 4.4 C.7 Richt ruimtes in als krachtige speelleeromgevingen. C.7 Richt ruimtes in als krachtige speelleeromgevingen. C.7 Richt ruimtes in als krachtige speelleeromgevingen. C.6 Richt ruimtes (hoeken, klas, speelplaats ) in en rust ze uit tot leerkrachtige speelleeromgevingen. - Werkt hoeken / tafels uit tot krachtige speelleeromgevingen en houdt daarbij rekening met: * het belangstellingscentrum. * de interesses en noden van de kleuters. * veiligheid. - Richt de klas in als krachtige speelleeromgeving en houdt daarbij rekening met: * het zelfstandig functioneren van de groep. * de diversiteit van de klasgroep. * voldoende differentiatiemogelijkheden. * de inbreng van kleuters. - Richt de speelleerruimtes binnen en buiten de klas in als krachtige leeromgevingen en houdt daarbij rekening met: * de diversiteit van de klasgroep. * voldoende differentiatiemogelijkheden. 6.1 Doet in overleg met de mentor functionele en aangename ruimtelijk en materiële ingrepen in diverse speelleerruimtes rekening houdend met: a. het zelfstandig functioneren van een groep kinderen. b. een evenwicht tussen veiligheidsvoorschriften, werkbaarheid en optimale stimulering (uitdaging). c. geobserveerde noden en interesses van kinderen. d. de diversiteit van de klasgroep. e. differentiatiemogelijkheden. - Zorgt voor ruimtelijke orde en overzicht in de klas. - Idem 2 de jaar. 6.3 Realiseert materiële orde en overzicht. - Stuurt de klasinrichting flexibel bij en geeft de kleuters hierbij inspraak. 6.5 Stuurt, op basis van observatie en in overleg met de mentor de klasinrichting flexibel bij en geeft kleuters hierbij inspraak. - Benut de ruimte optimaal om het aanbod tot zijn recht te laten komen en overziet het geheel. - Benut de ruimte buiten de klas optimaal. 6.2 Maakt optimaal gebruik van buitenspel en lokale mogelijkheden in en buiten de klas, de school. - Kan met materialen en objecten de gepaste sfeer scheppen in de klas. - Idem 2 de jaar. 6.4 Gebruikt duurzame, kindvriendelijke en esthetisch verantwoorde sfeerelementen.

18 C.8 Gebruikt gepaste leermiddelen en materialen. C.8 Gebruikt gepaste leermiddelen en materialen. C.8 Gebruikt gepaste leermiddelen en materialen. C.9 Zet gepaste werkvormen, Leermiddelen en materialen in, met maximale kansen tot actief leren, zelfsturing en initiatiefname van kinderen. - Heeft oog voor originele, esthetisch verantwoorde, duurzame en levensechte materialen. - Gebruikt originele, duurzame, esthetisch verantwoorde en levensechte materialen. - Idem 2 de jaar. 9.1 Richt een ruimte (klas, hoek, speelruimte, speelplaats, ) met materialen en leermiddelen in, waardoor brede, diepe en gedifferentieerde ontwikkeling mogelijk is. 9.2 Gebruikt gepaste authentieke (levensechte)/ conventionele en niet conventionele materialen ter ondersteuning van ontwikkelingsprocessen. 9.3 Gebruikt materialen op een duurzame manier en vraagt dit ook van de kinderen. - Gebruikt tijdens activiteiten schriftelijke communicatiemiddelen (foto s, symbolen, stappenplannen...). - Gebruikt schriftelijke communicatiemiddelen (picto s, foto s, symbolen, stappenplannen...) die aanzetten tot zelfsturing en initiatiefname. - Gebruikt zinvolle ICT-toepassingen - Idem 2 de jaar. - Idem 2 de jaar. 9.4 Gebruikt schriftelijke communicatiemiddelen (picto s, foto s symbolen, ) om tijdsstructuren en de klasorganisatie bevattelijk te maken voor kinderen. 9.5 Kiest gepaste werkvormen en groeperingsvormen die aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften/mogelijkh eden van de groepen de doelen die men vooropstelt.

19 REALISATIE (MANAGEMENT) 4.1 4.2 C.9 Realiseert een gestructureerd en flexibel activiteitenverloop (management van een activiteit). C.9 Realiseert een gestructureerd en flexibel activiteitenverloop (management van een activiteit). C.9 Realiseert een gestructureerd en flexibel activiteitenverloop (management van een activiteit). C.7 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop en activiteitenverloop met maximale kansen tot initiatiefname en participatie van kinderen (klasmanagement) - Houdt tijdens de activiteit de timing in het oog. - Begeleidt een activiteit speels en in een vlot tempo. - Werkt stapsgewijs en houdt het boeiend voor de kinderen. - Realiseert in de begeleiding van een activiteit een goede organisatie (beurtrol, plaatsing materiaal, handige opstelling kleuters ). - Idem 1 ste jaar. - Idem 1 ste jaar. - Realiseert de activiteit zorgvuldig en stelt zich tijdens de realisatie flexibel op. - Idem 2 de jaar. 4.1 4.2 C.10 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop (klasmanagement). C.10 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop (klasmanagement). C.10 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop (klasmanagement). C.7 Realiseert een gestructureerd en flexibel dagverloop en activiteitenverloop met maximale kansen tot initiatiefname en participatie van kinderen (klasmanagement). C.10 Handelt kwaliteitsvol, efficiënt, planmatig en flexibel. - Heeft het dagverloop voldoende in het hoofd en weet wat gelijktijdig en opeenvolgend gebeurt. - Stuurt een gepland dagverloop flexibel bij. - Houdt de timing binnen de dagdelen in het oog. - Zorgt voor een doordachte dagplanning (agenda) en hanteert deze flexibel, inspelend op de inbreng en noden van kinderen en hun culturele achtergrond - (inleven in de persoonlijke situatie van waaruit de kleuter handelt en speelt). 7.1 Bouwt een dagverloop op a. dat aansluit bij het ritme, de behoefte aan regelmaat en voorspelbaarheid van jonge kinderen (naar C.8). b. dat voldoende flexibel gehanteerd wordt. c. dat het spel in kleine groepen, autonomie en initiatiefname ondersteunt (naar C.8). d. dat optimale kansen geeft om gericht in te spelen op individuele kinderen en kleine groepen.

20 - Past het aanbod aan om in te spelen op individuele noden of onverwachte gebeurtenissen en maakt ze tot leerervaring. 7.4 Anticipeert, speelt in tijdens het organiseren en stuurt de organisatie flexibel bij (timing, inspelen op onverwachte moeilijkheden). - Toont initiatief en neemt actief deel aan alle overgangsmomenten (o.a. keuzeproces, opruimmoment, toiletbezoek, koek- en drankmoment ). - Organiseert en begeleidt zelfstandig alle overgangsmomenten en wisselmomenten (o.a. opruimmoment, toiletbezoek, koeken drankmoment ). - Idem 2 de jaar. 10.4 Realiseert een verantwoord dagverloop dat past in een korte en langere termijnplanning a gaat flexibel om met diverse situaties die zich in een schoolcontext aandienen b. beslist i.f.v. uitgesproken prioriteiten over de aanpassingen in een dag of weekplanning - Stelt een keuzeaanbod boeiend en overzichtelijk voor. - Ondersteunt kleuters bij het keuzeproces. - Start de verschillende activiteiten vlot op. - Ondersteunt kleuters met specifieke behoeften / talenten met aangepast keuzeaanbod. 7.3 Gebruikt klasmanagementstechnieken die aansluiten bij de mogelijkheden van de kleuters (o.a. kiezen, groeperingsvormen, afspraken maken). - Voelt zich verantwoordelijk voor de klas / groep en zet alles tijdig klaar. - Heeft materialen tijdig klaar en betrekt de kleuters bij het klaarzetten. - Idem 2 de jaar. - Stelt zich zo op dat hij / zij alle kleuters ziet. - Combineert de begeleiding van begeleide en zelfstandige activiteiten. - Houdt overzicht over de hele klas. - Biedt een evenwichtig gespreide begeleiding en legt bewust klemtonen bij bepaalde groepsactiviteiten (combineert begeleide en zelfstandige activiteiten). - Idem 2 de jaar.

21 nummer decretale basiscompetenties ROL 3 LEER- EN ONTWIKKELINGSPROCESSEN BEGELEIDEN Op het einde van het eerste jaar (opleidingsfase 1) moet de student Op het einde van het tweede jaar (opleidingsfase 2) moet de student Op het einde van de opleiding (opleidingsfase 3) moet de student Competentie zoals oorspronkelijk geformuleerd in de competentiematrix 2010 (met behoud van nummers) en opgenomen in de studiewijzers van 2012-2013. 1.8 1.9 C.11 Observeert breed om elk kind gepast te begeleiden. C.11 Observeert breed om elk kind gepast te begeleiden. C.11 Observeert breed om elk kind gepast te begeleiden. C.11 Observeert breed met het oog op mediëren en differentiëren in de begeleiding van ontwikkelingsprocessen bij elk kind. - Merkt wanneer een kleuter niet betrokken is en doet er iets mee. - Schat welbevinden en betrokkenheid in. - Observeert en maakt het onderscheid met interpreteren. - Ziet wanneer betrokkenheid daalt kleuters afhaken, iets moeilijk vinden en pikt er op in. - Bouwt observatietijd in binnen de dagplanning / weekplanning en neemt er effectief tijd voor. - Trekt onderbouwde conclusies voor het aanbod en het eigen handelen in de klas. - Idem 2 de jaar. 11.1 Observeert en interpreteert in overleg met de mentor het gedrag van kinderen. - Bouwt observatietijd in binnen de klaswerking. - Wisselt geobserveerde informatie uit met de mentor. - Neemt initiatieven in de klaswerking waardoor brede zorg getoond wordt. - Idem 1 ste jaar - Bevraagt de mentor over de wijze waarop hij/zij groei en ontwikkeling in kaart brengt. - Gebruikt observatieinstrumenten. - Gebruikt een kindvolgsysteem (=KVS) en brengt ontwikkeling en leerwinst systematisch in kaart. - Herkent en situeert kleutergedrag vanuit de achtergrond over de ontwikkeling van kleutergedrag. - Trekt op basis van het KVS onderbouwde conclusies en stuurt het eigen handelen bij. a. Schat het welbevinden en de betrokkenheid van kinderen in en kan zich empathisch verplaatsen (affectief, conatief, cognitief) in hun beleving. b. Herkent in kleutergedrag de ontwikkelingsvraag en het niveau van functioneren van kinderen. c. Gebruikt een referentiekader van ontwikkelingssignalen voor verschillende ontwikkelingsgebieden (in het bijzonder taalontwikkeling en taaldiversiteit). d. Toont daarbij inzicht in de dynamiek van denk-, leer- en ontwikkelingsprocessen bij kinderen. e. Gebruikt een breed referentiekader i.v.m. diversiteit (multiculturaliteit, observeren vanuit socio-cultureel perspectief ) - Gebruikt kinddossiers respectvol en discreet. 11.2 Observeert permanent en systematisch. a. Kiest geschikte observatiemomenten tijdens het klasdagverloop. b. Brengt systematisch ontwikkeling en leerwinst in kaart. 11.3 Verzamelt en gebruikt de geobserveerde gegevens om het eigen handelen systematisch bij te sturen.

22 11.4 Verzamelt informatie over persoonlijke gegevens en achtergrondgegevens uit diverse bronnen en het kinddossier en behandelt deze respectvol en discreet. 11.5 Gebruikt afgesproken observatieinstrumenten / leerlingvolgsystemen op correcte wijze. C.12 Zet expressieve vaardigheden in om kleuters te boeien en in interactie te gaan. C.12 Zet expressieve vaardigheden in om kleuters te boeien en in interactie te gaan. C.12 Zet expressieve vaardigheden in om kleuters te boeien en in interactie te gaan. C.12 Speelt kwaliteitsvol in op kinderen en lokt actief kleutergedrag en ontwikkeling bij kleuters uit tussenkomsten kiezen, ansluiten bij de eigenheid van kinderen, interactiemogelijkheden benutten, talen-sensibiliseren, ) - Maakt contact met de klasgroep d.m.v. mimiek en lichaamstaal. - Toont bewegingen voor een groep en improviseert hiermee. - Leeft zich in in een rol. - Spreekt gevarieerd, correct, met voldoende volume en boeiend. - Speelt met eigen expressieve vaardigheden (taal, beeld, beweging, muziek, audiovisuele, rolneming ) soepel in op de behoeften van de kleuters en de aard van de kleutergroep. - Idem 2 de jaar. 12.2 Zet de eigen multimediale (talige, muzikale, motorische, dramatische, beeldende, audiovisuele) optimaal in bij de ondersteuning van ontwikkelingsprocessen. - Neemt initiatief om te zingen en streeft naar juist zingen. - Gebruikt objecten, beeldende elementen, muziekinstrumenten, nieuwe media ter ondersteuning van de eigen expressie. - Idem 1 ste jaar. - Idem 1 ste jaar. - Is speels in zijn optreden. - Is speels in zijn optreden en gebruikt gepast fantasie. - Idem 2 de jaar. - Durft voor een grote groep / meerdere klassen expressief zijn.