Doc. nr. E2:1005bC04 Brussel, 18.05.1998 MH/AB/LC A D V I E S over een ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT TOT UITVOERING VAN HOOFDSTUK II VAN TITEL II VAN DE PROGRAMMAWET VAN 10 FEBRUARI 1998 TOT BEVORDERING VAN HET ZELFSTANDIG ONDERNEMERSCHAP (stagiair-zelfstandige) (bekrachtigd door de Hoge Raad voor de Middenstand op 25 juni 1998) ***
2 In zijn brief van 23 april 1998 vroeg de heer K. PINXTEN, Minister van Landbouw en K.M.O., het advies van de Hoge Raad voor de Middenstand over een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van Hoofdstuk II van Titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. Ter herinnering : de programmawet van 10 februari 1998 voerde een nieuwe vorm van stage in ten behoeve van personen die een bepaald beroep willen uitoefenen zonder over de vereiste vorming of ervaring te beschikken. Die zaak wordt geregeld door de artikels 19 tot 22 van de wet die de basisvoorwaarden vastleggen voor de stage uitgevoerd in een K.M.O. Het ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel de bepalingen van de programmawet over de stage van toepassing te maken. Na de vergadering op 7 mei 1998 van de Commissies Vestigingswet en Beroepsvorming en Kamers voor Ambachten en Neringen brengt de Hoge Raad voor de Middenstand volgend advies uit. ALGEMENE BEMERKINGEN De Hoge Raad heeft kennis genomen van het ontwerp van koninklijk besluit en stelt vast dat het een nieuwe stageformule voor zelfstandigen invoert. Algemeen gesteld meent hij dat dit ontwerp goede maatregelen bevat die tot doel hebben de toegang van kandidaat-zelfstandigen tot het beroep te verbeteren. Niettemin wenst de Hoge Raad voor de Middenstand volgende bemerkingen te formuleren bij dit ontwerp. Alhoewel hij er zich van bewust is dat deze stage in de onderneming gebeurt op vrijwillige en niet verplichte basis, stelt de Raad vast dat de opgelegde stagevoorwaarden soepeler zijn dan deze die voorzien zijn in de huidige vestigingswet. Verder vraagt de Hoge Raad zich af of de beroepsvorming tijdens de stage geen materie is die tot de bevoegdheid van de Gemeenschappen behoort. Tot slot neemt de Hoge Raad voor de Middenstand akte van de positieve herwaardering van de Kamers voor Ambachten en Neringen in dit verband.
3 BEMERKINGEN INZAKE DE ARTIKELS VAN HET KONINKLIJK BESLUIT Hoofdstuk I : definities Artikel 1, 3 Volgens die bepaling moet de stagemeester de laatste vijf jaar de bijdragen betaald hebben inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen. De Hoge Raad vindt de betaling van die bijdragen geen goed criterium om de uitoefening van een zelfstandige activiteit gedurende vijf jaar te staven vermits het best mogelijk is dat de zelfstandige gedurende die periode genoten heeft van een vrijstelling van betaling van die bijdragen. De Raad is van mening dat het volstaat aangesloten te zijn bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen en in orde te zijn met de verplichtingen inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen. Hoofdstuk II : het contract van stagiair-zelfstandige Artikel 2 De Raad beklemtoont in dit verband dat de theoretische opleiding inzake beroepsbekwaamheid gebeurt in de erkende opleidingsinstellingen. Artikel 3 De Hoge Raad meent dat er maatregelen moeten voorzien worden die een eenzijdige opzegging van het contract door één van de partijen mogelijk maakt. De stagemeester of de stagiair-zelfstandige moeten in geval van zware fouten een eind kunnen maken aan het contract. In dat geval moet ook de stagecommissie hiervan op de hoogte worden gebracht. Anderzijds moet het contract van de stagiair-zelfstandige ook gegevens bevatten over de inhoud van de stage, meer bepaald de specifieke ondernemingsvaardigheden. Het is aanbevolen dit in artikel 3 op te nemen. Artikel 4 Als bewijs van de validatie van de overeenkomst tussen de stagemeester en de stagiair acht de Hoge Raad het nuttig dat de Kamers voor Ambachten en Neringen een merkteken van goedkeuring aanbrengt op het contract.
4 Artikel 6, 5 De Hoge Raad stelt vast dat het ontwerp van koninklijk besluit geen duidelijke definitie bevat van het stageverslag noch specifieke aanwijzingen inzake de inhoud van dit verslag. De Raad dringt er vanuit de zorg voor administratieve vereenvoudiging op aan dat het stageverslag op een zo eenvoudig mogelijke wijze via een standaardmodel zou worden opgesteld. Verder moet het einde van artikel 6, 5 als volgt luiden :...overeenkomstig de richtlijnen van de Nationale coördinatie- en controlecel, bedoeld in artikel 16, 2, 2. Artikel 7 De Hoge Raad voor de Middenstand meent dat de regeling voorzien in alinea 1 die het afsluiten van deze stagecontracten tussen familieleden of verwanten tot de derde graad verbiedt, strenger is dan de huidige reglementering inzake leercontracten. Gelijkaardige situaties bij samenwonenden worden bovendien niet uitgesloten. De Raad vraagt derhalve deze alinea te schrappen. De stagecommissie zal moeten waken over eventuele misbruiken. Hoofdstuk III : de stagecommissie De Hoge Raad vestigt de aandacht op het belang van de taken die worden toevertrouwd aan de stagecommissie die wordt opgericht in hoofdstuk III van het ontwerp. Het toezicht op het goed verloop van de stage, het zoeken naar een stagemeester en het onderzoek van de evaluatietoetsen en van het stageverslag zijn allemaal taken die worden toegewezen aan die commissie en waaraan de Raad een groot belang hecht. Gezien de omvang van alle taken die de commissie in de reglementering krijgt toegewezen, wijst de Raad op de toename van het werkvolume van de Kamers voor Ambachten en Neringen en dringt erop aan hiertoe de nodige middelen te voorzien. Voor deze nieuwe opdrachten is het aangewezen dat de Kamers voor Ambachten en Neringen beschikken over duidelijke criteria die een eenvormige toepassing van de reglementering toelaten. Artikel 10 Het einde van alinea 1 moet als volgt herschreven worden :...wanneer ernstige inbreuken worden vastgesteld op de bepalingen van dit besluit, met name die in artikel 5 en 6.
5 Hoofdstuk IV : stageprogramma voor de basiskennis van het bedrijfsbeheer De Hoge Raad is van mening dat de stage die ingevoerd wordt om de kennis van het bedrijfsbeheer te verwerven een aanvullende maatregel is bij de huidige vormingsmogelijkheden. Hoofdstuk V : de nationale Coördinatie- en Controlecel Artikel 16 De Hoge Raad voor de Middenstand dringt aan dat de leden van de nationale interprofessionele federaties in bedoelde Nationale Coördinatie- en Controlecel zouden voorgedragen worden door de Hoge Raad voor de Middenstand. Tevens acht de Hoge Raad voor de Middenstand het opportuun om deze Nationale Coördinatie- een Controlecel op te richten in de schoot van de Hoge Raad voor de Middenstand. Gezien de aard van de toegewezen opdrachten en de voorziene samenstelling van de coördinatiecel, de relaties tussen de Hoge Raad voor de Middenstand en de Kamers voor Ambachten en neringen en rekening houdend met de praktische mogelijkheden van de Hoge Raad voor de Middenstand in dit verband, is het niet aangewezen hiervoor een nieuwe parallelle structuur op te richten bij het Ministerie van Middenstand en Landbouw. Artikel 16, 2, 2 Dit punt moet als volgt vervolledigd worden : het formuleren van de richtlijnen betreffende het stageverslag, voorzien bij artikel 6, en voor de organisatie van de evaluatietoetsen, voorzien bij artikel 12. BESLUIT Mits rekening te houden met de voorgaande bemerkingen, brengt de Hoge Raad voor de Middenstand een gunstig advies uit over het ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van hoofdstuk II van titel II van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap (stagiair-zelfstandige).