Ontwikkelingen in de afgelopen jaren

Vergelijkbare documenten
CPB Notitie. 1 Inleiding. Datum: 15 september 2015 Betreft: Raming van het bijstandsvolume in MEV 2016

CPB Notitie. 1 Inleiding. Datum: 21 september 2016 Betreft: Raming van het bijstandsvolume in MEV 2017

CPB Notitie. 1 Inleiding. Datum: 19 september 2017 Betreft: Raming van het bijstandsvolume in MEV 2018

CPB Notitie 18 september 2018

Raming van het bijstandsvolume in de MEV 2020

Raming bijstandsvolume in de MEV 2005

We zien in figuur 2 dat het aandeel personen met een migratieachtergrond toeneemt van 46 procent januari 2015 naar 51 procent in juni 2017.

Afdeling/Project : Sociale Zekerheid Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 152 Datum : 5 april 2006

CPB Memorandum. Raming van het bijstandsvolume in de MEV 2007

Publicatie datum: Factsheet Miljoenennota 2018

Van Martin Heekelaar Datum 30 oktober 2012 Betreft

CPB Memorandum. Raming van het bijstandsvolume in CEP 2007

Sector : 2 Afdeling/Project : Sociale zekerheid Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 126 Datum : 19 september 2005

CPB Notitie. 1 Inleiding. 2 Definities van werkloosheid. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Sector : 2 Afdeling/Project : SZ Samensteller(s) : Hans Stegeman en Frans Suijker Nummer : 113 Datum : 17 maart 2005

Factsheet Miljoenennota 2017

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aanvullende informatie bijstelling macrobudget inkomensdeel per 18 mei 2006

Financiering Bijstand. Bastiaan Ouwehand Tim Mulder

Participatiewet. Figuur 2: Personen met bijstandsuitkering: verdeling naar leeftijd januari 2015 december % 80% 49% 54% 60% 40% 42% 37% 20%

ISD. Kwartaalrapportage. Overzicht 1 e kwartaal 2013 Steenbergen

Welke re-integratiemiddelen krijgen gemeenten onder de Participatiewet?

Besluitenlijst d.d. d.d. d.d. [X]Akkoordstukken [ ]Openbaar -- [ ]Besloten --

Bijstandsbudget 2016 (Macrobudget BUIG)

2. Globale analyse 2015

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014, 2015 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0%

Raming van het bijstandsvolume in MEV 2008 en Actualisatie Economische Verkenning

De besparing voor een gemeente als er iemand uit de bijstand stroomt

Nadere achtergrondinformatie participatiewet

Financiële gevolgen van het beëindigen van tijdelijke contracten in de sociale werkvoorziening

CPB Memorandum. Raming bijstandsvolume in CEP2004

Presentatie voor bijeenkomst Miljoenennota toegelicht

Maatwerkrapport WWB in Uw Gemeente

Ontwikkeling bijstandsuitkeringen Drechtsteden 2014 en ,0% -7,5% -5,0% -2,5% 0,0% 2,5% 5,0% 7,5% 10,0%

Onderstaande tabel toont enkele algemene kenmerken afkomstig van het CBS, die een beeld geven van de vergelijkbaarheid van de gemeenten.

Wijziging bedragen Participatiewet

Inleiding 1. Aanpassing kostendelersnormsystematiek 2. Kostendelersnorm IOAW en IOAZ

BIJSTAND BLIJFT GROEIEN

ons kenmerk BAWI/U

Financiële effecten van de Participatiewet

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inkomenseffecten Participatiewet en kostendelersnorm WWB. Nibud, 2013

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De uitkeringsbedragen per 1 januari 2014

Duurzaamheid van werk binnen de banenafspraak

Uitkeringsbedragen per 1 januari 2015

Financiering Participatiewet

3. Minimum(jeugd)lonen De minimum(jeugd)lonen bedragen per 1 juli 2019 (bruto per maand, per week en per dag, in euro s, exclusief vakantietoeslag):

In deze brief presenteer ik de resultaten van deze onderzoeken. Ook stuur ik de onderzoeksrapporten mee.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De raad van de gemeente Tholen. Tholen, 25 oktober 2016

In de bijgevoegde analyse wordt weergegeven waardoor de verschillen ten opzichte van de meicirculaire zijn ontstaan.

Begrotingswijziging Avres 2016

Participatiewet. 9 september raadscommissie EM - 1 -

Begroting Intergemeentelijke Afdeling Sociale Zaken

Samenvatting van de antwoorden n.a.v. schriftelijke vragen over de Contourenbrief Participatiewet in de Vaste Kamercommissie SZW, dd.

Participatiewet vanaf 2015 Wat betekent dit voor u?

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Participatiewet / Wsw. Raadsinformatieavond - 3 juli 2013

Onderwerp : Financiele verkenning bestuursakkoord met betrekking tot de Wet Werken Naar Vermogen

BIJLAGE 1: BESCHUT WERK

Totaalbeeld arbeidsmarkt: werkloosheid in februari 6 procent

Normenbrief normen per 1 januari 2018

Sector in beeld: kostenontwikkelingen 2016 juli 2015

Totaal bedragen * Uitgaven Inkomsten Bijdrage gemeente Bijdrage gemeente begroting Bedrijfsvoering

10. Veel ouderen in de bijstand

KENNISMEMO juni Katinka van Brakel T (020) Katinka.vanBrakel@uwv.nl. Peter Hilbers T (020) Peter.Hilbers@uwv.

Uitgangspunten / Kaders Begroting 2019

Beschrijving verdeelsystematiek gebundelde uitkering Pw

- Daarnaast is in 2012 de bijdrage van werkgevers verhoogd van ruim 700 miljoen naar ruim 1 miljard.

Wijziging bedragen. WWB, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 per 1 januari Inleiding

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Uitkeringsbedragen per 1 juli 2019

Rapportage Participatiewet / IOAW / IOAZ / BBZ

Kwartaal-in-beeld rapportage Q1 2018

Rekenmodel Participatiebudget geactualiseerd

Uitkeringsbedragen per 1 juli 2015

Wijziging bedragen WWB, IOAW en IOAZ per 1 januari 2013

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Evert Jan Slootweg T

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal uitkeringen daalt. Daling bijstand vooral bij mannen en jongeren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Kortetermijnontwikkeling

Uitkeringsbedragen per 1 januari 2016

Tweemeting Uitstroomdoelstelling re-integratieondersteuning Voorlopige cijfers 2006 en eerste halfjaar 2007

Divosa-monitor factsheet: Bijstandsuitkeringen 2012

Raadsvoorstel. 1. Samenvatting. Agenda nr. 5

Wijziging bedragen. per 1 juli WWB, IOAW en IOAZ. Inleiding

Kengetallen op maat. Stimulansz

Uitkeringsbedragen per 1 juli 2016

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Evaluatie. Plan van Aanpak Arbeidsmarktoffensief periode 1 juli 2015 tot en met 30 juni Gemeente Wassenaar

Tijdens het begrotingsonderzoek heb ik toegezegd u nog aanvullende informatie toe te zenden.

Voorlopige update PwC rapport 2013: Laaggeletterdheid in Nederland kent aanzienlijke maatschappelijke kosten

Divosa-monitor factsheet: bijstands- en participatiebudget 2015 (Macrobudget BUIG 2015)

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Memo beperken inkomenseffecten

Uitkeringsbedragen per 1 juli 2018

Transcriptie:

Ontwikkelingen in de afgelopen jaren

Datum 5 december 2017 Opdrachtgever Marije van Dodeweerd, Divosa Contact Irene Niessen Vivian Hemmelder Referentie UD08/Rapportage Analyse Macrobudget

1 Inleiding en vraagstelling 4 1.1 Context... 4 1.2 Vraagstelling en aanpak... 5 2 Opbouw macrobudget 6 2.1 Componenten... 6 2.2 Ramingsproces... 7 2.3 Raming versus realisatie... 8 2.4 Veranderingen in rekenmethode of registratie... 10 3 Volumecomponent 12 3.1 Opbouw volumecomponent... 12 3.2 De werkloze beroepsbevolking... 13 3.3 Beleidseffecten... 15 3.4 Autonoom... 25 4 Prijscomponent 27 4.1 Opbouw prijscomponent... 27 4.2 Beleidseffecten... 28 4.3 WKA indexering... 33 5 Externe effecten 35 5.1 Effect verhoogde instroom vluchtelingen... 35 5.2 Effect vangnetregeling... 39 Conclusies 42 Bijlage 1: gebruikte bronnen 45 Bijlage 2: Analyse vluchtelingen 46 UD08 3

1.1 Context De bijstand is er voor huishoudens die niet genoeg geld hebben om in hun levensonderhoud te voorzien en ook niet in aanmerking komen voor een andere uitkering. In Nederland worden door gemeenten jaarlijks zo n 380.000 Participatiewetuitkeringen verstrekt 1. De gemeente ondersteunt ook bij het vinden van geschikt werk. Gemeenten ontvangen het bijstandsbudget in een gebundelde uitkering (voorheen BUIGbudget genoemd). In deze uitkering zit naast het bijstandsbudget voor Participatiewetuitkeringen ook het budget voor de IOAW de IOAZ en de Bbz (levensonderhoud startende ondernemers). Over het algemeen bestaat het budget voor de gebundelde uitkering voor 94 tot 95% uit een budget voor Participatiewetuitkeringen. Het budget wordt over gemeenten verdeeld middels een verdeelmodel. Sinds 2015 wordt hier een multilevel-verdeelmodel voor gebruikt, ontworpen door het SCP 2. Vanaf 2017 wordt een aanscherping hierop gebruikt die is uitgewerkt door SEO 3. Het totale bijstandsbudget voor heel Nederland het macrobudget- wordt jaarlijks voorlopig geraamd in september van het voorgaande jaar. Deze raming wordt uitgevoerd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en is gebaseerd op ramingen van het CPB in de Macro Economische Verkenning (MEV) 4. In september van het jaar zelf wordt de raming vervolgens definitief vastgesteld. In 2015 en 2016 was het geraamde bijstandsbudget lager dan de realisatie van de gemeenten. Gepaard met verschillen tussen de realisatie en de voorspellingen in het verdeelmodel leidde dit tot tekorten van hoger dan tien procent bij 38% van de gemeenten en tekorten tussen de vijf en tien procent bij 22% van de gemeenten 5. Veel recente onderzoeken hebben zich gericht op het evalueren van het verdeelmodel. Echter, afwijkingen in het macrobudget hebben ook een directe invloed op de tekorten bij 1 Bron: cijfers geleverd door ministerie van SZW 2 Kamerstuk 30 545 nr. 137 3 Verdeelmodel inkomensdeel Participatiewet, SEO economisch onderzoek, 2016 4 Bijv. MEV 2018: Macro economische verkenning 2018: De economie floreert krappe arbeidsmarkt. CPB, 2017. 5 Bron: gegevens SZW, bewerking Divosa, 2017 UD08 4

gemeenten. AEF heeft daarom, in opdracht van Divosa, de totstandkoming van het macrobudget geanalyseerd. 1.2 Vraagstelling en aanpak AEF is gevraagd om een brede, objectieve analyse van het macrobudget voor de bijstand uit te voeren. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van documentenanalyse. Tijdens het onderzoek is het ministerie SZW bevraagd op specifieke onderdelen. Ook is de rapportage ter toetsing teruggelegd bij het ministerie. Het ministerie heeft ook de nodige achtergrondgegevens geleverd. De gebruikte bronnen staan in de bijlage. De onderbouwing van de budgetten vóór 2012 is slechts gedeeltelijk beschikbaar. Daarom ligt de nadruk op de jaren 2012-2016. In deze rapportage beschrijven we de opbouw van het macrobudget voor de gebundelde uitkering. Daarbij gaan we achtereenvolgens in op: - De opbouw op hoofdlijnen in hoofdstuk 2. - De raming van het volume van bijstandsuitkeringen in hoofdstuk 3. - De raming van de prijs van bijstandsuitkeringen in hoofdstuk 4. - Externe effecten op het macrobudget, zoals de vangnetregeling en de verhoogde vestiging van vluchtelingen in gemeenten in hoofdstuk 5. UD08 5

In dit hoofdstuk beschrijven we op hoofdlijnen hoe het macrobudget voor de bijstand is opgebouwd en hoe het zich de afgelopen jaren ontwikkeld heeft. Een toelichting op de afzonderlijke onderdelen is opgenomen in de latere hoofdstukken. 2.1 Componenten Onderstaand figuur toont hoe het macrobudget bijstand berekend wordt. Grofweg gezien is het macrobudget een volumecomponent vermenigvuldigd met een prijscomponent. Deze componenten worden afzonderlijk berekend met behulp van onderstaande formules. Zoals te zien is nemen beide componenten elementen mee uit het voorgaande jaar, en worden beide componenten beïnvloed door beleidsmaatregelen. Geraamd macrobudget = Geraamd volume x Geraamde prijs = = Bijstandspopulatie t-1 + Factor van raming mutatie werkloze beroepsbevolking jaar t en t-1 + Raming effect beleidsmaatregelen Gehanteerde prijs jaar t-1 + Raming effect beleidsmaatregelen + WKA indexering + Autonoom Figuur 1: formule raming bijstandsbudget UD08 6

2.2 Ramingsproces De stappen van het ramingsproces zijn in onderstaande figuur schematisch weergeven voor een fictief jaar t. Figuur 2: stappen van het ramingsproces Het macrobudget wordt voor het eerst (voorlopig) geraamd in september van het voorgaande jaar. Het CPB raamt als onderdeel van de MEV (macro economische verkenning) het bijstandsvolume. Het ministerie verwerkt de werkloosheidsraming van CPB in haar eigen bijstandsraming. Hierover vindt afstemming met het CPB plaats. De voorlopige raming van het CPB wordt vervolgens op basis van realisaties t-1 en updates van de raming van de werkloze beroepsbevolking (WBB) tweemaal aangepast: in april en september van jaar t. Deze aanpassing worden meegenomen in de ramingen van het ministerie van SZW en leiden uiteindelijk tot definitieve vaststelling van het macrobudget in september van jaar t. Dit getal zal in dit verdere rapport gebruikt worden als het geraamde budget. De definitieve realisaties van jaar t, oftewel het geld dat in werkelijkheid door gemeenten is uitgegeven aan bijstandsuitkeringen, worden in september of oktober van het volgend jaar bekend gemaakt 6. Deze getallen worden in het verdere rapport gerealiseerde cijfers genoemd. Zoals hierboven gezegd baseert het ministerie van SZW haar raming op de CPB ramingen (behalve het conjunctuureffect in de autonoom, welke direct van het CPB wordt overgenomen). De afgelopen jaren zaten substantiële verschillen tussen SZW en CPB ramingen in de factor beleidseffecten. Hier gaan wij in hoofdstuk 3 uitgebreider op in. 6 De realisatiecijfers van 2016 zijn tijdens het schrijven van dit rapport nog niet definitief. UD08 7

2.3 Raming versus realisatie Onderstaande figuur geeft de raming en realisatie weer van het totale macrobudget voor de gebundelde uitkering, voor de jaren 2007-2016. Hierbij is de realisatie gebaseerd op het overzicht budgetten en lasten gemeenten vanaf 2004 7. Zoals te zien is, wijkt het budget in een aantal perioden af van de realisatie. Rond het begin van de crisis (2009-2012) werd de afwijking deels veroorzaakt door de afspraken die gemaakt waren in het bestuursakkoord voor 2008 2011 tussen SZW en de VNG over het macrobudget. De ramingssystematiek was in die jaren niet van toepassing. Ook recente jaren worden gekenmerkt door een sterkere stijging van de realisatie dan van de raming. Het macrobudget is hierdoor de afgelopen 2 jaar lager geweest dan de realisatie. 7.000.000.000 6.000.000.000 5.000.000.000 4.000.000.000 3.000.000.000 2.000.000.000 1.000.000.000 WWB (I deel) Gebundelde uitkering - 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 geraamd gerealiseerd Figuur 3: Geraamd en gerealiseerd macrobudget bijstand voor de jaren 2004-2018 Bron: overzicht budgetten en lasten gemeenten vanaf 2004 rijksoverheid.nl Hoewel het meestal afwijkingen van een paar procent betreft, is de gebundelde uitkering een significant onderdeel van de gemeentelijke begroting. Een afwijking van enkele procenten wordt dus al snel gevoeld. In combinatie met de additionele afwijkingen die door het verdeelmodel veroorzaakt worden, kunnen tekorten op het bijstandsbudget grote effecten hebben op de financiën van individuele gemeenten. Het bijstandsbudget voor bijstandsuitkeringen exclusief IOAW-, IOAZ en Bbz-uitkeringen levensonderhoud toont een zeer vergelijkbare ontwikkeling als de volledige gebundelde uitkering (wat ook te verwachten is aangezien 94-95% van het budget van de gebundelde uitkering uit het bijstandsbudget voor algemene bijstandsuitkeringen bestaat). Zoals te zien 7 Waarbij de realisatie gelijk is aan lasten-baten UD08 8

in figuur 4 kruisen ook hier de raming en realisatie elkaar in 2014, waarna de raming onder de realisatie blijft liggen 8. Macrobudget bijstand in miljoenen euro's 6.000 5.800 5.600 5.400 5.200 5.000 4.800 4.600 4.400 4.200 4.000 2012 2013 2014 2015 2016 * Geraamd Gerealiseerd Figuur 4: Geraamd en gerealiseerd macrobudget bijstand voor de jaren 2012-2016 Bron: ministerie van SZW en CPB notitie raming bijstandsvolume MEV 2018 van het CPB De afwijkingen zoals we deze hierboven zien, worden veroorzaakt door zowel afwijkingen in de prijscomponent als afwijkingen in de volumecomponent zoals te zien is in figuur 5 a en b: 400 * 15,5 390 15,3 380 15,1 370 14,9 360 14,7 350 14,5 340 330 320 310 300 2012 2013 2014 2015 2016 14,3 14,1 13,9 13,7 13,5 2012 2013 2014 2015 2016 Geraamd Gerealiseerd Figuur 5a: Geraamd vs. gerealiseerd bijstandsvolume in duizenden uitkeringen Bron: ministerie van SZW en CPB notitie raming bijstandsvolume MEV 2018. Jaren 212-2013 op registratiebasis Geraamd Gerealiseerd Figuur 5b: Geraamde vs. gerealiseerde prijs bijstand in duizenden euro s Bron: ministerie van SZW 8 De met een * gemarkeerde datapunten zijn gebaseerd op het gerealiseerde volume zoals gepubliceerd in de MEV 2018. In figuur 4 is dit gerealiseerde volume vermenigvuldigd met de geraamde prijs. Dit datapunt is dus een schatting UD08 9

2.4 Veranderingen in rekenmethode of registratie De afwijkingen in prijs en volume kunnen door vele verschillende factoren worden beïnvloed. Een aantal van deze factoren zullen in de volgende hoofdstukken besproken worden. Daarnaast hebben administratieve veranderingen invloed gehad op de ramingen. Deze worden hieronder besproken: Herziening WWB raming voor het Centraal Economisch Plan In 2010 en 2012 is de formule voor WWB raming aangepast 9. De aanpassing van 2010 was gebaseerd op een CPB onderzoek 10 waaruit bleek dat de relatie tussen de werkloze beroepsbevolking en de bijstandsbevolking minder sterk was geworden. Er werd daarom een error correction model ingevoegd, dat aannam dat de raming per jaar mogelijk wat afweek, maar over de jaren heen zou uitmiddelen. Jaarlijkse afwijkingen werden daarom gecorrigeerd door de gemiddelde afwijking van de afgelopen 3 jaar negatief mee te nemen in het volgende jaar (dus als de raming de afgelopen 3 jaar gemiddeld te laag was en de afwijking dus positief, werd de volgende raming lager ingeschat). Dit werd tegen boeken genoemd. In 2012 werd deze formule herzien, omdat men inzag afwijkingen over het algemeen niet over de jaren uitmiddelden, maar juist meerdere jaren bleven bestaan. Bijvoorbeeld: als de raming afgelopen jaar te laag was, is het waarschijnlijker dat hij dit jaar weer te laag is dan dat hij dit jaar te hoog zal zijn. Het is dan beter om de negatieve afwijking mee te boeken en de raming voor dit jaar te verlagen, dan om hem tegen te boeken en de raming voor dit jaar te verhogen. In de nieuwe formule werd alleen de error van het vorige jaar half meegeboekt. Het verschil tussen de oude en de nieuwe berekening is in onderstaande tabel uitgewerkt met een getallenvoorbeeld. Oude berekening Nieuwe berekening Raming jaar t-1 100 100 Realisatie jaar t-1 110 110 Verschil realisatie raming 10 10 Raming jaar t excl. error correction 105 105 Raming jaar t incl. error correction 95 [= 105-10 11 ] 110 [=105+(10/2)] Sinds de correctie op de formule in 2012 wordt de raming verder bepaald door de ramingen van de WBB mutatie van t en t-1, en de beleidseffecten. Sinds 2012 is de formule niet meer aangepast, hoewel de coëfficiënten met ingang van 2016 wel zijn veranderd door de overstap naar de internationale definitie van werkloosheid (zie volgende paragraaf). CBS rapportage op transactiebasis in plaats van registratiebasis Tot 2013 telde het CBS het aantal bijstandsuitkeringen op registratiebasis - een uitgekeerd bedrag wordt toegerekend aan de (verslag)periode waarin de betaling daadwerkelijk heeft 9 Ter attentie: in de periode 2008 2011 gold het bestuursakkoord 10 Frank van Es, 2010, Invloed WWB op gebruik bijstand, CPB 11 Ervanuitgaande dat het verschil in t-2 en t-3 ook 10 was UD08 10

plaatsgevonden, ongeacht de periode waarop de betaling betrekking heeft. Vanaf 2013 is CBS overgegaan op het tellen van bijstandsuitkering op transactiebasis - een uitgekeerd bedrag wordt toegerekend aan de (verslag)periode waarop de betaling betrekking heeft, ongeacht de periode waarop de betaling daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In 2013 lag het jaargemiddelde op transactiebasis 4.500 uitkeringen hoger dan op registratiebasis. Er is voor dit verschil gecorrigeerd door dit aantal eenmalig mee te nemen in de autonoom (component b, zie H3.4). Internationale definitie van werkloosheid In 2015 is het CBS overgestapt naar de internationale definitie van werkloosheid en vanaf 2017 gebruikt ook het CPB deze definitie in haar ramingen van het bijstandsvolume. De internationale en nationale definitie verschillen op een aantal punten: - Het belangrijkste verschil is het aantal uren dat een individu minimaal moet (willen) werken om mee te tellen. In de nationale definitie telt iemand mee als werkloos als hij niet of minder dan 12 uur per week werkt, actief zoekt en direct beschikbaar is voor een baan van meer dan 12 uur per week. In de internationale definitie wordt 1 uur als ondergrens voor de (gewenste) arbeidsduur gebruikt en worden werkenden dus nooit meegeteld als werkloos. - De nationale definitie gebruikt als leeftijdsgrenzen 15 jaar tot de AOW-leeftijd. De internationale definitie telt iedereen tussen 15 en 74 jaar. - De internationale definitie stelt striktere eisen aan de beschikbaarheid en het zoekgedrag van de werkloze. Zoals te zien is in de grafiek hieronder, is de werkloze beroepsbevolking (WBB) over het algemeen hoger volgens de nationale definitie dan volgens de internationale definitie. Verder valt op dat de WBB volgens de nationale en internationale definitie een vergelijkbaar patroon volgt. Het CPB heeft bij invoering van de internationale definitie de rekenregel herschat en geconcludeerd dat alleen de coëfficiënten voor de WBB mutatie ramingen hoefden te worden aangepast (ze waren beide 0,15 en zijn nu respectievelijk 0,1 en 0,18 voor t en t-1). Figuur 6: De Werkloze Beroepsbevolking (WBB) volgens de nationale en de internationale definitie Zoals te zien is, is de WBB volgens de internationale definitie lager dan volgens de nationale definitie. Daarnaast volgen beide lijnen een vergelijkbaar patroon. Bron: CBS UD08 11

3.1 Opbouw volumecomponent Geraamd volume Raming mutatie Raming effect Bijstandsvolume = + WBB t-1 * 0,18 + + beleidsmaatregelen + jaar t-1 WBB t *0,1 Autonoom De volumecomponent wordt berekend door bij het bijstandsvolume van het voorgaande jaar een aantal factoren op te tellen: ten eerste de mutatie van de werkloze beroepsbevolking voor jaar t en jaar t-1, vermenigvuldigd met respectievelijk 0,1 en 0,18 (het bijstandsvolume blijkt sterker te reageren op de mutatie van de WBB van jaar t-1 dan de mutatie van de WBB van jaar t). Daarnaast wordt een schatting van de effecten van genomen beleidsmaatregelen meegenomen. Tot slot wordt er een derde factor opgeteld, genaamd de autonoom. De autonoom corrigeert voor overige gebeurtenissen die het bijstandsvolume kunnen beïnvloedden, zoals administratieve besluiten of autonome ontwikkelingen in de samenleving die niet in de raming opgenomen waren. Figuur 7 geeft het geraamde en gerealiseerde bijstandsvolume weer zoals berekend door het ministerie van SZW 12 Te zien is dat de afgelopen jaren het bijstandsvolume sterker gestegen is dan voorspeld door de raming. Dit kan diverse oorzaken hebben. - De werkloze beroepsbevolking (WBB) kan niet goed voorspeld worden, of is op zichzelf geen goede voorspeller voor de bijstandsbevolking. - Het effect van beleidsmaatregelen wordt verkeerd ingeschat - De werking van de autonoom Deze mogelijke oorzaken zullen in dit hoofdstuk per punt behandeld worden. 12 Het gerealiseerde volume voor 2016 is gehaald uit de MEV 2018 van het CPB UD08 12

aantal uitkeringen (* 1.000) 400 390 380 370 360 350 340 330 320 310 300 2012 2013 2014 2015 2016 * Geraamd Gerealiseerd Figuur 7: Geraamd en gerealiseerd aantal bijstandsuitkeringen in de jaren 2012-2016 Bron: ministerie van SZW jaren 2012-2013 zijn op registratiebasis- en voor realisatie 2016 de CPB notitie raming bijstandsvolume MEV 2018 van het CPB. Aantallen zijn jaargemiddelden. 3.2 De werkloze beroepsbevolking Voorspellen Werkloze Beroepsbevolking De figuur hieronder geeft de verandering in de werkloze beroepsbevolking weer voor 2003-2014. Wat in deze grafiek goed te zien is, is hoe veranderlijk de WBB is over de jaren. In 2013 stijgt de WBB bijvoorbeeld plots met 150.000 mensen. Hoe goed kunnen deze plotselinge veranderingen voorspeld worden? Figuur 8. De verandering van de Werkloze Beroepsbevolking (WBB) volgens de nationale (rood) en internationale definitie (blauw) De y-as toont de mutatie WBB per 1000 mensen. De x-as toont de jaren 2003 tot en met 2014. Te zien is dat de mutatie tussen jaren soms wel met 150.000 mensen kan verschillen. Bron: CPB UD08 13

WBB in duizenden personen 800 700 600 500 400 300 200 100 0 2014 2015 2016 WBB raming WBB werkelijk Figuur 9: vergelijking raming en realisatie WBB 2014-2016 Bron: CPB notities raming bijstandsvolume in MEV 2014-2016 CPB en CBS realisatie cijfers volgens nationale (2014-2015) en internationale definitie (2016). Aantallen zijn jaargemiddelden Figuur 9 toont de WBB raming en de werkelijke WBB voor de jaren 2014-2016 13. De maximale afwijking ligt in 2014, met een raming die 43.000 personen lager is dan de werkelijkheid. Dit kan 14 in de raming van het bijstandsvolume in 2015 leiden tot een negatieve afwijking met de realisatie van zo n (43.000*0,15 15 ) = 6.450 uitkeringen, oftewel een afwijking van zo n 1-2%. In de andere jaren was het verschil kleiner. Werkloze Beroepsbevolking als voorspeller Naast de vraag of de WBB goed voorspeld kan worden, is er de vraag of de WBB op zichzelf een goede voorspeller is voor het bijstandsvolume. De grafiek hieronder (figuur 10) toont de werkloze beroepsbevolking en het aantal bijstandsuitkeringen voor de jaren 2003-2016. Dit is het bijstandsvolume exclusief de IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud voor starters. Zoals te zien is vertoont de WBB sterkere fluctuaties dan het bijstandsvolume. Dit is voor de raming in principe geen probleem, zolang afwijking in fluctuaties ongeveer gelijk is over de jaren. Echter, in deze grafiek is te zien dat de WBB de afgelopen 5 jaar sterk gestegen en gedaald is, terwijl het bijstand volume op vrij constante wijze gestegen is. De coëfficiënten in de WBB-formule -zoals deze tot en met 2016 gebruikt is- zijn gefit op data van 1987-2010. Vanaf 2016 is de nieuwe formule op een dataset van 1987-2015 gefit. Het verschil in conjunctuurgevoeligheid tussen de WBB en de bijstandsbevolking, dat vooral tussen 2012 en 2016 is toegenomen, is in de WWB formule voor de jaren voor 2016 dus niet meegenomen en vanaf 2016 maar deels. Dit betekent dat het bijstandsvolume voor de jaren 2012-2014 kan zijn overschat, en voor de jaren 2014-2016 onderschat. 13 Er zijn geen CPB publicaties voorhanden voor raming bijstandsvolume 2012 en 2013, daarom worden alleen de jaren 2014-2016 getoond. In 2015 is de WBB initieel volgens de nationale definitie geraamd. Daarom zijn t/m 2015 de cijfers volgens nationale definitie getoond en vanaf 2016 volgens internationale definitie 14 Afhankelijk van arbeidsaanbodcorrecties die gedaan worden 15 Voor 2015 geldt nog de rekenregel op basis van de nationale definitie van werkloosheid. UD08 14

700 600 500 400 300 200 466 489 395 328 338 336 419 318 355 288 381 318 267 269 516 435 434 297 316 322 647 660 614 538 371 382 395 347 100 0 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 Jaar aantal bijstandsuitkeringen (*1000) WBB (*1000) Figuur 10: De Werkloze Beroepsbevolking (WBB) en het gemiddeld aantal bijstandsuitkeringen (excl. IOAZ, IOAW en Bbz levensonderhoud) voor de jaren 2003-2016. Bron: CBS. Aantallen volgens de internationale definitie en op transactiebasis Opvallend aan bovenstaande grafiek is vooral het uitblijven van een daling in het aantal bijstandsuitkeringen in 2015 en 2016. Hiervoor kunnen verschillende redenen zijn: Meer instroom dan voorheen: - In 2015 en 2016 was er een verhoogde instroom van vluchtelingen. De vluchtelingen die een asielvergunning ontvingen en in een gemeenten vestigden zullen voor een groot deel een bijstandsuitkering hebben ontvangen. De mogelijke effecten hiervan op het totale bijstandsbudget worden in hoofdstuk 5 berekend. - Door het afsluiten van de Wajong en de Wsw zijn meer mensen op bijstand aangewezen die voorheen in deze regelingen terecht konden. - De Nederlandse arbeidsmarkt is de afgelopen jaren sterk geflexibiliseerd. Dit betekent dat meer mensen tijdelijke contracten hebben of als zelfstandige werken. Zij bouwen hierdoor minder WW op, waardoor ze sneller in de bijstand komen dan voorheen. Minder uitstroom dan voorheen: - Toegenomen complexiteit van de doelgroep. Het afschaffen van de Wajong en de Wsw zorgt ervoor dat meer mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt de bijstand instromen. - Leeftijdsopbouw. Er zijn relatief veel oudere werklozen. Ook oudere werklozen hebben gemiddeld een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, waardoor het minder waarschijnlijk is dat de uitstroom met de conjunctuur meebeweegt. 3.3 Beleidseffecten Er zijn veel beleidsmaatregelen die de volumeraming beïnvloeden. AEF heeft een overzicht ontvangen met de beleidsmaatregelen die genomen zijn tussen 2012 en 2016, met een kwantificering van het effect van de beleidsmaatregel per jaar. AEF heeft uit deze data de cumulatieve effecten op het volume per jaar berekend (bijvoorbeeld, als een beleidsmaatregel een effect van 1.000 extra uitkeringen had in 2015 en van 1.000 extra uitkeringen in 2016, is het cumulatieve effect op 2015 1.000 en op 2016 2.000 uitkeringen). UD08 15

De tabel hieronder toont de beleidseffecten waarvan het cumulatieve effect op het volume in 2016 (na 2012) hoger was dan 2.500 uitkeringen, wat resulteert in een verschil van ongeveer 35 miljoen euro op het totale macrobudget (bij effecten die groter zijn dan 2.500 uitkeringen is het financiële effect navenant groter) De kleinere, niet opgenomen beleidseffecten hebben samen in 2016 een cumulatief effect van -2.800 uitkeringen. Effect Aantal WWNV: Beperken nieuwe instroom WSW tot beschutte arbeid 4.100 Gerichte re-integratie en begeleiding ontschotte WWB/Wajong/WSW 6.810 Gedragseffect afbouw ahk in referentieminimumloon -2.610 WWNV: Beperken Wajong tot volledig en duurzaam arbeidsongeschikten 11.950 Terugdraaien WWNV beperken Wajong -9.060 nwajong jaargang 2012 onder WWNV 4.910 Terugdraaien huishoudinkomenstoets (per 1-1-2012) 3.840 Terugdraaien WWNV: beperken Wajong -16.060 Terugdraaien WWNV: beperken WSW -4.480 Leeftijdsverhoging AOW 3.550 Weglekeffect korting p-budget 4.570 Naleving+sollicitatieplicht alleenstaande ouders 6.380 P-wet beperken toegang Wajong 7.8980 ZZP pensioen regeling 5.950 Prikkelwerking aanpassen maatstaf bijstandsontvangers in verdeelsystematiek GF -2.950 P-wet Wsw LKS regulier en beschut 5.850 UD08 16

20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 2012 2013 2014 2015 2016 raming beleidseffecten CPB raming beleidseffecten ministerie van SZW Figuur 11: Totale geraamde effecten beleidsmaatregelen volgens het CPB en het ministerie van SZW. Bron: ministerie van SZW en MEV s 2014-2017 CPB (op basis van initiële ramingen) Figuur 11 toont het totale effect van alle beleidsmaatregelen samen, weergegeven per jaar, in de ramingen van het CPB en de ramingen van het ministerie van SZW. Opvallend is het verschil in 2016. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat het CPB in dat jaar de verhoogde instroom van vluchtelingen meenam als beleidseffect en SZW niet. Hier zal in H3.4 en in H5.2 nog meer over verteld worden. Het is van belang om op te merken dat een verkeerde inschatting van een beleidseffect alleen consequenties heeft voor het jaar waar de berekening op van toepassing is. Het jaar erna wordt in de rekensystematiek voor de volumecomponent immers uitgegaan van de daadwerkelijke realisatie, waardoor een verkeerde inschatting gecorrigeerd wordt. Wel is het mogelijk dat een beleidseffect meerdere jaren effect heeft op het macrobudget. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de instroom van mensen die voorheen een aanspraak hadden kunnen doen op de Wajong. Aangezien deze ramingen niet aangepast worden aan eventueel voortschrijdend inzicht, komt een verkeerde inschatting in dat geval wel meerdere jaren terug. AEF licht een aantal beleidsmaatregelen uit om de redeneringen van het ministerie van SZW achter de effecten op het volume inzichtelijk te maken. Dit zijn: - Beperken Wajong - Gedragseffecten afbouw algemene heffingskorting - Ontschotten WSW - ZZP pensioenregeling Beperken Wajong De Wajong is een UWV-uitkering voor mensen die voor hun 18e of tijdens een studie een ziekte of handicap kregen. Vóór 2015 kregen mensen een Wajonguitkering als zij door hun ziekte of handicap moeite hadden met het vinden of houden van werk. Vanaf 2015, met ingang van de Participatiewet, krijgen mensen alleen een Wajong uitkering als zij nooit meer kunnen werken (geen arbeidsvermogen hebben). UD08 17

Figuur 12 toont de aangenomen waarden voor de effecten van de beleidsmaatregel P wet beperken Wajong over de jaren 2012-2016. Zoals de lijn aangeeft zorgen deze geschatte beleidseffecten samen voor een groeiende toename in het aantal bijstandsuitkeringen. 6.000 5.000 4.000 3.000 2.000 1.000-2012 2013 2014 2015 2016 P-wet beperken toegang Wajong Figuur 12: Geraamde effecten van P wet beperken Wajong op het bijstandsvolume, weergeven per jaar. De y-as toont het effect, aangegeven in aantal bijstandsuitkeringen. De x-as weergeeft de jaren 2012-2016. Bron: ministerie van SZW In kamerstuk 33.161 (uit 2013) staan de volgende aannames rondom de effecten van het beperken van de Wajong op de bijstand: De instroom van 16.000 per jaar in de Wajong lijkt een onderschatting te zijn. In de jaren 2010 t/m 2014 was de instroom gemiddeld 16.900 per jaar. Omdat UWV aangeeft dat het jaar 2012 door een verandering in de telling lager uitvalt, is het gemiddelde per jaar nog hoger als dat jaar eruit wordt gehaald, namelijk 17.300. Het is bekend dat in 2015 het aantal mensen dat de Wajong instroomde 4.500 bedroeg en in 2016 nog slechts 4.200 16. Dat is lager dan de 6.000 die door het ministerie geraamd is, wat suggereert dat meer dan het aantal mensen dat niet meer in aanmerking komt voor de Wajong en mogelijk wel voor de Participatiewet in werkelijkheid jaarlijks eerder 12.000-13.000 bedraagt (afhankelijk van de gehanteerde aanname rond de instroom). Als inderdaad de helft van deze mensen een bijstandsuitkering ontvangt, zou dit een onderschatting van 1000-1500 bijstandsuitkeringen per jaar betekenen voor de komende 30 jaar. 16 Jaarverslag UWV 2016: https://jaarverslag.uwv.nl/jaarverslag-2016/a1647_ontwikkeling- Wajong-2017 UD08 18

Van één aanname in de berekening van het aantal kan AEF niet nagaan of ze aannemelijk zijn, aangezien de achterliggende redeneringen niet voorhanden zijn. Het betreft de aanname dat slechts de helft van de mensen die niet meer in aanmerking komt voor de Wajong in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Dit is wel een belangrijke variabele in de inschatting, aangezien de volumeraming hier erg gevoelig voor is. De regering verwacht dat met ingang van 2015 nog circa 6.000 mensen per jaar in de Wajong zullen instromen, van de 16.000 mensen die zouden instromen bij ongewijzigd beleid. Naar verwachting 10.000 van hen komen niet in aanmerking voor de Wajong omdat zij arbeidsvermogen hebben. Zij kunnen bij gemeenten terecht voor begeleiding en eventueel voor een uitkering in het kader van de Participatiewet. De verwachting is dat van deze 10.000 mensen ongeveer 5.000 mensen in aanmerking komen voor een Participatiewet-uitkering. In de structurele situatie zullen er naar verwachting ruim 170.000 mensen van deze groep in de Participatiewet komen en zal de Wajong een uitkering bieden aan ruim 165.000 mensen die volledig en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben Gedragseffecten afbouw algemene heffingskorting De algemene heffingskorting (AHK) is een korting op het belastbaar inkomen en premie volksverzekeringen. De AHK is inkomensafhankelijk: hoe hoger het inkomen, hoe lager de korting. Vóór 2012 kon de AHK van een niet-werkende partner worden overgedragen naar de werkende (fiscale) partner (dit werd door tegenstanders van de maatregel ook wel de aanrechtsubsidie genoemd). Deze mogelijkheid wordt vanaf 2012 in 20 jaar geleidelijk afgebouwd, en zal met ingang van 2032 compleet zijn afgeschaft. De AHK gold ook voor het referentieminimumloon. Met de afbouw van de AHK voor werkenden, maar het in standhouden van de AHK in het referentieminimumloon dreigde de situatie dat bijstandsontvangers niet gestimuleerd werden om aan de slag te gaan. Citaat uit Kamsteruk 32 777: Zouden we dat niet doen, dan wordt het verschil in inkomen tussen een stel met een uitkering en een werkende steeds kleiner. Vanaf 2018 zou de netto bijstand voor een stel dat niet werkt zelfs hoger zijn dan de netto inkomsten van een werkende kostwinner die minimumloon heeft. UD08 19

Armoedeval oude vs. nieuwe situatie (uit kamerstuk 32 777) Figuur 13: Figuur 14: Met de afbouw van de AHK in het referentieminimumloon verwacht het ministerie dat de armoedeval tussen bijstand en werken, die door het afbouwen van de AHK voor werkenden dreigde, wordt voorkomen (het blijft als paar voordeliger om te werken dan om bijstand te ontvangen). Zij ramen daarom een daling van het aantal bijstandsuitkeringen. Figuur 15 toont de daling in het aantal bijstandsuitkeringen dat door het ministerie van SZW voor de jaren 2012-2016 is geschat. Het effect stijgt over de jaren omdat de AHK voor werkenden langzaamaan wordt afgebouwd, en de AHK voor het referentieminimumloon eveneens. UD08 20

400 200 - Gedragseffect afbouw ahk -200-400 -600-256 -461-293 -350-312 CA: Gedragseffect temporiseren AHK totaal -800 2012 2013 2014 2015 2016 Figuur 15: Geraamd effect van beleidsmaatregelen rondom afbouw ahk op het bijstandsvolume Bron: ministerie van SZW Onderbouwing geraamd effect Deze raming is in kamerstuk 32 777 als volgt onderbouwd: Kwantificering verkleining armoedeval (uit kamerstuk 32 777) Op dit moment heeft een alleenverdiener (kostwinner) met kinderen die gaat werken tegen het wettelijk minimumloon (WML), nog een beperkte inkomensverbetering (+2%). Na afbouw van de dubbele heffingskorting in de fiscaliteit, in 2023, is er echter sprake van een inkomensachteruitgang (- 3%). Als ook de dubbele heffingskorting in de bijstand wordt afgebouwd, wordt een dergelijke inkomensachteruitgang voorkomen, en resulteert een lichte inkomensverbetering van 2% (zie tabel 2). De armoedeval van de alleenstaande en alleenstaande ouder vermindert door de afbouw van de dubbele heffingskorting in het sociaal minimum met respectievelijk twaalf procentpunt en zeven procentpunt. Ook voor hen is een gunstig effect van de maatregel dat werken relatief aantrekkelijker wordt. Voor alleenstaande ouders is dit een belangrijke verbetering gegeven het feit dat zij er thans al op achteruitgaan als ze gaan werken. Daarnaast is van belang dat de maatregel ook bij alleenstaanden doorwerkt, om de verhouding tussen de uitkeringshoogte van een alleenstaande ten opzichte van een paar (70/100) te behouden en zo de consistentie van het bijstandstelsel niet te doorbreken. Door het verbeteren van de armoedeval zal het bijstandsvolume met 15.000 huishoudens dalen. [..] Dit aantal resulteert uit de vermenigvuldiging van de uitkeringselasticiteit van bijstandsgerechtigden (0,35), zoals gehanteerd door het CPB, met de uitkeringsverlaging (13%) en het aantal bijstandsgerechtigden (320.000). Bovenstaande berekening schat een totaal effect van 15.000 uitkeringsjaren. Ervan uitgaande dat het ministerie van SZW als tijdsspanne 2012-2033 heeft gebruikt (gelijk aan de grafieken hierboven), zou dit per jaar gemiddeld een effect van 715 uitkeringen zijn. Dit komt ongeveer overeen met de hoogte van het gedragseffect afbouw ahk in de jaren 2012-2016. Dit effect is per 2014 getemporiseerd, zodat per jaar 2,5 procentpunt werd afgebouwd in plaats van 5 procentpunt per jaar. Dit betreft een tijdelijke koopkrachtmaatregel voor sociale minima, die UD08 21

is afgesproken in het Regeerakkoord van Rutte II. Hierdoor ligt het totaal geraamde effect van de jaren 2012-2016 op 300 uitkeringen per jaar in plaats van 700. Vergelijking met realiteit De raming van het ministerie corrigeert voor een mogelijke toename van het aantal bijstandsuitkeringen die door een andere beleidsmaatregel wordt veroorzaakt, namelijk de afbouw van de AHK voor werkenden. De correctie afbouw AHK in referentieminimumloon heeft tot effect dat de hoogte van de bijstandsuitkering over de jaren minder snel stijgt. De armoedeval die door deze stijging vanaf 2018 dreigde (gaan werken loont voor bijstandsontvangers vanaf 2018 niet altijd meer), wordt hierdoor voorkomen. Of de verlaging van de bijstandsuitkering inderdaad tot een afname van 300/700 uitkeringen per jaar zal leiden, hangt ten eerste af van de stabiliteit van het aantal bijstandsontvangers en de uitkeringselasticiteit (relatie tussen hoogte uitkering en aantal uitkeringsontvangers). Bijvoorbeeld, het feit dat andere doelgroepen (bijv. voormalig Wajongers) die moeilijker aan het werk komen nu ook bijstand ontvangen, zal waarschijnlijk leiden tot een lagere uitkeringselasticiteit, en dus tot een kleinere afname van het aantal uitkeringen per jaar. Daarnaast corrigeert afbouw AHK in referentieminimumloon voor een verandering in de AHK voor werkenden. De dreigende armoedeval wordt gebruikt als inhoudelijke motivatie voor de huidige maatregel. Echter, de berekening houdt alleen rekening met de hoogte van de bijstandsuitkering zelf. Inhoudelijk gezien zou het logischer zijn om de verandering in de armoedeval te gebruiken als voorspeller van effecten op het aantal bijstandsontvangers. Deze blijft door de huidige maatregel echter zoveel mogelijk constant. Of er in dit geval gecorrigeerd moet worden hangt af van of er in eerste instantie gecorrigeerd is bij de invoering van de afbouw AHK in fiscaliteit. Als er toen een toename van het aantal bijstandsuitkeringen geraamd is, dan moet deze inderdaad weer naar beneden worden bijgesteld. Echter, als dit niet het geval is lijkt het inhoudelijk gezien onjuist om een correctie toe te passen. De prijs van een uitkering daalt inderdaad, maar de opbrengst van gaan werken eveneens. Zolang de verhouding gelijk blijft zou het netto effect nul moeten zijn. Afsluiten WSW voor nieuwe instroom De Wet Sociale Werkvoorziening regelt dat arbeidsgehandicapten onder aangepaste omstandigheden arbeid kunnen verrichten op een zo regulier mogelijke arbeidsplek in een sociale werkvoorziening. Met de komst van de Participatiewet in 2015 worden er geen nieuwe mensen in de sociale werkvoorziening toegelaten. Mensen met een vast contract kunnen er blijven werken tot hun pensioen. De WSW zal blijven bestaan tot de laatste persoon met een vast contract met pensioen gaat. Voor mensen met een tijdelijk contract kan de gemeente besluiten om het contract niet meer te verlengen. Als deze mensen geen nieuw werk vinden, komen zij na hun beroep op de WW, mogelijk in de bijstand als zij geen andere middelen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien. Het opheffen van de Wet Sociale Werkvoorziening leidt volgens de ramingen van het SZW tot een toestroom van mensen in de bijstand. De geschatte beleidseffecten gaan hier ook vanuit. Figuur 16 toont het totale effecten van de beleidsmaatregelen rondom het ontschotten WSW op het bijstandsvolume. UD08 22

4.500 4.000 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500-4.068 1.778 - - - 2012 2013 2014 2015 2016 Figuur 16: Geraamde effecten van beleidsmaatregelen rondom het ontschotten WSW op het bijstandsvolume. De y-as toont het effect, aangegeven in aantal bijstandsuitkeringen. De x-as weergeeft de jaren 2012-2016. De lijn geeft de som van deze effecten weer. Bron: ministerie van SZW Figuur 17 toont op de linkeras het aantal Wsw werknemers en op de rechteras de toe- en afname van het aantal Wsw werknemers per jaar. In 2015 en 2016 zien we een substantiële afname. Dit wordt veroorzaakt door het sluiten van de instroom. In de jaren 2012-2014 stroomden gemiddeld evenveel mensen in als uit (tussen de 5.700 en 7.500 mensen per jaar 17 ). In 2015 en 2016 stroomden deze mensen nog wel uit, maar was er geen instroom meer. Wat voor AEF een onbekende factor blijft, is hoeveel van deze mensen vervolgens de bijstand instroomden en hoeveel in een baan of beschut werk stroomden of om andere redenen niet in aanmerking kwamen voor een bijstandsuitkering. 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000-61 P-wet Wsw LKS regulier en beschut 591-778 0-8.000 Figuur 17: Het 2008 aantal Wsw 2009werknemers 2010 (linkeras) 2011 2012 en de toe-/afname 2013 2014 hiervan 2015 per jaar 2016 tussen 2008 en 2016 Bron: Wsw statistiek 2016. Jaarrapport. Panteia, 2017 Aangezien AEF geen inzicht heeft in de berekeningen van het ministerie, is niet na te gaan met wat voor een instroom van Wsw-werknemers het ministerie is uitgegaan en welk percentage hiervan volgens het ministerie in de Participatiewet zou landen. De raming van het ministerie kan dus niet op aannemelijkheid worden getest. 338-457 943-6.555-4.868 6.000 4.000 2.000 0-2.000-4.000-6.000 17 Wsw statistieken 2012-2014. Panteia. UD08 23

ZZP pensioenregeling De pensioenregeling, die vanaf 2016 van kracht is, zorgt ervoor dat het opgebouwde pensioen van zelfstandigen, net zoals voor werknemers, beschermd is voor de vermogenstoets bij het aanvragen van een bijstandsuitkering. Het kan hier zowel gaan om zelf opgebouwd pension (tot 250.000 euro) als pensioen dat wordt opgebouwd in een pensioenfonds. Als gevolg van dit wetsvoorstel is de raming van het bijstandsvolume verhoogd omdat huishoudens die voorheen geen bijstand ontvingen (omdat hun derdepijler(pensioen)vermogen hoger was dan de vermogensgrenzen in de bijstand) nu aanspraak konden maken op de bijstand. Figuur 18 toont de raming door het ministerie van het effect van deze beleidsmaatregel. Zoals beschreven staat in kamerstuk 34227-3 18 is deze raming gebaseerd op CBS-gegevens over de inkomens- en (derdepijler)vermogensverdeling van Nederlandse huishoudens die een beroep op bijstand kunnen doen, en zal de verhoging van het bijstandsvolume structureel oplopen tot circa 10.000 huishoudens. 3.500 3.000 2.500 2.000 1.500 1.000 500 - -500-1.000 2.664 2.793 - - - 2012 2013 2014 2015 2016 ZZP penioenregeling ZZP pensioen regeling uitboeken uitvoeringskosten aanpassen ZZP regeling (verdeling uitkeringslasten en uitvoeringskosten) totaal. Figuur 18: Geraamd effect van beleidsmaatregel zzp pensioenregeling op het bijstandsvolume. Bron: Ministerie van SZW In hoeverre het aantal bijstandsuitkeringen de afgelopen jaren inderdaad is toegenomen ten gevolge van de ZZP-pensioenregeling, is niet te achterhalen met de beschikbare gegevens. De CBS cijfers waar het ministerie van SZW haar schattingen op gebaseerd heeft, zijn voor de jaren 2015 en 2016 niet voorhanden. 18 Kamerstuk 34 227-3: Wijziging van de Participatiewet in verband met de bescherming van lijfrenteopbouw en de vrijlating van inkomsten uit arbeid en wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met de bevordering van vrijwillige voortzetting van pensioenopbouw (Wet vrijlating lijfrenteopbouw en inkomsten uit arbeid en bevordering vrijwillige voortzetting pensioenopbouw. Memorie van Toelichting UD08 24

3.4 Autonoom Opbouw en bepaling van de autonoom De autonoom bestaat uit drie componenten: a) Bijstelling/aansluiting op basis van realisaties. b) Incidentele effecten die niet meegeboekt worden naar het volgende jaar. Hier is in 2013 bijvoorbeeld de overgang van de telling van het aantal bijstandsuitkeringen op registratiebasis naar transactiebasis op geboekt. c) De 50% van component a van het voorgaande jaar Component c is in 2012 (zie ook paragraaf 2.4) door het CPB aan de ramingsformule toegevoegd omdat men zag dat afwijkingen tussen de raming en realisatie veelal meerdere jaren bleven voortduren. Blijkbaar waren de factoren die deze afwijkingen beïnvloedden vaak meerdere jaren aanwezig. Met behulp van component c wordt voor deze langer durende factoren gecorrigeerd. Componenten a en b worden in jaar t+1 bepaald, zodra het gerealiseerde bijstandsvolume bekend is. Component c is bekend in september van jaar t (in de MEV van t+1). Ter voorbeeld: in september 2015 was het gerealiseerde bijstandsvolume voor 2014 bekend. Op basis hiervan werden component a en b voor 2014 bepaald. De helft van component a van 2014 werd vervolgens meegenomen als component c voor de definitieve raming van 2015. De autonoom en beleidseffecten Het ministerie neemt component c direct over van het CPB, evenals de ramingen van de WBB t en t-1. De beleidseffecten worden echter door het ministerie zelf bepaald. Dit heeft gevolgen voor de autonoom, welke het beste met een voorbeeld kan worden uitgelegd. Stel dat het CPB de beleidseffecten voor 2014 geraamd heeft op 20.000 uitkeringen en het ministerie op 10.000. En stel dat de raming van het CPB van het volume bijstand in 2014 uiteindelijk 4.000 uitkeringen afwijkt van het werkelijke volume, en de raming van het ministerie 14.000 omdat het ministerie de beleidseffecten lager inraamde. Het CPB bepaalt voor 2015 component c op 2.000 uitkeringen (namelijk 4.000*0,5), het ministerie neemt deze 2.000 mee als component c in haar raming voor 2015 (i.p.v. 14.000*0,5 =7.000). Figuur 11 in H3.3 toont de raming van beleidseffecten door het CPB en het ministerie van SZW voor de jaren 2012-2016 19. Te zien is dat deze vooral in 2016 sterk verschilden. Deze afwijking is te verklaren door het feit dat het CPB de verhoogde instroom van vluchtelingen in de bijstand meeneemt als een beleidseffect, terwijl het ministerie van SZW dit niet doet. Het gevolg hiervan is dat de verhoogde instroom van vluchtelingen zowel niet wordt meegenomen in het geraamde budget van 2016 als in de autonoom van de raming van 2017 (in de raming van het CPB worden vluchtelingen immers wel meegenomen). 19 Voor het jaar 2012 zijn de door het CPB gehanteerde beleidseffecten niet voorhanden UD08 25

Of dit gewenst is, hangt af van in welke mate de instroom van vluchtelingen in de bijstand een langdurige factor is. Als de verhoogde vestiging van vluchtelingen in gemeenten meerdere jaren zal voortduren is het gewenst dat deze factor op een bepaalde manier in component c wordt meegenomen, om zo het effect hiervan met vooruitwerkende kracht te corrigeren. Als de verwachting is dat dit effect zich vooral in 2016 zal concentreren, is het niet gewenst om hier in component c voor te corrigeren, maar dit als een beleidseffect mee te nemen. Hoofdstuk 5 zal hier verder op ingaan. UD08 26

4.1 Opbouw prijscomponent Geraamde prijs = Gehanteerde prijs jaar t-1 + Raming effect beleidsmaatregelen + Verandering in WKA indexering Zoals bovenstaande formule toont, is de prijscomponent opgebouwd uit de gehanteerde prijs van het vorige jaar, de verwachtte effecten van beleidsmaatregelen op de bijstandsprijs en de veranderingen in de WKA (wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid) indexering. De geraamde prijs is de gemiddelde prijs van een uitkering. Belangrijk om te noemen is dat deze uitkering niet per se per persoon wordt uitgekeerd, maar per groep kostendelers. Zo ontvangt een gehuwd stel samen één uitkering, die uiteraard hoger is dan de uitkering van een alleenstaande. In de raming van de prijs zit indirect dus ook een raming van de gemiddelde huis/gezinssamenstellingen in Nederland. De figuur hieronder toont de raming en realisatie van de prijs van een bijstandsuitkering voor de jaren 2012 tot en met 2016 20. 20 Voor 2016 zijn nog geen realisatiecijfers bekend UD08 27

Prijs bijstandsuitkering in duizenden euro's 15,5 15,3 15,1 14,9 14,7 14,5 14,3 14,1 13,9 13,7 13,5 2012 2013 2014 2015 2016 Zoals in figuur 19 te zien is heeft de prijscomponent de afgelopen jaren afwijkingen vertoond tussen raming en realisatie. Voor deze afwijking zijn meerdere verklaringen mogelijk: - Het effect van beleidsmaatregelen wordt verkeerd ingeschat - Koppeling met minimumloon schat gezinssamenstellingen niet goed in 4.2 Beleidseffecten Geraamd Gerealiseerd Figuur 19: Raming en realisatie van de gemiddelde prijs van bijstandsuitkeringen in 2012-2016 Een aantal beleidsmaatregelen zijn van kracht op de prijsraming. De tabel hieronder toont het cumulatieve effect in 2016 van alle beleidseffecten van 2012-2016 die door het ministerie zijn meegenomen in de prijsraming. Effect Prijs Fraude - 615,- Afschaffen alleenstaande ouderkop - 1.820,- Kostendelersnorm - 440,- Weglek extramuraliseren wetgeving VWS 40,- Kindregelingen: overgangsrecht alleenstaande ouders 30,- Kindregelingen overgangsrecht 20% kop voor ouders die het niet terugkrijgen in kindreg 30,- Correctie uitstel WWB: kostendelers 110,- Besparingsverlies: versoepeling fraudewet 70,- Hogere uitkering door verlaging alimentatie door kindregelingen 30,- UD08 28

AEF licht hieronder de beleidsmaatregel fraude uit, om de redeneringen achter de effecten op de prijs inzichtelijk te maken. Figuur 20 toont het door het ministerie van SZW geraamde effect van alle beleidsmaatregelen op de prijs voor de jaren 2012-2016. Zoals te zien was er een groot verschil ( 780,- wat op macrobudgetniveau resulteert in een verschil van ongeveer 310 miljoen) tussen het geraamde effect van beleidsmaatregelen tussen 2014 en 2015. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de afspraken in het coalitie akkoord rondom het afschaffen van de alleenstaande ouderkop en de kostendelersnorm. 400 200 - -200 2012 2013 2014 2015 2016-400 -600 Figuur 20: Totale geraamde effecten beleidsmaatregelen op de bijstandsprijs volgens het ministerie van SZW Bron: ministerie van SZW Fraude Vanaf januari 2013, met het ingaan van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, wordt fraude met SZW uitkeringen strenger bestraft dan voorheen. Het doel van deze wet was om de groeiende groep fraudeurs af te schrikken 21. Door effectievere opsporing, het opleggen van boetes en een beleid gericht op het verhogen van het incassoratio, voorspelt het ministerie dat in totaal meer boetegeld wordt geïnd. Door deze extra inkomsten, en door het afschrikeffect, wordt de gemiddelde prijs van een uitkering lager. Figuur 21 toont het door het ministerie van SZW geraamde effect van de beleidsmaatregel per jaar. Zoals te zien verwacht het ministerie (voor de jaren 2012-2016) dat de prijs hier elk jaar door zal dalen. Het besparingsverlies als gevolg van de versoepeling van de fraudewet is een gevolg van een besluit van de Centrale Raad van Beroep welke eind 2014 bepaalde dat de boete afgestemd moet worden op de mate van verwijtbaarheid 22. 21 Kamerstuk 33 207, nr 3. Wijziging van de wetgeving op het beleidterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving) 22 ECLI:NL:CRVB:2014:3754 UD08 29

Effect beleidsmaatregel in 100 50 - -50-100 -150-200 2012 2013 2014 2015 2016 Fraude besparingsverlies: versoepeling fraudewet totaal Figuur 21: Geraamd effect van de beleidsmaatregelen rondom de Fraudewet op de gemiddelde prijs van bijstandsuitkeringen in de jaren 2012-2016. Figuur 22-24 tonen voor de jaren 2013-2016 het aantal fraude- en boetevorderingen, het bedrag aan fraude- en boetevorderingen en de incassoratio (percentage werkelijk geinde vorderingsbedragen) van deze fraude- en boetevorderingen. Zoals te zien is in figuur 22, is het aantal fraude- en boetevorderingen tussen 2013 en 2014 gestegen, maar is het sindsdien vrij constant. 30.000 Aantal vorderingen per jaar 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0 2013 2014 2015 2016 Aantal fraudevorderingen Aantal boetevorderingen Figuur 22: Totaal aantal fraude- en boetevorderingen bijstand tussen 2013 en 2016 Bron: CBS, Incassoratio vorderingen algemene bijstand 2016 Figuur 23 toont dat het bedrag van fraudevorderingen vanaf 2014 eveneens constant blijft, terwijl het bedrag van boetevorderingen sinds 2014 gedaald is. Figuur 24 toont de incassoratio voor de gevorderde bedragen. Bijvoorbeeld van het geld dat gevorderd is in 2013, werd 12% betaald in datzelfde jaar en was in 2016 uiteindelijk 43% betaald. UD08 30

Bedrag in miljoenen euro's 90 80 70 60 50 40 30 20 10-26 81 79 77 2013 2014 2015 2016 Fraudebedrag Boetebedrag som Figuur 23: Totaal bedrag fraude- en boetevorderingen bijstand tussen 2013 en 2016 Bron: CBS, Incassoratio vorderingen algemene bijstand 2016 50% 40% Incassoratio 30% 20% 10% 0% 2013 2014 2015 2016 1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar Figuur 24: Incassoratio fraude- en boetevorderingen bijstand tussen 2013 en 2016 Bron: CBS, Incassoratio vorderingen algemene bijstand 2016 Vervolgens toont figuur 25 een berekening die AEF met bovenstaande CBS gegevens heeft uitgevoerd. Met deze berekening heeft AEF een schatting willen maken van de werkelijk geïnde bedragen per jaar. Aangezien (zoals figuur 24 aangeeft) maar een klein deel van het gevorderde bedrag in hetzelfde jaar wordt terugbetaald én aangezien er geen gegevens beschikbaar zijn over het aantal nieuw ontstane fraudevorderingen per jaar voorafgaand aan 2013, zegt deze schatting voor de eerdere jaren wat anders dan voor de latere jaren. Dit zal in onderstaande paragrafen worden uitgelegd. De berekening die AEF heeft uitgevoerd gaat als volgt: voor elk jaar is bepaald welke vorderingen er in dat jaar liepen en welk incassoratio met deze vorderingen gepaard gingen. Bijvoorbeeld: in 2014 liepen vorderingen uit 2013 en 2014 (en van voorgaande jaren waarover we geen data hebben). De vorderingen van 2013 gingen over een totaalbedrag van 26 miljoen euro. Hiervan was in 2013 al 16% geïnd. In 2014 was deze incassoratio opgelopen naar 28%, oftewel er was in 2014 een extra 12% geïnd. De vorderingen van 2013 leverden in 2014 dus 12%*26 miljoen euro = 3,1 miljoen euro op. Van de vorderingen uit 2014 werd in 2014 12% betaald. De vorderingen van 2014 leverden in 2014 dus 12%*81 miljoen euro = 9,7 miljoen euro op. De totale opbrengsten uit de vorderingen van 2013 en 2014 waren in 2014 dus 12,8 miljoen euro. UD08 31