N Beroepsreglementeringen A08 Brussel, 16.02.2006 MH/BL/LC A D V I E S over HET ONTWERP VAN KADERWET BETREFFENDE HET VOEREN VAN DE BEROEPSTITEL VAN EEN AMBACHTELIJK BEROEP ***
2 In haar brief van 19 december 2005 vroeg Mevr. S. Laruelle, Minister van Middenstand en Landbouw, het advies van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO over een ontwerp van kaderwet betreffende het voeren van de beroepstitel van een ambachtelijk beroep. Na meermaals de commissie Beroepsreglementeringen en zijn bureau te hebben geraadpleegd en na de toelichting door het kabinet van de Minister over zijn bedoelingen en oogmerken te hebben gehoord, brengt de Hoge Raad tijdens zijn algemene vergadering van 16 februari 2006 volgend advies uit. ALGEMEEN STANDPUNT 1. De Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO is steeds voorstander van evenwichtige beroepsreglementeringen waarbij tegelijkertijd enerzijds de degelijke uitoefening van het beroep en de kwaliteit en veiligheid van de aan de consument geleverde producten en diensten worden verzekerd en anderzijds een gezond concurrentieel en sociaal klimaat wordt bewaard dat iedereen ten goede komt. In dit verband is de Hoge Raad reeds lang vragende partij voor een actualisering en modernisering van de bestaande beroepsreglementeringen. Tegelijk waakt de Hoge Raad erover dat de administratieve lasten van die reglementeringen tot een minimum beperkt blijven en geen problemen qua toegankelijkheid stellen (diploma s, praktijken, enz.). Niet alle beroepen vereisen immers hetzelfde opleidingsniveau, hetzelfde bekwaamheidsniveau of dezelfde praktijkervaring. Hiermee herbevestigt de Hoge Raad zijn vroegere standpunten met betrekking tot de diverse beroepsreglementeringen en vraagt hij de Minister spoedig gevolg te willen geven aan de adviezen in dit verband. 2. In deze context verwelkomt de Hoge Raad het initiatief van de Minister om via een bescherming van de beroepstitel bepaalde beroepen te willen promoten. Een beperking tot ambachtelijke beroepen is niet wenselijk omdat dit slechts een klein aantal vaak zeer specifieke beroepsactiviteiten zou omvatten. De Hoge Raad beschouwt dat het ambacht bovenal gekenmerkt wordt door een manier van werken of een manier van doen in de praktijk van bepaalde beroepen. Zonder de kwaliteiten van die beroepsactiviteiten te willen onderschatten refereert het begrip ambachtelijk naar handwerk dat moet aangeleerd worden of met vakmanschap gemaakt wordt en dat van oude degelijkheid 1 is. In het juridisch taalgebruik wordt met het woord ambachtsman de persoon aangeduid die een manueel beroep uitoefent voor eigen rekening, alleen of bijgestaan door zijn familie en door een beperkt aantal arbeiders of leerjongens 2 1 Van Dale, Groot Woordenboek Der Nederlandse Taal 2 Vrije vertaling van Gérard CORNU : vocabulaire juridique (Association «Henri Capitant»)
3 In het gewoon taalgebruik worden onder ambachten 3 de beroepen verstaan zoals smid, schoenmaker, wever en boekbinder. In deze betekenis tellen de ambachtelijke beroepen te weinig beroepsbeoefenaars om de behoefte aan een kaderwet voor ambachtelijke beroepen te kunnen verantwoorden. De Hoge Raad meent dat het begrip ambachtelijk beroep een te eng keurslijf is voor een groot aantal hedendaagse beroepen die slechts gedeeltelijk, of zelfs zeer gedeeltelijk, gekenmerkt worden door het manueel aspect van hun activiteiten. Bovendien dreigt in het Belgisch recht verwarring te ontstaan met het zeer beperkt begrip van ambachtelijke onderneming, zoals omschreven in de wet van 16 januari 2003 4, in die zin met name dat die activiteit niet vergezeld gaat van levering van goederen, hetgeen zelden het geval is. Ook de verwijzing naar Franse situatie is niet dienstig omdat ambachtelijke beroepen in Frankrijk een totaal andere traditie kennen en over een specifiek wettelijk kader beschikken dat veel ruimer is. Het Franse systeem omvat het geheel van de professionele activiteiten. De Hoge Raad pleit er daarom voor om het toepassingsgebied van de kaderwet zo ruim mogelijk te bepalen opdat zoveel mogelijk beroepen van deze wet gebruik zouden kunnen maken. In principe zouden alle bestaande (en toekomstige) beroepen die ressorteren onder volgende sectoren (conform de indeling van de sectorcommissies 1 tot en met 11 op basis van de wetten betreffende de organisatie van de middenstand en de uitvoeringsbesluiten ervan) in aanmerking moeten kunnen komen om onder het toepassingsgebied opgenomen te worden: - voeding, - textiel en leder, - metaal en hout, - diverse handelsactiviteiten, - bouw, - land- en tuinbouwgebonden activiteiten, - ambulante handel, - horeca, toerisme en ontspanning, - transport en voertuigen, - technologie, - en personenzorg. 3. De Hoge Raad is van oordeel dat een kaderwet een goed instrument is om een titelbescherming wettelijk te organiseren. Het biedt een modern kader voor de bestaande beroepen én de mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Het is een dynamisch middel dat de bevoegde minister en de sectoren mogelijkheden biedt om beroepstitels duidelijk te omschrijven en te beschermen. 3 Lexis Larousse, Dictionnaire de la langue Française 4 Art. 2, 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen (B.S. d.d. 5 februari 2003).
4 De Hoge Raad is van oordeel dat dergelijke kaderwet duidelijk te onderscheiden moet blijven van: - de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (de zogenaamde vestigingswet), - de kaderwet van 1 maart 1976 tot reglementering van de bescherming van de beroepstitel en van de uitoefening van de dienstverlenende intellectuele beroepen, - en het ontwerp van kaderwet betreffende het voeren van de beroepstitel van een dienstverlenend intellectueel beroep. Omwille van de verschillende inhoud van de reglementeringen en de wezenlijke verschillen met dienstverlenende intellectuele beroepen pleit de Hoge Raad voor een aparte behandeling van dit wetgevend initiatief. 4. De Hoge Raad onderlijnt dat het in het kader van een titelbescherming essentieel is dat een meerwaarde objectief kan aangetoond worden zowel voor de consument als voor de sector. Bovendien en opdat deze kaderwet succesvol toegepast zou kunnen worden vereist dit een aangepast communicatieplan van de overheid om zowel de consumenten als beroepsbeoefenaars van de onderscheiden sectoren goed te informeren. SPECIFIEKE BEMERKINGEN BETREFFENDE HET ONTWERP VAN KADERWET Titel van het ontwerp Deze titel is te beperkt omdat hij meer moet omvatten dan enkel de ambachtelijke beroepen die te restrictief dreigen beschouwd te worden. Een aangepaste titel moet de beoogde lading zo goed mogelijk dekken. Artikel 2, 3 de streepje (diploma) Naast diploma, getuigschrift of andere titel is voor de beoogde beroepen ook de beroepservaring een element dat men in dit verband niet mag negeren. Een overeenstemming met de bepaling van art. 5, 1 is bijgevolg vereist. In die optiek meent de Hoge Raad dat de definitie van de beroepspraktijk toegevoegd moet worden aan de opsomming in artikel 2. Tevens moet ieder bewijsmiddel, waarvan de bewijswaarde volgt uit internationale verplichtingen, aanvaard worden. Artikel 2, 4 de streepje (definitie van het ambachtelijk beroep) De centrale vraag is deze van een zo nauwkeurig mogelijke en ondubbelzinnige definitie van wat men beoogt. Op dat vlak is de beperking tot de ambachtelijke beroepen zoals beschreven in het ontwerp ontoereikend. De definitie dient uitgebreid te worden in overeenstemming met bovenvermeld algemeen standpunt 2. De Hoge Raad is van oordeel dat de definitie in dit artikel niet strookt met de bepaling van artikel 3. In zijn huidige vorm laat de definitie niet toe om een onderscheid te maken tussen wat een ambachtelijk beroep is en een ander beroep dat gereglementeerd wordt door de programmawet van 10 februari 1998 ter bevordering van het zelfstandig ondernemerschap.
5 Voortgaand op de voorgestelde definitie zouden heel wat ondernemingen die momenteel onderworpen zijn aan de regels opgelegd door de programmawet van 1998 op grond van hun grootte (minder dan 10 werknemers) beschouwd kunnen worden als zijnde ambachtelijk. Bovendien vormt de voorgestelde definitie een mogelijke bron van discriminatie tussen de beroepsbeoefenaars naargelang de grootte van de onderneming (meer of minder dan 10 werknemers) en stelt zich het probleem van het statuut van een onderneming in expansie. De Hoge Raad stelt daarom voor om het gebruikelijke criterium van 50 werknemers te hanteren, naar analogie met de bovenvermelde programmawet. Artikel 2, 5 de streepje (de betrokken beroepsfederaties) In de Nederlandstalige tekst dient overal het begrip beroepsfederaties in plaats van beroepsverbonden gehanteerd te worden conform de terminologie van de geciteerde wetgeving. Artikel 3 (verzoekers) Het verzoek van één of meer beroepsfederaties moet ontvankelijk zijn zonder peterschap van een interprofessionele federatie. Gezien de mogelijkheid dat sommige ambachtelijke beroepen niet over een beroepsvertegenwoordiging beschikken zou het verzoek ook moeten kunnen uitgaan van één of meerdere interprofessionele organisaties. Een gecombineerd verzoek ingediend door beroeps- en interprofessionele federaties kan ook overwogen worden maar de voogdij van de laatste moet vermeden worden. In dit verband gelden volgende argumenten: 1 De beroepsfederaties zijn even verantwoordelijk als de interprofessionele federaties. 2 Dit verzwaart de procedure van voorafgaand verzoek en is dus tegengesteld aan de na te streven administratieve vereenvoudiging. 3 De interprofessionele federaties zijn lid van de Hoge Raad en hebben een invloed op de tekst van de adviezen van deze laatste. Het is niet wenselijk dat een interprofessionele organisatie als rechter én partij zou optreden in dergelijke procedure. De Raad moet zijn verantwoordelijkheid als laatste scheidsrechter behouden. In de tekst van het artikel 3 moet bijgevolg op verzoek van één of meer belanghebbende beroepsfederaties OF (in plaats van EN) minstens één nationale interprofessionele federatie vermeld worden. De uitsluiting van de beroepen die gereglementeerd zijn in uitvoering van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap, zou beter op haar plaats zijn aan het begin van het ontwerp waar sprake is van het toepassingsgebied (definitie) en van de uitsluitingen. Tenslotte dient de Nederlandstalige vertaling in overeenstemming met de Franstalige tekst gebracht te worden. Artikel 4 (procedure) Voor wat de te volgen procedure voor de aanvraag tot bescherming van een beroepstitel betreft, pleit de Hoge Raad voor een maximaal vereenvoudigde procedure naar analogie met zijn advies van 25 maart 2004 (cf. bijlage).
Daarnaast formuleert de Hoge Raad in dit verband tevens volgende bemerkingen: 6 Artikel 4, 1 (verzoekschrift) De Nederlandstalige tekst van 1, a, derde lid dient verbeterd te worden: Het verzoekschrift vermeldt de diploma s en/of de beroepspraktijk die vereist De opleiding moet kunnen verworven worden via door het Rijk, de Gemeenschappen of de Gewesten erkende of gesubsidieerde opleidingen. Na onderafdeling a) zoekt men tevergeefs naar onderafdeling b). Artikel 4, 2 (advies van de Raad voor het Verbruik) De Hoge Raad is van oordeel dat de overwogen procedure niet moet verzwaard worden door de bijkomende raadpleging van de Raad voor het Verbruik voor een materie die essentieel de zelfstandigen en de KMO aanbelangt. Die raadpleging is trouwens niet vereist in de reeds bestaande procedures betreffende de beroepsreglementeringen. De eerste alinea van paragraaf 2 is bijgevolg overbodig. Artikel 4, 3 (advies van de Hoge Raad) Er is evenmin een valabele reden om ter zake de vaste commissie Vrije beroepen van de Hoge Raad te raadplegen. Het einde van de tweede zin van alinea 1 moet na de woorden een met redenen omkleed advies geschrapt worden. Artikel 5 (voorwaarden om de titel te voeren) De tekst van dit artikel laat niet toe het onderscheid te maken tussen een zelfstandige en een loontrekkende beroepsbeoefenaar. De Nederlandstalige tekst van dit artikel moet in overeenstemming gebracht worden met de Franstalige tekst. Artikel 12 (controle) De strafbepalingen vervat in het ontwerp zijn klassiek, doch de Hoge Raad is van oordeel dat ze in de praktijk weinig doeltreffend zijn voor de controle op het voeren van een titel. Hij vraagt zich af of een alternatief van andere soorten sancties niet doeltreffender is. BESLUIT De Hoge Raad onderschrijft de doelstelling die de Minister met de besproken kaderwet beoogt, doch is van oordeel dat de doelstelling van de bescherming van een beroepstitel van een ambachtelijk beroep te beperkt is. De definitie van het toepassingsveld dient verruimd te worden opdat beroepen uit diverse sectoren in aanmerking kunnen komen voor een beschermde beroepstitel voorzover dit een betekenisvolle toegevoegde waarde heeft voor de consument en de uitoefenaar van het beroep. Als norm voor het aantal tewerkgestelde personeelsleden voor de bepaling van het toepassingsgebied verkiest de Hoge Raad de gebruikelijke KMO-norm van 50 werknemers te hanteren.
7 Verder vraagt de Hoge Raad dat de bevoegde Ministers een sensibiliseringsactie zouden opzetten teneinde de nieuwe kaderwet bekend te maken. De Hoge Raad is voorstander om een aparte kaderwet voor de titelbescherming van de beoogde beroepen duidelijk te onderscheiden van andere wetgevingen. Aangezien het ontwerp tal van aanpassingen vereist, verzoekt de Hoge Raad hierover opnieuw geconsulteerd te worden op basis van een volledige tekst, met inbegrip van een memorie van toelichting, die rekening houdt met de geformuleerde bemerkingen.