MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Vergelijkbare documenten
Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

hierna de tegen 6/24, hierna de

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen

Milieuhandhavingscollege

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Hof van Cassatie van België

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 15 april 2010 in de zaak A /VII

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Besluit van de Vlaamse Regering houdende diverse bepalingen over de handhaving van het integraal handelsvestigingsbeleid

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

A R R E S T. nr van 21 juni 2016 in de zaak A /X

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0056 van 28 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/96-M In zake:... bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Piet DE GROOTE met kantoor te 8300 Knokke-Heist, Dorpsstraat 140-142 verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten verzoeke van de Vlaamse Minister voor Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt bij delegatie de gewestelijke entiteit, afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer, afgekort AMMC, vertegenwoordigd door mevrouw..., afdelingshoofd en mevrouw..., beleidsmedewerker, met kantoor... verwerende partij I. VOORWERP VAN DE VORDERING De vordering, ingesteld met een aangetekende brief van 29 oktober 2014, strekt tot de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 19 september 2014, gekend onder nummer 12/AMMC/401-M/SM/Ib. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 1 368 euro (228 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens het bezit van 28 nietreglementair geringde vogels. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij heeft een memorie van antwoord ingediend en heeft het administratief dossier neergelegd. De verzoekende partij heeft een wederantwoord ingediend. De verwerende partij heeft geen laatste memorie ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de zitting van 14 januari 2016, waar de vordering tot vernietiging werd behandeld. RvVb - 1

Kamervoorzitter Marc VAN ASCH heeft verslag uitgebracht....verschijnt voor de verwerende partij, is gehoord. De verzoekende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet ter zitting verschenen. De debatten worden gesloten. III. FEITEN Op 22 november 2011 wordt met toestemming van de verzoekende partij een huiszoeking verricht waarbij de verbalisanten op het dakterras van de eigendom van de verzoekende partij, gelegen te..., 28 niet-reglementair geringde beschermde vogels aantreffen. Op 23 november 2011 stelt de toezichthouder proces-verbaal op ten laste van de verzoekende partij. Op 12 maart 2012 meldt de procureur des Konings zijn beslissing om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te vervolgen. Met een brief van 24 juli 2012 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij maakt geen gebruik van de haar geboden mogelijkheid om een schriftelijk verweer in te dienen of een hoorzitting aan te vragen. De gewestelijke entiteit legt op 19 september 2014 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend op 30 september 2014. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: In het proces-verbaal BG.64J.H2.150181/11 dd. 23 november 2011 opgesteld door de heren... (beiden natuurinspecteur bij het Agentschap voor Natuur en Bos) werd een schending vastgesteld van artikel 12 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 mei 2009 met betrekking tot soortenbescherming en soortenbeheer (hierna Soortenbesluit). Deze feiten betreffen een milieumisdrijf (artikel 16.1.2.2 van het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) waarvoor de procureur des Konings beslist heeft om niet over te gaan tot de strafrechtelijke behandeling ervan en waarvoor derhalve een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Voor wat de feiten betreft, wordt verwezen naar het proces-verbaal; zij moeten hier als integraal overgenomen worden beschouwd. Hierna volgt een weergave van de meest relevante feiten. Concreet werd vastgesteld dat u in het bezit was van 28 niet-reglementair geringde, beschermde vogels ( 10 sijzen -2 barmsijzen 2 goudvinken 3 vinken 2 geelgorzen 2 groenlingen 2 zwartkoppen 5 heggenmussen 1 roodborst); In uw verhoor verklaarde u dat u de vogels allemaal gekocht hebt in vogelzaken en op de markt van... U was niet op de hoogte van de wetgeving en ging ervan uit dat de vogels in orde waren. Er werd bij u geen vangst- en fraudemateriaal aangetroffen. RvVb - 2

De sijzen, barmsijzen, goudvinken, vinken, geelgorzen, groenlingen, zwartkoppen, heggenmussen en roodborst die bij u werden aangetroffen, zijn soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit categorie 2. De soorten die aangeduid zijn in bijlage 1 van het Soortenbesluit als categorie 1, 2 of 3 zijn, conform artikel 9 van het Soortenbesluit, beschermde soorten waarop de beschermingsbepalingen van toepassing zijn ongeacht de levensfase waarin die specimens zich bevinden. Artikel 12 van het Soortenbesluit stelt het onder zich hebben van deze beschermde vogels verboden. Artikel 41 van het Soortenbesluit stelt dat van het verbod kan afgeweken worden indien het gaat om specimens die in het Vlaams Gewest in gevangenschap zijn geboren en gekweekt. Dit dient aangetoond te worden met een gesloten pootring die voldoet aan de bepalingen van artikel 42, 43 en 44 van het Soortenbesluit. De 28 vogels bij u aangetroffen droegen allemaal een niet-reglementaire ring. In uw verhoor haalt u aan niet op de hoogte geweest te zijn van de wetgeving. Deze aangevoerde onwetendheid over wat al dan niet toegelaten is neemt het bestaan van een milieumisdrijf echter niet weg. U had informatie moeten inwinnen over het bestaan van wettelijke verplichtingen. Er is aldus geen onoverwinnelijke rechtsdwaling in uw hoofde. Het milieumisdrijf wordt niet betwist en staat in uw hoofde vast. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. Ernst Het Soortenbesluit is tot stand gekomen om kwetsbare soorten te beschermen. Deze regelgeving streeft een biodiversiteit na. Een doordacht soortenbeleid draagt hiertoe bij en brengt een gedeelde verantwoordelijkheid mee voor zowel de overheid als de vogelliefhebber om zowel het vogelbestand als de vogelliefhebberij voor de komende generaties te vrijwaren. Deze doelstelling wordt miskend door het door u gepleegde milieumisdrijf. Het Soortenbesluit kadert in nationale en internationale overeenkomsten en is een omzetting van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen die streven naar de instandhouding en herstel van alle vogelsoorten in Europa en de natuurlijke habitats en de wilde fauna en flora in de verschillende lidstaten. Deze Vogel- en Habitatrichtlijnen hebben, naast het gebiedsgerichte uitgangspunt door het afbakenen van speciale beschermingszones, als tweede pijler de rechtstreekse soortenbescherming. Centraal hierin staan een reeks verbodsbepalingen die de lidstaten moeten opleggen ten aanzien van een aantal handelingen met betrekking tot bepaalde soorten, zowel specimens van die soorten, als hun nest- en voortplantingsplaatsen. Het verbod om beschermde soorten in bezit te hebben (artikel 12 van het Soortenbesluit) heeft het doel om de in het wild levende specimens van beschermde soorten uit het eigendoms- en handelscircuit te houden. U had 28 beschermde vogels wederrechtelijk in uw bezit die frauduleus geringd waren. RvVb - 3

De goudvink en de geelgors zijn opgenomen in de Rode Lijst van de Broedvogels in Vlaanderen als bedreigde vogels. Dergelijke kwalificatie houdt een sterk signaal in dat voornoemde vogels een reëel risico lopen om definitief uit het Vlaamse vogelbestand te verdwijnen indien geen gepaste maatregelen worden getroffen. De strengere sanctionering van het verboden bezit van deze vogels kadert hierin. U was in het bezit van 2 goudvinken en 2 geelgorzen. OM DEZE REDENEN besliste de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer op 19 september 2014 om aan u een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen van 1.368 (duizend driehonderd achtenzestig) euro (namelijk: 228 euro vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing waren conform artikel 16.4.25 DABM). Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het onderzoek van het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig ingesteld is. Het beroep is ontvankelijk. V. ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Eerste bezwaar Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij betwist de tenlasteleggingen en stelt dat zij alle vogels te goeder trouw aangekocht heeft in diverse vogelzaken in de periode 2010-2011. Zij verklaart niet geweten te hebben dat de vogels niet reglementair geringd waren. Het milieumisdrijf bestond volgens haar reeds voorafgaand aan de aankoop van de vogels, die geringd aanwezig waren in de diverse winkels, die officiële vogelzaken zijn. Zij vraagt zich af waarom zij een sanctie oploopt terwijl de winkels ongemoeid gelaten worden. Volgens de verzoekende partij is alles terug te brengen tot een buur met wie zij in onmin leeft. 2. De verwerende partij antwoordt dat de verzoekende partij niet betwist dat zij 28 beschermde vogels illegaal in haar bezit had. Ingevolge artikel 16.6.1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM) is opzet niet vereist voor de toerekenbaarheid van het misdrijf. Een schending van artikel 12 van het besluit van de Vlaamse regering van 15 mei 2009 met betrekking tot Soortenbescherming en Soortenbeheer (hierna Soortenbesluit) door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid is ook strafbaar. De verzoekende partij had zich vooraf moeten informeren en bij de aankoop moeten controleren of de vogels correct geringd waren. De verwerende partij stelt nog dat de verbalisanten één van de genoemde winkelzaken heeft bezocht en aldaar geen beschermde soorten aanwezig waren. Er werden geen aanwijzingen RvVb - 4

gevonden voor enig milieumisdrijf. De verwerende partij leidt hieruit af dat kan getwijfeld worden aan de goede trouw en de beweringen van de verzoekende partij. Beoordeling door het College 1. Artikel 12 van het Soortenbesluit luidt als volgt: Het onder zich hebben, het vervoeren, het verhandelen of ruilen of het te koop of in ruil aanbieden van specimens of eieren van beschermde diersoorten of van specimens van beschermde plantensoorten of andere organismen is verboden. Ingevolge artikel 16.6.1 DABM is opzet niet vereist. Het volstaat dat het milieumisdrijf gepleegd is door een gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid. 2. De feiten op zich worden door de verzoekende partij niet betwist. Het verweer dat zij de geldende regelgeving niet kende, kan niet aanvaard worden als dwaling of onoverwinnelijke onwetendheid. Opdat rechtsdwaling met goed gevolg als strafuitsluitingsgrond kan ingeroepen worden, dient zij onoverkomelijk te zijn, wat inhoudt dat er in de handelwijze van diegene die een (milieu)misdrijf pleegt geen enkele fout te bespeuren valt, kortom dat deze gehandeld heeft zoals ieder redelijk en voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden zou gehandeld hebben. De verzoekende partij stelt weliswaar dat zij de vogels op regelmatige wijze in een aantal officiële vogelzaken aangekocht heeft, doch enig bewijs hiervan ligt niet voor. Het onregelmatig geringd zijn van de vogels was visueel eenvoudig vast te stellen. Het behoorde aan de verzoekende partij zich vooraf op de hoogte te stellen van de geldende regelgeving. De verzoekende partij voert vergeefs aan dat het milieumisdrijf reeds bestond voorafgaand aan de aankoop omdat de vogels reeds geringd waren bij de aankoop. Artikel 12 van het Soortenbesluit stelt evenwel het onder zich hebben van niet-reglementair geringde beschermde vogels strafbaar. Het louter bezit van deze vogels volstaat bijgevolg om tot het milieumisdrijf te kunnen besluiten. De verzoekende partij roept tevens vergeefs in dat de winkels waar deze vogels verkocht worden, ongemoeid gelaten worden. Het bewijs van een mogelijke ongelijke behandeling van overtreders die in gelijkaardige omstandigheden een milieumisdrijf gepleegd hebben, ligt niet voor. De gewestelijke entiteit toont bovendien aan dat zij één van de door de verzoekende partij aangeduide vogelzaken bezocht heeft en geen onregelmatigheden heeft kunnen vaststellen. Tenslotte is het irrelevant op welke wijze het misdrijf aan het licht gebracht is. De vaststelling van de feiten die een milieumisdrijf uitmaken door de rechtens bevoegde instantie volstaat. Het bezwaar is ongegrond. B. Tweede bezwaar Standpunt van de partijen 1 De verzoekende partij roept de schending in van de redelijke termijnvereiste als algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Zij noemt het ongepast om drie jaar na de feiten nog een administratieve geldboete op te leggen. RvVb - 5

2. De verwerende partij antwoordt dat de voorgeschreven termijnen ordetermijnen zijn en moeten beoordeeld worden in functie van de concrete omstandigheden. Zij stelt dat geen hoorzitting aangevraagd werd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de redelijke termijn geschonden werd. De verzoekende partij merkt op dat de verzoekende partij geen belangenschade aantoont zodat het bezwaar onontvankelijk is. Beoordeling door het College 1. De termijnen voorzien in artikel 16.4.36 en 16.4.37 DABM zijn termijnen van orde. Een overschrijding van deze termijnen heeft niet tot gevolg dat de gewestelijke entiteit de bevoegdheid verliest om een bestuurlijke geldboete op te leggen. 2. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en meer bepaald het zorgvuldigheidsbeginsel, leggen de overheid de verplichting op om binnen een redelijke termijn een beslissing te nemen. Deze verplichting draagt in zich reeds het vermoeden van belangenschade in hoofde van de overtreder, die er mag op rekenen dat de punitieve sanctie die in de vorm van een bestuurlijke geldboete opgelegd wordt, hem niet binnen een kennelijk onredelijke termijn wordt ter kennis gebracht. Het belang van de overtreder om binnen redelijke termijnen kennis te krijgen van administratieve sancties, is inherent aan het normdoel van vermelde verplichting, die de rechtsbescherming van de vermoedelijke overtreder beoogt ten aanzien van administratieve beboetingsbeslissingen die uitermate laattijdig zouden betekend worden. 3. De afweging van de redelijke termijnvereiste geschiedt binnen het kader van de rechtsbescherming die aan de overtreder reeds geboden wordt door de vijfjarige vervaltermijn. Dit is immers de absolute grens waarvan de overschrijding aanleiding geeft tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit, en die in hoofde van de decreetgever zelf als maximale redelijke termijn beschouwd is waarbinnen de administratieve beboetingsprocedure kan verlopen. Onder het begrip kennelijk onredelijke termijn dient verstaan te worden een termijn die zodanig laattijdig is dat het niet meer redelijk geacht wordt om alsnog de voor de inbreuk decretaal normaal toepasselijke administratieve punitieve sanctie op te leggen. De redelijke termijnvereiste, die zich ten aanzien van de bestuurlijke overheid manifesteert als de verplichting om als een bonus pater familias te handelen, dient in concreto geëvalueerd te worden, waarbij in de regel rekening gehouden wordt zowel met het gedrag van de administratie als met de houding van de overtreder. Hierbij kunnen tal van factoren een rol spelen, zoals de concrete omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn, de mate van medewerking betoond door de overtreder, de duur van mogelijke onderzoeksdaden, de complexiteit van het dossier, de ernst van de vastgestelde inbreuken, enz.. Ook de gevolgen van de overschrijding van de redelijke termijn moeten in concreto worden beoordeeld, zowel uit het oogpunt van de bewijslevering als van de opportuniteit tot het opleggen van de sanctie en de hoegrootheid ervan. De overschrijding van de redelijke termijn kan geen aanleiding geven tot bevoegdheidsverlies in hoofde van de gewestelijke entiteit, maar kan ertoe leiden dat het College, die op dat punt met volle rechtsmacht oordeelt, de bestuurlijke geldboete RvVb - 6

op een meetbare wijze vermindert of, in uitzonderlijke gevallen, kwijtschelding van de boete in de vorm van een nulboete. beslist tot volledige 4. Het College stelt vast dat de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op 24 juli 2012 verwittigd heeft van haar intentie om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. Vermits de verzoekende partij geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid om een schriftelijk verweer in te dienen of een hoorzitting te vragen, was het nemen van de bestreden beslissing procedureel mogelijk na het verstrijken van de termijn van dertig dagen waarbinnen op rechtsgeldige wijze een schriftelijk verweer kon ingediend worden of een hoorzitting kon worden aangevraagd. Conform de wettelijke ordetermijn diende de beslissing in principe genomen te worden honderdtachtig dagen na de kennisgeving van 24 juli 2012. Deze termijn verstreek bijgevolg op 24 januari 2013. De beslissing werd pas genomen op 19 september 2014, zodat de termijn van orde met bijna 20 maanden is overschreden. Er werden geen complexe onderzoeksdaden verricht noch bevinden zich in het administratief dossier bijzondere elementen die een uitstel van de normale beslissingstermijn kunnen verantwoorden. Het College is van oordeel dat de redelijke termijn geschonden is. In de bestreden beslissing wordt de reeds verlopen termijn meegenomen als boeteverlagend criterium. Het College kan evenwel slechts gissen op welke wijze dit tot een verlaging van het oorspronkelijk basisbedrag heeft geleid. De gebruikte formulering lijkt een loutere stijlclausule. De onmogelijkheid om enige controle uit te oefenen, houdt het risico in van arbitraire beslissingen. Het College beslist in het licht van de ondertussen verstreken duur van de procedure om voor de vastgestelde feiten zelf de boete te bepalen, die de vernietigde beslissing vervangt. Het College houdt bij het bepalen van de op te leggen alternatieve bestuurlijke geldboete onder meer rekening met volgende elementen: - het tijdsverloop sedert het initieel proces-verbaal van 23 november 2011; - het tijdskader van vijf jaar waarbinnen de beboetingsprocedure op straffe van verval dient te verlopen en dat verstrijkt op 23 november 2016; - de normale beslissingstermijn van orde van 180 dagen, die verlopen is sedert 24 januari 2013; - het relatief eenvoudig karakter van het milieumisdrijf, dat geen omvangrijke onderzoeksdaden noodzaakte, waardoor het College van oordeel is dat de redelijke termijn waarbinnen een beslissing had kunnen genomen worden dient bepaald te worden op maximaal 270 dagen. Het College beslist om de initieel opgelegde boete te herleiden met 25 % en bepaalt de alternatieve bestuurlijke geldboete op 1026 (duizend zesentwintig) euro, hetzij 171 (honderdeenenzeventig) euro verhoogd met de wettelijke opdeciemen. Het bezwaar is in de aangegeven mate gegrond. C. Derde bezwaar Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij stelt dat de boete onredelijk hoog is voor een gepensioneerde. 2. RvVb - 7

De verwerende partij verwijst naar de motieven van de bestreden beslissing en stelt dat de gewestelijke entiteit de boete op correcte wijze heeft begroot. Zij heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, het eenmalig karakter ervan en de omstandigheden waarin de feiten zich voorgedaan hebben. Binnen de perken van artikel 16.4.29 DABM oordeelt zij discretionair. De verzoekende partij toont niet aan dat de gewestelijke entiteit kennelijk onredelijk gehandeld heeft bij het nemen van haar beslissing. Beoordeling door het College Overeenkomstig artikel 16.4.4 DABM mag er geen kennelijke wanverhouding bestaan tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen, en de boete die op grond van die feiten opgelegd wordt. Artikel 16.4.29 DABM preciseert dat de bestuurlijke geldboete moet afgestemd worden op de ernst van het milieumisdrijf en moet rekening houden met de frequentie waarmee en de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder het milieumisdrijf heeft gepleegd of beëindigd. Van een schending van bovengenoemde artikelen kan enkel sprake zijn als de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing gemaakt heeft van de waarderingscriteria. Zulks vloeit voort uit de ruime discretionaire beslissingsruimte waarover de gewestelijke entiteit beschikt overeenkomstig artikel 16.4.27, tweede lid, DABM. Het College merkt op dat de verzoekende partij in het bezit was van minstens 2 bedreigde vogelsoorten, opgenomen in de Rode Lijst van de Broedvogels in Vlaanderen. De relatief strenge sanctie is in het licht hiervan niet onredelijk. Het statuut van gepensioneerde waarnaar de verzoekende partij verwijst, is op zich genomen geen reden om tot een vermindering van de opgelegde boete te besluiten. De verzoekende partij brengt geen enkel concreet element bij waaruit blijkt dat zij behoeftig is of haar financiële toestand haar niet toelaat een dergelijke boete op normale wijze te kunnen honoreren. Het College merkt bovendien op dat de verzoekende partij overeenkomstig artikel 16.5.4 DABM steeds een gemotiveerd verzoek tot uitstel of spreiding van betaling kan richten aan de ambtenaar belast met de inning en invordering. Er is geen aanleiding om de opgelegde boete bijkomend te verminderen. Het bezwaar is ongegrond OM DEZE REDENEN BESLIST HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het beroep is ontvankelijk en deels gegrond. RvVb - 8

2. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 19 september 2014, met nummer 12/AMMC/401-M/SM/Ib inzoverre zij aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete oplegt van 228 euro, vermeerderd met de opdeciemen die van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten op het ogenblik van de feiten, aldus gebracht op 1 368 euro. 3. Het College herleidt de alternatieve bestuurlijke geldboete tot 171 euro verhoogd met de wettelijke opdeciemen die van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten op het ogenblik van de feiten, aldus gebracht op 1 026 euro. 4. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting op 28 januari 2016, door het Milieuhandhavingscollege vierde kamer, samengesteld uit: Marc VAN ASCH, Geert DE WOLF, Pascal LOUAGE, voorzitter van de vierde kamer bestuursrechter bestuursrechter met bijstand van Xavier VERCAEMER, griffier De griffier, De voorzitter van de vierde kamer, Xavier VERCAEMER Marc VAN ASCH RvVb - 9