AM: hoe houden we het beheersbaar?

Vergelijkbare documenten
Project Veenkoloniale AM precies in beeld. Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling: Europa investeert in zijn platteland.

Aardappelrassen. Bert Huizinga Jaap Grezel

Beheersing AM. AM beheersing met NemaDecide 20 februari Inhoud presentatie. Bemonstering 600 ml/ha: 180 steken/ha 1 steek = 3,3 ml = ca.

Toelichting op de lijst van in Nederland beschikbare aardappelrassen met bijbehorende resistentieniveaus voor aardappelmoeheid

Rassenvergelijkingsonderzoek en Rassenkeuzetoets zetmeelaardappelen 2016

PALLIFIT en het DNA van virulente aardappelcystenaaltjes

Achtergrondinformatie over het ontstaan van virulentere populaties van het witte aardappelcysteaaltje Globodera pallida

Aardappel als vanggewas voor aardappelcysteaaltjes

2018 WURKS: NemaDecide Geo plus

Schadewijzer. Vrijlevende- en wortelknobbelaaltjes in de akkerbouw

Sebastiaan ten Napel Wimjan Brasser Klaske Frietema

Groenbemesters en Pratylenchus in een bouwplan met zetmeelaardappelen

Mengsels van groenbemesters vereisen verstand van zaken

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Beheersing van aardappelmoeheid

Groenbemesters: zaaitijden en opbrengst

Aaltjeswijzer Herkenning en beheersing

Stengelaaltjes in de praktijk. Resultaten van interviews met vijf telers over de besmetting met stengelaaltjes

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Beheersing van aardappelmoeheid in de akkerbouw

NemaDecide Geo plus. akkerweb.eu

Vanggewas aardappel in de praktijk 2006

NIEUW Moderne aaltjesbestrijding

Aaltjes. in de aardappelteelt

Bespaar op kosten Phytophthora- en Alternariabestrijding op zand- en dalgrond.

Trichodorideaaltje: beheersbaar?

Aaltjesbestrijding (Nematodenbeheersing)

Bestrijdingsmaatregelen Aardappelmoeheid

Aardappelteelt. Docent: Muhtezan Brkić

Een aaltje is nooit alleen PPO AGV 23 januari 2014

landbouw en natuurlijke omgeving plantenteelt open teelten CSPE BB

Resistentie toets van aardappel tegen Meloidogyne Chitwoodi

Bemonsteren op aaltjes Doe het met regelmaat!

Groenbemesters Een vruchtbare investering

Protectie Akkerbouw. Mocap 15G is de beste remedie tegen ritnaalden en aaltjes. Mocap. Technische productinformatie voor effectieve gewasbescherming

Maatregelen ter beheersing van bodempathogenen

NemaDecide Bemonsteringen

beheersing aardappelmoeheid

Toelichting aanvraag AM onderzoek (1 juli juni 2018) op vrije grond.

Pootgoedvermeerdering zetmeelaardappelen

Informatie Besmetverklaring Aardappelmoeheid (AM)

Gewasbeschermingsplan 2014

Aaltjes in de bollenteelt

DE KEURING VAN POOTAARDAPPELEN

De bodem, opnieuw in balans

Groenbemesters i.h.k.v de PPS groen Van GLB plicht naar bodemkans!

Gewasbeschermingsmonitor

Ir Walter VAN ORMELINGEN

Groenbemesterkeuze bij schadelijke aaltjes in aardbei, prei, Chinese kool, peen, sla en asperge

Biologische grondontsmetting met groenbemesters onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten

L 156/12 Publicatieblad van de Europese Unie RICHTLIJNEN

Aardappelen in de lift?

Biologische grondontsmetting in roos Onderdeel van Koepelproject plantgezondheid bomen en vaste planten

Beheersing wortelknobbelaaltjes Hoe knobbelvrij te telen in de akkerbouw, vollegrondsgroententeelt, vaste plantenteelt en de bloembollenteelt?

Hét kiemremmingsmiddelen voor aardappelen en uien

Onderzoeksresultaten betreffende oorsprong en overleving van Erwinia. voor Expertisegroep Erwinia Friesland 13 december 2010.

Kansen voor NKG op zand

Groenbemesters Akkerbouw Bodem verbeteren is resultaat oogsten 2018

landbouw en natuurlijke omgeving plantenteelt open teelten CSPE BB

Oprukkende nematodesoorten: van identificatie naar beheersingsstrategie

Meer en beter gras van Eigen land met onze nieuwe graslandverzorgingsmachine

Effect van hennep op de populatiedichtheid van Pratylenchus penetrans

Meervoudige resistentie

Onderzoek naar de gevoeligheid van aardappelrassen voor kringerigheid, op percelen met Trichodorus primitivus besmet met tabaksratelvirus.

landbouw en natuurlijke omgeving plantenteelt open teelten CSPE KB

Workshop Voorjaarsproblemen

Groenbemesters Akkerbouw. Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Meloidogyne spp. Biologie en aanpak binnen NemaDecide2. Aaltjesgroepen. Wortelknobbelaaltjes

Reken af met duist in stappen

Groenbemesters Bodem verbeteren is resultaat oogsten

Voorkomen is beter dan genezen

landbouw en natuurlijke omgeving plantenteelt open teelten CSPE KB

Programma voor vandaag:

Johan van den Broek Delphy

Foto1. Dahlia s zijn ook waardplant voor M. chitwoodi.

LEVENDE BODEM. Natasja Poot

Inundatie voor pootgoedtelers ter bestrijding van aardappelcysteaaltjes (AM)

Genetisch gewijzigde aardappelen ter bestrijding van de aardappelziekte. met de medewerking van

Opbrengstmeting op rooiers en combines. Succesvol data oogsten voor een hogere opbrengst

Verbetering rendement suikerbietenteelt

Schadedrempel en vermeerdering van witte bietencysteaaltjes (Heterodera schachtii) bij partieel resistente rassen

Vanggewas. na maïs. Informatie en productenoverzicht. Lid van :

GROENBEMESTERS: VRIEND OF VIJAND? Masterplan Mineralenmanagement

Raseigenschappen. Alleen rhizomanierassen scoren beter. akkerbouw. Zaaien van suikerbieten.

Biopol Natural, naturally inventive. Product: AgriNema. donderdag 11 februari 2016 Biopol Natural 1

Schadelijke nematoden in de boomkwekerij

5.2.4 Rhizoctonia De ziekte. In deze paragraaf wordt verwezen naar foto s. Deze kunt u vinden op de website als bijlage bij

Handleiding 2014 voor Unitip online Unitip extern module

Valse meeldauw in zonnebloemen. Marjan de Boer, Suzanne Breeuwsma, Jan van der Bent, Rik de Werd en Frank van der Helm

Mycorrhiza. Test met Micosat

Trichodoriden: maatregelen om schade te. Elma Raaijmakers. Diverse soorten aaltjes

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

PCC HYGIËNEPROTOCOL RINGROT 2.2 RICHTLIJNEN POOTGOEDTELER

Teelthandleiding. 5.5 preventie van schade door winderosie

Rassenadvies Wintertarwe Midden-Nederland

Teelt Voederbieten en eiwithoudende gewassen

Een fundament onder de bodem. T.H. Been, C.H. Schomaker & L.P.G. Molendijk

Maatregelen voor het ontsmetten van tarragronden uit de landbouw

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD. betreffende de bestrijding van aardappelcysteaaltjes

Biologische grondontsmetting

Transcriptie:

AM: hoe houden we het beheersbaar? Aardappelmoeheid (AM) veroorzaakt opbrengstschade. Vooral dankzij hoogresistente rassen is het probleem lange tijd beheersbaar geweest. Maar de laatste jaren ontwikkelen zich virulentere populaties. Daardoor werken de resistenties van de huidige rassen soms minder goed dan voorheen. Dat is een serieuze bedreiging voor de (zetmeel)aardappelteelt en voor het rendement van de teelt. Het vraagt gerichte actie om de situatie beheersbaar te kunnen houden. Dat is de aanleiding om een AM-bedrijfsstrategie te formuleren. Dit document is bedoeld om telers handvatten te geven bij de aanpak van AM op het bedrijf. Het bevat adviezen om op bedrijfs- en perceelsniveau goede maatregelen te kunnen nemen voor een gezonde aardappelteelt. Het gehele pakket aan adviezen is een gedegen AMbedrijfsstrategie voor het eigen bedrijf. De ontwikkelde AM-bedrijfsstrategie is een van de onderdelen van het project Plan van Aanpak Aardappelmoeheid, gericht op de beheersing van AM. Het project is betaald uit de financiële reserves van Productschap Akkerbouw, die zijn overgegaan naar BO Akkerbouw. Dat geld is in het verleden al opgebracht door zetmeelaardappeltelers. Het project Plan van Aanpak Aardappelmoeheid is een initiatief van Avebe, de Stichting TBM, de LTO werkgroep Zetmeelaardappelen en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond. De AM-bedrijfsstrategie en de kennis om AM te bestrijden wordt verspreid door instanties als LTO Nederland, Brancheorganisatie Akkerbouw, Avebe, TBM, Innovatie Veenkoloniën en HLB. Ook teeltadviseurs van diverse partijen, zoals bijvoorbeeld Delphy of Agrifirm en vertegenwoordigers van aardappelveredelingsbedrijven of van fabrikanten van gewasbeschermingsmiddelen dragen deze kennis over. Hierna volgt allereerst meer informatie over AM en de huidige problematiek. Daarna volgen acht strategische onderdelen voor de AM-bedrijfsstrategie. Omdat deze punten zo belangrijk zijn, wordt daarna per onderdeel uitgelegd hoe de situatie nu is, welke adviezen de deskundigen geven en de overwegingen die bij die adviezen een rol spelen. AM-schade in zetmeelaardappelen Aardappelmoeheid wordt veroorzaakt door de aardappelcysteaaltjes, Globodera rostochiensis en Globodera pallida. AM kan veel opbrengst kosten. Een zware besmetting kan 25 tot 50 procent opbrengstderving geven. Dat kost de teler zo n 866 tot 1.732 brutoopbrengst per hectare. Een lage AM-besmetting kan 10 procent opbrengst kosten. Dan blijft er rond 346 per hectare liggen. Een goede combinatie van ras en perceel is belangrijk om de financiële schade van een AMbesmetting voor een groot deel te voorkomen. Het grondonderzoek, dat vaststelt of er een besmetting is en hoe zwaar de besmetting is, kost rond 100 per hectare. Is er een besmetting aanwezig, dan geeft een rassenkeuzetoets de teler inzicht in de rassen die bij de gevonden besmetting op dat perceel het meest resistent zijn en het beste rendement geven. De kosten daarvan bedragen ongeveer 300. Toegenomen virulentie op 15 procent van de percelen De afgelopen vijf jaar hebben zich virulentere AM-populaties ontwikkeld. Dat zijn populaties van Globodera pallida (Pa). In de praktijk blijkt de resistentie van de huidige zetmeelrassen soms niet meer voldoende om AM-besmetting te beheersen. De virulentere populaties werden in 2017 al op 10 tot 15 procent van de percelen in het noordoostelijk zand- en dalgrondgebied gevonden. Dat blijkt uit onderzoek van Stichting TBM en van vrijwillig perceelonderzoek door telers. Het HLB ziet ook dat het aantal percelen met virulentere AMpopulaties stijgt. Alleen vertrouwen op hoogresistente rassen is dus niet meer afdoende om AM te beheersen. De ontwikkeling van virulentere populaties en de verspreiding daarvan moet op alle fronten 1

worden aangepakt. Dat geeft tijd voor de ontwikkeling van nieuwe rassen die een hogere resistentie hebben voor deze virulentere populaties. Besmettingen op zetmeelpercelen nemen toe De afgelopen decennia hebben telers met succes hoogresistente rassen ingezet om de AMbesmettingen beheersbaar te houden op perceels- en bedrijfsniveau. Sterker nog, dankzij deze hoogresistente rassen nam het aantal besmette percelen af en ook de zwaarte van de besmettingen liet een dalende lijn zien. Tussen 1999 en 2010 halveerde het aantal besmette percelen in de TBM-monitoring. Bovendien nam het aantal percelen met een zware of zeer zware besmetting af van 55 procent tot minder dan 3 procent. Bij een zware of zeer zware besmetting bevat de grond meer dan 2.000 levende larven en eieren (LLE) per 200 cc grond. Sinds 2010 echter neemt het aantal monsters met besmettingen weer toe, met bijna 10 procent. Het aantal zware of zeer zware besmettingen is gestegen van 3 tot 12 procent. Zie onderstaande tabel. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Verloop AM besmettingsgraad TBM monitoring 2000-2016 nietaantoonbaar < 500 501-2000 2001-5000 > 5000 De stichting TBM brengt sinds 1999 de ontwikkeling van AM in het noordoostelijk zand- en dalgrond-gebied door monitoring in beeld. Dat gebeurt elk jaar op circa 150 bedrijven met zetmeelaardappel-teelt op ongeveer 750 hectare na de teelt van aardappelen. Vanaf 2013 stijgt het aantal zware of zeer zware AM-besmettingen. AM-besmettingen alle aardappelpercelen AM is een quarantaineziekte. Wie uitgangsmateriaal wil telen, krijgt een AM-vrijverklaring als in een officieel grondonderzoek geen AM is aangetoond. Is wel AM gevonden, dan volgt een besmetverklaring door de NVWA. Sinds 2012 voert de NVWA een AM-survey uit op 0,5% van het (niet pootgoed) aardappelareaal. In seizoen 2015/2016 is 1.476 hectare besmet verklaard. Het seizoen erna is dat met 272 hectare gestegen naar 1.748 hectare. In de jaren daarvoor schommelde dat rond 1.600 hectare. Het aantal percelen met een besmetting steeg van 644 in seizoen 2015/2016 naar 730 in vorig seizoen. In deze groep zitten ook 8 percelen (in totaal 28 hectare) die besmet zijn verklaard nadat aardappelverwerkende bedrijven hier tarragrond hadden gestort. In opdracht van de NVWA heeft de NAK de survey vorig jaar in twee delen gesplitst: consumptie- en zetmeelaardappelen. De reden hiervoor is de opmars van virulentere populaties in het zetmeelaardappelgebied. In deze categorie is op 19 percelen een besmetting met AM gevonden. In 11 hiervan gaat het om besmettingen met een opvallend hoog aantal cysten in de monsters van 400 ml per hectare. 2

Wachten op nieuwe resistente rassen Uiteindelijk is de meest duurzame oplossing het telen van rassen die een hoge resistentie hebben tegen de virulentere AM-populaties. Daar is de gehele aardappelsector in ons land bij gebaat. Er lijkt perspectief om rassen met die resistenties te ontwikkelen, maar veredeling is een kwestie van lange adem. Het kost zeker nog enkele jaren voordat het zover is. Op korte termijn moeten we het doen met de huidige rassen. In dat rassenpakket zitten verschillen in resistentie tegen de virulentere AM-populaties. Dat betekent dat op de korte termijn ook met rassenkeuze winst kan worden behaald. Een rassenkeuzetoets kan aangeven welk ras het beste past bij de AM-populatie in een perceel. Virulentere AM-populaties bedreigen de (zetmeel)aardappelteelt. Er is een gerichte aanpak van telers nodig om uitbreiding van deze populaties te beperken. De AM-bedrijfsstrategie voorziet hierin. Acht aandachtspunten AM-bestrijding De virulentere populaties bedreigen de zetmeelteelt. Inzet moet zijn om ze niet verder te laten uitbreiden. Niet binnen het perceel, niet binnen het bedrijf en niet buiten het bedrijf. Dat vraagt om een gerichte actie op diverse momenten, bij diverse keuzes en bij diverse activiteiten. De acht belangrijkste aandachtspunten van een gedegen AM-bestrijding zijn: 1) Bouwplan 2) Rassenkeuze 3) Grondonderzoek 4) Valplekken 5) Machines en tarragrond 6) Pootgoed 7) Bestrijding aardappelopslag 8) Vanggewassen Elk onderdeel wordt hierna verder uitgewerkt in een situatieschets, adviezen en overwegingen bij de adviezen. De acht AM-bestrijdingsmodules zijn tijdgebonden aan een bepaald moment van het kalenderjaar, waarbij de betreffende module specifieke aandacht verdient. Waar mogelijk is dit aangevuld met een paragraaf over kansrijke ontwikkelingen en onderzoek. 3

No. Strategie Jan. Feb. Mrt. Apr. Mei Jun. Jul. Aug. Sep. Okt. Nov. Dec. 1 Bouwplan x x x 2 Rassenkeuze x x x x x Rassenkeuze en chemische ondersteuning x 3 Grondonderzoek x x x x x 4 Valplekken x x 5 Machines en tarragrond x x x x x x x x x x x x 6 Pootgoed x x x x x 7 Bestrijding aardappelopslag x x 8 Vanggewassen x x x x x x x x 4

1 Bouwplan Situatieschets Het bouwplan op de meeste zetmeelbedrijven staat grotendeels vast: 1 op 2 zetmeelaardappelen, een kwart suikerbieten en een kwart graan. Bij invulling van het bouwplan is het rendement van de teelten uiteraard belangrijk. Het bedrijf moet tenslotte geld opbrengen. Niet alleen dit jaar, maar ook op langere termijn. Elke keuze die wordt gemaakt bij de invulling van het bouwplan, brengt meer of minder risico s op het overbrengen van plantenziekten en -plagen, zoals AM, met zich mee. Aardappelcysteaaltjes kennen een natuurlijke afbraak. In het jaar dat geen aardappelen worden geteeld, neemt het aantal levende cysten met ongeveer een derde deel af. Een ruimer bouwplan betekent dat het eerste jaar de besmetting afneemt tot 70 procent van de uitgangssituatie, het tweede jaar neemt die 70 procent weer met 30 procent af. 30 Procent van 70 is 21, dus is de besmetting na het tweede jaar 49 procent van de uitgangssituatie. Verruiming van het bouwplan verlaagt dus de besmettingsgraad. Grondruil of -huur is een mogelijkheid om het bouwplan te verruimen met behoud van het aardappelareaal. Gunstig voor de eigen percelen, maar ook gehuurde of geruilde grond kan besmet zijn met AM. Aardappelcysteaaltjes gedijen ook prima op opslagplanten. Op een perceel met aardappelopslag is de natuurlijke afbraak minder dan 30 procent. Is er veel opslag, dan kan zelfs vermeerdering plaatsvinden. Na slechte rooiomstandigheden kunnen veel opslagplanten voorkomen. De kans op slechte rooiomstandigheden neemt toe naarmate het geteelde ras later afrijpt en het perceel natter is. In graangewassen zijn opslagplanten moeilijk te bestrijden. In suikerbieten gaat het beter, maar is het doorgaans grotendeels handwerk. In maïs zijn minimaal twee bespuitingen nodig. AM kan worden overgebracht met pootgoed. Eigen vermeerderd pootgoed (TBM-pootgoed) kan een besmetting van het ene perceel naar de andere eigen percelen overbrengen. NAKgekeurd pootgoed is geteeld op een perceel dat na een officiële bemonstering AM-vrij is verklaard. Cysten met levende inhoud leiden tot een besmetverklaring. Hier een doorgedrukte cyste met eieren waarin de juvenielen te zien zijn. Adviezen Breng de fytosanitaire risico s van het bedrijf in beeld en stem keuzes daarop af, zodat de kans op het oplopen of het uitbreiden van een AM-besmetting minimaal is. Hiervoor is het noodzakelijk om de percelen systematisch te bemonsteren, zodat continu eventuele 5

besmettingen en besmettingsgraad in beeld zijn. Stem rassenkeuze en andere strategische keuzes daarop af. Eerst in beeld brengen wat zich afspeelt op basis daarvan vervolgstappen bepalen Bemonsteringsplan een zaak voor de lange termijn Overwegingen Nadat fytosanitaire risico s in kaart zijn gebracht, kunnen de vervolgstappen worden bepaald. Denk daarbij na over de volgende punten: Rassenkeuze en eventuele rassenkeuzetoets voor specifieke percelen Gewassenkeuze (opslagbestrijding) Saneren van percelen met een zeer zware AM-besmetting Samenwerking en grondruil met melkveehouderij (verruimen bouwplan) Waardecreatie laag salderend gewas (graan) door intensieve veehouderijtak (en daardoor financiële ruimte om het bouwplan te verruimen) Extensivering bouwplan en invulling arbeidsfilm buiten akkerbouwbedrijf Ambitie en toekomstperspectief ondernemer 6

2 Rassenkeuze Situatieschets Resistente rassen spelen de hoofdrol bij de AM-beheersing. Door een gerichte inzet is het besmettingsniveau in de noordoostelijke zand- en dalgronden voor 2010 sterk gedaald. De resistentie van rassen wordt uitgedrukt in Relatieve Vatbaarheid (RV). De RV geeft aan in welke mate AM zich kan vermeerderen op dit ras, vergeleken met de vermeerdering op een vatbaar ras. Aaltjes prikken alle rassen aan, maar hoe lager de RV, hoe minder cysten worden gevormd en dus hoe resistenter het ras is. Om het vergelijken van rassen eenvoudiger te maken, krijgen de rassen een score voor de resistentie (zie tabel). Maar de RV geeft een nauwkeuriger beeld dan de scores. De rassen met een RV lager dan 1 (score 9) zijn de hoogresistente rassen. Zij geven een reductie van de populatie van meer dan 80 procent. Omdat een bepaald deel niet is beworteld, is 100 procent doding niet haalbaar. Rassen en hun relatieve vatbaarheid en score volgens de door NVWA gepubliceerde lijst van beschikbare zetmeelaardappelrassen 2018 Ras Areaal (%) Ro1 Ro2,3 Pa2 Pa3 RV Score RV Score RV Score RV Score Seresta 20,8 0,5 9 7 0,1 9 1,6 8 Festien 13,8 0,5 9 0,13 9 0,5 9 0,3 9 Altus 12,4 9,3 6 15,2 4 0,2 9 0,1 9 Novano 11,8 0,01 9 3,5 7 1,70 8 0,8 9 Avarna 11,2 0 9 0 9 0,1 9 0,1 9 Axion 6,5 0,4 9 1,1 8 0,1 9 1 9 Aveka 6,0 1,4 8 2,3 8 0,1 9 0,4 9 Saprodi 5,1 0,04 9 0,22 9 0,17 9 0,14 9 Actaro 2,9 0,01 9 0,065 9 0,92 9 0,57 9 Supporter 2,5 0,0 9 0,04 9 0,02 9 0,075 9 Sarion 1,7 0,0 9 0,01 9 0,0 9 0,02 9 Stratos 0,7 0,0 9 0,7 9 0,1 9 0,1 9 Sofista 0,7 1,4 8 0,1 9 0,1 9 1,6 8 Aventra 0,6 0,0 9 0,0 9 0,5 9 0,5 9 Nomade 0,4 9 6 5 7 2,2 8 1 9 Allure 0,3 0,5 9 - - - - - - Symphony 0,2 0,47 9 2,52 8 0,1 9 0,2 9 Messina 0,1 0,0 9 0,1 9 0,2 9 0,4 9 Merano 0,1 0,0 9 0,1 9 03 9 0,7 9 Afname resistentie Let op: bovenstaande gegevens gelden alleen op percelen waar geen problemen zijn met virulentere AM-populaties! In de afgelopen vijf jaar hebben zich virulentere populaties van Globodera pallida ontwikkeld. De huidige rassen zijn tegen deze populaties minder resistent dan tegen de populaties zoals die voor 2010 voorkwamen. Oftewel, de virulentere populaties vermeerderen zich sterker dan je gezien de RV s van het geteelde ras zou verwachten. In welke mate de resistentie afneemt bij virulentere populaties, verschilt per ras. Als een perceel besmet is met een virulentere populatie, is een gerichte rassenkeuze belangrijk. De meest betrouwbare optie is om een grondmonster te nemen en een rassenkeuzetoets te 7

laten uitvoeren. In een rassenkeuzetoets worden knollen van verschillende aardappelrassen gekweekt in potjes met grond, waaraan aaltjes van het besmette perceel zijn toegevoegd. Dan blijkt in welke mate de aaltjes zich op de rassen vermeerderen. De teler krijgt een gericht rassenadvies voor het besmette perceel. Voor een goede opbrengst van zetmeelaardappelen is het gericht aanpakken van AM noodzakelijk. Rassenkeuze blijft de meest effectieve oplossing voor de aanpak van AM, ook bij de virulentere populaties. Kwekers hebben er alle vertrouwen in dat ze nieuwe rassen kunnen ontwikkelen met resistenties tegen die virulentere populaties. Dat gaat echter nog wel de nodige jaren duren. Adviezen Teel hoogresistente rassen als nog geen besmetting is gevonden of er een lage AMbesmetting aanwezig is. Besef dat het telen van rassen met een lage resistentie kan leiden tot explosieve groei van de AM-populatie. Baseer de rassenkeuze voor percelen waar zich onverwachte AM-problemen voordoen op basis van grondbemonstering en rassenkeuzetoets. Dan is de kans op opbrengstschade en sterke uitbreiding van virulentere populaties het kleinst. Gebruik bij een hoge besmetting rassen die zowel resistent als tolerant zijn. Tolerantie geeft aan in hoeverre bij een aardappelplant groeiremming optreedt door het binnendringen van jonge aaltjes in het wortelstelsel. Bij een zware besmetting geven tolerante rassen minder schade dan niet-tolerante rassen. In kaart brengen fytosanitaire risico s op bedrijfsniveau identificatie probleempercelen met AM risico s bouwplan analyse rassenkeuzetoets 8

Overwegingen De rassenkeuzetoets is op dit moment het meest praktische middel om op relatief eenvoudige en betaalbare wijze een advies te krijgen over de rassenkeuze voor een probleemperceel. Dat betekent niet dat er geen schade kan optreden. Kansrijke ontwikkelingen De ontwikkeling van nieuwe resistente rassen. Meer onderzoek naar de genetische achtergrond van AM-resistentie in aardappelen, want dat helpt aardappelkwekers om te werken aan rassen met resistentie tegen virulentere AM-populaties. Bekend is dat de wilde soorten aardappelen in Zuid-Amerika meer variatie in resistentiegenen bevatten dan onze rassen. Dat biedt kansen. Aan de andere kant kleven er risico s aan het materiaal uit die regio. Tenslotte komen onze huidige aaltjes ook vanuit dat gebied. Onderzoek naar de ontwikkeling van een nieuwe betrouwbare en betaalbare toets om de tolerantie van rassen te bepalen. Er zijn grote rasverschillen in tolerantie. Alle rassen worden aangeprikt, maar de schade is afhankelijk van het ras. Dat betekent dat bij een bepaald besmettingsniveau het ene ras meer schade heeft dan het andere ras. Toch zijn er nog geen betrouwbare gegevens die in een rassenlijst kunnen worden opgenomen, omdat de wetenschappelijke onderbouwing ontbreekt. Tot 2020 loopt een project om een betrouwbare en betaalbare methode te ontwikkelen voor het bepalen van tolerantie tegen G. pallida. 9

Rassenkeuze en chemische ondersteuning Situatieschets Met het huidige rassenpakket hebben telers vaak nog voldoende mogelijkheden om virulentere AM-populaties te beheersen. Rassen met een RV tot 10 binnen een 1 op 2 bouwplan (zonder aardappelopslag!) geven op de lange termijn geen toename van de populatie, ten minste als er geen verandering in virulentie optreedt. Tot een RV van 25 kan met ondersteuning van een halve dosering granulaat volvelds ook nog schadevrij geteeld worden. Deze illustraties komen uit NemaDecide. Dat programma geeft de mogelijkheid om de effecten van de verschillende rassen op de gevonden aaltjespopulatie te vergelijken, ook op langere termijn. Dat levert inzicht op en het is een hulpmiddel bij het maken van de juiste keuzes op perceelsniveau. In de illustratie van dit voorbeeld geeft de rode lijn de verwachte ontwikkeling van de aaltjespopulatie bij de 1 op 2 teelt van een hoogresistent ras aan. In jaren van aardappelteelt daalt de lijn door de resistentie, in jaren zonder aardappelteelt door de natuurlijke afbraak. De groene lijn geeft het verloop aan bij de teelt van een ras met een RV van 10. De populatie stijgt licht na de teelt, maar daalt in het jaar erna door natuurlijke afbraak. De blauwe lijn is een ras met een RV van 25. De natuurlijke afbraak compenseert net niet de opbouw door de matige resistentie. Bij dit ras is het gebruik van granulaat een aanrader. De paarse lijn geeft het effect van een halve dosering granulaat. Naast de populatieopbouw is ook belangrijk hoeveel schade het gewas ondervindt. In de figuur rechts is dat in beeld gebracht. Bij de rode optie (hoogresistent ras) neemt de schade snel af van bijna 10 procent naar 0 procent doordat de populatie snel afneemt. Bij de groene lijn daalt het in twee rotaties naar 4 procent, bij de blauwe lijn stijgt de schade naar bijna 20 procent. Deze getallen zijn voor elke besmetting en elk ras anders. NemaDecide kan voor elk perceel de gegevens doorrekenen en scenario s vergelijken. Het programma kan ook de gevolgen van (veel) opslag in beeld brengen. Adviezen Teel in een 1 op 2 bouwplan bij voorkeur rassen met een RV tot maximaal 10. Gebruik een halve dosering granulaat volvelds bij rassen met een RV tot 25 in een 1 op 2 bouwplan en teel het jaar erna weer een hoog resistent ras. Teel geen rassen met hogere RV dan 25 op de getoetste populatie. Houd rekening met de tolerantie van een ras, want tolerante rassen hebben minder chemische ondersteuning nodig dan gevoelige of weinig tolerante rassen bij dezelfde besmetting. 10

Bemonster regelmatig op een vast deel (tot 1 ha) van het perceel ter verificatie van de uitgestippelde strategie. Maak gebruik van NemaDecide om aardappelcysteaaltjes te beheersen. Surf naar www.nemadecide.com voor meer informatie over het adviessysteem voor de aanpak van nematoden. Het programma is als app beschikbaar op akkerweb.nl. Overwegingen Het gebruik van goede resistente rassen loont. Opbrengstschade blijft beperkt, terwijl het gebruik van granulaten niet altijd nodig is. Een volvelds toepassing van granulaat kost geld en gebruik van chemie kan een negatief imago opleveren van de teelt. Toepassing van granulaat in combinatie met het resistentieniveau van het aardappelras is vooral een bedrijfseconomische afweging van telers. De kosten en baten van gebruik van granulaat kunt u ook berekenen met NemaDecide of via het granulaatadviessysteem van HLB. 11

3 Grondonderzoek Situatieschets Aaltjesonderzoek is de sleutel in het beheersen van aaltjesproblemen. Bemonstering voorkomt niet alleen financiële schade, maar ook verdere verspreiding van virulentere AMpopulaties en dat is in het belang van de gehele zetmeelaardappelteelt en alle aardappeltelers. De aaltjespopulatie ontwikkelt zich. Dat is enerzijds afhankelijk van wat er op het perceel gebeurt, zoals de teelt van een ras met bepaalde resistenties. Aan de andere kant kan er altijd een besmetting van buitenaf op het perceel komen via bijvoorbeeld pootgoed of grond. Van elders van het bedrijf, of van buiten het bedrijf. Percelen die vrij bevonden zijn, blijven dat niet vanzelfsprekend en een besmetting met een bepaald pathotype kan in de loop van de tijd ook plaatsmaken voor een besmetting met een ander pathotype. Een verstandige aanpak van het aaltjesprobleem begint met grondonderzoeken. Dat brengt de AM-populaties op het bedrijf in beeld. Kies de rassen met de juiste resistenties. Voorkom verspreiding van aaltjes binnen het perceel of naar een ander perceel. Voorkom ook het binnenhalen van aaltjes van elders en blijf de situatie op de eigen percelen volgen. Daarvoor zijn op zijn tijd weer grondonderzoeken nodig. Telers kunnen hun percelen op AM laten bemonsteren door HLB, Isacert of Eurofins. Adviezen Stel een grondbemonsteringsplan op voor het gehele bedrijf. Ken de AM-situatie op elk perceel zodat uit de grondmonsters de veranderingen duidelijk zijn. Het is niet nodig elk perceel helemaal te bemonsteren en ook niet ieder jaar opnieuw. Focus vooral op de probleempercelen. Houd de kosten voor bemonstering goed in de gaten. TBM ontwikkelde een systematiek voor bemonstering. Die levert voldoende inzicht in de fytosanitaire risico s op het bedrijf. Bemonster percelen direct na de teelt om de AM-ontwikkeling van percelen in beeld te krijgen, zoals weergegeven in het stroomschema Vrijwillige AM-bemonstering zetmeelaardappelen (bijlage). Uitslagen van monsters in het najaar geven direct informatie voor goede keuzes in het volgende teeltseizoen en het tijdig bestellen van pootgoed. Bemonstering in januari of februari geeft een actueel beeld van de besmettingsgraad vlak voor het poten. Niet alleen van aardappelcysteaaltjes, maar ook van andere schadelijke aaltjes waar telers rekening mee moeten houden. Zo wordt duidelijk of toepassing van granulaten zinvol is en zo ja, in welke dosering. Dat voorkomt onnodige kosten of overbodige inzet van chemische middelen. Laat een soortbepaling uitvoeren als er niets bekend is van een perceel of als de AMbesmetting ineens toeneemt. Bij een rassenkeuzetoets is een soortbepaling standaard. Voer zo nodig een virulentietoets of een rassenkeuzetoets uit door het restant monster volledig te laten spoelen. De uit te voeren toets is afhankelijk van het aantal beschikbare levende larven en eieren gevonden in het deelmonster. Het resultaat van een rassenkeuzetoets (RKT) geeft informatie over welk ras op welk perceel past. Er kan gericht een ras met een laag RV worden geteeld. Overwegingen Opsporen van besmettingshaarden met de TBM-methode is volgens Wageningen University and Research (WUR) voldoende betrouwbaar en kostenefficiënt. De afdeling nematologie van WUR heeft verschillende bemonsteringsmethoden doorgerekend. Hierin is de bruikbaarheid van verschillende methoden om een besmettingshaard op te sporen onderzocht. 12

Bijlage: Schema Vrijwillige AM-bemonstering zetmeelaardappelen ADVIES: - per 5 ha, minimaal 1 monster van 1 ha grondmonster 2400 cc/ha deelmonster 200 cc Uitslag <500 LLE 500-2000 LLE >2000 LLE Restant monster ADVIES: - teelt van alle HR-rassen is mogelijk - opnieuw bemonstering na 2 teelten opspoelen Virulentie toets opspoelen Rassenkeuze toets ADVIES: - virulentiebepaling met Seresta + Festien - teel rassen op basis van uitslag virulentietoets - opnieuw bemonstering na volgende teelt LLE: levende larven en eieren ADVIES: - Rassenkeuzetoets met minimaal 1 ras uit de groepen 1 en 2 - Teel rassen op basis van de uitslag van de rassenkeuzetoets - opnieuw bemonstering na volgende teelt 13

Kansrijke ontwikkelingen Het Plan van Aanpak AM onderzoekt mogelijkheden voor de ontwikkeling van een bemonsteringsmethode om goed en relatief goedkoop in een vroeg stadium veranderingen in virulentie van AM-populaties te kunnen opsporen. Het is erg belangrijk om een afwijkende volveldbesmetting in een vroeg stadium te vinden om passende maatregelen te kunnen nemen. 14

4 Valplekken Situatieschets Sommigen aardappeltelers hebben ze nog nooit gezien, maar aardappelmoeheid en valplekken horen in de regel bij elkaar. Maar let op: de oorzaak van een valplek is niet per definitie een AM-besmetting. Want bijvoorbeeld natte plekken, zuurgraad van de grond, structuurproblemen of bemestingsfouten kunnen ook oorzaken zijn. Valplekken vallen vooral op net voor de sluiting van het gewas. De rijen wijken in de valplek nog van elkaar. Het gewas ontwikkelt ook trager. Het bloeit bijvoorbeeld nog niet als de rest van het perceel wel bloeit. Dat valt op. In de praktijk trekken achterblijvende plekken in het voorjaar na verloop van tijd weer bij. Wat extra bemesting ter plaatse kan daarbij helpen. Telers vinden niet vaak de karakteristieke AM-valplekken. De AM-besmetting is veelal gelijkmatig verdeeld over het perceel. De eerste officiële valplek: Katwijk 1941 Adviezen Controleer de aardappelgewassen rond half juni op valplekken. Zie je een valplek, graaf dan wat planten uit om te kijken of er cysten op de wortels zitten. Vanaf half juni zijn ze met het blote oog te zien. Laat onderzoeken of aardappelcystenaaltjes of vrij levende alen de oorzaak zijn van de valplek en welke populatie(s) hierbij een rol speelt/spelen. Is dit grondonderzoek negatief, voer dan een bemestingsonderzoek uit. Kansrijke ontwikkelingen De aardappel is een uitstekend vanggewas voor aardappelmoeheid. In het kader van het Plan van Aanpak AM wordt daarom een validatieproef uitgevoerd waarin aardappel als vanggewas wordt gecombineerd met andere vanggewassen tegen sommige vrij-levende aaltjes. De verwachtingen van deze proef zijn hoog, omdat de bodem een stevige boost krijgt, zeker als compost wordt toegevoegd. Als telers in plaats van het laagst salderende gewas in het bouwplan (gerst) twee opeenvolgende vanggewassen zaaien en ze extra compost toevoegen, kan dat een werkelijke bio bodem boost betekenen. In de jaren daarna is het verlies van het saldo aan gerst misschien wel veelvoudig te compenseren door extra opbrengst van aardappel- en bietenteelten. Om deze veronderstelling te toetsen, wordt het bio bodem boostmodel gevalideerd onder praktijkomstandigheden. 15

Half juni worden de cysten zichtbaar op het wortelstelsel. Gele cysten duiden op G. rostochiensis, witte cysten kunnen zowel G. rostochiensis als G. pallida zijn. 16

5 Machines en tarragrond AM is een grondgebonden ziekte. Het gaat dus gemakkelijk over via grond. Niet alleen van perceel naar perceel, maar ook van bedrijf naar bedrijf. Met een goede bedrijfshygiëne is dat voor een groot deel te voorkomen. Tarra-, zeef- en sorteergrond is vooral riskant. Het bevat een hogere concentratie cysten dan de bouwvoor waarop de aardappelen zijn gegroeid. Deze grond moet daarom worden verzameld en zeker niet onverwerkt naar een perceel worden teruggebracht. Situatieschets Cysten kunnen zich verspreiden door het verplaatsen van grond met machines, in aanhangende grond aan aardappelen of bieten en via verstuiving. Verplaatsing van tarra-, zeef- of sorteergrond is ook een risico. Er zijn vier routes: 1) Verplaatsing van grond tussen bedrijven. Grond van buiten het bedrijf is een groot risico. De grootste kans op het binnenhalen van grond van een ander bedrijf is via aanhangende grond aan machines. Machines van loonwerkers kunnen grond van buiten het eigen bedrijf meeslepen. Dat geldt ook voor eigen machines wanneer die zijn ingezet op een perceel dat niet elk jaar bij het bedrijf hoort. Denk aan grondruil en huurgrond. Een samenwerkingsverband met een andere akkerbouwer vormt ook een risico. Tenslotte kunnen ook vrachtwagens onbedoeld besmette grond meenemen. 2) Verplaatsing van grond tussen percelen binnen het eigen bedrijf. Binnen het eigen bedrijf kunnen aardappelcysteaaltjes eenvoudig van het ene perceel naar het andere perceel worden overgebracht via aanhangende grond aan de eigen machines of aan machines van derden (samenwerking, loonwerker). Ook kan dit via wind (verstuiving) plaatsvinden. Een derde belangrijke factor is het opslaan van aardappelen of bieten op een ander perceel dan waar ze zijn gegroeid. 3) Bedrijfsuitbreiding met gebouwen, machines of percelen van derden. Ook dit vergroot het fytosanitaire risico. 4) Tarragrond binnengehaald met de oogst van een product. Met oogstmachines, aardappelen en bieten (en andere rooivruchten) komt altijd grond mee, zeker onder natte rooiomstandigheden. In tarragrond zit een relatief hoge concentratie cysten. Bij het opslaan op het land of in de schuur en bij het afleveren van het product komt altijd tarra vrij. Risico s voor AM-insleep via grond zijn: Landwerk uitgevoerd door loonwerkers Vreemde gebouwen in gebruik Vrachtwagens op het erf van buiten het bedrijf Machines van derden in gebruik Samenwerkingsverband met collega-bedrijf Percelen in bruikleen of ruil Verstuiven van grond (zand-, dal- en zeer lichte zavelgrond) Adviezen Weet waar risico s op het verslepen van besmette grond liggen. Neem maatregelen om de risico s zo veel mogelijk te beperken. Schat de kans in dat AM in aanhangende grond aanwezig is en de kans dat aanhangende grond van buiten op het bedrijf achterblijft. Let wel: als het niet bekend is of er AM in de aanhangende grond aanwezig is, dan is het voor de eigen bedrijfshygiëne het best om er maar vanuit te gaan dat AM aanwezig is! Aanhangende grond aanwezig + AM in aanhangende grond verspreiding AM 17

Kies zo veel mogelijk voor eigen machines boven machines van derden. Maak machines grondvrij (bezemschoon) voordat ze op het bedrijf komen, doe dat ook als ze van het ene perceel naar het volgende gaan, bij voorkeur op het perceel waar de machine en dus de aanhangende grond vandaan komt. Bewerk AM-verdachte percelen als laatste, dat beperkt overbrenging van AM naar nietbesmette percelen. Let bij aanschaf van nieuwe machines op de mogelijkheden voor schoonmaken. Als aanhangende grond op het bedrijf achterblijft, verzamel deze grond dan en voorkom dat deze op het eigen perceel wordt gebracht. Ga verstuiven van grond tegen door inzaai van groenbemesters, gebruik van compost of papierpulp. Grof wegleggen van de grond beperkt het stuiven ook. Breng tarragrond terug naar het perceel van herkomst en voorkom daarmee verspreiding van AM-populaties naar een ander perceel. Verzamel tarragrond en behandel die net zoals bedrijfsvreemde grond om versleping van AM te voorkomen. Zorg voor een niet-agrarische bestemming voor deze grond of pak het rigoureus aan met het toepassen van inundatie van tarragrond. De grootste kans op het binnenhalen van grond van een ander bedrijf is via aanhangende grond aan machines. Machines van loonwerkers, zoals bietenrooiers kunnen grond van buiten het eigen bedrijf meeslepen. Overwegingen Onder tijdsdruk, zoals tijdens de oogst, is het een opgave om machines te reinigen als die van het ene perceel naar het volgende gaan. Daarom is het belangrijk om machines te (laten) ontwikkelen die zichzelf reinigen of gemakkelijker schoon te maken zijn. Dat zal tijd besparen en het komt tegemoet aan fytosanitaire wenselijkheid om zoveel mogelijk gesleep met grond te voorkomen. 18

Het kost extra tijd en dus geld als loonwerkers zorgen voor bezemschone machines, maar deze kosten wegen niet op tegen een AM-besmetting waartegen geen resistente rassen voorhanden zijn. Het is belangrijk om het achterblijven van grond zo veel mogelijk te voorkomen. Als dat toch gebeurt, verzamel dan deze achterblijvende (bedrijfsvreemde) grond. Zet het af buiten de landbouw of zorg dat een eventuele AM-besmetting wordt gesaneerd voordat de grond op het bedrijf wordt verspreid. Tarra levert fytosanitaire risico s op. Het moet op een goede manier worden verwerkt. Kansrijke ontwikkelingen Een kansrijke ontwikkeling is inundatie (onder water zetten) als middel om grond te ontdoen van cysten. Die grond kan bedrijfsvreemd zijn, maar kan ook eigen tarra- of zeefgrond zijn. Uit onderzoek blijkt dat inundatie gedurende 16 weken bij een minimumtemperatuur van 15⁰ C (zomerperiode) zeer effectief is. Het doodt AM en andere schadelijke organismen. Inundatie kan op het eigen bedrijf in een bassin of greppel bekleed met waterdichte folie. Belangrijk is dat de grond continu onder water staat. Na minimaal 16 weken inundatie kan de grond, als deze droog is, veilig naar het eigen perceel. Proefboerderij t Kompas in Valthermond onderzoekt in samenwerking met het HLB in 2018 hoe inundatie op praktische manier kan worden uitgevoerd. Dat het goed werkt, is al aangetoond. Het afdekken van tarragrond met folie werkt niet. 19

6 Pootgoed Situatieschets AM kan zich verspreiden met pootgoed. De zetmeelteler kan kiezen uit NAK-gekeurd pootgoed en uit pootgoed dat hij zelf een jaar heeft vermeerderd (TBM). NAK-gekeurd pootgoed wordt geteeld op percelen waarvoor een AM-vrijverklaring is afgegeven. Daardoor is de kans heel klein dat via NAK-gekeurd pootgoed AM het bedrijf binnenkomt. Hoewel het niet is uitgesloten. Door grondruil of huur van een perceel voor de teelt van zetmeelaardappelen kan de AMbesmetting zich ook buiten het eigen bedrijf verspreiden. Of andersom, als het TBMpootgoed op een huurperceel groeit, kan een nieuwe besmetting het bedrijf binnenkomen. Advies Laat percelen waarop u TBM-pootgoed wilt vermeerderen voor eigen gebruik, voorafgaand aan de teelt onderzoeken op AM. Stichting TBM betaalt de kosten van een AM-bemonstering van percelen bestemd voor eigen pootgoedvermeerdering in 2018. Na 2018 is een gedeeltelijke vergoeding van de kosten door Stichting TBM. Voor dit AMonderzoek geldt geen meldingsplicht en geen officiële besmetverklaring. Bij de uitslagen horen de volgende adviezen: 0 Levende Larven en Eieren (LLE)/200 cc: Niet aantoonbaar besmet In het onderzochte monster van 200 cc zijn geen levende larven en eieren van het aardappelcysteaaltje aangetoond. Voor de teelt van TBM-pootgoed is een perceel met een niet aantoonbare besmetting uiteraard het meest geschikt. 10-500 LLE/200 cc: Licht besmet Het monster is licht besmet met aardappelmoeheid. Meestal zijn dit restanten van eerdere AM-besmettingen, waarvan het besmettingsniveau is afgenomen door de teelt van hoogresistente rassen. Teelt van TBM-pootgoed is mogelijk. 501-2.000 LLE/200cc: Matig besmet Het monster is matig besmet. Teelt van pootgoed brengt het risico met zich mee dat AM wordt verspreid. Kies voor TBM-pootgoed indien mogelijk een minder risicovol perceel en laat een virulentiebepaling uitvoeren. 2.001-5.000/200 cc: Zwaar besmet Het monster is zwaar besmet met aardappelmoeheid. Het laatst geteelde ras is onvoldoende resistent geweest. Teelt van TBM-pootgoed is ongewenst. Kies hiervoor een perceel met een lager besmettingsniveau. Laat een virulentiebepaling uitvoeren en indien mogelijk een rassenkeuzetoets. > 5.000 LLE/200 cc: Zeer zwaar besmet Het monster is zeer zwaar besmet met aardappelmoeheid. Teelt van TBM-pootgoed is op dit perceel zeer ongewenst. Kies hiervoor een perceel met lager besmettingsniveau. Laat een virulentiebepaling uitvoeren en laat voorafgaand aan de volgende aardappelteelt een rassenkeuzetoets uitvoeren. 20

Cysten van Globodera rostochiensis verkleuren in diverse ontwikkelingsstadia van geel naar bruin. Bij Globodera pallida is er geen geelverkleuring, deze cysten verkleuren van wit naar bruin. Overwegingen TBM-teelt op percelen die niet aantoonbaar besmet zijn, geeft het minste risico op de verspreiding van AM. Gelukkig blijkt uit de eerste resultaten dat van de gekozen percelen voor de TBM-vermeerdering in 2018 ruim 55 procent niet aantoonbaar besmet is. Een jaar eerder was bijna 50 procent van de percelen niet aantoonbaar besmet. Er zijn dus nog voldoende percelen met een niet aantoonbare besmetting beschikbaar voor vermeerdering. Voor de bedrijfshygiëne is dat een groot voordeel. Kansrijke ontwikkelingen Stichting TBM stelt in 2019, naast een eigen bijdrage van telers, een gedeeltelijke bijdrage beschikbaar voor AM-bemonstering voor TBM-pootgoedvermeerdering. Surf voor aanvragen voor grondbemonstering van TBM-pootgoedpercelen naar http://aanvragengrondbemonstering.isacert.nl/ De resultaten van de vrijwillige bemonstering maken het mogelijk om de AM-situatie van TBM-pootgoedpercelen en de ontwikkeling ervan goed te kunnen volgen. Dat helpt telers om op een verantwoorde wijze een aanvullende beheersingsstrategie te ontwikkelen. Het is een belangrijke stap om onbewuste verspreiding van virulentere populaties te vertragen en/of te voorkomen. 21

7 Bestrijding aardappelopslag Situatieschets Aardappelopslag is een jaarlijks terugkerend probleem. In volggewassen als bieten en granen kunnen tot wel 400.000 aardappelplanten per hectare als onkruid voorkomen. Voor de ontwikkeling van AM-populaties is aardappelopslag een groot risico, ook bij minder planten per hectare. Vermeerdering op opslag kan groter zijn dan de natuurlijke afbraak van cysten in het jaar na de aardappelteelt. Opslag is beslist niet alleen een probleem in het eerste jaar na het aardappelgewas. Opslagplanten vormen nieuwe knollen, waardoor het probleem in het volgende jaar eerder toeneemt dan afneemt. Ook zaailingen kunnen een probleem vormen. In de teeltvoorschriften is een bestrijdingsplicht opgenomen. De maximale norm is twee planten per vierkante meter (20.000 planten per hectare) over een totale oppervlakte van 0,3 hectare. Bij die norm staat er eigenlijk een half aardappelgewas, met de bijbehorende AMvermeerdering. Advies Bestrijd aardappelopslag, want dat is cruciaal in de bestrijding van AM. Veel opslag betekent in feite een 1 op 1 aardappelteelt. Dan kunnen aaltjes zich heel snel vermeerderen. Overwegingen Zelfs een enkele aardappelplant kan na verscheidene jaren op dezelfde plek een virulentere AM populatie tot gevolg hebben. Door grondbewerking verspreidt die populatie zich over het perceel. Om AM-vermeerdering te voorkomen, moet aardappelopslag voor 21 juni dood zijn. Vorst is verreweg de beste vriend in het bestrijden van aardappelopslag. Helaas komt Koning Winter niet meer geregeld een handje helpen. Het lijkt erop dat we door klimaatverandering steeds vaker milde winters hebben. Dat betekent dat telers op een andere, en soms veel arbeidsintensievere en kostbare manier, moeten werken aan de bestrijding van aardappelopslag. Bijvoorbeeld met glyfosaat. Dat kan de nodige tijd kosten, maar is voor een schoon bedrijf absoluut noodzakelijk. Kansrijke ontwikkelingen? Het Plan van Aanpak AM voorziet ook in een demonstratie en verdere ontwikkeling van gerobotiseerde bestrijding van aardappelopslag. De technologische ontwikkeling staat niet stil en steeds betere sensortechnieken maken het mogelijk om individuele aardappelplanten te herkennen in een vegetatie van diverse soorten. Met een geautomatiseerde, plaatsspecifieke toepassing moet het in de toekomst mogelijk zijn om aardappelopslag in een ander gewas te kunnen bestrijden. Er is echter nog wel wat ontwikkelingswerk nodig voordat het zover is. Het Plan van Aanpak AM stimuleert bedrijven om op dit terrein samen te werken en marktgericht te innoveren om stappen te zetten op weg naar een gerobotiseerde aardappelopslag bestrijding. 22

8 Vanggewassen Situatieschets Telers kunnen een AM-besmetting saneren door het inzetten van vanggewassen. In de praktijk komt dat neer op een aardappelteelt die na 40 dagen dood moet zijn. De aaltjes laten zich lokken door de wortels van de aardappelplant, maar ze kunnen zich niet vermeerderen doordat het gewas wordt doodgespoten voordat ze cysten vormen. Op deze manier gaat het besmettingsniveau omlaag, vergelijkbaar met de teelt van een hoogresistent gewas. Een perceel of delen van een perceel kunnen naast de AM-besmetting ook een besmetting met vrijlevende alen bevatten. Een zware besmetting kan leiden tot opbrengstverliezen bij aardappelen en suikerbieten. Dan is er de mogelijkheid om na de aardappelen als vanggewas een tweede vanggewas (Tagetes of resistente bladrammenas) in te zaaien, in combinatie met een hoge compostgift. Na deze zogeheten bio bodem boost kan ook de besmetting met andere aaltjes sterk zijn teruggedrongen. Het toepassen van bio bodem boost is het telen van aardappelen als vanggewas en daarna een tweede vanggewas, zoals resistente bladrammenas, inzaaien in combinatie met een hoge compostgift. De besmetting met AM en andere aaltjes neemt daarmee sterk af. Adviezen Poot aardappelen (liefst een snel groeiend, hoogresistent en tolerant ras) als vanggewas om een perceel fytosanitair te saneren en AM te bestrijden. Zorg voor een regelmatige vlakvelds verdeling van de planten met een dichtheid van minimaal 9 planten per vierkante meter. De worteldichtheid van het vanggewas moet wel voldoende zijn om in één keer alle AM-cysten in de hele bouwvoor mee te nemen. Spuit de aardappelplanten 40 dagen na planten dood, dit is meestal vóór 21 juni, laat ze afsterven en werk het onder. Zaai vervolgens Tagetes of resistente bladrammenas in. Dan worden in één jaar ook het wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans), het bietencystenaaltje of het chitwoodi-aaltje (Meloidogyne chitwoodi) bestreden. 23

Overwegingen De aardappel is een uitstekend vanggewas voor AM. Er is een afname in de populatie aardappelcysteaaltjes mogelijk die vaak gelijkwaardig is aan chemische grondontsmetting. De maximale afname in de bovenlaag bedraagt 78 tot 92 procent bij een teeltduur van 37 tot 47 dagen. Dit is inclusief de sterfte die al van nature plaatsvindt in een niet-aardappeljaar. Teel daarom geen aardappel als vanggewas in het eerste jaar na een vatbaar aardappelras. Om lokking te laten plaatsvinden moet de bodemtemperatuur boven 10 ⁰ C zijn. Poot dus in warme grond, liefst voorgekiemd pootgoed, zodat het gewas de bouwvoor snel kan doorwortelen. In de pootgoedteelt is aardappel als vanggewas een erkend middel om een AM-besmetting op te ruimen. Het telen van aardappel als vanggewas is alleen toegestaan in het voorjaar. Kansrijke ontwikkelingen Op de proefboerderij in Valthermond liggen proeven met vanggewassen. De combinatie van het aardappelvanggewas met Tagetes wordt dit jaar beproefd. Dat lijkt een positief meerjarig effect te hebben op de opbrengst van aardappelen en bieten. De validatie van de bio bodem boost over meer jaren moet echter nog plaatsvinden. Andere aaltjes dan aardappelcysteaaltjes In Noordoost Nederland is al enige jaren ervaring met de bestrijding van het wortellesieaaltje (Pratylenchus penetrans) door de teelt van Afrikaantjes (Tagetes). Voorwaarde voor succes is dat de Afrikaantjes lang op het veld staan en dat kost een teeltjaar. Sommige telers zaaien Tagetes na een teelt van wintergerst om zo toch nog een opbrengst te hebben. Ook zijn er telers die het perceel braak laten liggen om in juni/juli Tagetes te kunnen zaaien. Voor een goed resultaat is een langere periode van veldbezetting door Tagetes nodig. Let op, Tagetes bestrijdt geen aaltjes die AM veroorzaken! Het Chitwoodi-aaltje (Meloidogyne chitwoodi) kan opbrengstverlies geven. Of chitwoodi ook gevolgen heeft voor de verwerking tot zetmeel, is niet bekend. Chitwoodi heeft veel waardplanten, maar er is een resistente bladrammenas. De teelt daarvan bestrijdt het aaltje, al zijn de resultaten wisselend. Het gewas moet goed groeien en voldoende lang op het veld blijven staan om de aaltjes te bestrijden. Let op, bladrammenas bestrijdt geen aardappelcysteaaltjes en doet dus niets in de AM-bestrijding! 24