AANVULLENDE INFORMATIE MAN OPBOUWRICHTLIJNEN
Deze aanvullende informatie wordt afwijkend gepubliceerd dan de regelmatige updatecycli als er belangrijke wijzigingen in de opbouwrichtlijnen plaatsvinden. Bij de volgende update worden de betreffende hoofdstukken overgezet naar de boekjes. INHOUD III. Chassis 5.5 Brandstoftanks 8.4 Extra verbruikers
5.5 Brandstoftanks Wanneer er voldoende ruimte beschikbaar is, kunnen brandstoftanks worden verplaatst en kunnen er extra brandstoftanks worden gemonteerd. Bij een groter volume moet erop worden gelet dat de wielen zo gelijkmatig mogelijk worden belast (zie hoofdstuk III Chassis, subhoofdstuk 2.2.7 Verschil in wielbelasting). Als de vorm van de tank wordt gewijzigd, moet de tankvlotter worden vervangen en moet het voertuig in bepaalde gevallen opnieuw worden geparametreerd door een servicevestiging van MAN. Het volgende overzicht moet hierbij in acht worden genomen: Tankvorm OUD Tankvorm NIEUW Vlotter vervangen? Parametreren noodzakelijk Opmerking Ja Ja Wijziging dwarsdoorsnede Ja Ja Wijziging dwarsdoorsnede Ja Nee Wijziging vulhoogte Ja Nee Wijziging vulhoogte Ja Nee Wijziging vulhoogte Ja Nee Wijziging vulhoogte Nee Nee Geen wijziging vulhoogte
Neem voor brandstoftanks met speciale vormen contact op met de desbetreffende fabrikant van deze brandstoftank. Als na de levering af fabriek andere of extra brandstoftanks worden gemonteerd, moeten de volgende wettelijke richtlijnen in acht worden genomen: - Zoals vermeld in artikel 7 Gebruikersinformatie van de richtlijn 2014/94/EU moet de gebruiker informatie ---------krijgen over de brandstof waarmee het voertuig mag worden gebruikt. De aanduiding moet overeenkomstig ---------de norm EN 16942:2016-12 Brandstoffen - Aanduiding van compatibiliteit met voertuigen - Grafische ---------beeldmerken bedoeld om consumenten te informeren worden uitgevoerd. De aanduiding moet in de buurt ---------van alle brandstofvulnippels van motorvoertuigen worden aangebracht. De informatie moet niet alleen op ---------het voertuig worden aangebracht, maar ook in de handboeken van de motorvoertuigen en bij de ----------- ---------voertuigdealers beschikbaar zijn. Informatie over de betreffende toegestane brandstoffen staat in het ---------instructieboekje. - Als het totale tankvolume toeneemt, dan is het extra tankvolume bij het passeren van een grens ----- ---------onderworpen aan de benzineaccijns/energiebelasting van het invoergebied. Dit geldt zowel voor wijzigingen ---------van voordat het voertuig op naam van de klant stond (bijv. bij de opbouwfabrikant) als voor wijzigingen ---------achteraf, als het voertuig al op naam van de klant staat. De klanten moeten hierover worden geïnformeerd. ---------Alleen brandstoffen in zogenaamde "hoofdtanks" (en brandstoffen in reservereservoirs tot een totale ---------hoeveelheid van 20 liter) kunnen belastingvrij worden vervoerd. Hoofdtanks zijn de brandstoftanks waarmee ---------het voertuig af fabriek is geleverd, maar niet de brandstoftanks die later door bijvoorbeeld een ---------- ---------opbouwfabrikant of door werkplaatsen zijn gemonteerd. - Zoals beschreven in de ADR-richtlijn mag het maximaal toegestane totale volume van 1500 l niet worden ---------overschreden. - De landspecifieke richtlijnen moeten bij wijzigingen in acht worden genomen. - VN-regeling nr. 34 Brandstoftanks De beschrijving van de werkwijze bij de eerste keer tanken van dubbele of meervoudige tanksystemen staat in het betreffende geldige instructieboekje van het voertuig of in de service-informatie (SI 545200). Aanwijzingen voor gebruik in de mijnbouw: Bij voertuigen met brandstoftanks van aluminium die worden gebruikt in de kolenmijnbouw of voor het transporteren van kolen, kan schade door corrosie ontstaan. De contactcorrosie doet zich voor tussen de elementen aluminium en koolstof. MAN adviseert stalen tanks te kiezen bij de configuratie van voertuigen voor de kolenmijnbouw. Als er geen stalen tanks in het gewenste formaat beschikbaar zijn, moet het tanksysteem regelmatig worden gecontroleerd. Een andere mogelijkheid is het vakkundig laten spuiten van de brandstoftanks, maar ook dan wordt een regelmatige controle nog steeds aanbevolen.
8.4 Extra verbruikers Het aansluiten van extra verbruikers is principieel mogelijk. Bij het achteraf monteren van extra elektrische verbruikers moet het volgende in acht worden genomen: In de centrale relais- en zekeringenkast zijn geen vrije zekeringen voor gebruik door het opbouwbedrijf beschikbaar. Extra zekeringen kunnen in een voorbereide kunststof houder worden geplaatst. Deze houder bevindt zich voor de centrale relais- en zekeringenkast. De aanwezige stroomcircuits van het boordnet mogen niet worden afgetakt. Het aansluiten van extra verbruikers op zekeringen die al bezet zijn, is niet toegestaan. Elk door het opbouwbedrijf aangebracht stroomcircuit moet voldoende groot zijn gedimensioneerd en moet via eigen zekeringen zijn beveiligd. De grootte van de zekering moet dusdanig zijn dat de kabel wordt beveiligd en niet het daaraan gekoppelde systeem. Bij het inbouwen van extra zekeringhouders moeten zekeringhouders met IP-code IP54 en brandveiligheidsklasse UL 94-V0 worden gebruikt. Zekeringhouders die open zijn aan de onderzijde (afbeelding XX) en ringzekeringen (afbeelding XY) zijn niet toegestaan. Op afbeelding XZ een zekeringhouder met MAN artikelnummer 83.25441-0661. Deze voldoet aan bovenstaande voorwaarden en kan dus worden gebruikt. Als de vermelde informatie niet in acht wordt genomen en er daardoor schade ontstaat, ligt de verantwoordelijkheid uitsluitend bij de opbouwfabrikant. Elektrische systemen moeten voldoende bescherming bieden tegen alle mogelijke elektrische storingen en invloeden van buitenaf zonder de elektrische installatie van het voertuig te beïnvloeden. De terugkoppelvrijheid moet te allen tijde zijn gegarandeerd. Bij het dimensioneren van de kabeldoorsnede moet rekening worden gehouden met spanningsverlies en de verwarming van de draad. Omwille van een te kleine mechanische stevigheid moeten doorsnedes onder 0,75 mm 2 worden vermeden. Het opbouwbedrijf is verantwoordelijk voor een correcte dimensionering. De min- en pluskabel moeten dezelfde minimale doorsnede hebben. De voedingsspanning voor 12 V-apparaten mag enkel via spanningsomvormers lopen. Het gebruik van slechts één accu voor de levering van de voedingsspanning is niet toegestaan, omdat ongelijkmatige laadtoestanden tot een te grote lading en beschadiging van de andere accu leiden. Bij een hoge stroombehoefte door extra verbruikers (bijv. elektro-hydraulische laadklep) of bij gebruik van het voertuig onder extreme klimatologische omstandigheden moeten accu s met een grotere capaciteit worden ingebouwd. Belangrijke aanwijzing Wanneer het opbouwbedrijf accu s met een grotere capaciteit inbouwt, moet de doorsnede van de accuaansluitkabel worden aangepast aan het nieuwe opgenomen vermogen. Afbeelding XX: Zekeringhouders die open zijn aan de onderzijde
Afbeelding XY: Ringzekering Afbeelding XZ: Toegestane zekeringhouder Bij het rechtstreeks aansluiten van verbruikers op klem 15 (bout 94 van de centrale relais- en zekeringenkast, zie ) kan het gebeuren dat door keerstroom in het boordnet een fout in het geheugen van regelapparaten wordt gemeld. Verbruikers moeten daarom worden aangesloten volgens de hiernavolgende beschrijving. Spanningsvoorziening klem 15 Principieel moet een relais worden gemonteerd dat via klem 15 (bout 94) wordt aangestuurd. Het verbruik moet via een zekering aan klem 30 (bout 90-1, 90-2 en 91, achterzijde centrale relais- en zekeringenkast) worden aangesloten (zie ). Het maximale verbruik mag niet groter zijn dan 10 A. Er moet een aanhaalmoment (M a ) van 5,5 Nm ± 10% worden aangehouden. Spanningsvoorziening klem 30 Bij een maximaal verbruik tot 10 A via een zekering, rechtstreeks aan klem 30 (bout 90-1, 90-2 en 91, zie achterzijde centrale relais- en zekeringenkast) aansluiten. Bij een verbruik van >10 A via een zekering rechtstreeks op de accu aansluiten. Er moet een aanhaalmoment (M a ) van 5,5 Nm ± 10% worden aangehouden. Spanningsvoorziening klem 31 Niet op de accu aansluiten, maar op de massapunten binnen (zie, massapunt X1644 achter de centrale relais- en zekeringenkast) en (motorlager rechtsachter) van de cabine. Er moet een aanhaalmoment (M a ) van 9 Nm + / - 0,9 Nm worden aangehouden.
Belangrijke aanwijzing Veranderingen of uitbreidingen van het boordnet zijn niet toegestaan! Dit geldt meer bepaald voor de centrale relais- en zekeringenkast. Voor schade die ontstaat door wijzigingen is degene verantwoordelijk die de wijzigingen heeft uitgevoerd.. Afbeelding 136-III: Achterzijde centrale relais- en zekeringenkast 1 2 5 4 3 T_200_000001_0001_G 1) Klem 31 (het is niet toegestaan om op deze positie massa af te tappen.) 2) Standaard is hier geen kabel aangesloten, de bout kan echter met een verbinding (MAN-onderdeelnr.: 81.25908-0059) naar bout 94 als extra aansluitbout voor klem 15 worden gebruiktt 3) Klem 30 4) Klem 15 5) Klem 31 (het is niet toegestaan om op deze positie massa af te tappen.)
Afbeelding 137-III: Massapunt X1644 achter de centrale relais- en zekeringenkast T_200_000003_0001_G
Afbeelding 138-III: Schakelschema extra verbruikers 1 2 T_200_000002_0001_Z 4 3 1) Zekering volgens nominale stroom van toegelaten extra verbruikers 2) Aan deze aansluiting enkel stroomvoorziening klem 15 van verbruikers aansluiten die ook standaard gemonteerd kunnen zijn (uitzondering: relaisaansturing voor extra verbruikers) 3) Extra verbruikers (nominale stroom max. 10 A) 4) Relais voor stroomvoorziening klem 15 van extra verbruikers (bijv. 81.25902-0473) A100 Centrale relais- en zekeringenkast F354 Hoofdzekering klem 30 F355 Hoofdzekering klem 30 F400 Zekering stuurslot F522 Zekering kabel 30000 F523 Zekering kabel 30000 G100 Accu 1 G101 Accu 2 G102 Dynamo K171 Relais klem 15 M100 Startmotor Q101 Contactslot X1 00 Massa-aansluiting motor X1 364 Verbinding tussen aansluitbout 90-1 en 90-2 van de centrale relais- en zekeringenkast X1 365 Verbinding tussen aansluitbout 90-2 en 91 van de centrale relais- en zekeringenkast X1 539 X1 557 stekkerverbinding cabinedoorvoer X1 642 Massapunt in cabine achter instrumentenpaneel X1 644 Massapunt in cabine naast centrale relais- en zekeringenkast X1 913 Verbinding voor kabel 30076 in de kabelgoot op de motor