Rooilijn Jg. 44 / Nr. 4 / 2011. Opinie Frits Spangenberg en. Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk. Stedelijk Nederland Arnold Reijndorp

Vergelijkbare documenten
Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt!

Titel van de presentatie

naar praktijk Arie Romein en Jan Jacob Trip Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk

Arie Romein en Jan Jacob Trip

Checklist fysieke wijkkenmerken van de gebouwde omgeving

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Omgevingswet: naar een gezonde en veilige omgeving. Jantine Schuit, RIVM

De Gezonde Wijk / Park of Perk?

218 SAMENVATTING De prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen is de laatste jaren sterk toegenomen. In Nederland hebben 12.8% van de jongen

'Leefbare wijken' in Australië wat is het effect van het ontwerp van de wijk op het beweeggedrag van de bewoners?

Hoge werktevredenheid geen garantie voor doorwerken tot pensioen

degezondewijk degezondewijk

De Relatie tussen de Fysieke Omgeving en het Beweeggedrag van Kinderen gebruik. makend van GPS- en Versnellingsmeterdata

Mogelijkheden voor intersectoraal beleid gericht op het stimuleren van lichaamsbeweging bij kinderen

1. Aanleiding, probleemverkenning en aansluiting wmo Pag Doelstelling Pag Doelgroep Pag Resultaten Pag Uitvoering Pag.

oinleiding 1 c oovergewicht en ernstig overgewicht (obesitas) in Nederlandd

COLLIERS INTERNATIONAL OFFICE REVIEW 2014

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 4-5

Sinds haar oprichting in 1956 heeft Stadsherstel zeshonderd panden in. Amsterdam en omgeving gered. Panden die soms al op de nominatie stonden

Spelen in het groen. Agnes van den Berg Roderik Koenis Magdalena van den Berg

spelen op het schoolplein

BURGERPANEL LANSINGERLAND

In de periode wordt voor iedere Enschedese buurt een wijkbeheerplan opgesteld.

BURGERPANEL CAPELLE OVER WELSTANDSVRIJ BOUWEN

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

Vormingsaanbod voor universiteiten en hogescholen 2014/2015

Verslag eerste Gebiedstafel Toekomst Spoorzone - Hilversum op 17 juli 2018 Bijlage 1: Urgente kwesties

Discussienotitie Haagse Mobiliteitsagenda

Rapportage. Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

The Netherlands of

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

SOCIAAL PERSPECTIEF. sociale structuurvisie Zaanstad

Meting economisch klimaat, november 2013

Rotterdam: er werken is OK, er wonen NEE!

FYSIEK-ECONOMISCHE DOELSTELLINGEN

KInderen en jongeren

Uitzicht op een betere wijk

Fietsen in Groningen 2017

Stadsagenda Vlaardingen

Beweegrichtlijnen Nr. 2017/08. Samenvatting

Station Nieuwe Meer Het internationale & inclusieve woon- en werkgebied van Nieuw West

Scholen in het groen. Nieuwe wijken krijgen veel te weinig en te kleine speelhoekjes! Veldjes missen we echt.

Buurtenquête Walhof, Roessingh, t Sander

Enquête Revitalisering Bedrijventerrein Overvecht. Rapportage. Uitgevoerd in opdracht van: Gemeente Utrecht

Onderzoeksflits. Atlas voor gemeenten 2015 Erfgoed positie van Utrecht uitgelicht. IB Onderzoek, 29 mei Utrecht.nl/onderzoek

De invloed van de residentiële mismatch op het verplaatsingsgedrag in Vlaanderen

Samenvatting (Summary in Dutch)

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwartewaterland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: Juni 2014

In de afgelopen decennia heeft ongehuwd samenwonen overal in Europa. toegenomen populariteit van het ongehuwd samenwonen is onderdeel van

Een voorbeeld van een schoolprogramma gericht op preventie van overgewicht in Nederland: het DOiT programma

Hoe gezond zijn de inwoners van Deventer? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

i ii Òiî i î >> i ÈÒî-Òi`i iî" Òä i Gebiedsvisie Hollands Spoor en omgeving

Ontwikkelstrategie Lammenschansdriehoek, Gemeente Leiden (februari 2013) Ontwikkelstrategie

Stadjers over fietsen in Groningen. Een Stadspanelonderzoek

Uit huis gaan van jongeren

Wonen binnen bestaand bebouwd gebied,

Buurtenquête Getfert-Perik

Factsheet nulmeting pilot-onderzoek B-Fit bij kinderen, jongeren en volwassenen

Dagelijks ontbijten en elke dag groente en fruit eten zijn gedragingen die bijdragen aan een gezonde leefstijl.

Uw imago onder uw regionale belanghouders. Resultaten imago-onderzoek Elan Wonen

Gezonde verstedelijking. Een gezonde stad is een stad met gezonde mensen SPATIAL STRATEGIES

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Enquête herinrichting Botenbuurt 2016

Gehouden op 1 november 2017

Hoe gezond zijn de inwoners van Hardenberg? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Onderzoek Digipanel: Structuurvisie

Huidig economisch klimaat

De binnenstad is een woongelegenheid in een stedelijk centrum, omdat daar minder en dure woningen zijn, en veel horeca, winkels en kantoren.

De ruimtelijke variatie in de relatie tussen voorzieningen en omvang is groot. Dit wijst op grote verschillen in preferenties.

Bundeling wonen in nationale bundelingsgebieden,

Kinderen in West gezond en wel?

MEER ZIELEN, MEER IDEEËN, MEER OPLOSSINGEN BEWONERSPARTICIPATIE IN STEDELIJKE ONTWIKKELING

De autoliefhebber die in de compacte stad plots een fanatiek fietser werd. Paul van de Coevering. Breda University 1. Kees Maat

Geven en ontvangen van steun in de context van een chronische ziekte.

Werken binnen bestaand bebouwd gebied,

Factsheet Verkeer. 1. Inleiding. 2. Ambities. Definities, bestaande wetgeving en beleid

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Reconnecting Rotterdam Port Samenvatting

Hoe gezond zijn de inwoners van Staphorst? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Kübra Ozisik September

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

Resultaten Conjunctuurenquête 1 e halfjaar 2018

24 september Buitenspelen loont. Gebrek aan speelruimte. Gevolgen Steeds meer kinderen te dik

Hoe gezond zijn de inwoners van Zwolle? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

VERANDERING. GroenLinks Bergen op Zoom staat voor fundamentele keuzes bij de

Bijlage 8. Enquête. Analyse- en Oplossingsrichtingenfase MIRT-onderzoek Bereikbaarheid Rotterdam Den Haag

Hoe gezond zijn de inwoners van Ommen? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Hoe gezond zijn de inwoners van Steenwijkerland? Gezondheidsmonitor volwassenen en ouderen

Werksessie: Merwedekanaalzone

RESPONS Er zijn panelleden benaderd. Van hen hebben er de vragenlijst ingevuld. Dit resulteert in een respons van 61%.

Retaining Rotterdam s Elites

wellantcollege ll De Gemengde Leerweg De theoretische leerweg met een praktische inslag. Een succesvolle route!

The Daily Mile. Jorien Slot-Heijs Amika Singh. Februari Mulier Instituut. The Daily Mile

Hoofdstuk 6. Netheid eigen wijk

Kwetsbaar alleen. De toename van het aantal kwetsbare alleenwonende ouderen tot 2030

Transcriptie:

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 P.233 Stelling Achtergrond Creatieve stadsbeleid: Procesknelpunten Opinie Frits Spangenberg en Inzetten op beweeg- van theorie naar praktijk MKBA in kaart Stedelijk Nederland Arnold Reijndorp vriendelijke wijken werkt! gebracht in 2040 InBeeld Interview Regionale Droomhuis of ideale Rood voor groen in Geheimschrift Specialiseer je naar je toepassingen van de vervoersmogelijk- historisch perspectief comparatief voordeel Ruimtescanner heden? Tijdschrift voor wetenschap en beleid in de ruimtelijke ordening Rooilijn

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Colofon P. 234 Colofon Uitgever Rooilijn is een uitgave van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies van de Universiteit van Amsterdam. Bureauredactie en administratie Rooilijn Nieuwe Prinsengracht 130 1018 VZ Amsterdam Telefoon: 020 525 4365 Telefax: 020 525 4051 Email: info@rooilijn.nl Internet: www.rooilijn.nl Kopij De redactie stelt spontane toezending van voorstellen voor artikelen op prijs. Auteursrichtlijnen treft u aan op www.rooilijn.nl of kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Advertenties Tarieven kunnen worden opgevraagd bij de bureauredactie. Prijzen jaarabonnement 2011 41,00 euro voor particulieren 65,50 euro voor instellingen 27,00 euro voor studenten Prijs los nummer 7,50 euro exclusief verzendkosten Abonnementen worden jaarlijks stilzwijgend verlengd, tenzij uiterlijk vóór 1 november schriftelijk is opgezegd. Rooilijn Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Oplage: 1.600 ISSN 13802860 Redactie Perry Hoetjes (hoofdredacteur), Arend Jonkman (bureauredacteur), Andrew Switzer (penningmeester), Manuel Aalbers, Jelle Adamse, Wilma Bakker, Els Beukers, Boj van den Berg, François Claessens, Sebastian Dembski, Albertine van Diepen, Joram Grünfeld, Nadav Haran, Eva Heinen, Carla Huisman, Leonard van t Hul, Femke Kloppenburg, Marije Koudstaal, Koen Raats, Jasper Schaap, Bart Sleutjes, Olivia Somsen, Andrew Switzer, Wendy Tan, Annalies Teernstra, Ineke Teijmant, Frans Thissen, Rick Vermeulen, Arjan Weterings, Hilde van Wijk Nummerredactie Eva Heinen, Femke Kloppenburg, Koen Raats, Jasper Schaap Rechten Auteurs en Universiteit van Amsterdam, Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies. Deze uitgave heeft geen commercieel oogmerk. Getracht is alle rechthebbenden te achterhalen. Diegenen die menen alsnog aanspraak te kunnen doen op gelden worden verzocht contact op te nemen met de redactie. Artikelen uit Rooilijn mogen niet worden verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de redactie. Fotografie Alle foto s zijn gemaakt door Marcel Heemskerk tenzij anders is vermeld. Ontwerp en productie LandofPlenty (Antoin Buissink) Drukwerk Dékavé, Alkmaar

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Redactioneel P. 235 Redactioneel Ontwerp SVIR De Vijfde Nota ruimtelijke ordening, de vorige echte nota kende een lange aanloop. Zo was er de brede maatschappelijke discussie Nederland 2030, een parlementaire werkgroep die uitgebreid de vorige nota s evalueerde in de Notie van Ruimte. Op weg naar de Vijfde Nota ruimtelijke ordening en een minister die intensief met belanghouders in het land overlegde alvorens dan eindelijk de Vijfde Nota te presenteren - die uiteindelijk nooit is vastgesteld. De vervangende Nota Ruimte kwam er aanzienlijk sneller. De analyse uit de Vijfde Nota werd gebruikt, het beleid werd anders: decentralisatie en dus zonder contourenbeleid. De kersverse Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte breekt echter alle records. Slechts driekwart jaar na het regeerakkoord ligt er al een nota, die bovendien én de ruimtelijke ordening én de infrastructuur behandelt. Dat is doorpakken. De economie staat bij het kabinet voorop en het is dus logisch dat dit ook in de SVIR de hoogste prioriteit krijgt. De kenniseconomie moet het echter vooral van de stad hebben en de paradox is dat steeds duidelijker wordt dat voor de stedelijke economie juist die verfoeide linkse hobby s als een rijk cultureel aanbod, ruimtelijke kwaliteit, goed openbaar vervoer en een tolerant klimaat van belang zijn. Die zaken komen niet of nauwelijks aan bod; de nadruk ligt op asfalt. Meer dan een inhoudelijke ruimtelijke visie is er daarentegen de aankondiging dat het mes gezet wordt in de procedures die te weinig ruimte voor ontwikkeling bieden. Dat past beter in het tijdsgewricht en het doet denken aan een uitspraak van Reagan: in this present crisis government is not the solution to our problem; government is the problem. Naast de snelste is het waarschijnlijk ook de vooraf in het vakgebied meest gevreesde nota, maar een mars der beschaving van planologen is vooralsnog niet gesignaleerd. Met een versimpeling van procedures en een verdere decentralisatie op basis van het expliciete vertrouwen dat provincies en gemeenten zelf goed beleid gaan maken valt het allemaal misschien best nog wel mee. Perry Hoetjes Hoofdredacteur Rooilijn (perry@rooilijn.nl)

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 P. 236 Spelen en sporten in de binnentuinen van het Andreas Ensemble, Amsterdam (foto: Antoin Buissink)

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inhoud P. 237 Inhoud 238-239 Stelling De vinexwijken zijn de getto s van de toekomst Frits Spangenberg verdedigt 292 Rood voor groen in historisch perspectief Evenwichtig behoud van stad en landschap Arnold Reijndorp reageert Marcel IJsselstijn 240 Achtergrond Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! Gezonde ruimtelijke planning in een 300 Interview Specialiseer je naar je comparatief voordeel Interview met Henri de Groot obesogene samenleving Eva Heinen en Marije Koudstaal Sanne de Vries, Jantine Slinger, Dieuwke Schokker en Frank Pierik 248 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk De kloof tussen wens en realiteit in Delft 304 In memoriam Dirk Frieling 07-04-2011 306 Recensies > De duurzaamheid van de stad en van Arie Romein en Jan Jacob Trip het stadsonderzoek 256 Procesknelpunten MKBA in kaart gebracht Controverses en dilemma's in MKBA Changing contexts in urban regeneration: 30 years of modernisation in Rotterdam André Ouwehand processen Els Beukers, Luca Bertolini en Marco te > De weg naar een duurzamer Brömmelstroet transportsysteem 262 Droomhuis of ideale vervoersmogelijkheden? Reisgedrag en de mismatch tussen woonlocatie en vervoersvoorkeuren Wendy Bohte Transport matters: integrated approaches to planning city-regions Taede Tillema 309 Signalement > Shanghai New Towns. Searching for 268 InBeeld Geheimschrift Fotografie: Christoph Gielen. Tekst: Johan Frederik Hartle community and identity in a sprawling metropolis 310 Column Whitehaven en Almere 278 Opinie Stedelijk Nederland in 2040 Een reflectie op de toekomstscenario s O. Naphta van het CPB Hugo Priemus 284 Regionale toepassingen van de Ruimtescanner Een beeld zegt meer dan duizend woorden Eric Koomen en Chris Jacobs

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Stelling P. 238 Stelling Frits Spangenberg verdedigt De vinexwijken zijn de getto s van de toekomst Gelukkig zijn er veel mensen die plezier en geluk ervaren in hun vinexwoning met tuin. Maar op basis van vele intensieve gesprekken en observaties, in opdracht van overheden en private opdrachtgevers, komt telkens weer een pregnant gegeven naar voren over de ideale woonomgeving. De meerderheid van de mensen wil een organisch gevormde woonomgeving, waar wonen, werken en spelen zich in een overzichtelijk geheel afspelen. Dat kan van de meeste vinexwijken niet bepaald worden gezegd. De ontwikkelende partijen hebben als hoofddoel meestal hun winst. De architecten en ontwerpers hanteren bij voorkeur de liniaal en zijn principieel tegen ornamenten of speelsheid, en wat de gebruiker denkt en wil is volgens hen niet relevant. Het ego van de ontwerpers staat niet toe dat er met het verfoeide retroconcept gewerkt mag worden. Zij willen niet leren van de wereldberoemde en reeds eeuwenlang geliefde woonkernen in oudere steden. Nee, er moet iets nieuws worden gecreëerd, om bij de internationale professionele gemeenschap voor prijzen in aanmerking te kunnen komen. In de schaarse markt worden de woningen toch wel verkocht of verhuurd. Dan de stedenbouwkundige planning: aanen afvoerwegen voldoen niet, met dagelijkse files in de ochtendspits als gevolg, parkeervoorzieningen zijn zelden berekend op tweeverdienergezinnen, openbaar vervoervoorzieningen zijn meestal beperkt tot één lijntje, bijna alle bewoners moeten meermalen overstappen. In verband met hoge grondprijzen is bezuinigd op groen, speelplaatsen, winkel- en horecavoorzieningen. Een vreemdsoortige, niet doordachte mix van koopwoningen en sociale huurwoningen maakt de wijk er voor investeerders niet aantrekkelijker op. Huursubsidiewijkjes gaan nu eenmaal gepaard met meer zwerfafval, lawaai en onrust, maar dat mag van de politici en beleidsmakers niet hardop worden gezegd. met die gettodreiging? Bewoners die zich iets beters kunnen permitteren willen niet meer voor ieder etentje of om te sporten de wijk uit en verlaten de vinexwijk. Er voltrekt zich een welhaast natuurlijke selectie, waarbij stelselmatig mensen die het zich niet kunnen permitteren wel moeten blijven. De koopwoningen staan langer leeg, de prijzen dalen, waardoor er weer meer mensen die zich dat kunnen permitteren vertrekken. Groeiende persoonlijke welvaart wordt dus niet geïnvesteerd in de wijk, door uitbouw, verbouw of samenvoeging. De lege plekken moeten worden opgevuld en de gemeentes, die uit wanbeleid hun armoedeprobleem hebben laten voortwoekeren, belonen de meest kwetsbare groepen met een plaatsje in de vinexwijk. De kinderen van huursubsidiegezinnen hebben statistisch meer vrije tijd, omdat zij helaas minder aspiraties en ambities kregen bijgebracht. Aan de pubers is door de ontwikkelaars en ontwerpers nooit gedacht. Bijna iedere zich vervelende puber gaat klieren en verkennen waar de grenzen kunnen worden overschreden. Met ons verouderde rechtssysteem en selectieve ordehandhaving moest het hele land met lede ogen toezien hoe een homostel, ondanks hun veelvuldige aangiftes en de daarop procedureel uitgevoerd aanhoudingen met de onvermijdelijke seponeringen, uit hun geliefde vinexwijk werd weggepest. Incident of structureel, voor de algehele beeldvorming is het in ieder geval zeer negatief omdat er geen positief tegenbericht is om de beeldvorming in balans te brengen. Als je niet in een vinexwijk moet zijn heb je er ook niets te zoeken. Frits Spangenberg (f.spangenberg@motivaction.nl) is socioloog en oprichter van het onderzoeksbureau Motivaction. Ondanks deze nadelen zien wij steeds vaker prachtige woningen in een fraai ontwikkelde omgeving. Hoe zit het dan

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Stelling P. 239 Stelling Arnold Reijndorp reageert Nieuwe buitenwijken zijn sinds hun ontstaan onderwerp van kritiek. Die kritiek kent twee fasen. In het begin, als de contouren van de wijk zichtbaar worden, luidt het commentaar steevast: saai, monotoon, teveel van hetzelfde, gebrek aan leven. De kritiek lijkt slechts betrekking te hebben op de fysieke omgeving, maar blijkt zich uit te strekken tot de nieuwe bewoners; saaie mensen in saaie huizen. Die kritiek zegt eigenlijk het meest over de criticus zelf: niet saai want woont in niet saaie, stedelijke omgeving. Tientallen jaren gaat het goed. Saaie mensen houden van hun saaie buitenwijken, ze raken er aan gehecht, hun kinderen groeien er op, ze hebben goed contact met de buren, maar overlopen elkaar niet. Dan, na een jaar of dertig, treden de eerste veranderingen op. Eerst nog bijna onmerkbaar, maar allengs zichtbaarder en sneller. Vertrouwde buren vertrekken en er komen andere, jongere, buren voor terug, met een andere achtergrond en soms een andere kleur, die (ander) leven in de wijk brengen. Er komt onrust in die jarenlang zo rustige wijk. Onrust en ongerustheid. De reputatie van de wijk slaat om van saai naar achterstandswijk. Wie niet weg is, is gezien. Deze bijna wetmatige ontwikkeling voltrok zich in de jaren zestig en zeventig in de oudere stadswijken, in de jaren tachtig en negentig in de naoorlogse wijken en sinds kort in de woonervenwijken. Zeer recent worden ook de vinexwijken aan dit rijtje toegevoegd. Net zoals bouwwerken en stedenbouwkundige ensembles in steeds kortere tijd de monumentenstatus verdienen, kan een nieuwe wijk al voor ze af is de status van probleemwijk bereiken. Het is vreemd dat die vinexwijken maar heel even een saai imago hebben gehad. Sommige politici en critici poogden nog even de gebruikelijke clichés over de buitenwijken op de vinexwijken los te laten, maar al snel bleek dat je je als hoogopgeleide, wereldwijze en urbane bewoner helemaal niet hoefde te verontschuldigen op verjaardagsfeestjes of bij collega s. Natuurlijk woonde je in een vinexwijk, iedereen deed dat. Voor de kinderen, de ruime tweekapper met tuin, de parkeerruimte, de ontsluiting via de snelweg en de praktische ligging. Ons soort mensen woont in een vinexwijk. Dat wordt onderstreept door de incidenten die de pers haalden: homo s weggepest in Leidsche Rijn, een kinderlokker in Ypenburg. Incidenten die steevast worden verbonden met de sociale-woningbouwbewoner. Hun soort mensen. Ik heb derdejaars studenten planologie gevraagd expliciet te kijken naar de relatie tussen menging van sociale en duurdere woningen in verschillende wijken en eventuele conflicten. De oogst was zeer gering. Wat we wel zien, is dat bij het ontwerp van vinexwijken heel verschillend is omgegaan met die menging, van menging op blokniveau tot het creëren van aparte buurtjes voor sociale huur en goedkope koop. Dat eerste leidt hier en daar tot ergernissen, maar het tweede leidt tot ongewenste stigmatisering. Klein Istanboel in Carnisselande is daar een voorbeeld van. Maar het gemeut over die sociale-woningbouwbewoners in bijvoorbeeld IJburg onderstreept hoezeer de vinexwijk is omarmd als een ons-soort-mensenwijk, juist door groepen met een hoger inkomen of opleiding. Wie de beschikbare leefstijlkaarten van vinexwijken bekijkt, ziet opmerkelijk veel rood en blauw: de stedelijke types. Willen die uiteindelijk toch niet liever in de stad wonen? Nee, die gaan graag naar de stad, maar er wónen? Liever niet. De apocalyptische voorspellingen die op basis van een paar incidenten voor alle vinexwijken worden uitgesproken komen eerder voort uit de behoefte aan drama dan uit een onderzoek van de werkelijkheid. Arnold Reijndorp (A.Reijndorp@uva.nl) is bijzonder hoogleraar Sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkelingen van nieuwe stedelijke gebieden verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 240 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! Sanne de Vries, Jantine Slinger, Dieuwke Schokker en Frank Pierik Aandacht voor het voorkomen van overgewicht bij kinderen is de afgelopen vijftien jaar sterk toegenomen. Overgewicht op jonge leeftijd heeft grote nadelige effecten voor de gezondheid. Uit onderzoek blijkt dat overgewicht wordt veroorzaakt door een combinatie van verkeerde voeding en te weinig beweging. Uit TNO onderzoek blijkt dat het ontwerp van de leefomgeving grote invloed heeft op de beweegvriendelijkheid van de wijk. Helaas heeft dit besef tot nu toe onvoldoende weerklank gevonden in de stedelijke vernieuwing. Foto: Joram Grünfeld

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 241 Achtergrond Over het algemeen wordt weinig rekening gehouden met de lichamelijke activiteit van gebruikers bij het inrichten van de openbare ruimte. Dit is jammer omdat wereldwijd het probleem van overgewicht toeneemt en zelfs epidemische vormen aanneemt (Gezondheidsraad, 2010). Deze epidemie treft niet alleen volwassenen, maar ook kinderen (Van den Hurk e.a., 2007). In 1997 werd voor het eerst duidelijk dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse jeugd te zwaar is. Inmiddels is één op de zeven kinderen in Nederland te zwaar (Schonbeck & Van Buuren, 2010). Niet alleen het aandeel kinderen met overgewicht stijgt, de zwaarste kinderen worden ook zwaarder. Overgewicht komt niet overal in dezelfde mate voor. In grote steden is de prevalentie van overgewicht bijvoorbeeld veel hoger dan het landelijk gemiddelde. In dit artikel worden de resultaten uit een longitudinale studie besproken. In deze studie is onderzocht welk effect de ruimtelijke omgeving heeft op het gedrag van kinderen in tien stadswijken. Niet minder dan één op de drie kinderen uit de geselecteerde onderzoekswijken is te zwaar (De Vries e.a., 2005; De Vries e.a., 2010b). De verwachting is dat de inrichting van de openbare ruimte de lichamelijke activiteiten van kinderen kan aanmoedigen en ontmoedigen. In hoeverre en op welke manier veranderingen in de fysieke omgeving samenhangen met de toenemende bewegingsarmoede onder de jeugd zijn nog onvoldoende onderzocht (Gezondheidsraad, 2010). Wanneer we spreken over veranderingen in de fysieke omgeving kun je denken aan bebouwing, verkeersinfrastructuur, sportaccommodaties en groenvoorzieningen. Het hier besproken onderzoek probeert een methodologische vraag en twee onderzoeksvragen te beantwoorden. In de eerste plaats wordt ingegaan op de wijze waarop het effect van veranderingen in de fysieke omgeving op de lichamelijke activiteit van kinderen gemeten kan worden. In de tweede plaats worden antwoorden gezocht op de vraag hoe de openbare ruimte ingericht kan worden om de keuze van kinderen voor bijvoorbeeld lopen, fietsen en buitenspelen gemakkelijker te maken. Daarnaast is onderzocht of veranderingen in de fysieke omgeving ook daadwerkelijk veranderingen in de lichamelijke activiteit van kinderen bewerkstelligen. Dit artikel start met een korte beschrijving van de oorzaken en de gevolgen van overgewicht bij kinderen. Vervolgens wordt ingegaan op welke wijze de invloed van de fysieke omgeving op het lichamelijke gedrag kan worden vastgesteld. De resultaten bieden tot slot handvatten om bij herstructurering van woonwijken, de wijken ook beweegvriendelijker te maken. Het artikel eindigt met aanbevelingen om het bevorderen van beweegvriendelijke wijken meer prioriteit te geven bij de stedelijke vernieuwing in Nederland. Een obesogene samenleving Het ontstaan van overgewicht wordt vaak toegeschreven aan te veel en ongezond eten, maar het lage energieverbruik door onvoldoende beweging speelt minstens zo n grote rol (Gezondheidsraad, 2003). Ondanks een groeiend besef dat voldoende beweging belangrijk is voor het welzijn van kinderen, zijn er aanwijzingen dat kinderen steeds minder buitenspelen, sporten of naar school lopen en fietsen. Zo laten recente gegevens uit het Mobiliteitsonderzoek Nederland zien dat kinderen tot 12 jaar tegenwoordig steeds vaker met de auto naar school worden gebracht (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2009). Om een gezonde en fitte volwassene te worden, zouden kinderen iedere dag minimaal een uur tenminste matig intensief moeten bewegen (Kemper e.a., 2000). Een groot deel van de kinderen voldoet niet aan deze Nederlandse Norm Gezond Bewegen (De Vries e.a., 2010a). De toenemende mate van overgewicht en bewegingsarmoede onder kinderen worden veelal toegeschreven aan de obesogene samenleving waarin kinderen tegenwoordig opgroeien. In de laatste decennia is het aanbod aan energierijke voedingsstoffen enorm toegenomen. Veel beheersing is nodig om gezond en niet te veel te eten. Daarnaast is het aanbod van aantrekkelijke, veelal passieve, alternatieven voor beweging, zoals televisie kijken en videogames spelen, enorm toegenomen (Tudor-Locke e.a., 2003). Maar ook ruimtelijke veranderingen hebben de afgelopen decen-

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 242 nia een belangrijke rol gespeeld in het veranderende gedrag van kinderen. Als gevolg van de toenemende verdichting van de Nederlandse wijken zijn veel speelplekken, sportfaciliteiten, parken en ander groen de afgelopen decennia uit de wijk verdwenen of naar de rand van de wijk of stad verplaatst. Dit heeft mogelijk naast een direct negatief effect op de lichamelijke activiteit van kinderen doordat er minder speelruimte is, ook een indirect negatief effect: het autogebruik naar deze faciliteiten neemt door de toegenomen afstand toe, ten koste van het lopen en fietsen (Wendel-Vos e.a., 2002). De opkomst van de auto heeft direct en indirect grote effecten gehad op zowel het ruimtelijke gedrag als de inrichting van de ruimtelijke leefomgeving. Met de sterke groei van het autoverkeer, de toegenomen vraag naar parkeergelegenheid en de verminderde verkeersveiligheid die daarmee gepaard gaan, is daardoor in de afgelopen jaren ook veel informele speelruimte (zoals trottoirs, pleintjes en groen) verloren gegaan. De gevolgen van overgewicht bij jonge kinderen zijn groot. Te denken valt aan gewrichtsproblemen, kortademigheid, slaapstoornissen, huidproblemen en psychische problemen, maar ook aan het risico op hart- en vaatziekten, diabetes type 2, gedurende de rest van het leven. De oorzaak van overgewicht is kortweg te veel energierijk voedsel consumeren en te weinig energie verbruiken, los van een enkele uitzondering zoals stofwisselingsproblemen. De toenemende betekenis van bijvoorbeeld de auto en de overvloed aan goedkoop calorierijk eten zijn ontwikkelingen die voor de gehele samenleving gelden. Desondanks komt overgewicht niet onder alle groepen in de samenleving in gelijke mate voor. De kans dat een kind overgewicht heeft, wordt in belangrijke mate beïnvloed door verschillende achtergrondkenmerken van de ouders. Een laag opleidingsniveau, een lage sociaal-economische status en een niet Nederlandse achtergrond vergroten de kans dat een kind te zwaar is (De Wilde e.a., 2009; Shrewsbury & Wardle, 2008). Los van deze individuele achtergrondkenmerken zijn er ook aanzienlijke verschillen in de kansen op overgewicht tussen verschillende woonwijken. Naast de concentratie van bewoners met lage sociaal-economische status, heeft vermoedelijk de ruimtelijke inrichting een belangrijk effect op de mate waarin deze lichamelijke activiteiten aanmoedigt of juist ontmoedigt. Te denken valt aan een omgeving waarin niet veilig kan worden buiten gespeeld. Het blijkt dan ook dat in veel Nederlandse herstructureringswijken veel kinderen wonen die te kampen hebben met overgewicht. Gewogen caseselectie Onderzoek naar de relatie tussen lichamelijke activiteit en de inrichting van de leefomgeving is niet eenvoudig. Enerzijds is het een uitdaging om de (veranderingen in de) lichamelijke activiteit in termen van frequentie, duur, intensiteit, type activiteit en locatie van kinderen goed te meten. En anderzijds is het een uitdaging om gevonden verschillen in gedrag van bewoners tussen wijken te verklaren aan de hand van verschillen in de ruimtelijke inrichting: het is moeilijk andere mogelijke invloeden uit te sluiten, zoals interventieprogramma s die in specifieke wijken worden georganiseerd. Beide methodologische problemen worden ingewikkelder wanneer, zoals dit longitudinale onderzoek beoogt, quasi experimenteel wordt onderzocht welk effect ruimtelijke veranderingen in wijken hebben op het ruimtelijke gedrag van de bewoners. Jessop (2006) geeft aan dat het belang van de ruimtelijke context voor het menselijk handelen heel bepalend is. Elke wijk is uniek en beïnvloedt op haar eigen unieke wijze het gedrag van haar bewoners. Om generieke uitspraken te kunnen doen over de rol van omgeving voor bewegen is in dit onderzoek in niet minder dan tien verschillende onderzoekswijken op twee momenten kwantitatief onderzoek uitgevoerd. Op die manier kan terdege worden nagegaan in welke mate de verschillen in bewonersgedrag daadwerkelijk samenhangen met verschillen in ruimtelijke inrichting tussen wijken. Belangrijke selectiecriteria in deze tien casestudies waren een spreiding in typen wijken qua bebouwingswijze (zowel voor- als naoorlogs) en de bereidheid van minimaal twee in de wijk gelegen reguliere basisscholen om aan het onderzoek deel te

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 243 nemen. Het belangrijkste selectiecriteria hangt samen met het doel van dit quasi experimentele onderzoek om een antwoord te vinden op de vraag of in de loop van de tijd onder invloed van ruimtelijke verandering de lichamelijke activiteit verandert. Om deze vraag te kunnen beantwoorden is het nodig een zo goed als mogelijk (gerandomiseerd) gecontroleerd experiment op te zetten. Het wetenschappelijk verantwoord monitoren en evalueren van natuurlijke experimenten in bestaande woonwijken is een grote uitdaging. Bij de caseselectie zijn om die reden binnen elke stad twee, op grond van bebouwingswijze en bevolkingssamenstelling, vergelijkbare wijken geselecteerd. In elke stad werd een experimentwijk en een controlewijk geselecteerd. Voor de experimentwijk bestonden bij aanvang van het onderzoek concrete plannen voor de aanpak van de sociale en fysieke omgeving op basis van de 50-wijkenaanpak (Ministerie van VROM, 2003). Bij aanvang van het onderzoek was daarom de verwachting dat in deze experimentswijken meer maatregelen zouden worden genomen (op gebied van bijvoorbeeld bebouwing, infrastructuur en/of groenvoorzieningen) dan in de controle wijken. De vijf prioriteitswijken en vijf controlewijken die aan het onderzoek hebben deelgenomen, zijn weergegeven in figuur 1. In dit onderzoek zijn zowel cross-sectionele als longitudinale analyses uitgevoerd. Bij cross-sectioneel onderzoek gaat het om het vergelijken van verschillende cases op één meetmoment. Bij longitudinaal onderzoek worden verschillende momenten in de tijd met elkaar vergeleken, er is dus sprake van een voor- en nameting. Figuur 1 Onderzoekswijken per stad Stad Prioriteitswijk Controlewijk Amersfoort Randenbroek-Schuilenburg Liendert Haarlem Delftwijk Molenwijk Hengelo Berflo-Es Wilderinkshoek-Tuindorp Rotterdam Spangen Nieuwe Westen Schiedam/Vlaardingen Groenoord Holy-Zuid De fysieke-ruimtelijke kenmerken van de wijk zijn zo objectief mogelijk in kaart gebracht zowel in 2004 bij de eerste meting als bij de nameting in 2008. De kenmerken zijn geïnventariseerd met behulp van Geografische Informatica Systemen (GIS). Tevens is op beide meetmomenten de fysieke leefomgeving door twee observatoren in kaart gebracht met behulp van een checklist (de TNO wijkscan). De checklist bestaat uit een item over de algemene indruk van de beweegvriendelijkheid van de wijk en zeven subschalen, namelijk bebouwing, sportaccommodaties, openbare ruimte en groenvoorzieningen, groen en water, straten, verkeersveiligheid en straathygiëne. Al lopend door de stadswijken door twee observatoren zijn de verschillende wijkkenmerken geïnventariseerd (Saelens e.a., 2003; De Vries e.a., 2005). Op basis van eerdere onderzoeken kan de verwachting worden uitgesproken dat de aanwezigheid van trottoirs, fietspaden en oversteekplaatsen, maar ook van sport- en speelelementen een positief effect hebben op de mate waarin kinderen bewegen (Sallis e.a., 2001; Ridgers e.a., 2010). In dit onderzoek is vastgesteld of deze kenmerken ook in de Nederlandse context de belangrijkste omgevingskenmerken vormen. Beweging gemeten Beweging is in het hier gepresenteerde onderzoek onderzocht met behulp van de dagboekmethode. Hoewel bekend is dat deze methode meer betrouwbare resultaten oplevert dan een vragenlijst, kan ook bij gebruik van de dagboekmethode een overschatting van activiteitsniveau worden verwacht. In het huidige onderzoek is de dagboekmethode toegepast in een longitudinaal design waardoor ontwikkelingen in de tijd zichtbaar worden als gevolg van veranderingen in de wijken. Binnen elke wijk is vervolgens op dezelfde wijze in hetzelfde jaargetijde de lichamelijke activiteit gemeten. De voormeting is uitgevoerd van oktober 2004 tot en met januari 2005, de nameting van december 2008 tot en met maart 2009. De belangrijkste methode om de mate van activiteit in dit onderzoek vast te leggen zijn beweegdagboekjes. Er is bewust gekozen voor beweegdagboekjes omdat uit eerder onderzoek is gebleken dat deze methode goed toepasbaar is in een grote steekproef en meer betrouwbare resultaten oplevert dan een vragenlijst naar fysieke

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 244 activiteit. In aanvulling zijn in iedere stad interviews gehouden met groepjes van ongeveer vijf kinderen om de drijfveren en beweegredenen van kinderen te achterhalen om ergens al dan niet lichamelijk actief te zijn. In een subgroep (n=88) is gebruik gemaakt van objectieve methoden om lichamelijke activiteit te meten zoals via versnellingsmeters, GPS-meters en GIS (De Vries e.a., 2010c). Versnellingsmeters zijn kleine apparaten die worden gedragen op de heup om de mate van lichamelijke activiteit vast te leggen door het meten van de versnelling. In alle wijken is de lichamelijke activiteit van kinderen uit groep 3 tot en met 7 van in totaal twintig reguliere basisscholen zowel in 2004 (n=401) als in 2008 (n=292) een week lang in kaart gebracht met een beweegdagboekje en is hun lengte en gewicht gemeten (2004: n=1228; 2008: n=977). In het beweegdagboekje schreven de kinderen een week lang, samen met hun ouders, op wat en hoe lang ze iets hadden gedaan. Zowel activiteiten zoals fietsen, zwemmen en buitenspelen, als passieve activiteiten zoals televisie kijken, lezen en computeren werden genoteerd. Op basis van deze gegevens is onder andere berekend hoeveel minuten per dag de kinderen tenminste matig intensief bewogen in 2004 en in 2008, hoeveel minuten per dag zij buitenspeelden op beide meetmomenten en of zij voldeden aan de beweegnorm. Kinderen voldoen pas aan de beweegnorm wanneer ze dagelijks tenminste 60 minuten minimaal matig intensief bewegen. Bij matig intensief bewegen ga je sneller ademhalen, je hart gaat sneller kloppen en je krijgt het warm. Stevig wandelen en fietsen zijn bijvoorbeeld activiteiten die hieronder vallen. Het onderzoek is uitgevoerd in de leeftijdsgroep van zes tot en met elf jaar omdat deze leeftijdsgroep voor hun lichamelijke activiteit het meest afhankelijk is van hun directe woonomgeving (Wendel-Vos e.a., 2002). Jongere kinderen zijn voornamelijk afhankelijk van hun huis en huizenblok voor hun lichamelijke activiteit, terwijl kinderen ouder dan elf jaar ook buiten de wijkgrenzen lichamelijk actief kunnen zijn. Snelheidsbeperkende maatregelen De uitkomsten van de dagboeken geven een indicatie van de mate van lichamelijke activiteit van de deelnemers. Uit de resultaten kwam naar voren dat kinderen volgens de beweegdagboekjes in 2004 gemiddeld ongeveer 140 minuten en in 2008 ongeveer 143 minuten per dag tenminste matig intensief bewogen (figuur 2) (De Vries e.a., 2010c). Hiervan werd in 2004 45 en in 2008 43 minuten besteed aan buiten spelen (figuur 2). Op basis van deze data lijkt het zo te zijn dat de deelnemers voldoende lichamelijk actief waren. Toch blijkt dat in 2008 slechts 35 procent normactief was, dat wil zeggen minimaal 60 minuten per dag ten minste matig intensief actief was. Een verklaring hiervoor is dat de activiteit niet gelijk is verdeeld over de dagen van de week, terwijl het voor het behalen van de norm wel van belang is dagelijks de 60 minuten te overschrijden. Daarnaast moet bij deze resultaten ook worden aangemerkt dat ze gebaseerd zijn op de inschatting van de deelnemers. Het is de verwachting dat kinderen niet alle tijd die ze aangeven te besteden aan een lichamelijke activiteit daadwerkelijk lichamelijk actief zijn. We kunnen er vanuit gaan dat de ingeschatte tijd een overschatting van het activiteitenniveau zal Figuur 2 Gemiddeld aantal minuten per dag matig intensief actief bewegen in totaal en matig intensief buitenspelen in 2004 en 2008 250 200 150 100 50 0 matig intensief actief Minuten per dag 2004 (n=401) 2008 (n=292) matig intensief buitenspelen

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 245 zijn. Aangezien dezelfde methode echter twee maal gebruikt is kunnen de resultaten wel goed dienen om een vergelijking over de tijd te maken. A priori werd verondersteld dat de mate van lichamelijke activiteit in prioriteitswijken meer zou toenemen over de tijd dan in de controlewijken. Dit bleek niet het geval. In sommige prioriteitswijken is de lichamelijke activiteit tussen 2004 en 2008 toegenomen, terwijl deze in andere juist is afgenomen. Ook in de controlewijken is een gevarieerd beeld van de lichamelijke activiteit te zien. Tussen 2004 en 2008 is zowel in een aantal prioriteitswijken als in een aantal controlewijken het woningaanbod veranderd, vooral door sloop en nieuwbouw en renovatie van woningen. In sommige wijken is tevens geïnvesteerd in sport- en speelvoorzieningen, de verkeersinfrastructuur en de leefbaarheid. In figuur 3 is weergegeven welke veranderingen in de wijken hebben plaatsgevonden tussen 2004 en 2008. Gezien de verschillen tussen de wijken en het feit dat er geen duidelijk verschil was in de aanpassingen in de fysieke leefomgeving tussen prioriteits- en controlewijken, zijn de tien onderzoekswijken in de verdere analyses samengenomen. Uit de longitudinale analyses, waarin de samenhang tussen veranderingen in de fysieke leefomgeving en de lichamelijke activiteit van kinderen over de tijd werd bekeken, kwam naar voren dat vooral de verbeteringen in de verkeersinfrastructuur een positief effect had op de lichamelijke activiteit van kinderen. Zo zijn kinderen uit wijken waar tussen 2004 en 2008 minder kruispunten zijn geobserveerd, tussen 2004 en 2008 gemiddeld 11 minuten per dag meer gaan besteden aan buitenspelen. Voor wijken waar minder hard rijdende auto s/motoren zijn geobserveerd werd gemiddeld 22 minuten meer buiten gespeeld per dag. Aangezien de groepen kinderen per wijk klein zijn, kunnen dergelijke uitspraken niet gedaan worden voor individuele steden of wijken. Deze bevindingen sluiten aan bij de uitkomsten van de cross-sectionele analyses. Uit deze analyses komt eveneens naar voren dat niet zozeer de aanwezigheid van groen en sport- en speelvoorzieningen samenhan- Figuur 3 Veranderingen in kenmerken van de fysieke omgeving per onderzoekswijk tussen 2004 en 2008 (kwalitatieve informatie van gemeentes) Prioriteitswijken Randenbroek-Schuilenburg x x x Delftwijk x x Berflo-Es x x x Spangen x x x Groenoord x x x Controlewijken Liendert x x x Molenwijk x x x x Wilderinkshoek-Tuindorp Nieuwe Westen x x x x gen met de lichamelijke activiteit van kinderen, maar veeleer de verkeersinfrastructuur, zoals de aanwezigheid van trottoirs, fietspaden, oversteekplaatsen (met verkeerslicht), verkeerslichten, parkeerplaatsen en rotondes (De Vries e.a., 2010b). De achterliggende reden van deze uitkomsten zou kunnen zijn dat de bereikbaarheid van groen en sport- en speelvoorzieningen via een veilig wegennetwerk voor voetgangers en fietsers een belangrijkere determinant van de lichamelijke activiteit van kinderen lijkt dan de aanwezigheid van deze voorzieningen. Daarnaast biedt de verkeersinfrastructuur zelf ook (informele) ruimte voor bewegen. Het verbreden van stoepen kan bijvoorbeeld enerzijds zorgen voor een verbeterde toegankelijkheid van formele speelplekken, maar brede stoepen kunnen ook worden gebruikt om op te spelen. De focus in de huidige studie was op het effect van fysieke maatregelen. Uiteraard is daarbij niet uit te sluiten dat Sport- en speelvoorzieningen Natuurlijke elementen Verkeersinfrastructuur Holy-Zuid x x x x Buurtkenmerken Sociale veiligheid Leefbaarheid

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 246 Foto's: Marcel Heemskerk sommige niet-fysieke veranderingen, of andere variatie (bijvoorbeeld sociaal-demografisch) een effect op de uitkomsten heeft gehad. Een betere verkeersinfrastructuur Op basis van de longitudinale en cross-sectionele analyses kan een aantal aanbevelingen worden geformuleerd. Het belangrijkste advies is om bij het (her) inrichten van wijken meer aandacht te besteden aan het creëren van goede en veilige wandel- en fietsverbindingen naar scholen, sport- en speelvoorzieningen en andere bestemmingen en daar waar nodig snelheidsbeperkende maatregelen toe te passen. Hierbij kan het STOP-principe gehanteerd worden: voorrang voor Stappers en Trappers, daarna het Openbaar vervoer gevolgd door het Privé-vervoer (Engbers e.a., 2010). Voorbeelden van snelheidsbeperkende maatregelen zijn: het plaatsen van verkeersdrempels, het aanleggen van autoluwe of autovrije zones rondom scholen, woonerven in woonwijken en wegversmallingen. Voor vervolgonderzoek Hoewel in het onderzoek vooraf twee typen wijken geselecteerd waren, bleek achteraf dat de verschillen tussen de wijken minder expliciet waren dan gehoopt. Het onderscheid betrof de prioriteitswijken waarin herstructurering van de fysieke en sociale omgeving stond gepland en de controlewijken zonder herstructureringsplannen. In alle wijken zijn tussen 2004 en 2008 in meer of mindere mate veranderingen opgetreden. Hoewel bij veldonderzoek altijd sprake is van een minder gecontroleerde setting, is het voor de toekomst aan te bevelen de effecten van nog geplande veranderingen gericht op de beweegvriendelijkheid van de fysieke omgeving frequenter en op een hoger detailniveau te meten (bijvoorbeeld op buurt-, straatof huizenblokniveau). Hierbij kan gedacht worden aan een meting direct vóór en meerdere metingen ná bijvoorbeeld het aanleggen van oversteekplaatsen met verkeerslichten rondom scholen, het aanleggen van een nieuwe speelplek of een aangepast schoolplein en het doorvoeren van snelheidsbeperkende maatregelen. Zoals eerder vermeld zijn tussen 2004 en 2008 vooral veranderingen in het woningaanbod doorgevoerd. Aangezien de veranderingen van sport-, speel-, en groenvoorzieningen in de meetperiode zeer beperkt waren en vaak pas later in de herstructureringsplannen stonden gepland kunnen we nog geen uitspraken doen over de invloed van deze voorzieningen. Ook kan het zijn dat het effect van verbeteringen in deze voorzieningen pas zichtbaar wordt als aan de randvoorwaarde van een goede bereikbaarheid is voldaan. Dit pleit voor het continueren van het onderzoek in de tien onderzoekswijken met aandacht voor kwan-

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Inzetten op beweegvriendelijke wijken werkt! P. 247 titatieve én kwalitatieve veranderingen in de fysieke leefomgeving. Concluderend kan worden gesteld dat kinderen in 2004 en 2008 dezelfde mate van lichamelijke activiteit rapporteren; namelijk ruim 2 uur per dag. Door het gebruik van de dagboekmethode mag worden verwacht dat er sprake is van een overschatting. Wanneer de ontwikkeling van het beweeggedrag over de tijd tussen de kinderen uit de verschillende wijken wordt vergeleken ondersteunen de huidige longitudinale analyses de uitkomsten van eerder (veelal) cross-sectioneel onderzoek. Hiermee wordt de bewijslast voor het belang van een goede infrastructuur en bereikbaarheid van voorzieningen in de wijk voor het faciliteren van fysieke activiteit door kinderen verstevigd. Een goede infrastructuur geeft enerzijds toegang tot formele sport- en speelplekken en kan anderzijds ook dienen als informele speelruimte. Sanne de Vries (sanne.devries@tno.nl), Jantine Slinger (jantine.slinger@tno.nl) en Dieuwke Schokker (dieuwke.schokker@tno.nl) werken als onderzoeker bij Expertisecentrum Lifestyle van TNO in Leiden. Frank Pierik (frank.pierik@tno. nl) werkt als onderzoeker bij expertisecentrum Earth, Environmental and Life Sciences van TNO in Utrecht. Literatuur Engbers, L.H., S.I. de Vries & F.H. Pierik (2010) Criteria beweegvriendelijke omgeving, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden Gezondheidsraad (2003) Overgewicht en obesitas, Gezondheidsraad, Den Haag Gezondheidsraad (2010) Beweegredenen. De invloed van de gebouwde omgeving op ons beweeggedrag, Gezondheidsraad, Den Haag Hurk, K. van den, P. van Dommelen, S. van Buuren, P.H. Verkerk & R.A. Hirasing (2007) Prevalence of overweight and obesity in the Netherlands in 2003 compared to 1980 and 1997, Arch Dis Child, jg. 92, nr. 11, p. 992-995 Jessop, B. (2006) Spatial Fixes, Temporal Fixes, and Spatio-Temporal Fixes, Department of Sociology, Lancaster University, Lancaster Kemper, H.C.G., W.T.M. Ooijendijk & M. Stiggelbout (2000) Consensus over de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, TSG, jg. 78, nr. 3, p. 180-183 Ministerie van Verkeer en Waterstaat (2009) Mobiliteitsonderzoek Nederland 2008. Tabellenboek, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Den Haag Ministerie van VROM (2003) Selectie 56 prioriteitswijken, Ministerie van VROM, Den Haag Ridgers N.D., S.J. Fairclough & G. Stratton (2010) Variables associated with children s physical activity levels during recess: the A-CLASS project, International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, jg. 7, nr. 1, p. 74 Saelens, B.E., J.F. Sallis, J.B. Black & D. Chen (2003) Neighborhood-based differences in physical activity: an environment scale evaluation, American Journal of Public Health, jg. 93, nr. 9, p. 1552-1558 Sallis, J.F., T.L. Conway, J.J. Prochaska, T.L. McKenzie, S.J, Marshall & M. Brown (2001) The association of school environments with youth physical activity, American Journal of Public Health, jg. 91, nr. 4, p. 618-620 Schonbeck, Y. & S. van Buuren (2010) Factsheet Resultaten Vijfde Landelijke Groeistudie, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden Shrewsbury, V. & J. Wardle (2008) Socioeconomic status and adiposity in childhood: a systematic review of cross-sectional studies 1990-2005, Obesity (Silver Spring), jg. 16, nr. 2, p. 275-284 Tudor-Locke, C., B.E. Ainsworth, L.S. Adair & B.M. Popkin (2003) Objective physical activity in Filipino youth stratified by commuting mode to school, Medicine & Science in Sports & Exercise, jg. 35, nr. 3, p. 465-471 Vries, S.I. de (2009) Activity-friendly neighborhoods for children: measurement of physical activity and environmental correlates, Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam, De Bink, Leiden Vries, S.I. de, I. Bakker, K. van Overbeek, N. Boer & M. Hopman-Rock (2005) Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden Vries, S. de, A. Chorus & M. Verheijden (2010a) Bewegen in Nederland: jeugdigen van 4-17 jaar, V.H. Hildebrandt, A.M.J. Chorus & J.S. Stubbe (red.), Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009, De Bink, Leiden, p. 57-76 Vries, S.I. de, M. Hopman-Rock, I. Bakker, R.A. Hirasing & W. van Mechelen (2010b) Built environmental correlates of walking and cycling in Dutch urban children: results from the SPACE study, International Journal of Environmental Research and Public Health, jg. 7 nr. 5, p. 2309-2324 Vries S.I. de, J. Slinger, D.F. Schokker, J.M.A. Graham & F.H. Pierik (2010c) Beweegvriendelijke stadswijken voor kinderen; resultaten van een quasiexperimenteel onderzoek, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden Wendel-Vos, G.C.W., A.J. Schuit & J.C. Seidel (2002) De gevolgen van beleidsmaatregelen uit de Nota Wonen op bewegingsarmoede in Nederland. Onderdeel van de gezondheidseffectrapportage Mensen wensen gezond wonen, RIVM, Bilthoven Wilde, J.A. de, P. van Dommelen, B.J. Middelkoop & P.H. Verkerk (2009) Trends in overweight and obesity prevalence in Dutch, Turkish, Moroccan and Surinamese South Asian children in the Netherlands, Arch Dis Child, jg. 94, nr. 10, p. 795-800

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk P. 248 Arie Romein en Jan Jacob Trip Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk Maquettehal Faculteit Bouwkunde TU Delft (foto: Jan Jacob Trip)

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk P. 249 De laatste tien jaar lijkt iedere stad een creatieve stad te willen worden. Er gaapt echter een kloof tussen het academische debat en de beleidspraktijk, waarin steden zich voor een groot deel baseren op het werk van goeroes als Richard Florida en Charles Landry. Creatieve stadsbeleid is daarom vaak ad hoc en niet gericht op structurele groei en professionalisering van de creatieve sector. Dit artikel richt zich op de vraag hoe conceptuele inzichten met betrekking tot de creatieve stad kunnen worden vertaald in een werkbare, op de praktijk gerichte beleidsaanpak. Deze wordt vervolgens toegepast op de werklocatie van de auteurs, Delft. Uit de literatuur over de creatieve stad kan een drietal uitgangspunten voor creatieve stadsbeleid worden afgeleid (Trip & Romein, 2010). Twee benaderingen domineren daarbij zowel het academische debat als de beleidspraktijk. Ten eerste is er een op het productiemilieu gerichte benadering. Deze beschouwt de creatieve industrie als een normale economische sector, zij het met een aantal specifieke kenmerken: klein, maar cruciaal voor het innovatie- en concurrentievermogen van steden, en voor een groot deel gebaseerd op kleine bedrijven en face-to-face contacten (zie Scott, 2000; Kloosterman, 2010). De tweede benadering legt de nadruk op het consumptiemilieu (bijvoorbeeld Florida, 2002; Clark, 2004). Dit perspectief is enigszins omstreden, omdat het uitgaat van de veronderstelling banen volgen mensen. Steden moeten creatief talent aantrekken en bedrijven zullen volgen. Hoewel grotendeels gescheiden in literatuur en beleid, kunnen het creatieve productie- en consumptiemilieu in feite niet los van elkaar worden gezien, omdat werken, wonen en vrije tijd in de creatieve economie grotendeels met elkaar vervlochten zijn. Het eerste uitgangspunt is daarom dat de creatieve stad moet worden gezien als één geheel van productie- en consumptiemilieu. Een tweede uitgangspunt is dat creatieve stadsbeleid integraal is en alle relevante beleidsterreinen omvat. Het creatieve productie- en consumptiemilieu worden beide gekenmerkt door complexe en veranderende combinaties van stedelijke kwaliteiten (Markusen e.a., 2008). Om deze te ontrafelen kunnen drie typen stedelijke ruimte worden onderscheiden: namelijk fysieke ruimte (gebouwde omgeving, locatiepatronen van stedelijke functies, bereikbaarheid), sociale ruimte (het netwerk van sociale interacties) en symbolische ruimte (de betekenis en het verhaal van plaatsen). Het creatieve productie- en consumptie milieu worden bepaald door plaatskwaliteiten die verband houden met deze drie soorten ruimte.

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk P. 250 Tabel 1 Analyseschema van de creatieve stad PRODUCTIEMILIEU CONSUMPTIEMILIEU fysieke kwaliteiten en prijzen van werkruimtes kwaliteiten en prijzen van woningen ruimte aanwezigheid van zakelijke dienstverlening aanwezigheid van voorzieningen voor aanwezigheid van kennisintensieve industrie huishoudens (kinderopvang, school, onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur winkels, sport, etc.) bereikbaarheid openbaar vervoer binnen stad diversiteit en dichtheid bebouwing kwaliteitsarchitectuur beschikbaarheid van woon-werkwoningen aanwezigheid van voorzieningen (amenities) sociale relatienetwerken gemengde bewonerssamenstelling ruimte (intern en extern aan creatieve industrie) creatieve ontmoetingsplaatsen (third places) levendigheid, street life multiculturaliteit (incl. samenwerking) tolerantie voor sociale diversiteit (incl. samenwerking) symbolische ruimte authentiek cultureel erfgoed verhaal / DNA van het gebied gevoel van verbondenheid (community) creatief imago Tenslotte: beleid is specifiek voor iedere stad en bouwt voort op wat er al is (Evans, 2009, p. 1032). Omdat veel van de bovengenoemde plaatskwaliteiten nauwelijks kunnen worden gepland of gereproduceerd, zeker niet binnen korte termijn, hangt het succes van een stad als creatieve stad mede af van het bestaan van een zeker potentieel. Voor het consumptiemilieu zijn steden met karakteristieke historische buurten, culturele voorzieningen, maar ook universiteiten of hogescholen in het voordeel, terwijl voor het productiemilieu een kritische massa van creatieve activiteiten en mensen van belang lijkt te zijn. Het bovenstaande resulteert in een analyseschema van de creatieve stad (tabel 1). Het schema zoals hier gepresenteerd is niet uitputtend, maar geeft een goede indruk van plaatskwaliteiten die relevant zijn voor de ontwikkeling van het creatieve productie- of consumptiemilieu. Veel plaatskwaliteiten zijn vooral van belang voor het productie- of het consumptiemilieu. Sommige, zoals diversiteit, bereikbaarheid en levendigheid, zijn echter voor beide typen milieus van belang. Dit schema vormt het uitgangspunt voor de hierna volgende analyse van de creatieve economie van Delft. Die is gebaseerd op een onderzoek in opdracht van de Gemeente Delft (Romein & Trip, 2009). De gekozen benadering bestaat uit drie stappen: ten eerste wordt Delft gepositioneerd en worden de plaatskwaliteiten geoperationaliseerd. Vervolgens benoemen we de plaatskwaliteiten aan de hand van sterke en zwakke punten en tenslotte formuleren we een aantal beleidsopties.

Jg. 44 / Nr. 4 / 2011 Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk P. 251 Tabel 2 Sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen van Delft als vestigingsplaats voor creatieve bedrijven sterk bebouwde omgeving binnenstad gevoelsmatige verbondenheid van creatieve ondernemers met Delft beschikbaarheid van formele relatienetwerken relatie met hoger onderwijs instroom jong creatief talent ligging tussen Rotterdam en Den Haag zwak onvoldoende betaalbare geschikte bedrijfsruimte geen creatief imago onvoldoende betaalbare geschikte woonruimte algemene autobereikbaarheid/congestie a.g.v. bouwprojecten parkeren museaal karakter binnenstad weinig grote spelers of trekkers in creatieve sector onvoldoende fysieke kwaliteit van TU campus kansen herontwikkeling bedrijfsruimte voor creatieve industrie meer openheid vanuit TU Delft naar creatieve industrie bedreigingen stad weet jong creatief talent (afgestudeerden) niet vast te houden beleid groeit niet mee met groei creatieve sector en creatieve bedrijven Creatieve stad Delft? Twee opvallende kenmerken van Delft zijn hier van belang. De stad is de thuisbasis van een aantal belangrijke onderzoeks- en onderwijsinstellingen. Deze zijn met name de TU Delft en de Nederland Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO). De groeiende kenniseconomie kon een gedeelte van het werkgelegenheidverlies in de maakindustrie compenseren, maar is in beperkte mate aan de stad verbonden. Zo woont maar een klein deel van de nieuwe kenniswerkers in Delft (Knight, 1993). De TU Delft en TNO zijn beide geconcentreerd ten zuiden van de binnenstad. Die binnenstad zelf is levendig en pittoresk en vormt een belangrijke locatie voor creatieve bedrijven en culturele activiteiten. Maar de binnenstad is ook duur, grotendeels beschermd en voor sommige mensen te veel een openluchtmuseum. De creatieve industrie in Delft telt meer dan 2.200 banen (cijfers per e-mail verkregen van Bedrijfsregister Haaglanden, 2009). Dat is 4,7 procent van de totale werkgelegenheid, ongeveer gelijk aan het Nederlandse gemiddelde, maar duidelijk hoger dan bijvoorbeeld Den Haag (3,7 procent). De sector bestaat voor het grootste deel uit kleine tot zeer kleine bedrijven. De belangrijkste sector is de creatieve zakelijke dienstverlening, waaronder veel architecten en ontwerpers; dit hangt samen met de grote faculteiten Bouwkunde en Industrieel Ontwerpen van de TU Delft. Veel Delftse creatieve ondernemers en werknemers hebben hier gestudeerd en onderhouden nog steeds relaties met de universiteit door het aanbieden van stageplaatsen, het geven van gastcolleges en het werven van personeel. Kansen en bedreigingen De analyse van het creatieve productie- en consumptiemilieu in Delft is gebaseerd op een reeks interviews met creatieve ondernemers. Hen is gevraagd plaatskwaliteiten uit tabel 1 te benoemen als sterk, zwak of neutraal vanuit het perspectief van hun eigen bedrijf en om aan te geven welke kansen en bedreigingen zij zien voor de creatieve economie van Delft. Tabel 2 toont het resultaat hiervan. Belangrijke sterke punten van Delft zijn de historische binnenstad, het woonklimaat, de centrale ligging in de regio en de sterke relaties tussen de creatieve sector en het hoger onderwijs, vooral de TU Delft. Een aantal meer praktische aspecten wordt daarentegen als zwak beoordeeld, zoals