VAN FOUTEN KUN JE LEREN IVRK geeft pedagogische invulling jeugdstrafrecht; lessen voor Nederland

Vergelijkbare documenten
Een paar nachtjes in de cel

De aanhouding en inverzekeringstelling van minderjarige en jongvolwassen verdachten. Een kindgerichte aanpak en alternatieven voor de politiecel

Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers

Inhoudsopgave. Voorwoord Een apart jeugdstrafrecht met eigen sancties en procedureregels De leeftijdsgrenzen 41

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

1 De Kinderwetten: de tuchtschool en het rijksopvoedingsgesticht heden: van tucht en opvoeding naar opvang en behandeling 45

Tweede Kamer der Staten-Generaal

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

INHOUD. Afkortingen / XIII

Aangepast strafrecht de rol van leeftijd en ontwikkeling

T. Liefaard, Kinderrechten in Nederland anno 2012, in: I. Weijers (red.), Parens patriae en prudentie, Amsterdam: SWP (in druk, voorjaar 2012).

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Actiepunten voor de versterking van het Kinderrechtenverdrag Geformuleerd op de juridische deelconferentie van de Kinderrechtentop 2009

Adolescentenstrafrecht

Datum 17 juni 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen Recourt en Rebel over minderjarigen in voorlopige hechtenis

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Op het politiebureau en jonger dan 18 jaar? Wegwijzer over je rechten en plichten

Aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

Rechtsbescherming van uithuisgeplaatsten

Toespraak DGPJS tgv installatie Erkenningscommissie Gedragsinterventies op , Sociëteit De Witte, te Den Haag

DE SAMENWERKING TUSSEN KINDERRECHTENJURISTEN EN (ORTHO)PEDAGOGEN

Samenvatting. Inleiding

RECHTEN IN JUSTITIËLE JEUGDINRICHTINGEN Evaluatie Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen SAMENVATTING

Tweede Kamer der Staten-Generaal

HERSTELBEMIDDELING (slachtoffer- dader bemiddeling)

Samenvatting Kinderrechtenmonitor 2012 voor kinderen en jongeren

Johannes Wier Stichting 12 december weafldkje. Transitie van de Jeugdzorg en de Rechten van het Kind

Yasmina JIJ NAAM: LEEFTIJD: WOONPLAATS: SCHOOL: NATIONALITEIT: HOBBIES:

De betekenis van Kinderrechten voor. HCA Oost-Vlaanderen

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

DE KINDEROMBUDSMAN PRESENTEERT EERSTE NEDERLANDSE KINDERRECHTENMONITOR: GROTE ZORGEN OVER HALF MILJOEN KINDEREN

Wie komt in aanmerking voor de award

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het Conceptwetsvoorstel Adolescentenstrafrecht

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Defence for Children

Het adolescentenstrafrecht: een verbetering voor de jeugdige?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Feiten en Achtergronden. De jeugdige in het jeugdstraf(proces)recht. 1 februari 2008

Straffen en Opvoeden. De Raad voor de Kinderbescherming als schakel tussen hulp en recht

Het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Evoluties in het Nederlandse jeugdbeschermingsrecht

-1-t 1S1L( Ministerie van Veiligheid en Justitie

Het jeugdstrafrecht in beweging. op zoek naar de leeftijdsgrenzen in het strafrecht

De voorgestelde wettekst, alsmede de daarbij behorende memorie van toelichting geven de NVvR aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

De omzetting van de pij-maatregel in de tbs-maatregel in het licht van artikel 37 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

datum : 31 januari 2006 kenmerk : CR35/ /06/TH/TvV betreft : advies De Nieuwe Inrichting, betekenis voor de justitiële jeugdinrichtingen

Slachtoffer-daderbemiddeling: wie is partij in een strafrechtelijke context? Ivo Aertsen Leuvens Instituut voor Criminologie

Feiten & Achtergronden. Aanpak veelplegers. December 2006/F&A 6806

KINDEREN IN DE GEVANGENIS

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het adolescentenstrafrecht

Jongeren, etniciteit en het (straf)recht.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

6. Veiligheid en criminaliteit

Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief

Gespreksleider: Paulien Defoer, Paulien Defoer Mediation

Vergoeding kosten van de bank bij conservatoir beslag

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Aangenomen en overgenomen amendementen

Betreft: Advies Concept Wetsvoorstel Boek 6 Wetboek van Strafvordering

Informatie voor ouders over de jeugdreclasseringsmaatregel

Eerste Kamer der Staten-Generaal

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Hoe beïnvloedt de scheiding de advisering rond strafrechtelijke of civielrechtelijke plaatsing?

Bureau Jeugdzorg Flevoland gaat uit van het recht van ieder kind om uit te groeien tot een gezonde en evenwichtige volwassene.

Dank u voorzitter, Ik hoop op een inspirerende en vruchtbare bespreking en zal proberen daaraan vandaag ook mijn bijdrage te leveren.

Criminaliteit. en rechtsspraak

Defence for Children over de wetsevaluatie Wet op de jeugdzorg

DE TOEPASSING VAN HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND IN DE NEDERLANDSE RECHTSPRAAK

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Q&A s Levenslange gevangenisstraf (vragen en antwoorden)

Omzetting taakstraf in het jeugdstrafrecht

Feiten en Achtergronden. Sanctietoepassing voor volwassenen. Terugdringen recidive door persoonsgerichte aanpak en nadruk op nazorg

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Rechtsstaat

WETGEVINGSADVIES. 1. Inleiding

ADVIES. Conceptwetsvoorstel inzake het recht op een eerlijk proces in de Grondwet

Geen noodzaak voor adolescentenstrafrecht

De nieuwe Jeugdwet. position paper prof.mr.drs. Marielle Bruning, afdeling Jeugdrecht, universiteit Leiden. Inleidend

2

Reclassering Nederland

Bijlage 6 Trefwoordenregister

U heeft de Nederlandse Orde van Advocaten verzocht te adviseren over bovengenoemd conceptwetsvoorstel.

COLLEGE VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS. Zijne Excellentie. dr. R.H.A. Plasterk. Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksre[aties.

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Verkorte inhoudsopgave

Jeugd en recht. Mr. A. P. van der Linden Mr. F.G.A. ten Siethoff Mr. A. E. I. J. Zeijlstra-Rijpstra

Samenvatting. Vraagstelling. Welke ontwikkelingen zijn er in de omvang, aard en afdoening van jeugdcriminaliteit in de periode ?

JEUGDDELINQUENTIEDECREET OVERZICHTSTABEL ANTWOORDEN Johan Put & Katrijn Veeckmans

Tijdelijk verlaten van de inrichting

nota Ministerie van Veiligheid en Justitie Raad voor de Kinderbescherming Minister van Veiligheid en Justitie, Mr I.W.

Transcriptie:

VAN FOUTEN KUN JE LEREN IVRK geeft pedagogische invulling jeugdstrafrecht; lessen voor Nederland Annemieke Wolthuis De Nederlandse reactie op jeugdcriminaliteit is de laatste jaren harder en feller geworden. Tegelijkertijd is er meer ruimte voor alternatieven, samenwerking en aanpak op maat. In deze bijdrage gaat de auteur in op de jeugdstrafrechtpleging en het recente beleid gericht op jeugdige daders in relatie tot het IVRK. Wat kunnen we constateren 100 jaar na invoering van de kinderwetten, tien jaar na inwerkingtreding van het IVRK en tien jaar na de wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht? De wet biedt waarborgen die in overeenstemming zijn met het kinderrechtenverdrag. De intentie van de internationale regels is echter nog onvoldoende doorgedrongen in het Nederlandse beleid. Jongeren worden te snel opgesloten. Er is te weinig aandacht voor het gepleegde feit tijdens de behandeling van de jongere. En er kan meer gedaan worden met alternatieven als herstelrecht. 1 Inleiding De kinderwetten die 100 jaar geleden (in 1905) zijn ingevoerd regelen ook de aanpak van jeugdige delinquenten. Sindsdien kennen we een apart strafrecht voor jeugdigen, los van dat voor volwassenen. 1 Ondanks wetswijzigingen en een veranderend klimaat stoelt het jeugdstrafrecht nog steeds op een pedagogische gedachte. Wat is nu dat pedagogische? In de Dikke Van Dale staat achter deze term: opvoedkundig of opvoedkundig te werk gaan. Opvoeden in de zin van educatie. We hebben een apart jeugdstrafrecht omdat we vinden dat jongeren die strafbare feiten begaan een reactie moeten krijgen die is afgestemd op hun beperkte begrip en ervaring, zo stelt pedagoog Ido Weijers. Jongeren moeten kunnen leren van hun fouten. Daarbij moeten ze geholpen worden. Daarin hebben zowel ouders als de overheid een belangrijke taak te vervullen. 2 Het beleid van de laatste jaren laat echter een verharding zien, waarbij het pedagogische element op de achtergrond dreigt te raken. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna IVRK of het Verdrag) geeft ook een pedagogisch kader voor de invulling van een jeugdsanctierecht en bescherming van jeugdige wetsovertreders. Opvallend is dat toen het Verdrag in 1995 in Nederland in werking trad, ook de wetswijzigingen met zwaardere sanctiemogelijkheden voor minderjarigen in werking traden. Bij de totstandkoming van die wijzigingen lijkt het IVRK helemaal geen rol te hebben gespeeld. De Nederlandse overheid nam bij de ratificatie van het Verdrag zelfs voorbehouden op zodat het Nederlandse beleid niet hoefde te worden aangepast. Zo wilde Mr. A.M. Wolthuis is werkzaam als stafmedewerker jeugdrecht bij Defence for Children International. Zij is tevens redactielid van het Tijdschrift voor Herstelrecht (Boom Juridische uitgevers). Zij bedankt Else Weijsenfeld, Stan Meuwese en Isabeth Mijnarends voor hun inbreng en discussie. 1 De termen jeugdigen, kinderen en jongeren worden in deze context gebruikt voor minderjarigen (tot 18 jaar), in lijn met de definitie van het kind van IVRK (artikel 1). Hierbij moet wel worden opgemerkt dat onder het Nederlandse jeugdstrafrecht ook meerderjarigen van achttien, negentien en twintig jaar kunnen vallen. 2 I. Weijers, Schuld en schaamte, Een pedagogisch perspectief op het jeugdstrafrecht, Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum 2000, p. 235. Zie ook: I. Weijers, De pedagogische uitdaging van het jeugdstrafrecht (oratie Utrecht), Amsterdam: Uitgeverij SWP 2005. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 717

WOLTHUIS de overheid de mogelijkheid openhouden om op 16- en 17- jarigen volwassenenstrafrecht toe te passen. 3 Deze mogelijkheid wordt in de praktijk nog steeds gebruikt, zo hebben we onlangs kunnen zien bij de zaak Murat D. Tegelijkertijd is er ook meer ruimte gekomen voor alternatieve sancties, samenwerking en aanpak op maat. Ik ga in op de normen die het IVRK bevat ten aanzien van jeugdstrafrechtspleging en de uitleg die het Kinderrechtencomité daaraan heeft gegeven. Hoe kunnen we in het licht van de internationale regels kijken naar onze justitiële jeugdinrichtingen, de hardere aanpak, de reactie voor twaalfminners? Hoe pedagogisch is het huidige jeugdsanctierecht? Wat kunnen alternatieven als herstelrecht hierin betekenen? Kortom; wat kunnen we constateren 100 jaar na invoering van de kinderwetten, tien jaar na de wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht en tien jaar na inwerkingtreding van het IVRK? In het eerste deel van deze bijdrage ga ik in op de relevante internationale beginselen voor de jeugdstrafrechtspleging. In het tweede deel ga ik in op het jeugdstrafrecht en het recente beleid in relatie tot de aanpak van jeugdcriminaliteit in Nederland. Vervolgens toets ik een aantal nationale praktijken en beleidsvoornemens aan het IVRK, soms met een kritische kanttekening. 2 Het IVRK en jeugdstrafrechtspleging 2.1 Het internationaal-rechtelijke kader Het IVRK biedt in de artikelen 37 en 40 bescherming van de rechten van jeugdige delinquenten en legt verplichtingen op aan de staat. De inhoud biedt een aanvulling op relevante bepalingen in oudere verdragen die van toepassing zijn op eenieder, waaronder artikel 10 van het Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke rechten van 1966 (IVBPR) en de artikelen 3, 5 en 6 van het Europees Verdrag inzake de Rechten van de Mens van 1950 (EVRM). Naast het IVRK spelen drie resoluties aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een belangrijke rol op het terrein van het jeugdsanctierecht. De Beijing Rules van 1985 (van voor totstandkoming van het IVRK) betreffen regels voor de toepassing van het formele strafproces, waarbij het welzijn van de jeugdige, proportionaliteit van de straf met de omstandigheden van de jeugdige en het strafbare feit, en een behoorlijke minimumleeftijd voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid, kernbegrippen zijn. De Havana Rules van 1990 bieden bescherming aan jeugdigen in detentie. Vrijheidsbeneming moet een laatste middel zijn en tot een minimum beperkt blijven. Detentie moet gericht zijn op reïntegratie en respect voor de waardigheid van de jeugdige. Recht op contact met de familie en het recht op een rechtvaardige behandeling moeten worden gewaarborgd. De Riyadh Guidelines, ook van 1990, richten zich op een proactieve en brede aanpak van preventie. Jongeren moeten worden betrokken bij maatschappelijk zinvolle activiteiten. Ze moeten leren hun leven in te richten op basis van humane beginselen. Onderwijs 3 Zie S. Meuwese, J. Smith & M. Kaandorp, Informatie over het Verdrag inzake de Rechten van het Kind, Amsterdam: Defence for Children International 2001. 718 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN en opvoedingsondersteuning zijn dan ook belangrijke aspecten in dit verband. 4 De drie juridisch niet-bindende instrumenten bevatten meer uitgewerkte normen en aanbevelingen en complementeren het IVRK wat betreft de inrichting van de jeugdstrafrechtspleging. Het Comité inzake de Rechten van het Kind, het toezichtorgaan ingesteld bij het Verdrag, heeft tijdens een expertmeeting in 1995 en in andere commentaren gesteld dat deze resoluties samen met het IVRK één normerend kader voor de jeugdstrafrechtspleging vormen. 5 Het Comité heeft voorts aangegeven dat de regels vragen om de invoering of ontwikkeling van een kindvriendelijk en op kinderen georiënteerd systeem. In zo n systeem worden kinderen erkend als rechtssubject en vormen hun belangen de eerste overweging. Deze uitgangspunten komen ook terug in de aanbevelingen van het Comité aan diverse landen die partij zijn bij het Verdrag. 6 Een zwak punt van het Verdrag is dat het geen individuele klachtenprocedure kent. Het is aan de nationale rechter om te bepalen of een beroep op schending van bepalingen uit het IVRK gegrond is. Wel kan uit de formulering van artikelen rechtstreekse werking voor burgers worden aangenomen. Uit de Goedkeuringswet die ratificatie van het IVRK mogelijk maakte, alsmede de parlementaire behandeling hiervan, blijkt dat artikel 37 IVRK en artikel 40 IVRK rechtstreekse werking kunnen hebben. 7 Andere verdragen en instanties, zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, kunnen worden gebruikt om normen uit het IVRK af te dwingen. Jurisprudentie komt langzaam op gang nu het Verdrag bekender wordt, al valt er ook op dat terrein nog veld te winnen. Er zijn enkele zaken waarin een beroep is gedaan op artikel 37 IVRK en een paar uitspraken inzake artikel 40 tweede lid sub b IVRK. 8 2.2 Een pedagogische benadering Artikel 37 IVRK geeft regels betreffende straffen en regels voor jeugdigen in gevangenissen. Artikel 40 IVRK gaat over de invulling van het jeugdstrafrecht en biedt jeugdige verdachten (rechts)bescherming. Opvallend is dat de formulering van de artikelen omvangrijk en precies is. Het is ook voor het eerst dat zo uitgebreid wordt ingegaan op rechtsbescherming van de minderjarige verdachte en op zijn/haar rechtspositie. In de Verklaring voor de Rechten van het Kind van 1959 waren dit soort bepalingen nog niet aan de orde. Op grond van het IVRK en de verwante richtlijnen gelden voor een jeugdstrafrechtssysteem alle beschermingsbepalingen 4 VN Doc. /A/RES/40/33, Beijing Rules (1985): United Nations Standard Minimum Rules for the Administration of Juvenile Justice, United Nations, General Assembly; VN Doc./A/RES/45/113, Havana Rules (1990): United Nations Rules for the Protection of Juveniles Deprived of their Liberty, United Nations, General Assembly; VN Doc./A/RES/45/112, Riyadh Guidelines (1990): United Nations Guidelines on the Prevention of Juvenile Delinquency, United Nations, General Assembly. 5 E.M. Mijnarends, Richtlijnen voor een verdragsconforme jeugdstrafrechtspleging. Gelijkwaardig, maar minderjarig (diss. Leiden), Den Haag: Kluwer Rechtswetenschappelijke Publicaties 1999, p. 5. 6 R. Hodgkin & P. Newell, Implementation Handbook for the Convention on the Rights of the Child, New York: Unicef 2002, p. 543. 7 Kamerstukken II 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, MvT, p. 9. 8 Zie G.C.A.M Ruitenberg, Het Internationaal Kinderrechtenverdrag in de Nederlandse rechtspraak, Amsterdam: Uitgeverij SWP 2003, p. 207 en HR 28 oktober 2003, LJN AH9978; HR 16 december 2003, LJN AL 9062 en HR 8 juni 2004, LJN AO8370. Voor een uitgebreidere beschrijving van deze zaken, zie Handboek paragraaf 4.2 onder rechtstreekse werking van en jurisprudentie bij artikel 37 en 40 IVRK NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 719

WOLTHUIS die ook voor volwassenen gelden, zoals een eerlijk proces en juridische bijstand, maar daarnaast geldt in het bijzonder: 1. Belang van het kind voorop de invoering van een minimumleeftijd voor strafrechtelijke verantwoordelijkheid (artikel 40 lid 3 sub a IVRK); het belang van het kind en het welzijn van minderjarigen als eerste ( primary ) overweging gedurende het gehele proces (artikel 3 IVRK); 2. Een pedagogische invalshoek het recht op een behandeling gericht op reïntegratie in de maatschappij (artikel 40 eerste en vierde lid IVRK); een behandeling met respect van waardigheid en eigenwaarde (artikel 40 eerste lid IVRK, zie ook artikel 37 sub c). speciale aandacht voor de leeftijd van het kind (artikel 40 eerste lid IVRK); de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving de voortzetting van onderwijs (artikel 40 eerste en vierde lid IVRK); 3. Detentie als laatste middel het gebruik van detentie als laatste middel, voor een zo kort mogelijke tijd en alleen in uitzonderlijke situaties (artikel 37 sub b IVRK); een verbod op doodstraf en levenslang zonder de mogelijkheid van vrijlating, en ook op foltering, wrede en onmenselijke straffen, en gevangenplaatsing samen met volwassenen (artikel 37 sub a IVRK); 4. Bevorderen buitengerechtelijke afdoening het gebruik van diversion: streven naar buitengerechtelijke afdoening in de vorm van alternatieven voor detentie als taakstraffen en herstelrecht (artikel 40 derde lid sub b en vierde lid IVRK); een afdoening zonder vertraging en voortvarende besluitvorming (artikel 40 tweede lid sub b IVRK); 5. Extra waarborgen het gebruik van gespecialiseerd personeel, zoals speciale jeugdrechtbanken, rechters, advocaten en politie (artikel 40 derde lid IVRK); het recht op vrijelijk deelname aan het proces, zonder pressie (artikel 40 tweede lid sub b (iv)); toegang tot informatie en hulp bij het begrijpen van hun rechten en plichten (artikel 40 tweede lid sub b IVRK); de belangrijke rol van ouders en contact met gezin en familie (artikel 37 sub c IVRK); het recht op privacy tijdens alle stadia van het proces (artikel 40 tweede lid sub b (vii) IVRK); 720 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN 2.3 Een holistische benadering Artikel 37 en 40 zijn sterk met elkaar verbonden, maar moeten in context worden gelezen met andere relevante bepalingen in het Verdrag. Dat betreft allereerst de algemene beginselen: het beginsel van non-discriminatie (artikel 2), het belang van het kind (artikel 3), het recht op leven en ontwikkeling (artikel 6) en het recht op participatie ofwel het meepraten over zaken die hen zelf en hun omgeving aangaan. Daarnaast biedt artikel 39 recht op hulp en herstel voor jeugdige slachtoffers van (onder andere) strafbare feiten. Dit is met name van belang omdat veel slachtoffers van jeugddelinquentie zelf ook minderjarig zijn. 9 Andere relevante bepalingen zijn bijvoorbeeld artikel 9 over contact met ouders, artikel 16 betreffende recht op privacy en artikel 19 dat bescherming tegen mishandeling regelt. Het recht op onderwijs (artikel 28 en 29) heeft ook een duidelijke link met het jeugdstrafrecht. Goede implementatie van het recht op onderwijs vraagt van staten om preventie- en reïntegratieprogramma s op scholen in te voeren. Eén van de grootste risicofactoren voor jeugdcriminaliteit is spijbelen. Een duidelijke link is er ook met artikel 20: bescherming van kinderen zonder familie, artikel 22 betreffende vluchtelingenkinderen, artikel 24 over gezondheidszorg, artikel 25 over uithuisplaatsing, artikel 34 dat bescherming biedt tegen seksuele exploitatie en artikel 38 betreffende kinderen in gewapende conflicten. 10 De artikelen moeten ook worden gezien in lijn van de intentie van het Verdrag. Nigel Cantwell, één van de grondleggers van het IVRK, spreekt over de drie p s van het Verdrag: provision, protection en participation. Kinderen hebben recht op voorzieningen, op bescherming en op deelname aan de samenleving. Daarnaast hebben bepaalde groepen kinderen speciale zorg nodig, waaronder kinderen die in aanraking komen met politie of justitie. Uit het Verdrag valt op te maken dat jeugdigen recht hebben op een reactie, dat daarbij de nodige bescherming moet worden geboden, dat hun eigen stem wordt gehoord in de beslissing die wordt genomen en ook dat de reactie gericht moet zijn op reïntegratie. 11 De holistische benadering van het IVRK brengt met zich dat de jeugdstrafrechtspleging op vele beleidsniveaus tot stand moet komen. Jeugdcriminaliteit vraagt om een pro-actieve en betrokken reactie van de maatschappij. 12 In de praktijk blijkt er wereldwijd echter weinig politieke aandacht voor het onderwerp. Dit bleek bijvoorbeeld tijdens de VN Kindertop (United Nations General Assembly Special Session on Children) gehouden in New York in 2002, waar nauwelijks aandacht werd besteed aan jeugdige delinquenten en gevangenen. De VN-congressen inzake misdaadbestrijding en criminaliteitspreventie hebben jeugd ook lang niet als prioriteit gezien. Tijdens het elfde UN 9 S. Meuwese, M. Blaak & M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, een toelichting voor de rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van minderjarigen, Nijmegen: Ars Aequi Libri. Verwachte verschijningsdatum: oktober 2005. 10 Hodgkin & Newell 2002 (supra noot 6), p. 561 en 608. Zie ook: S. Detrick (ed.), The United Nations Convention on the Rights of the Child. A Guide to the Travaux Préparatoires, Dordrecht/Boston/London: Martinus Nijhoff 1992 en S. Detrick, A Commentary on the United Nations Convention on the Rights of the Child (diss. Amsterdam VU), The Hague: Kluwer Law International and Martinus Nijhoff Publishers 1999. 11 N. Cantwell, United Nations Convention on the Rights of the Child, International Standards concerning the Rights of the Child I, Geneva: Defence for Children International 1995. 12 Mijnarends 1999 (supra noot 5), p. 348. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 721

WOLTHUIS Congress on Crime Prevention and Criminal Justice in Bangkok, gehouden van 18-25 april 2005, werd er onder andere door lobby van organisaties als Defence for Children International weer wat aandacht aan de situatie van kinderen besteed. 13 De Commissie voor de Mensenrechten heeft om het jaar jeugdstrafrecht als vast agendapunt. In 1997 werden door een expertgroep de Guidelines for Action on Children in the Criminal Justice System 14 opgesteld, waarin wordt ingegaan op de manier waarop de internationale normen uit het IVRK en de verwante instrumenten kunnen worden geïmplementeerd. Regeringen worden opgeroepen een integraal kindgericht jeugdstrafproces in te richten. Een andere positieve ontwikkeling is de oprichting van een inter-agency coordination panel on juvenile justice (1997), waarin verschillende VNorganisaties en non-gouvernementele organisaties op het gebied van jeugdstrafrecht samenwerking zoeken op onderwerpen als training, wetgeving en succesvolle programma s. 15 3 Jeugdstrafrechtspleging in Nederland 3.1 Ontwikkeling jeugdsanctierecht in vogelvlucht 16 Aan het eind van de negentiende eeuw klonk de roep om actief staatsoptreden als reactie op sociale armoede. De kern van de strafrechtelijke kinderwet die naast de civiele wet 100 jaar geleden in werking trad, was dat de rechter vergaand moest kunnen ingrijpen als een kind een delict had gepleegd en verder dreigde af te glijden. De wet had een pedagogische inslag en handelen was gericht op heropvoeding. Het belang van het kind diende daarbij centraal te staan. In de praktijk ging men de oorzaak van jeugdcriminaliteit meer bij de ouders dan bij kinderen zelf leggen en ontstond het beeld van het onschuldige criminele kind. In plaats van vergelding en beveiliging werd het doel van strafrechtelijk ingrijpen verbetering. Internationale ontwikkelingen, maar ook de opkomst van het inrichtingswerk in Nederland waren bepalend voor de ontwikkeling van deze pedagogische benadering. 17 In de loop van de vorige eeuw is men anders naar kinderen gaan kijken. Kinderen werden mondiger en vroegen om serieus te worden genomen; men zag ze niet meer alleen als puur object van strafrechtspleging, maar als rechtssubject. 18 Met een herziening van het jeugdstraf- 13 Voorheen was dit het UN Congress on crime prevention and the treatment of offenders (VN-Congres inzake Misdaadpreventie en de Behandeling van Delinquenten). De slotdeclaratie van dit congres, de Bangkok Declaration, met daarin een paragraaf over jeugdstrafrecht, is beschikbaar op: http://www.unodc.org/unodc/en/ crime_congress_11/index.html 14 ECOSOC Resolutie 1997/30, 1997. 15 Recentelijk heeft dit geresulteerd in de publicatie: Protecting the rights of children in conflict with the law, programme and advocacy experiences from member organisations of the inter-agency coordination panel on juvenile justice, Chenove: Abrax, 2005. 16 Ik schets hier enkel een aantal grote lijnen. Zie voor een uitgebreider overzicht van de geschiedenis bijvoorbeeld: J.J.H. Dekker, Straffen, redden en opvoeden. Het ontstaan van de residentiele heropvoeding in West-Europa, 1814-1914, met bijzondere aandacht voor Nederlansch Mettray (diss. Utrecht), Assen/Maastricht 1985; J.A.C. Bartels, Jeugdstrafrecht, Deventer: Kluwer 2003 of G. de Jonge & A.P. van der Linden, Jeugd & Strafrecht, Een leer- en praktijkboek over het (internationale) jeugdstrafrecht en jeugdstrafprocesrecht, Deventer: Kluwer publishers 2004. 17 I. Weijers 2005 (supra noot 2), p. 6-8. 18 De Jonge & Van der Linden 2004 (supra noot 16). 722 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN (proces)recht in 1965 is de minimumleeftijdsgrens van de strafrechtelijke verantwoordelijkheid neergelegd op twaalf jaar. De toegenomen mondigheid van jongeren en de roep om modernisering en vereenvoudiging van het stelsel leidde in 1989 tot het indienen van een nieuw wetsvoorstel dat op 1 september 1995 in werking is getreden, nu tien jaar geleden. De rechtspositie van jeugdigen werd versterkt ten koste van bepalingen die bevoogdend kunnen werken zoals het driehoeksoverleg tussen kinderrechter, officier van justitie en de Raad voor de Kinderbescherming. Vereenvoudiging vond plaats in de vorm van een beperking van de sanctiesoorten en modernisering school in een wettelijke regeling van alternatieve sancties. De HALT-afdoening, waarbij jongeren die voor de eerste keer vandalisme, winkeldiefstal of andere lichte vormen van criminaliteit plegen in de opsporingsfase een alternatieve afhandeling van maximaal twintig uren wordt aangeboden, heeft sindsdien een wettelijke basis. 19 Daarnaast werd ook de roep om harder straffen gehoord; met de verhoging van de maximumstraf van jeugddetentie voor jongeren onder de zestien van zes naar twaalf maanden en voor zestien tot achttien jarigen van twaalf naar 24 maanden. 20 Inmiddels zijn de alternatieve sancties omgezet in taakstraffen. Met de invoering van de Wet taakstraffen op 1 februari 2001 heeft de taakstraf een plaats gekregen naast de andere hoofdstraffen: de geldboete en de jeugddetentie. 21 Het is hiermee een zelfstandige straf geworden die niet langer in de plaats komt van een andere straf. Een combinatie van jeugddetentie en taakstraf is nu ook wettelijk mogelijk. Door de combinatie van een taakstraf en een voorwaardelijke detentie kan tevens jeugdreclassering opgelegd worden. Er is de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor de positie van jonge overtreders, de zogenaamde twaalfminners. Voor de aanpak van kleine criminaliteit (als winkeldiefstal of vandalisme) door kinderen onder de twaalf is de STOP-reactie geïntroduceerd, afgeleid van de HALT-procedure voor 12- tot 18-jarigen. De STOP-reactie is een pedagogische handreiking aan ouders van twaalfminners die een HALT-waardig delict hebben gepleegd. Het is bedoeld als ondersteuning van de ouders bij de correctie van hun kind en bestaat uit een ondersteunend gesprek met de ouders en een leeractiviteit met het kind (en de ouders). De STOP-reactie heeft geen wettelijke grondslag: wel heeft het College van Procureurs-Generaal het landelijk kader vastgesteld. 22 Op 1 september 2001 is de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen in werking getreden. De wet beoogt inbreuken op de mensenrechten van gedetineerde jeugdigen een wettelijke basis te geven en tegelijk de rechtspositie van de jeugdige gedetineerde vast te leggen. De belangrijkste wijzigingen zijn: de harmonisering van gesloten jeugdinrichtingen met volwassenen penitentiair recht, de introductie van STP (scholings- en trainings-programma, bedoeld als overgangsfase tussen gesloten setting en de maatschappij) en de wettelijke regeling van rechtspositie (verblijf op de groep, inspraakrecht, zakgeld, klachtrecht etc). Onlangs is een evaluatie van 19 Kamerstukken II 1989/90, 21 327, nr. 3, p. 6 en 7, zie ook De Jonge & Van der Linden 2004 (supra noot 18), p. 49. 20 Zie De Jonge & Van der Linden 2004 (supra noot 16), p. 50, 51. 21 Wet van 7 september 2000, Stb. 2000, 365. 22 Aanwijzing twaalf-minners, inclusief stop-reactie, in werking getreden op 1 januari 2005. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 723

WOLTHUIS de beginselenwet uitgekomen. 23 De doelstelling van de wet is pedagogisch, maar in de praktijk zijn er wel wat knelpunten. Veel instellingen hebben bijvoorbeeld behoefte aan een korte pedagogische maatregel, een time-out, zonder dat hieraan complexe voorwaarden van uitsluiting en afzondering verbonden zijn. 24 Voor jongeren met problemen is in 2005 de nieuwe Wet op de Jeugdzorg ingevoerd. Deze wet zou de jeugdzorg efficiënter en effectiever moeten maken, maar is pas in de opstartfase van uitvoering en heeft in praktijk te maken met tekorten. Een goedwerkende jeugdzorg kan een belangrijke preventieve werking hebben op jeugdcriminaliteit. 3.2 Recent beleid jeugdcriminaliteit Het aantal jongeren dat in aanraking komt met politie en justitie in verband met jeugdcriminaliteit is in Nederland de afgelopen jaren redelijk stabiel. Wel is er sprake van een verharding. Meer jongeren plegen zwaardere geweldsdelicten en hebben in toenemende mate last van ernstige gedragsproblemen. Zorg is er ook over veelplegers en de procentueel grote groep allochtone daders. Het beleid ten aanzien van jeugdcriminaliteit is nog steeds voornamelijk gebaseerd op het rapport van de commissie Van Montfrans uit 1994. 25 De aanpak is gericht op meer preventie en een snellere, effectievere reactie. Preventie betreft acties op gebieden als onderwijs, hulpverlening, arbeid en inkomen, gezin en situatie (veilige woon-, leef- en speelomgeving). Bij de reactie gaat het om een versterking van het bevorderen van alternatieven (HALT en taakstraffen). Een betere samenwerking tussen de betrokken instanties, zoals politie, Openbaar Ministerie en kinderbescherming, is nodig om snellere doorlooptijden te realiseren. Ondanks inspanningen van de betrokken schakels slaagde de overheid er nog niet in vroegtijdig, snel en consequent te reageren op jeugdige daders. 26 Met de Nota-Kalsbeek, genoemd naar de toenmalige Staatssecretaris van Justitie, Vasthoudend en effectief is een aanzet voor nieuw beleid in gang gezet. 27 Kenmerkend zijn het streven ouders meer bij de preventie en afdoening te betrekken, de plannen voor opvoedingsondersteuning en bevordering van herstelrechtelijke bemiddeling, en bijzondere aandacht voor veelplegers en harde kern jongeren. Kalsbeek introduceerde de Kalsbeeknorm : elke jeugdstrafzaak dient in eerste instantie binnen zes maanden tot een vonnis te leiden. De Algemene Rekenkamer 23 M.R. Bruning, T. Liefaard & L.M.Z. Volf, Rechten in justitiële jeugdinrichtingen, Evaluatie Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, Vrije Universiteit Amsterdam: Amsterdams Centrum voor Kinderstudies 2004. Zie ook: T. Liefaard, Toegang tot de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, Amsterdam: Uitgeverij SWP 2005. 24 Zo bleek onder andere op de studiemiddag Justitiële Jeugdinrichtingen: tussen droom en daad op 27 april 2005, georganiseerd door het Amsterdams Centrum voor Kinderstudies, VU Amsterdam, zie ook De Jonge & Van der Linden 2004 (supra noot 16), p. 57. 25 Commissie Jeugdcriminaliteit, Met de neus op de feiten (Commissie Van Montfrans), Den Haag: Ministerie van Justitie 1994. 26 Opgroeien in de lage landen. Kinderrechten in Nederland. Het tweede rapport van het Kinderrechtencollectief over de implementatie van het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind in Nederland, Amsterdam: Kinderrechtencollectief 2002. 27 Kamerstukken II 2001/02, 28 292, nr. 1-2. 724 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN heeft de preventie en bestrijding van jeugdcriminaliteit van de afgelopen jaren getoetst en concludeert dat de betrokken actoren er nog niet in slagen een sluitende aanpak van preventie, de bestrijding van en een effectieve aanpak van jeugdcriminaliteit te realiseren. 28 De Nota Jeugd Terecht van december 2002 neemt deze opmerkingen in acht. Dit actieprogramma voor de aanpak van jeugdcriminaliteit voor de periode 2003-2006 is een onderdeel van het kabinetsbrede programma Naar een veiliger samenleving van kabinet Balkenende I. 29 Algemene doelstelling is het voorkomen van eerste delicten en het terugdringen van recidive. De bemoeienissen van verschillende partners op het gebied van preventie, sanctionering en nazorg moeten beter op elkaar aansluiten. Ook worden voorstellen gedaan voor een pedagogische maatregel, waarmee de voorlopige hechtenis wordt geschorst en de jeugdige een intensief hulptraject krijgt aangeboden. Het kabinet wil maatwerk voor verschillende dadergroepen: first-offenders, lichtcriminele jongeren, en veelplegers en harde kern jongeren. 30 De aanpak van jeugdcriminaliteit wordt geplaatst in een breed perspectief van jeugdbeleid; een integraal beleid met intensieve samenwerking tussen departementen, overheden en ketenpartners. 31 In zijn brief Jeugdsancties Nieuwe Stijl van 28 september 2004 presenteert de Minister van Justitie nadere plannen betreffende jeugdsancties. 32 Bezuinigingen staan weer voorop. Als noodzakelijke veranderingen in het beleid noemt de Minister het versterken van een integrale aanpak van jeugdcriminaliteit; ontlasting van de keten door selectievere beslissing over sanctietoepassing en uitbreiding van de bestaande modaliteiten. Er blijkt behoefte aan een grotere variëteit aan straffen. De Minister wil voorts ouders structureel betrekken bij het strafrechtelijke traject en hen ondersteunen bij de opvoedingsverantwoordelijkheid. Daarnaast moet er meer accent komen op de confrontatie met de feiten die de dader heeft begaan en de schade die daarmee is aangericht, en meer ruimte voor effectief gebleken gedragstherapieën. Een wetsvoorstel met de volgende onderwerpen is in voorbereiding: verruiming van de mogelijkheden tot inbeslagname van bezittingen, verhoging van het aantal uren taakstraf dat het OM kan opleggen, oplegging van lichtere leerprojecten als voorwaarde bij schorsing van voorlopige hechtenis en invoering van een nieuwe gedragsbeïnvloedende maatregel. De maatregel zou uitkomst moeten bieden in gevallen dat een voorwaardelijke straf te licht is en een plaatsing in een justitiële jeugdinrichting te zwaar. Het gaat vooralsnog om een gedragsmaatregel van minimaal zes maanden en maximaal één jaar betreffende een programma dat bestaat uit een speciale behandeling of begeleiding. In wetsvoorstel 29 413 tot wijziging van de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten, Stb. 2005, 194, staan tevens een aantal ingrijpende wijzigingen van het jeugdstrafprocesrecht. Zo wordt de verplichting in het vonnis een advies te geven over de plaats van tenuitvoerlegging van jeugddetenties of PIJ (plaatsing in een jeugdinrichting) facultatief. En artikel 77x Sr wordt aangepast zodat 28 Kamerstukken II 2001/02, 28 282, nr. 1-2. 29 Kamerstukken II 2002/03, 28 684, nr. 1. 30 Jeugd terecht, Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006, p. 6. 31 In het programma Jeugd Terecht participeren de ministeries van VWS, BZK, OC& W, SZW, de provincies, de gemeenten, de politie, Bureau Jeugdzorg, Halt, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, Zittende Magistratuur en Justitiële Jeugdinrichtingen. 32 Kamerstukken II, 2004/05, 24 587 en 28 741, nr. 112. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 725

WOLTHUIS ook in het jeugdrecht een voorwaardelijke taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid mogelijk worden. 33 4 Nederlands beleid en het IVRK Hoe kunnen we de Nederlandse wetspraktijk en beleidslijnen ten aanzien van de aanpak van jeugdcriminaliteit nu plaatsen in het licht van het IVRK? 4.1 Het Comité inzake de Rechten van het Kind Het Comité inzake de Rechten van het Kind heeft twee keer het Nederlandse kinderrechtenbeleid getoetst; de eerste keer in oktober 1999 en de tweede keer in januari 2004. De overleggen tussen het Comité en een delegatie van de Nederlandse regering hebben geresulteerd in een serie aanbevelingen. 34 Daarbij zaten ook zorgpunten in relatie tot artikel 37 en 40. Zo merkte het Comité op dat indien bemiddeling gebruikt wordt bij het behandelen van klachten in het kader van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen, niet mogen leiden tot een minder grondig onderzoek (1999). Het kabinet beloofde verbeteringen op dit punt. De regering werd opgeroepen het aantal plaatsen in jeugdinrichtingen zodanig te vergroten dat jeugdige delinquenten snel de nodig geachte (psychologische en/of psychiatrische) behandeling kunnen krijgen (1999). Vijf jaar later bestaan de wachtlijsten nog steeds. De Nederlandse regering werd ook dringend aangeraden de voorbehouden ten aanzien van artikel 37 en 40 IVRK in te trekken (1999 en 2004). Dit betekent: beëindiging van de mogelijkheid om aan zestien- en zeventienjarigen (ten tijde van het plegen van het delict) sancties op te leggen uit het volwassenenstrafrecht; en het invoeren van de mogelijkheid van juridische of andere passende bijstand in lichte strafzaken (kantonrechterzaken) en van de mogelijkheid van hoger beroep in deze zaken. Dit is tot op heden niet aan de orde. De Nederlandse regering werd aangeraden om, zolang zestienen zeventienjarigen een sanctie uit het volwassenenstrafrecht opgelegd kunnen krijgen, de mogelijkheid van een levenslange gevangenisstraf uit te sluiten (1999 en 2004). Tenslotte werd aanbevolen maatregelen te nemen die waarborgen dat opsluiten werkelijk het uiterste middel is en dat wordt voorkomen dat minderjarige daders samen met kinderen die wegens gedragsproblemen zijn opgenomen, worden gedetineerd. 33 M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, 10 jaar gewijzigd jeugdstrafrecht, FJR 2005, p. 145. 34 VN Doc. CRC/C/15/Add. 114, par. 25, 26 en 30 en VN Doc. CRC/C/15/Add. 227, par. 59. 726 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN 4.2 De basisbeginselen nader bekeken 4.2.1 Belang van het kind voorop Speciaal strafsysteem, toepassing volwassenenstrafrecht Het Nederlandse jeugdstrafrechtsysteem kent verschillende (kortere) straffen en maatregelen, kortere verjaringstermijnen en aanvullende procedurele waarborgen voor minderjarigen. Over het algemeen is dit in overeenstemming met het IVRK (artikel 40 eerste lid j o derde lid). Nederland heeft echter wel een voorbehoud gemaakt zodat jongeren van zestien en zeventien jaar behandeld kunnen worden als volwassenen. De mogelijke toepassing van volwassenenstrafrecht (artikel 77 sub b Sr), waaronder levenslange detentie of de onbeperkt verlengbare ter beschikking stelling met bevel tot verpleging, druist in tegen de tekst en strekking van het IVRK. De herziening van het jeugdstrafrecht in 1995 waarbij de maximumstraf voor jeugddetentie van één naar twee jaar is gegaan is ook niet in lijn met de intentie van het Verdrag. Artikel 37 sub b IVRK stelt immers dat de vrijheidsbeneming slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur mag geschieden. Voorts kan tenuitvoerlegging van zeer lange vrijheidsstraffen van zulke jonge mensen neerkomen op onmenselijke behandeling in de zin van artikel 37 onderdeel a IVRK. Het Comité inzake de Rechten van het Kind heeft de Nederlandse overheid dan ook opgeroepen deze mogelijkheid uit te sluiten. Positief is dat deze oproep is gehoord; onlangs is een wetsartikel ter uitsluiting van levenslange gevangenisstraf voorgesteld. 35 Er zijn echter geen stappen gezet in de richting van het opzeggen van het voorbehoud volwassenenstrafrecht toe te passen op de zestien- en zeventien jarigen. Dit valt ook niet te verwachten in de huidige beleidslijn. Het belang van het kind wordt vaak overruled door politieke of maatschappelijke druk onder het mom van veiligheid. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid en twaalfminners Het vaststellen van een minimumleeftijd van strafrechtelijke verantwoordelijkheid is vereist in artikel 40 derde lid sub a, IVRK. De Nederlandse grens van twaalf jaar (artikel 486 Wetboek van Strafvordering) is in vergelijking met een aantal landen om ons heen laag. Het Kinderrechtencollectief (KRC: de coalitie van non-gouvernementele organisaties op het terrein van kinderrechten) heeft de regering aanbevolen geen sluipende verlaging van de leeftijd van strafrechtelijke verantwoordelijkheid in te voeren met de STOP-reactie. Dit is een preventief aanbod aan ouders en moet niet door beleidsmakers worden ingezet als strafrechtelijk instrument. Het IVRK stimuleert (impliciet) reacties op jeugdige delinquenten in eerste instantie vanuit jeugdzorg en niet van strafrechtelijk ingrijpen. Wanneer twaalfminners worden verdacht van het plegen van een strafbaar feit kunnen zij onderworpen worden aan: ophouden voor verhoor (inclusief de nacht voor 15 uur), onderzoek aan lichaam of kleding en onderzoek in het lichaam. Hierbij is geen ouder, professionele derde of advocaat aanwezig en geldt het recht om te zwijgen niet 35 Wetsvoorstel in voorbereiding: Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering met het oog op verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen onder meer door de invoering van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (gedragsbeïnvloeding jeugdigen). Momenteel in consultatie. Zie www.justitie.nl. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 727

WOLTHUIS (artikel 487 Sv). Ook kunnen deze kinderen via een OTS worden opgesloten in een justitiële jeugdinrichting. Op grond van het Verdrag zouden deze kinderen niet moeten mogen worden opgesloten naar aanleiding van een strafbaar feit. Nog erger is dat dit gebeurt in een politiecel en zonder procedurele waarborgen. 4.2.2 Pedagogische dimensie Leren van je fouten Basis van een pedagogisch beleid moet in ieder geval inhouden dat jeugdigen zoveel mogelijk kunnen leren van hun fouten. Als dat niet kan is er sprake van een verkeerd soort reactie. Jongeren hebben wel recht op een reactie. Niet gepakt of niet worden aangesproken is dramatisch. En de reactie die volgt moet meer zijn dan een transactie; het leereffect mag daarin niet ontbreken. Eén van de zwakke punten van het huidige jeugdstrafrecht is de desinteresse voor het delict dat de jongere heeft gepleegd en zijn verantwoordelijkheid daarvoor tijdens de te volbrengen sanctie. In de jeugdgevangenissen wordt er over het gebeurde nauwelijks gesproken. Pedagogen als Micha de Winter en Ido Weijers hebben hier ook op gewezen. 36 Het ontbreken van verbinding tussen delict en sanctie is pedagogisch gezien een gemiste kans. Kinderen moeten leren (mede)verantwoordelijkheid te nemen voor het door hen gepleegde delict. Ze zijn nog niet volledig verantwoordelijk voor hun doen en laten, maar ze moeten wel geholpen worden op weg naar verantwoordelijkheid. De ouders hebben hierin een sleutelrol te vervullen. Er wordt wel eens gesteld dat dit soort aanpakken soft zijn, maar pedagogisch is de confrontatie juist heel hard. De jongeren moeten wel geholpen worden bij het terugwinnen van vertrouwen. 37 Onlangs is de jeugdinrichting Eikenstein gestart met een interessant experiment, waarbij jongens die in voorlopige hechtenis zitten als onderdeel van het dagelijkse programma naspelen wat hun feit (waarvan ze verdacht worden) kan hebben gedaan met het slachtoffer. In tweede fase kan, bij bekentenis, op eigen keuze een bemiddeling met het slachtoffer volgen. De eerste evaluatie komt eraan en er wordt door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) van Justitie landelijke invoering overwogen. In de recente beleidsvoornemens Jeugdsancties Nieuwe Stijl wordt verwezen naar verharding van jeugdcriminaliteit. De Minister stelt dat opvoeding centraal staat in het jeugdstrafrecht, maar hij wijst tevens op een kleine groep voor wie een pedagogische invalshoek niet toereikend is. Sommigen zouden niet vatbaar zijn voor gedragsbeïnvloeding. Naast de doelen van vergelding en behandeling is er dan een derde invalshoek: maatschappijbeveiliging. Er wordt letterlijk gesteld dat in die gevallen hard moet worden gestraft, bijvoorbeeld door vaker maximum straffen op te leggen en volwassenenstrafrecht toe te passen. De reactie heeft in die gevallen vooral effect op de korte termijn: de jeugdige wordt het feitelijk onmogelijk gemaakt om strafbare feiten te plegen. De Minister geeft aan voor de groep van twaalf tot vijftienjarigen vooralsnog geen langere vrijheidsbeneming te overwegen, ook omdat een dergelijke benadering 36 De Winter heeft in 2000 een week in twee verschillende justitiële jeugdinrichtingen doorgebracht en daarvan verslag gedaan in Perspectief jg. 8, nr. 1-3. 37 Weijers 2005 (supra noot 2). 728 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN niet in overeenstemming is met het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. 38 Jammer dat hij voor de rest van het beleid niet refereert aan het IVRK. Het Kinderrechtencollectief stelt in zijn schaduwrapportage dat de pedagogische dimensie van het jeugdstrafrecht steeds minder duidelijk naar voren komt. Het KRC vindt dat er meer ruimte moet komen voor een niet-repressieve benadering in de vorm van een herstelrechtelijke aanpak (daarover hieronder meer). 39 In het licht van de pedagogische benadering van het IVRK is de sinds 2003 bestaande mogelijkheid tot nachtdetentie, waarbij de jeugdige in de maatschappij kan blijven functioneren tijdens het ondergaan van de sanctie, positief te noemen. Ook de voorgestelde invoering van een gedragsmaatregel met als doel heropvoeding kan een positieve impact hebben als het minder plaatsingen van jongeren achter gesloten deuren oplevert. 4.2.3 Detentie als laatste middel Detentie, doorlooptijden Volgens het IVRK mag opsluiting alleen als measure of last resort worden ingezet (artikel 37 sub b IVRK). Dus: alleen als er geen andere mogelijkheden meer zijn. Het aantal jongeren in gesloten inrichtingen is de laatste tien jaar echter drastisch toegenomen. In 1991 waren het er 714 en in 2001 al 1708. De huidige capaciteit is zelfs rond de 3000 gesloten plaatsen voor jongeren. De cellen zijn vaak volledig bezet, zowel door strafrechtelijk geplaatsten als civielrechtelijk geplaatsten. In 2003 zaten ruim 800 jongens en meisjes in een jeugdgevangenis zonder dat zij een misdrijf hebben gepleegd. 40 Jongeren worden ook erg snel in voorlopige hechtenis genomen. De cijfers wijzen erop dat detentie te snel wordt ingezet. De toename van het aantal jongeren in detentie in Nederland was tevens één van de zorgen van het Comité inzake de Rechten van het Kind in 2004. In beginsel is het sanctiebeleid voor jeugdigen gebaseerd op taakstraf, tenzij. Er zijn verschillende afbuigmomenten op verschillende niveaus, waarbij steeds een alternatief kan worden geboden voor vrijheidsberoving. Dit is in de lijn van het Verdrag. Wel moet steeds individueel worden afgewogen bij het vragen om voorlopige hechtenis en moeten onjuiste interpretaties van pedagogisch straffen, zoals het meteen hard aanpakken en een jongere enkele weken vasthouden in voorlopige hechtenis, achterwege blijven. Het is ook niet in overeenstemming met de norm uit artikel 37 sub b IVRK dat jeugdigen langer worden opgesloten omdat er geen behandelplek vrij is en zij in de tussentijd in de gesloten inrichting zitten te wachten. Om te voldoen aan de norm voor de kortst mogelijke tijd is het tenslotte belangrijk dat jeugdigen niet onnodig lang vastzitten vanwege het traag opereren van het strafrechtelijke apparaat (artikel 40 tweede lid sub b onder iii IVRK). Het project Verkorting doorlooptijden, waarbij ketenpartners moeten voldoen aan een strikte en concrete norm (Kalsbeeknorm) en hun voortgang wordt gepubliceerd en gerapporteerd, is in dit licht een goed initiatief. De 38 Kamerstukken II, 2004/05, 24 587 en 28 741, nr. 112, p. 5. 39 Kinderrechtencollectief 2002 (supra noot 26), p. 36-37. 40 S. Meuwese (red.), Kids behind Bars. A study on children in conflict with the law: towards investing in prevention, stopping incarceration and meeting international standards, Amsterdam: Defence for Children International 2003. NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 729

WOLTHUIS Kalsbeeknorm wordt in veel gevallen echter niet gehaald. Het Comité en het Kinderrechtencollectief roepen terecht op tot drastisch verlagen van de doorlooptijden in het jeugdstrafrecht. Meer op één cel In de nota Jeugdsancties Nieuwe Stijl is het voornemen aangekondigd om meerdere jeugdigen op één cel te plaatsen. Op deze plannen is veel kritiek gekomen. De Winter reageerde furieus: Op mishandeling en verkrachting kun je bij wijze van spreken zitten wachten. 41 Meerpersoonscelgebruik creëert een serieus risico op geweld tussen jongeren onderling. In combinatie met bezuinigingen op personeel is dit des te gevaarlijker. De Nederlandse regering dient juist het risico op geweld te verminderen (artikel 19 j o 37 IVRK). In Nederland is het tot nu toe gebruikelijk dat jeugdigen in detentie ieder een aparte kamer hebben. Volgens artikel 17 tweede lid Bjj wijst de directeur van de jeugdgevangenis aan iedere jeugdige een kamer toe. Volgens diezelfde wet kan uitsluiting van de groep als maatregel opgelegd worden door de directeur en wel op de eigen kamer. Een eigen kamer is nodig als aanvulling en alternatief voor het verblijf op de groep; een plek waar ze tot rust kunnen komen. Het is dan ook niet in overeenstemming met de lokale standaard van regel 33 van de Havana Rules om dit plan door te laten gaan, zo stelde Defence for Children International. De kinderrechtenorganisatie roept op de energie en het geld (want meer jongeren op één cel gaat eerst investeringen kosten) aan alternatieven te besteden. 42 De Minister stelt in de Nota simpelweg dat het voorstel gebaseerd is op de noodzaak tot bezuinigen en niet op het belang van het kind. Dit is in strijd met artikel 3 en 4 IVRK. Vooralsnog zou het gaan om slechts enkele experimenten met bepaalde eisen, waaronder vrijwilligheid. Een paar rijksinrichtingen zijn onlangs op kleine schaal begonnen. Risico is, zoals we bij de volwassenen hebben kunnen zien, dat dit soort experimenten snel overgaan in structurele invoering. Samenplaatsing wetsovertreders en OTS-ers Op grond van regel 28 Havana Rules, in samenhang met artikel 5 en 37 sub c IVRK, moet de indeling op de groep van jeugdigen in gesloten instellingen gebaseerd zijn op het type zorg dat het beste past bij hun individuele behoeften, en de bescherming van hun integriteit en welzijn. Het Wetboek van Strafrecht biedt enkele garanties inzake plaatsing in een bepaalde inrichting, zoals het advies van de rechter op basis waarvan de selectiefunctionaris van het Ministerie van Justitie beslist. Het is optioneel om advies te vragen van de Raad voor de Kinderbescherming. In de praktijk wordt vooral gekeken waar er qua capaciteit plaats is. Jeugdigen in voorlopige hechtenis, OTS-ers, wachtenden op een behandelplek en veroordeelden die jeugddetentie uitzitten kwamen tot nu toe samen op een groep terecht. Het Comité heeft zorg geuit over de samenplaatsing van jeugdige daders samen met kinderen met gedragsproblemen. In Nederland is er de laatste jaren door kinderrechtenorganisaties, de jeugdzorg en verontruste ouders veel kritiek op de samenplaatsing gekomen, waardoor inmiddels is toe- 41 G. Dullens, Meermanscel voor justitiejongeren krijgt veel kritiek, Perspectief 2004-7, p. 4-6. 42 Persbericht: Meer dan één jongere op één cel is teveel, Defence for Children International, September 2004. 730 NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6

artikelen VAN FOUTEN KUN JE LEREN gezegd dat er aparte internaten komen voor de groep OTS-ers. 43 De voorgenomen scheiding van strafrechtelijke en civielrechtelijke plaatsingen in inrichtingen moet wel met de nodige waarborgen en voorzieningen voor beide groepen gebeuren. Het zou goed zijn als er een divers aanbod komt van open en gesloten instellingen, zodat een behandeling op maat ook daadwerkelijk gerealiseerd kan worden. Wat nog steeds ontbreekt is een zorgvuldig monitorsysteem voor kinderen in gesloten inrichtingen. 4.2.4 Bevorderen buitengerechtelijke afdoeningen Herstelrecht Het IVRK en de aanverwante regels pleiten voor meer preventie en meer buitengerechtelijke afdoeningen en alternatieven in plaats van opsluiting. De HALT-afdoening is een goed voorbeeld, wat een wettelijke basis heeft gekregen. Het slachtoffer heeft de afgelopen jaren een belangrijkere rol gekregen in het proces, onder andere in de vorm van mediation of herstelrecht (restorative justice). Dit is een opkomende reactie die enige nadere toelichting behoeft. Bij herstelrecht gaat het om een zodanige reactie op het delict dat herstel mogelijk is, bij voorkeur door een actieve participatie van de jeugdige dader, het slachtoffer en hun sociale netwerken. In de voorfase van een strafrechtelijke vervolging of tijdens die procedure wordt jonge daders een mogelijkheid geboden om met het slachtoffer te zoeken naar een vorm van compensatie of een andere oplossing om het aangedane leed te herstellen. Het kan op die manier zowel voor de jeugdige dader, als voor het slachtoffer en de maatschappij een aanvaardbare oplossing bieden in geval van een conflict of wetsovertreding. Herstelrechtelijke praktijken als daderslachtofferbemiddeling of groepsoverleg worden in landen als België, Duitsland en Oostenrijk met toenemend succes toegepast. Ook in Nederland is herstelrecht groeiende. Op politieniveau wordt er in een aantal steden doorverwezen naar bemiddelingsbijeenkomsten. De Echt Recht conferenties breiden zich uit. 44 Desalniettemin is het aanbod fragmentarisch en voornamelijk experimenteel. De beleidsnota Vasthoudend en effectief van 2002 heeft de herstelrechtelijke bemiddeling geïntroduceerd. 45 In de praktijk gebeurt echter op parketniveau nog niet veel. De afgelopen jaren zijn er drie belangrijke internationale instrumenten aangenomen die staten oproepen mediation in strafzaken te bevorderen en een belangrijk kader scheppen voor herstelgerichte praktijken. Het betreft een aanbeveling van de Raad van Europa (1999), Richtlijnen van de Verenigde Naties (2000) en een kaderbesluit van de Europese Unie (2001). 46 De laatste 43 Brief van de Minister van Justitie en VWS en van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betreffende: Jeugdcriminaliteit. Kamerstukken II 2005, 28 741, nr. 12. 44 R. van Pagee & J. Kunst, Verantwoordelijkheid dragen, Over de invoering van echt-recht conferenties, Tijdschrift voor Humanistiek 2000-1, p. 35. 45 Dit betreft bemiddeling tussen dader en slachtoffer, experimenteel en op basis van vrijwilligheid, in het kader van de uitvoering van slachtofferzorg. Deze bemiddeling kan in alle fasen van een strafproces plaatsvinden. Als bovengrens geldt het maximum dat van toepassing is bij het officiersmodel: 40 uur taakstraf of een transactie van 2500 euro. 46 2001/220/JBZ: Kaderbesluit van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, Publicatieblad Nr. L082 van 22/03/2001 p. 0001-0004; Recommendation No. R (99) 19 of the Committee of Ministers to Member States concerning Mediation in Penal Matters, Council of Europe 1999; (Draft) Basic Principles on the Use of Restorative Justice Programmes in Criminal Matters, Economic and Social Council, UN NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6 731