Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Vergelijkbare documenten
Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Kinderen en school.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema In en om het huis.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Herhalingsles van het thema Gezondheid

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Thema In en om het huis.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Les 1. Bij de huisarts

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Thema Op zoek naar werk

Thema Kinderen en school. Les 21. Herhaling thema

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema In en om het huis

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Les 33. Zwangerschap

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema In en om het huis

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Op zoek naar werk. Les 7. Naar het uitzendbureau.

Les 5. Tijd & het weer

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Thema In en om het huis

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Thema Op zoek naar werk

Lesbrief 7. Leren & werken

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Lesbrief 40. Een nieuwe woning zoeken

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Les 6. Herhaling thema.

Lesbrief 6. Gezondheid

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Herhalingsles van het thema Gezondheid. Lesbrief 6. Herhaling

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Informatie vragen bij een instelling

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Transcriptie:

www.edusom.nl Thema Op het werk. Les14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Daarna vertelt de chef wat Kofi dan moet doen. Wat is de tweede opdracht? Wat leert u in deze les? Zeggen wat je eerst doet en wat je daarna doet Opdrachten begrijpen Opdrachten geven Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam

2 HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. Deel 1 U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. De eerste opdracht. Het is een grote rommel op het werk. Kofi en zijn collega s moeten eerst opruimen. De chef geeft de eerste opdracht. Kofi moet de vloer vegen. Estela Kofi Estela Kofi Hé, jongens, jongens, wat een rommel is het hier! Voor we nu verder gaan met het werk, moeten jullie eerst opruimen. Kijk, die dozen daar moeten terug naar het magazijn. Doe jij dat even, Souad. En die kar ook die hebben we nu niet meer nodig. Doet u dat even, meneer Onuso? En Kofi, wil jij even de bezem pakken en de vloer aanvegen? De bezem? Waar is de bezem? Die staat daar. O ja.

3 DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. De woordenlijst Deel 1 De rommel Voorbeeld: O, O, kijk de grond! Hij ligt vol papier en kleren! Wat een rommel is het hier! Verdergaan Voorbeeld: Je kan nog niet stoppen met werken, je moet verdergaan. Opruimen Voorbeeld: Er ligt allemaal rommel op de grond. Je moet die rommel eerst opruimen. Het magazijn Voorbeeld: In het magazijn staan veel dingen: apparaten, kleren, dozen, enzovoorts. De bezem Voorbeeld: Pak de bezem en maak de vloer schoon. Vegen Voorbeeld: Ik veeg de straat schoon met een bezem. De vloer Voorbeeld: Er ligt veel papier op de vloer. Er staan veel dozen op de vloer. De machine staat ook op de vloer.

4 VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Geef antwoord op de vragen bij het gesprek. De oefening gaat over de opdrachten van de chef, Estela. Wat moet Kofi doen? En wat niet? Antwoord ja, nee of misschien. 1. Kofi moet de rommel opruimen. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. 2. Kofi moet vandaag in het magazijn werken. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. 3. Kofi moet de bezem pakken en de vloer vegen. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. Kijk nu naar de antwoorden op p. 23

5 HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. Deel 2 U kunt het gesprek ook beluisteren via http://www.edusom.nl en www.stationnederlands.nl. De tweede opdracht. Het is weer netjes op het werk. De chef geeft de tweede opdracht. Kofi gaat pakjes in dozen doen. De chef doet het voor. Estela Kofi Estela Souad Estela Kofi Estela Kofi He, hè, zo is het beter. Zo is alles weer netjes. Weer aan het werk, mensen! Zo, nou, Kofi, jij werkt dus bij de machine. Jij gaat de pakjes snoep in dozen doen. Ik doe het je voor. Kijk, hier komen de pakjes aan op deze band. Ja, ik zie het. Nou, als de pakjes aankomen, dan pak ik er twee bij elkaar. Ja? Ja. Kijk, ik doe ze in de doos. Tot deze doos vol is. En dan pak ik de volgende doos. Is alles duidelijk? Ja. Mooi. Dan ga je het nu doen. Oké.

6 DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. U kunt de woorden ook beluisteren via http://www.edusom.nl Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. De woordenlijst Deel 2. Netjes Voorbeeld 1: Ik heb opgeruimd, alles is weer netjes. Voorbeeld 2: Het is hier geen rommel, alles is netjes. Aan het werk! Voorbeeld: De pauze is afgelopen! We gaan weer beginnen! Aan het werk! De doos Voorbeeld: Ik doe alle dingen in de doos. Pakken Voorbeeld 1: Pak je agenda, dan maken we een afspraak. Voorbeeld 2: Als de doos vol is, pak ik de volgende doos. TIP WOORDEN LEREN - Het is belangrijk om woorden te leren, heel veel woorden. - Pak makkelijke teksten om woorden te leren. - Neem reclamefolders mee uit de supermarkt!

7 VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Geef antwoord op de vragen bij het gesprek. De oefening gaat over de opdrachten van de chef, Estela. Wat moet Kofi doen? En wat niet? Antwoord ja, nee of misschien. 1. Kofi moet aan de machine werken. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. 2. Kofi moet eerst pakjes snoep uit het magazijn halen. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. 3. Kofi moet de pakjes in dozen doen. Zegt de chef dat? a. Ja. b. Nee. c. C. Misschien. Kijk nu naar de antwoorden op p. 23

8 GRAMMATICA Eerst en dan. Eerst en dan zijn belangrijke woorden. Je gebruikt ze heel veel. Kijk maar: Ik moet naar de dokter. Werk vinden. Werken. Eerst maak ik een afspraak, dan ga ik naar de dokter. Eerst ga ik solliciteren, dan krijg ik werk. Eerst ruim ik op, dan ga ik aan het werk. Opdracht 7. Schrijf op wat je eerst doet. En wat je dan doet, daarna. Kijk eerst naar het voorbeeld. Voorbeeld: U moet een opdracht maken. Wat doet u eerst: de opdracht lezen of de op de opdracht maken?... Eerst de opdracht lezen, dan de opdracht maken. Nu u: 1. U koopt kleren in de winkel. Wat doet u eerst: kleren pakken of betalen? 2. U gaat wassen met de wasmachine. Wat doet u eerst: de machine aanzetten of de kleren erin doen? 3. U gaat naar de dokter. Wat doet u eerst: met de dokter praten of een afspraak maken?

9 4. U hebt een afspraak met de tandarts. Wat doet u eerst: tanden poetsen of naar de tandarts gaan? 5. U wilt naar buiten. Wat doet u eerst: naar buiten gaan of uw jas aandoen? 6. U gaat TV kijken. Wat doet u eerst: TV kijken of op de knop van de TV drukken? Kijk nu naar de antwoorden op p. 23

10 SPREKEN Opdracht 8 Geef voor uzelf antwoord op de vragen. 1. Is bij u thuis veel rommel?. Kies uit de woorden: * Heel veel * Soms * Nee het valt wel mee 2. Wie ruimt de rommel op?. Kies uit de woorden: * De vader * De moeder * De kinderen * Allemaal 3. Is het altijd netjes in de woonkamer?.. Kies uit de woorden: * Ja hoor * Vaak * Soms * Nooit

11 4. Is het altijd netjes in de slaapkamer?. Kies uit de woorden: * Ja hoor * Vaak * Soms * Nooit 5. Wie veegt thuis de vloer aan?. Kies uit de woorden: * De vader * De moeder * De kinderen * Allemaal

12 SCHRIJVEN Opdracht 9. Zet de zinnen in de goede volgorde. De zinnen zijn: De chef zegt: Wat een rommel. Kofi, je moet eerst opruimen. Dan gaat Kofi naar de machine. Kofi pakt de bezem. Hij maakt het netjes. Doet ze in de doos. Tot alle dozen vol zijn. Dan is hij klaar! Hij pakt de pakjes. Schrijf nu de zinnen op in de goede volgorde: 1. De chef zegt: Wat een rommel. Kofi, je moet eerst opruimen. 2... 3... 4... 5... 6... Kijk nu naar de antwoorden op p. 23

13 SCHRIJVEN Opdracht 10. Schrijf een opdracht op. Wat moet Kofi doen van de chef? Een voorbeeld: Kofi moet de bezem pakken en de vloer vegen. Nu u. Schrijf uw opdracht op: Kijk nu naar de antwoorden op p. 23

14 DE WOORDEN Opdracht 11. Zet het goede nummer bij het juiste plaatje. Zet het goede nummer in de bij het plaatje. 1. De dozen in het magazijn. 2. De bezem. 3. Vegen. 4. De rommel. 5. Opruimen. ------------------ ------------------

15 ------------------ ------------------ ------------------

16 Opdracht 12. Vul het goede woord in. Kies uit: * verdergaan * de vloer * netjes * aan het werk * pakken 1. Ik veeg... schoon met een bezem. 2. Wij... de volgende doos met snoep. 3. De koffiepauze is klaar. Nu weer..., mensen! 4. Gisteren was het een rommel. Vandaag is het... 5. Voor het rode licht moeten we stoppen. Bij het groene licht mogen we... TIP WOORDEN LEREN - Het is belangrijk veel woorden te leren. - Plak op alle voorwerpen in je huis papiertjes met de Nederlandse naam erop. - Bijvoorbeeld op een pan! Kijk nu naar de antwoorden op p. 24 en 25

17 SPREKEN Spreek samen! Opdracht 13. Lees samen met uw taalvriend Meepraten De een leest A, de ander B. U kunt Meepraten beluisteren via http://www.edusom.nl Wat een rommel! A: Jongens, jongens wat een rommel! Jongens, jongens wat een rommel! Pak de bezem, pak de bezem! Pak de bezem, pak de bezem! A: Daar is de bezem. A: Daar is de bezem. A: Pak de bezem en veeg de vloer aan. A: Pak de bezem en veeg de vloer aan. B: Waar is de bezem? B: Waar is de bezem? B: O ja, ik zie m. B: O ja, ik zie m.

18 SPREKEN Spreek samen! Opdracht 14. Lees samen met uw taalvriend Meepraten De een leest A, de ander B. U kunt Meepraten beluisteren via http://www.edusom.nl En dan? A: Ga naar de machine. A: Ga naar de machine. B: Ja, en dan? B: Ja, en dan? A: Pak de pakjes. A: Pak de pakjes. B:Ja, en dan? B:Ja, en dan? A: Leg ze in de doos. A: Leg ze in de doos. B: Ja, en dan? B: Ja, en dan? A: Tot ie vol is! A: Tot ie vol is! B: Ja, en dan? B: Ja, en dan? A: Pak de volgende. A: Pak de volgende. B: Ja, en dan? B: Ja, en dan?

19 A: Tot die vol is. A: Tot die vol is. B: Ja, en dan? B: Ja, en dan? A: Tot alle dozen vol zijn. A: Tot alle dozen vol zijn. B: Ja, en dan? B: Ja, en dan? A: Dan ben je klaar! A: Dan ben je klaar!? VRAAG VAN DE LES? Kofi werkt aan de machine. Wat voor dingen moet hij van de band pakken? Kijk nu naar het antwoord op p. 25

20 LEZEN Opdracht 15. Lees. U kunt de informatie ook beluisteren via http://www.edusom.nl DE INFORMATIE. Op je werk krijg je opdrachten. Opdrachten om dingen te doen. De chef vertelt wat je moet doen. In sommige banen doe je elke dag hetzelfde. Bijvoorbeeld: je werkt in een fabriek. Je staat elke dag bij dezelfde machine en doet hetzelfde. In andere banen verschilt het: de ene dag doe je dit werk, en de andere dag dat werk. Bijvoorbeeld: je werkt in een winkel. De ene dag werk je bij de kassa, de andere dag breng je dingen naar het magazijn. Soms moet je op je werk ook andere dingen doen, bijvoorbeeld opruimen. Het kan zijn dat je niet weet of een opdracht wel bij je werk hoort. Bijvoorbeeld: je werkt in een winkel. Moet je de winkel ook schoonmaken? En moet je overwerken als het heel druk is? En hoe lang moet je dan werken? Als het goed is, zijn daar afspraken over met je chef. PRAKTIJK Opdracht 12. Kijk in de praktijk. Dit is de opdracht: 1. Bedenk wat u moet doen op een dag. Op uw werk of thuis. Bijvoorbeeld: de kinderen naar school brengen, de was doen, schoonmaken, aan de machine werken. 2. Kies twee dingen. Wat doet u het eerst en wat doet u daarna. 3. Maak een goede zin met eerst en dan. Bijvoorbeeld: Ik moet eerst de kinderen naar school brengen en dan ga ik het huis opruimen. 4. Zeg nu zelf een goede zin!

21 TIP VAN DE LES 1 U wilt dat iemand iets doet. U wilt bijvoorbeeld een kop thee. Dan kunt u zeggen: - Geef me even een kop thee, alstublieft. - Kunt u mij een kop thee geven? - Mag ik een kopje thee van je? TIP VAN DE LES 2 Kijkt u eens naar de Educatieve Televisie. De programma s van ETV Amsterdam worden uitgezonden op de lokale zender A 1 van Salto. Op ETV en de website www. ETV.nl zijn zestien programma s over werk te vinden! Bijvoorbeeld: Aan het werk, Taal werkt en Scholing werkt. Gaat u eens kijken!

22 HOE GAAT HET? Opdracht 13. Kent u de woorden? Kruis aan. De vloer Aan het werk Verdergaan Opruimen De doos De rommel De bezem Vegen Netjes Pakken Opdracht 14. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over opdrachten. De chef gaf opdrachten. Het was een rommel op het werk. De chef gaf de eerste opdracht. Kofi moest de vloer vegen. Het was netjes. De chef gaf de tweede opdracht. Kofi ging pakjes in dozen doen. Kofi begreep wat hij moest doen. En hij wist wat je eerst moet doen en wat je daarna moet doen. En u? Kunt u opdrachten geven? En kunt u opdrachten begrijpen? En kunt u zeggen wat je eerst doet en wat je daarna doet? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed! Gaat wel. Nog niet goed.. Opdrachten geven Opdrachten begrijpen Zeggen wat je eerst doet en wat je daarna doet

23 Antwoordblad Opdracht 3. 1. Ja. (Estela zegt: Jullie moeten eerst opruimen.) 2. Nee. (Hij moet helpen met opruimen.) 3. Ja. (Estela geeft deze opdracht.) Opdracht 6. 1. Ja. (Estela zegt dit tegen Kofi.) 2. Nee. (Estela zegt dat hij twee pakjes van de band moet pakken.) 3. Ja. (Estela zegt: Doe ze in de doos.) Opdracht 7. 1. Eerst kleren pakken, dan betalen. 2. Eerst de kleren erin, dan de machine aan zetten. 3. Eerst een afspraak maken, dan met de dokter praten. 4. Eerst tanden poetsen, dan naar de tandarts. 5. Eerst uw jas aandoen, dan naar buiten gaan. 6. Eerst op de knop drukken, dan TV kijken. Opdracht 9. 2. Kofi pakt de bezem. Hij maakt het netjes. 3. Dan gaat Kofi naar de machine. 4. Hij pakt de pakjes. 5. Doet ze in de doos. 6. Tot alle dozen vol zijn. Dan is hij klaar! Opdracht 10. Kofi moet ( helpen met) opruimen. Kofi moet pakjes in dozen doen. Kofi moet aan de machine werken.

24 Opdracht 11. 4 1 5

25 2 3 Opdracht 12. 1. De vloer. 2. Pakken. 3. Aan het werk. 4. Netjes. 5. Verdergaan. Het antwoord op de vraag van de les Pakjes snoep. Kofi moet pakjes snoep van de band pakken.

26 OEFENEN VOOR HET INBURGERINGEXAMEN Deze les over het werk past in het thema Werk en Inkomen van KNS van het Inburgeringsexamen. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LUISTEREN Luister naar het gesprek van de les. Luister via http://www.edusom.nl en / of via www.stationnederlands.nl. Maak daarbij de vragen van opdrachten 3 en 6 en maak de oefeningen van Station Nederlands. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SPREKEN Zoek een taalvriend, iemand die goed Nederlands spreekt. Doe de opdrachten 8, 13 en 14 uit deze les met uw taalvriend. OEFENEN VOOR HET EXAMEN SCHRIJVEN Doe de opdrachten 10 en 12. Oefen met de extra opdracht. OEFENEN VOOR HET EXAMEN LEZEN Voor het examen Lezen kunt u oefenen met de opdrachten 3 en 6 bij de tekst van de gesprekken uit deze les. Ook kunt u oefenen met de extra opdrachten. Kijk voor meer informatie over het inburgeringexamen op: http://www.inburgeren.nl/inburgeraar/examen/examen.asp Maak de voorbeeldexamens. Beginnersles 42 van Station Nederlands gaat ook over het examen.

27 Extra Opdracht 1. Leesopdracht. Lees de tekst en geef antwoord op de vragen. 1. Wat doet de schoonmaker eerst? a. De papieren op het bureau opruimen. b. De vloer vegen met een bezem. c. Het bureau schoonmaken met een doekje. 2. Hoeveel kamers maakt de schoonmaker netjes? a. Twee kamers. b. Alle kamers van het kantoor. c. Geen, de kamers zijn al netjes. 3. Waar laat de schoonmaker de spullen als hij klaar is? a. In het magazijn. b. In de kast. c. In de kamer. OPRUIMEN Het is een rommel op het kantoor. De schoonmaker komt binnen. Hij gaat aan het werk. Hij pakt een bezem. Eerst veegt hij de vloer met de bezem. Daarna gaat hij verder met opruimen. Hij ruimt de papieren op het bureau op. Als laatste maakt hij de bureaus schoon met een doekje. Nu is alles weer netjes. Hij gaat verder naar de volgende kamer. Hij maakt alle kamers van het kantoor netjes. De schoonmaker is klaar. De schoonmaakspullen zet hij netjes terug in het magazijn.

28 OEFENEN VOOR HET EXAMEN KNS Extra Opdracht2. Kijkopdracht Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over werk. In het programma Taal werkt! praat presentatrice Şenay Özdemir over: de eerste werkdag, vragen op het werk, opdrachten en veiligheid. http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.detail&pid=69 Extra Opdracht 3. Spreekopdracht. Uitleg vragen. Op het werk is het belangrijk om: Opdrachten op het werk te begrijpen, Uitleg vragen als u iets niet begrijpt, Overleggen met collega s over het werk, Aanwijzingen van collega s begrijpen. Kunt u dit al? Vul dit in voor uzelf en bespreek met uw taalvriend. Ik kan Ja, dat kan ik Nee, nog niet.overleggen met collega s opdrachten op het werk begrijpen vragen stellen ter verduidelijking. zeggen dat ik weet wat ik moet doen.

29 Extra Opdracht 4. Schrijfopdracht. U heeft veel te doen. Bijvoorbeeld: boodschappen doen, opruimen, een mail schrijven, de dokter bellen, enzovoort. Maak een doe-lijstje. Schrijf daarop wat u moet doen. Als het klaar is, zet u er een streep door. 1. Boodschappen ---------------------------------------------------------------------------------------- 2. ---------------------------------------------------------------------------------------- 3. ---------------------------------------------------------------------------------------- 4. ---------------------------------------------------------------------------------------- 5. ----------------------------------------------------------------------------------------

30 ANTWOORDBLAD OEFENEN VOOR HET INBURGERINGSEXAMEN Extra Opdracht 1. 1. b. De vloer vegen met een bezem. 2. b. Alle kamers van het kantoor. 3. a. In het magazijn. Extra Opdracht 2 tot en met 4. Bespreek en oefen met uw taalvriend.