INHOUD I. VERMOGENSRECHTEN / 1 1.1. Inleiding / 1 1.1.1 Goed, zaak, registergoed / 1 1.2. Eigendom en vorderingsrecht / 2 1.2.1 Absolute en relatieve rechten / 2 1.2.2 Zakelijke en persoonlijke rechten / 2 1.2.3 Individualisering / 3 1.2.4 Eenheidsbeginsel / 3 1.2.5 Beperkte rechten / 5 1.2.6 Prioriteit van het oudste beperkte recht en gelijkwaardigheid van vorderingsrechten / 6 1.2.7 Vermogensrechten in het faillissement / 8 1.2.8 Vervagende grenzen / 9 1.2.9 Relativering van een absoluut recht; roerend goed heeft geen gevolg /9 1.2.10 Een relatief recht met absolute trekken / 9 1.2.11 Invloed van het prioriteitsbeginsel ten aanzien van vorderingsrechten / 10 II. DE TOTSTANDKOMING VAN OBLIGATOIRE OVEREENKOMSTEN / 11 2.1. Inleiding / 11 2.2. Aanbod en aanvaarding / 12 2.2.1 Twee afwijkende vormen van het aanbod: het vrijblijvend en het onherroepelijk aanbod / 15 2.2.2 Op welk tijdstip komt de overeenkomst tot stand? / 17 2.3. Handelingsbekwaamheid / 18 XI
2.4. Wil of verklaring? /22 2.4.1 Geestelijke stoornis / 24 2.4.2 Het vertrouwensbeginsel; art. 3:35 / 26 2.4.3 Samenloop van art. 3:32, 3:34 en 3:35 / 28 2.5. De ongeoorloofde overeenkomst / 28 2.6. Dwaling / 31 2.6.1 Samenvatting / 38 2.7. Bedrog /39 2.8. Bedreiging / 41 2.9. Misbruik van omstandigheden / 43 2.10. Nietigheid en vernietigbaarheid / 44 2.10.1 Uitoefening van het beroep op vernietigbaarheid / 45 2.10.2 Het gevolg van nietigheid (van rechtswege dan wel na vernietiging) / 45 III. VERTEGENWOORDIGING KRACHTENS VOLMACHT / 47 3.1. De droom van Carl en August / 47 3.2. De begrippen: lastgeving, vertegenwoordiging en volmacht / 47 3.3. Volmachtverlening / 50 3.4. Het ontbreken van een toereikende volmacht / 51 IV. HET VASTSTELLEN VAN DE INHOUD VAN DE OVEREENKOMST / 55 4.1. Inleiding / 55 4.2. Overige factoren die de inhoud van de overeenkomst bepalen / 57 4.2.1 De aanvullende en beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid / 59 4.2.2 Onvoorziene omstandigheden / 62 XII
V. NAKOMING / 64 5.1. Inleiding / 64 5.2. Betaling; door wie? /64 5.3. Betaling; aan wie? / 66 VI. RECHTEN VAN DE SCHULDEISER BIJ NIET-NAKOMING DOOR DE SCHULDENAAR / 69 6.1. Inleiding / 69 6.2. Nakoming / 70 6.3. Schadevergoeding /71 6.4. Niet-toerekenbare tekortkoming /74 6.4.1 De gevolgen van overmacht / 79 6.5. Verzuim en ingebrekestelling / 80 6.5.1 Het intreden van het verzuim / 80 6.5.2 De gevolgen van het verzuim / 82 6.5.3 Is nakoming mogelijk nadat het verzuim is ingetreden? / 83 6.6. Opschorting en ontbinding / 84 6.6.1 Exceptio non adimpleti contractus / 84 6.6.2 Ontbinding / 85 6.6.3 De gevolgen van de ontbinding / 86 VII. ONRECHTMATIGE DAAD / 89 7.1. Inleiding / 89 7.1.1 Onrechtmatige daad en tekortkoming / 90 7.1.2 Samenloop van onrechtmatige daad en tekortkoming / 91 7.2. Wanneer is een daad onrechtmatig? / 92 7.2.1 De verhouding tussen de verschillende onrechtmatigheidscriteria / 96 7.2.2 Rechtvaardigingsgronden / 98 7.2.3 Het relatieve karakter van de onrechtmatigheid / 99 7.2.4 Inbreuk op een recht / 100 7.2.5 Strijd met een wettelijke plicht / 100 XIII
7.2.6 Strijd met de maatschappelijke betamelijkheid / 102 7.2.7 De correctie Langemeijer / 103 7.3. Toerekening / 105 7.4. Persoonlijke en kwalitatieve aansprakelijkheid /107 7.4.1 Aansprakelijkheid voor kinderen / 108 7.4.2 Aansprakelijkheid voor ondergeschikten / 108 7.4.3 Aansprakelijkheid voor niet-ondergeschikten / 110 7.4.4 Aansprakelijkheid voor vertegenwoordigers / 111 7.4.5 Aansprakelijkheid voor roerende zaken / 112 7.4.6 Aansprakelijkheid voor opstallen / 112 7.4.7 Tenzij / 113 7.4.8 Aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen / 114 7.4.9 Aansprakelijkheid voor dieren / 114 7.4.10 Aansprakelijkheid voor producten / 115 VIII. VERBINTENISSEN UIT ANDERE BRON DAN ONRECHTMATIGE DAAD OF OVEREENKOMST / 116 8.1. Inleiding / 116 8.2. Zaakwaarneming /116 8.3. Onverschuldigde betaling / 117 8.4. Ongerechtvaardigde verrijking / 119 IX. SCHADEVERGOEDING / 121 9.1. Inleiding / 121 9.2. Vermogensschade en ander nadeel / 121 9.2.1 Positief en negatief belang / 122 9.2.2 Hoe de schade vast te stellen: concreet of abstract? / 124 9.3. Causaal verband / 126 9.3.1 Oorzaak en gevolg: sine qua non-verband / 126 9.3.2 Proportionele aansprakelijkheid / 127 9.3.3 Oorzaak en gevolg: toerekening / 128 9.4. Alternatieve causaliteit /131 9.5. Voordeelstoerekening / 132 XIV
9.6. Medeschuld en eigen schuld /134 9.7. De vorm van de schadevergoeding / 137 9.8. Matiging van de verplichting tot schadevergoeding / 137 X. OVERDRACHT / 139 10.1. Inleiding / 139 10.1.1 De vereisten voor een geldige overdracht / 140 10.1.2 Levering / 140 10.1.3 Krachtens geldige titel / 141 10.1.4 Wat is de relatie tussen titel en levering? / 142 10.1.5 Titelgebreken / 144 10.1.6 Beschikkingsbevoegdheid / 145 10.2. Levering van onroerende zaken /146 10.2.1 Het individualiseringsvereiste / 148 10.2.2 Bescherming van latere verkrijgers / 149 10.2.3 Bescherming tegen onvolledigheid en onjuistheid van de inschrijving in de registers / 151 10.3. Levering van roerende zaken / 152 10.3.1 Levering door bezitsverschaffing / 153 10.3.2 Bezit en houderschap / 153 10.3.3 Hoe wordt bezit verschaft? / 154 10.3.4 Levering onder eigendomsvoorbehoud / 156 10.3.5 Een voorschot op art. 3:86 / 156 10.3.6 Relativering van de bezitsoverdracht per constitutum possessorium / 156 10.3.7 Overdracht van bezit en overdracht van eigendom vergeleken / 157 10.3.8 Kan een houder bezit verschaffen? / 159 10.3.9 Verkrijging van een beschikkingsonbevoegde / 160 10.3.10 Vereisten voor een beroep op art. 3:86 lid 1 / 161 10.3.11 Het gevolg van een geslaagd beroep op art. 3:86 lid 1 / 163 10.3.12 Gestolen zaken; het derde lid van art. 3:86 / 164 10.4. Levering van vorderingen op naam / 165 10.4.1 Consequenties van de dubbele eis: akte en mededeling / 166 10.4.2 Het dubbele karakter van de cessie / 167 10.4.3 Verkrijging van een beschikkingsonbevoegde / 168 XV
XI. EXECUTIE EN FAILLISSEMENT / 170 11.1. Inleiding / 170 11.2. Vereiste van executoriale titel parate executie / 170 11.3. Executoriaal beslag en faillissement / 171 11.4. Gemeenschappelijke gevolgen van beslag en faillissement /172 11.5. Hoe kunnen de bij het faillissement betrokkenen hun rechten uitoefenen? / 173 XII. DE RANGORDE BIJ VERHAAL / 175 12.1. Inleiding / 175 12.2. De voorrechten /177 12.3. Retentierecht /178 12.4. Tegen wie kan het retentierecht worden ingeroepen? / 179 XIII. PAND EN HYPOTHEEK / 180 13.1. Inleiding / 180 13.2. Pandrecht / 182 13.3. De vestiging van het pandrecht /182 13.3.1 Hoe wordt een pandrecht op een roerende zaak gevestigd? / 183 13.3.2 Hoe wordt een pandrecht op een vordering op naam gevestigd? / 184 13.3.3 Op welke wijze dient de pandhouder zijn verhaalsbevoegdheid uit te oefenen? / 185 13.4. Roerende zaken / 185 13.5. Afwijkingen van de hier beschreven gang van zaken /186 13.6. Vorderingen op naam / 188 XVI
13.7. Hypotheek /188 13.7.1 Op welk moment dient de hypotheekgever beschikkingsbevoegd te zijn? / 191 13.7.2 Op welke wijze dient de hypotheekhouder zijn verhaalsbevoegdheid uit te oefenen? / 192 ANTWOORDEN / 193 REGISTER VAN ARTIKELEN / 201 REGISTER VAN AANGEHAALDE RECHTSPRAAK / 204 REGISTER VAN ONDERWERPEN / 207 XVII