Spider(wo)man Vrouwendag/gender, derde graad Doelstellingen Kinderen benoemen kenmerken van helden Kinderen onderzoeken in hoeverre de rol van een meisje verschilt met de rol van een jongen in een film Kinderen leren verbanden leggen verschillende situaties/gebeurtenissen Materiaal - 2 x werkblad 1 /kind - 1 x werkblad 2 / twee kinderen - filmtrailers - strookjes papier - flappen papier Organisatie - Klassikaal individueel - groepswerk Voor je begint - Zoek enkele trailers van actiefilms. - Print het werkblad minstens 2X uit voor elk kind. Het aantal keer hangt af van het aantal trailers dat je de kinderen laat bekijken.
1 Wensdromen. TIP: Gebruik als aanleiding een kort (animatie)filmfragment met een (kinder)held. Toon een trailer waarin een held in actie te zien is. Verdeel de klas in groepjes. De groepjes denken na over de volgende vragen: o Als jij eender welke held zou kunnen zijn, wie zou je dan willen zijn? o Waarom zou je graag net die ene held willen zijn? o Zijn er bepaalde eigenschappen van de held die er voor zorgen dat je zo opkijkt naar die held? Bijvoorbeeld: heel erg dapper of heel erg lief. De kinderen schrijven hun conclusies op een flap papier. Baken de tijd af en laat van elk groepje 1 kind naar voor komen. Deze kinderen overlopen vervolgens wat er op hun flap papier staat. 2 Films onder de loep. Geef elk kind enkele kopieën van het werkblad. Toon een trailer van een actiefilm. De kinderen duiden met een kruisje de stellingen aan die van toepassing zijn op de trailer. Doe dezelfde oefening met enkele andere trailers. Bespreek de bevindingen: - Welke rollen hebben de meisjes die voorkomen in de films? - Welke rollen hebben de jongens? - Ken je rollen die jongens zelden krijgen? Welke? Waarom? - Ken je rollen die meisjes zelden krijgen? Welke? Waarom? - Welke rol zou jij zelf, ongeacht of je zelf een jongen of een meisje bent, het liefst krijgen toebedeeld? Waarom? - Welke rol zou jij zelf helemaal niet willen toebedeeld krijgen? Waarom niet?
3 De strik¹ rond de heldinnen klassikaal Vertel: Meisjes zijn veel minder vaak een held in films dan jongens. Een heldenrol is nochtans een glansrol. Hoe voelt dat voor de meisjes? En voor de jongens? Bespreek hoe het voelt. Betrek het zoveel mogelijk naar hun eigen leefwereld. - Hoe voelt het om zelf te mogen meedoen met de leukste activiteit, de lekkerste taart te mogen eten of het mooiste kleedje aan te mogen? - Wat doet het met jou om jezelf (lees: andere meisjes) vaker in passieve of zelfs slachtofferrol te zien? Doet dit je sterker voelen, of net onzekerder? Waarom? - Wat of wie inspireert jou om eens iets bijzonders te doen, iets buiten het gewone om? Vanwaar krijg je meestal de ideeën om iets bijzonders te doen? - Als de personen die voor jou een voorbeeld zouden kunnen zijn eigenlijk niet echt sterke of ondernemende figuren zijn: word je dan meer of minder gestimuleerd om zelf speciale dingen te ondernemen? Waarom wel/niet? - Welk beeld krijg je als jongen van meisjes als je meisjes systematisch in een zwakkere rol ziet? - Onderzoek nu verder oorzaken en gevolgen van het feit dat meisjes minder vaak een heldenrol hebben in films dan jongens: je vult samen onderstaande strik aan. Ga als volgt te werk: 1. Schrijf op het bord de onderstaande stelling.
2. Over deze stelling gaan ze per groepje nadenken. Ze proberen eerst oorzaken te geven voor de stelling. Bijvoorbeeld: Meisjes krijgen in films minder vaak een rol als held dan jongens omdat meisjes in het echt ook minder vaak de held zijn. De oorzaken schrijf je links van de stelling. Oorzaken moeten niet waar of wetenschappelijk onderbouwd te zijn, maar moeten wel plausibel zijn. Alle oorzaken zijn plausibel zolang de kinderen hun stelling kunnen verantwoorden. Een voorbeeld van mogelijke oorzaken:
Is een uitspraak twijfelachtig of wordt deze door andere kinderen in twijfel getrokken, markeer de uitspraak dan met een vraagteken. Dit kan je later onderzoeken. 3. De kinderen bedenken vervolgens klassikaal de gevolgen van de centrale stelling. Ook hier geldt: schrijf alles op, zolang het kind zijn uitspraak kan verantwoorden. Markeer twijfelgevallen met een vraagteken. Een voorbeeld van mogelijke gevolgen:
4. In het voorbeeld zie je telkens 3 oorzaken en 3 gevolgen staan: je kan er zeker meer bedenken. 5. Kom samen tot een conclusie over de invloed van heldenrollen in films op ons en hoe we onszelf zien. 4 Meisjes aan de top In de vorige stap hebben de kinderen gebrainstormd over mogelijke oorzaken en gevolgen van de stelling. In deze stap gaan kinderen onderzoeken hoe bepaalde oorzaken en gevolgen elkaar beïnvloeden. Hiervoor gebruiken we de relatiecirkel². Doe deze oefening eerst klassikaal voor tot de kinderen ermee weg zijn. Daarna laat je de kinderen per twee de cirkel verder aanvullen op hun werkblad. Stap 1 tot 4 zijn klassikaal. Stap 5 doe je per twee
Wat is een relatiecirkel? In een relatiecirkel onderzoek je hoe een variabele onder invloed van een andere variabele meer of minder wordt. Dit doe je door telkens 2 verbanden als volgt te formuleren: Hoe meer/minder., hoe meer/minder. - Bijv. Hoe meer heldinnen in films, hoe meer heldinnen waar meisjes zich aan kunnen spiegelen. - Hoe meer heldinnen in films, hoe meer jongens het beeld krijgen dat meisjes ook stoer kunnen zijn. Een relatiecirkel is m.a.w. een middel om een systeem visueel voor te stellen. Wat zijn variabelen? Variabelen zijn elementen uit een systeem waar je de samenhang van wil onderzoeken. Iets kan gebruikt worden als variabele in een relatiecirkel van zodra het meer of minder kan worden. Bijv. Het aantal vrouwelijke heldinnen in films, de experimenteerdrang van meisjes, hoe stoer dat jongens meisjes inschatten, zijn elementen die meer of minder kunnen worden en dus dienst kunnen doen als variabele in de relatiecirkel. gered worden kan niet meer of minder worden, en is dus geen goede variabele. het aantal keer dat je gered wordt kan wél als variabele dienen. Ga als volgt te werk: 1. Teken een cirkel op het bord. Schrijf de 4 variabelen rond de cirkel. Deel de werkbladen waar onderstaande cirkel op staat uit.
2. Formuleer een eerste verband. Vraag daarbij aan de kinderen: Klopt dit? Waarom wel/niet? Bijv. Hoe meer heldinnen er in films te vinden zijn, hoe meer heldinnen er zijn die meisjes als voorbeeld kunnen nemen. Teken er een pijl bij. 3. Ga vervolgens na of je ook de omgekeerde pijl kan maken. Bijv. Klopt het ook dat hoe meer heldinnen meisjes hebben als voorbeeld, hoe meer heldinnen je in films ziet?
4. Meningen kunnen verschillen. Het is daarom belangrijk om telkens te vragen naar de verantwoording: Waarom denk je dat? Ook hier geldt: verbanden die onwaar/twijfelachtig zijn, schrijf je op, maar kan je markeren met een vraagteken om ze later te onderzoeken. Opmerking: Streef ernaar om de verbanden zo rechtstreeks mogelijk te formuleren. Als je dat niet doet, kan je van elke variabele een pijl trekken en verdwijnt het nut van de oefening. Als je denkt dat er een genoemd verband niet rechtstreeks is en er dus nog tussenstappen mogelijk zijn, peil je best naar de motivatie van het verband. Op die manier kan je het verband directer maken. Bijv. - Kind: Hoe meer meisjes heldinnen als voorbeeld kunnen nemen, hoe meer meisjes stoere dingen gaan uitproberen. - Lkr: Waarom denk je dat? - Kind: Als meisjes heldinnen als voorbeeld hebben, dan gaan ze zelf ook doen zoals de heldinnen. - Lkr: Bedoel je dat hoe meer meisjes heldinnen als voorbeeld hebben, hoe meer ze zich als heldin gaan gedragen? - Kind: Ja, dat bedoel ik. - Lkr: Klopt het als ik de pijlen zo trek?
Hoe meer heldinnen die meisjes als voorbeeld hebben, hoe meer meisjes zich als heldin gaan gedragen. En hoe meer meisjes zich als heldin gaan gedragen, hoe meer meisjes stoere dingen gaan proberen te doen. Opmerking: Het kan zijn dat je tijdens het aanvullen van de relatiecirkel bijkomende variabelen kan toevoegen. Bijvoorbeeld: - Kind: Hoe meer meisjes stoere dingen uitproberen, hoe meer heldinnen er zullen zijn in films. - Lkr: Waarom denk je dat? - Kind: Omdat filmmakers dan kunnen zien dat ook meisjes heldin kunnen zijn. - Lkr: Dus hoe meer meisjes stoere dingen uitproberen, hoe beter film kunnen zien dat ook meisjes heldin kunnen zijn? - Kind: Ja. En als ze dan zien dat meisjes ook heldinnen kunnen zijn door stoere dingen te doen, hoe meer ze meisjesheldinnen gaan maken in hun films. Uit dit gesprek kan je volgende variabelen halen: - aantal filmmakers die zien dat meisjes ook stoere dingen kunnen - filmmakers begrijpen dat meisjes ook heldinnen kunnen zijn. Je kan de nieuwe variabelen bij rond de cirkel zetten. 5. Laat de kinderen nu per twee de cirkel verder aanvullen op hun werkblad. Dit doen ze best in een andere kleur zodat je nadien hun, zelf gevonden, antwoorden vlotter kunnen bespreken. Baken de tijd af. 6. Bespreek klassikaal de verbanden die zij hebben gevonden. Laat enkele kinderen naar voor komen en hun zelf gevonden verbanden op het bord aanduiden. Daarna leggen ze aan de klas hun verband uit.
REFLECTIE Wat heb je ontdekt over de rol van jongens en meisjes in films? Wat heb je geleerd over de invloed van deze films op ons? Hielp de relatiecirkel je dit beter te begrijpen? o Was er een verband dat je niet verwachtte? Of welke pijl heeft jou verrast en waarom? Is er een verschil met de manier waarop jongens en meisjes in films worden voorgesteld? Welke verschillen zie je? Ga jij akkoord met de manier waarop meisjes en jongens voorgesteld worden in films? Waarom wel/niet? Welke meisjesrol of jongensrol zou jij graag terugvinden in een film? Waarom denk jij dat er meer jongens worden gebruikt als hoofdpersonage? Zijn er in de klas meer stoere jongens dan stoere meisjes? Hoe voel je je daarbij? Mogen jongens in de echte wereld meer dan meisjes? Geef voorbeelden. Hoe komt dat denk je? Er wordt soms gesproken over dat is iets voor meisjes of dat is echt iets voor jongens. Hoe voel je je daarbij? Klopt dit? Waarom wel/niet? ¹ De Strik is een visueel model uit het boek DenkBeelden van Michel van de Ven. Het gebruik van het model stimuleert het denken in oorzaken en gevolgen. ² De Relatiecirkel is een visueel model dat stimuleert om verbanden te leggen.