punt nadrukkelijke aandacht. De zorgaanbieder heeft aangegeven de klachtenregeling over twee jaar te evalueren. De LCV beveelt in dit kader aan dat de zorgaanbieder bij de evaluatie van zijn klachtenregeling aandacht besteedt aan de figuur van de onafhankelijke en onpartijdige vertrouwenspersoon/klachtenfunctionaris. III Adviesrecht cliëntenraad over statutenwijziging; artikel 3 lid 1 onder d WMCZ; hanteren kwaliteitseis voor bestuurder die op bindende voordracht van de cliëntenraad wordt benoemd; 7 WMCZ De cliëntenraad verschilt van mening met de zorgaanbieder over het adviesrecht van de cliëntenraad bij voorgenomen statutenwijzigingen en over het hanteren van een statutaire kwaliteitseis voor het bestuurslid dat door de cliëntenraad voor benoeming wordt voor-gedragen. De cliëntenraad vraagt de LCV hierover een uitspraak te doen. De LCV zal op verzoek van de cliëntenraad echter eerst bemiddelen. De zorgaanbieder is een verzorgingshuis dat zich uitsluitend richt op ouderen met specifieke achtergrond, en is als zodanig erkend als Verzorgingshuis met een Bijzondere Functie. De statuten van de zorgaanbieder zijn recentelijk gewijzigd. De cliëntenraad is niet in staat gesteld over de voorgenomen statutenwijziging advies uit te brengen. De cliëntenraad meent dat een adviesaanvraag wel aan de orde was. Ook verzet de cliëntenraad zich tegen de statutaire bepaling die stelt dat het bestuurslid dat door de cliëntenraad voor benoeming wordt voorgedragen, een kwaliteit behoort te hebben die nauw verband houdt met de bijzondere functie van het huis. Voor het bestuur geldt de statutaire bepaling dat ten minste 60 procent deze kwaliteit behoort te hebben. De kwaliteitseis voor het door de cliëntenraad 17
voorgedragen bestuurslid geldt derhalve niet voor de volle omvang voor de overige bestuursleden. In de hoorzitting blijkt dat voor de cliëntenraad het kernpunt van het geschil is niet zozeer de gang van zaken rond de statutenwijziging, maar het structureel niet-betrekken van de cliëntenraad bij enig voornemen of besluit van het bestuur. De statutenwijziging is hier een belangrijk voorbeeld van. Bij een aantal bewoners van het huis is volgens de cliëntenraad ernstige onrust ontstaan over de handhaving van het karakter van het huis. Sinds de instelling van de cliëntenraad in november 1996 is hij pas éénmaal gevraagd advies uit te brengen; over de zorgvisie van de instelling. Dit advies is volgens de cliëntenraad niet overeenkomstig de WMCZ behandeld. Daarnaast meldt de raad dat tot op heden geen enkele toegang tot de notulen van de bestuursvergadering, noch tot de besluitenlijsten van het bestuur is verleend. Evenmin heeft er sinds de instelling van de raad een overlegvergadering plaatsgevonden tussen het bestuur en de cliëntenraad hoewel de samenwerkingsovereenkomst bepaalt dat zulk een overleg tweemaal per jaar dient plaats te vinden. De cliëntenraad verzoekt de LCV in de hoorzitting een uitspraak te doen ten aanzien van in totaal acht eisen, waaronder eisen die betrekking hebben op de informatievoorziening van de zorgaanbieder, alsmede de eis dat alle besluiten die voor (verzwaard) advies aan de cliëntenraad hadden moeten worden voorgelegd, alsnog voor advies worden aangeboden en eventueel door de zorgaanbieder worden herzien. De LCV stelt vast dat datgene wat in de hoorzitting verzocht wordt veel breder en veelomvattender is dan de vragen die de cliëntenraad in zijn schriftelijk verzoek aan de LCV heeft voorgelegd. De cliëntenraad heeft in deze brief zijn kader bepaald. Over de kwaliteitseis in de statuten en de wijze van totstandkoming van de statuten wordt een oordeel gevraagd. Hierop ook heeft de zorgaanbieder zijn 18
repliek kunnen voorbereiden. De LCV zal daarom uitsluitend een uitspraak doen over de vragen die in deze brief staan vermeld. Van de kant van de zorgaanbieder wordt erkend dat er nog nooit een overleg heeft plaatsgevonden tussen cliëntenraad en zorgaanbieder. Er zijn recentelijk wel pogingen ondernomen om tot een overleg te komen. Daarnaast wordt gemeld dat er geregeld een overlegvergadering plaatsvindt tussen de cliëntenraad en de directeur. Aan het bestuur werd gemeld dat deze in een goede verstandhouding verliepen. Het bestuur zag mede daarom geen aanleiding om een overlegvergadering te beleggen. Ten slotte wordt gemeld dat een groot aantal bestuursleden nog tamelijk kort in functie is iets langer dan een jaar en dat het van een kennismaking met de cliëntenraad nog niet is gekomen. Ten aanzien van de grieven van de cliëntenraad die betrekking hebben op de informatievoorziening merkt het bestuur op dat één lid van de cliëntenraad tevens lid is van het bestuur. En dat de cliëntenraad via dit bestuurslid geacht wordt op de hoogte te worden gehouden wat er zich op bestuurlijk niveau voordoet. Het desbetreffende bestuurslid/cliëntenraadslid was op de hoogte van de voorgenomen statutenwijziging, en heeft geen bezwaar aangetekend. Daaruit heeft het bestuur afgeleid dat er bij de cliëntenraad geen bezwaren waren. De LCV stelt dat het evident is dat een overlegvergadering tussen cliëntenraad en bestuur op korte termijn wordt belegd. Een afspraak daartoe wordt gemaakt. De voorzitters zullen gezamenlijk een agenda voor deze vergadering opstellen. De LCV merkt voorts op dat de instemming van het bestuurslid dat tevens lid is van de cliëntenraad, niet betekent dat de instemming van de cliëntenraad is gegeven, noch dat de cliëntenraad adequaat bij de besluitvorming van de zorgaanbieder is betrokken. De positie en de hoedanigheid van de bestuurder is wezenlijk anders dan die van lid van de cliëntenraad: een bestuurder wordt benoemd zonder 19
last of ruggespraak en is gehouden de gehele bestuursverantwoordelijkheid te dragen. Het betrokken bestuurslid zal doorgaans een aanspreekpunt zijn voor de cliëntenraad, maar hij kan niet geacht worden de cliëntenraad te vertegenwoordigen. De cliëntenraad behoudt ook wanneer één of meer van zijn leden in het bestuur zijn vertegenwoordigd - zijn eigen verantwoordelijkheid om de taken uit te oefenen die hem op basis van de WMCZ toekomen. De LCV stelt vast dat partijen bij de eerder ingenomen standpunten blijven en dat de LCV daarom gehouden is een bindende uitspraak te doen. Uitspraak en advies Ter beoordeling liggen twee vragen voor: 1. Had de cliëntenraad in de gelegenheid gesteld moeten worden om over de voorgenomen statutenwijziging advies uit te brengen? Deze vraag heeft betrekking op de uitvoering van artikel 3 WMCZ. De LCV is op grond van artikel 10, lid 1van de WMCZ bevoegd te bemiddelen en een uitspraak te doen. 2.Mogen de statuten een kwaliteitseis stellen aan bestuursleden die op bindende voordracht van de cliëntenraad worden benoemd? Deze vraag heeft betrekking op de uitvoering van artikel 7, lid 1 WMCZ. De kantonrechter is op grond van artikel 10, lid 2 WMCZ met de naleving van artikel 7 belast. Op grond van artikel 6 lid 1 van het Reglement LCV heeft de LCV uitsluitend - de bevoegdheid om te bemiddelen. Zij kan geen bindende uitspraak doen. De LCV heeft na kennisneming van de stukken en het horen van verzoekers het volgende overwogen: Ten aanzien van de eerste vraag: Artikel 3 lid 1 onder a WMCZ bepaalt dat een voorgenomen besluit inzake een wijziging van de doelstelling of de grondslag aan de cliëntenraad voor (gewoon) advies moet worden voorgelegd. De voorge- 20
stelde en inmiddels zeer recentelijk doorgevoerde statutenwijziging voorziet in een beperking van het aantal bestuursleden en laat doel en grondslag ongemoeid. De omstreden kwaliteitseis voor het bestuurslid dat op voordracht van de cliëntenraad wordt benoemd, stond reeds in de oude statuten, en wordt in de nieuwe versie ongewijzigd overgenomen. Nieuw is de bepaling dat ten minste 60 procent van het bestuur een bepaalde kwaliteit behoren te hebben. Vaststaat dat de kwaliteitseis voor bestuurders (de 60-procentregeling) herleidbaar is tot doelstelling en grondslag van de stichting; de regeling versterkt immers de waarborgen voor doelstelling en grondslag. Uit de bewoording van artikel 3 lid 1 onder a van de WMCZ noch uit de wetsgeschiedenis van dit artikel valt echter af te leiden dat het desbetreffende artikel extensief geïnterpreteerd mag worden. Aangezien de statutenwijziging doel en grondslag van de instelling niet direct aantast is de LCV van oordeel dat de zorgaanbieder niet gehouden was de cliëntenraad in de gelegenheid te stellen over deze statutenwijziging te adviseren. Ten aanzien van de tweede vraag: Op grond van artikel 7 lid 1 WMCZ verplicht de zorgaanbieder een statutaire regeling te treffen die erin voorziet dat ten minste één bestuurslid (bestuur/raad van toezicht) wordt benoemd op bindende voordracht van de cliëntenraad of cliëntenraden. Het bindend voordrachtsrecht houdt in dat uitsluitend mag worden getoetst of de kandidaat voldoet aan de eisen die de statuten aan bestuursleden stellen. Uit de wetsgeschiedenis van de WMCZ blijkt dat kwaliteitseisen gesteld mogen worden - zolang ze in statuten worden vastgelegd - en de eisen moeten gelijkelijk worden gehanteerd voor alle te benoemen bestuursleden. (Memorie van Antwoord 23 041, nr. 5 blz. 25-26). De LCV beveelt de zorgaanbieder daarom dringend aan de statuten aan te passen: ofwel geen kwaliteitseis te stellen voor het door de cliëntenraad voorgedragen bestuurslid, ofwel dezelfde kwaliteitseis te stellen voor alle bestuursleden. 21
22 Aanbevelingen De WMCZ schept regels om te waarborgen dat de zorgaanbieder bij zijn beleidsontwikkeling en zijn besluitvorming de wensen en belangen van cliënten meeweegt. Cliëntenraden hebben de verantwoordelijkheid om namens cliënten de beleidsontwikkeling te volgen en over voorgenomen besluiten te adviseren. Het is evident dat een cliëntenraad door de zorgaanbieder goed geïnformeerd moet worden. De artikelen 5 en 9 van de WMCZ voorzien in een informatieplicht van de zorgaanbieder. Van de cliëntenraad mag geëist worden dat de raad de informatie vertrouwelijk behandelt. Door een periodiek overleg met de directeur (of in grotere instellingen de locatiemanager) wordt daarnaast in een belangrijke informatieverstrekking voorzien. Het blijft evenwel nodig om daarnaast ten minste één- of tweemaal per jaar met het bestuur (in grotere instellingen de raad van bestuur) te overleggen over aangelegenheden die op het bestuursniveau spelen, zoals meerjarenbeleid, fusie en samenwerking e.d. De directeur (locatiemanager) zal er alert op moeten zijn wanneer een overleg tussen cliënten en het bestuur aan de orde is.