Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van



Vergelijkbare documenten
Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : 2014/145

het college van bestuur van de Hogeschool van Amsterdam (hierna: de hogeschool), verweerder.

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/129

Zaaknummer : 2014/282 en Datum uitspraak : 26 januari 2015 : Verzoeker en Hogeschool Rotterdam

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

Zaaknummer : 2013/136

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam

Zaaknummer : 2014/204 en 204.1

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

Raad vanstatc /1/V1. Datum uitspraak: 28 augustus 2012

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak in de zaak tussen: [naam appellant], wonende te [naam woonplaats], appellant,

Zaaknummer : CBHO 2015/104 Rechter(s) : mrs. Olivier, Van der Spoel en Verheij Datum uitspraak : 5 november 2015 Partijen : Appellante en

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

Afdeling bestuursrechtspraak FS 1037IFS/ /FS

ECLI:NL:RVS:2015:3038

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

Uitspraak /1/A2

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

ECLI:NL:RVS:2016:3050

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Zaaknummer : 2013/261


Afd eli n g bes tuursrechtspraak TEAM: Behandelend amhten.iar P. Slappendel

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het CBE van de Hanzehogeschool Groningen (hierna: CBE), verweerder.

Print deze uitspraak rechtsgebied Kamer 2 - Milieu - Schadevergoeding

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

Verweerder heeft op 7 november 1995 een verweerschrift ingediend.

Verwerking Uitspraken bestemmingsplan Buitengebied Alphen Zuid

Uitspraak /1/A1

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:RVS:2016:1268

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

ECLI:NL:RVS:2014:3026

Verweerder heeft op 20 september 1995 desverzocht nog een stuk in het geding gebracht.

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

** [ /1/M1.], [10 november 2010]: [afstandseis tussen een lpg tankstation en een scholengemeenschap ], [Harlingen]

van het College van beroep voor de examens van de Universiteit Leiden

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Zaaknummer : CBHO 2016/074 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 10 oktober 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RBNNE:2016:4001

U I T S P R A A K

Afdeling bestuursrechtspraak. Voorstel behandelwijze; jlbicid raaddd: 2^ v \ Uw kenmerk

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

U I T S P R A A K

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

Zaaknummers : 2011/019 en 019.1

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/059 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 2 maart 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden :

ECLI:NL:RVS:2014:2812

S QÉMEEKT 1 ING. r j in hh. i i l. Uw kenmerk

Afdeling bestuursre c h tsp raak. Uw kenmerk. Behandelend ambtenaar. F. Sardar

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

U I T S P R A A K

Transcriptie:

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden : aanmelden bekostiging belangenafweging collegegeld financiële belang inschrijving inschrijvingsprocedure, 3 organisatorische problemen stage studieresultaten terugwerkende kracht tussentijdse inschrijving voorlopige voorziening Artikelen : WHW: artikel 7.32, lid 4 artikel 7.33, lid 1 artikel 7.37, lid 2 Uitspraak : gegrond Hoofdoverwegingen : 2.5. Verweerder heeft gesteld dat organisatorische problemen aan inschrijving in de weg staan, maar van problemen die concreet in dit geval voor de domeinvoorzitter speelden, is niet gebleken. Gegeven de mogelijkheid voor studenten de (reguliere) inschrijving af te ronden vlak voor aanvang van het nieuwe studiejaar is ook niet eenvoudig voorstelbaar dat een inschrijving die kort daarna tot stand komt zwaarwegende organisatorische problemen oplevert, zeker niet als het voor een bepaalde opleiding om een zeer beperkt aantal studenten gaat. Ook de geschillenadviescommissie, die tot gegrondverklaring van het bezwaar van appellant had geadviseerd, heeft hierop gewezen en gesteld dat studenten een hoge prijs betalen voor te late aanmelding, terwijl het volgens verweerder gaat om een verwaarloosbaar klein aantal te late aanmeldingen. Nu de inschrijving van appellant zodanig tijdig vóór 1 oktober had kunnen worden gerealiseerd dat de instelling geen rijksbekostiging mis zou lopen, legt het financiële belang geen gewicht in de schaal. Het belang dat de regels met betrekking tot tijdige inschrijving eenvoudig en strak kunnen worden gehanteerd is een mee te wegen belang, maar bij het relatief beperkte aantal inschrijvingen in de eerste weken van september niet een belang dat zo zwaar mag wegen dat de belangen van de studenten daarvoor zonder meer moeten wijken. Het College wijst in dit verband ook op zijn uitspraken van 30 maart 2015, CBHO 2014/043.5, en 29 april 2015, CBHO 2015/027. 2.6. Nu aannemelijk is dat verweerder het feitelijk voor appellant onmogelijk heeft gemaakt vóór 1 oktober 2014 het verschuldigde collegegeld te voldoen, kan in dit geval aan appellant het bepaalde in artikel 7.37, tweede lid, van de WHW niet worden tegengeworpen. Uiteraard zal appellant na inschrijving alsnog (het nog niet betaalde deel van) het verschuldigde collegegeld moeten betalen. 2.7. Het College komt tot de slotsom dat de belangenafweging die aan de afwijzing van het verzoek tot tussentijdse inschrijving ten grondslag heeft gelegen, voor zover die afweging kenbaar is, de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Nu de afweging van de naar voren gebrachte belangen niet anders dan in het voordeel van appellant kan uitvallen, ziet het College aanleiding de beslissing van 19 november 2014 te vernietigen, de beslissing van 18 september 2014 te herroepen en verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen appellant alsnog voor zijn

opleiding in te schrijven met ingang van 18 september 2014, de datum waarop hij aanvankelijk afwijzend op zijn verzoek om inschrijving heeft beslist. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante, en het College van Bestuur van de Hogeschool van Amsterdam, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 18 september 2014 is namens de domeinvoorzitter geweigerd appellant met terugwerkende kracht per 1 september 2014, dan wel tussentijds voor het studiejaar 2014-2015 aan de Hogeschool van Amsterdam in te schrijven voor de opleiding Human Resource Management. Bij beslissing van 19 november 2014 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Bij uitspraak van 26 januari 2015 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toegewezen en bepaald dat verzoeker door verweerder wordt behandeld als ware hij met ingang van 1 september 2014 aan de Hogeschool van Amsterdam ingeschreven voor de opleiding Human Resource Management. De enkelvoudige kamer van het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 8 juli 2015, waar appellant, bijgestaan door mr. R. Sussenbach, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koppenol, zijn verschenen. De behandeling ter zitting is geschorst en de zaak is verwezen naar een meervoudige kamer. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 20 juli 2015, waar appellant, bijgestaan door mr. Sussenbach, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koppenol, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 7.32, vierde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), zoals dat luidt ten tijde hier van belang, geschiedt de inschrijving voor een opleiding voor het gehele studiejaar. Indien de inschrijving in de loop van het studiejaar plaatsvindt, geldt zij voor het resterende gedeelte van het studiejaar. Ingevolge artikel 7.33, eerste lid, van de WHW, voor zover hier van belang, geschiedt de inschrijving overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels van procedurele aard. Ingevolge artikel 7.37, tweede lid, van de WHW wordt tot de inschrijving niet overgegaan, dan nadat het bewijs is overgelegd dat het verschuldigde collegegeld is of wordt voldaan of het verschuldigde examengeld is voldaan. 2.2. In artikel 4.2, tweede lid, van het Algemeen Deel van het Studentenstatuut van de Hogeschool van Amsterdam is bepaald dat voor inschrijving in de loop van het studiejaar de instemming van de domeinvoorzitter is vereist. Dit artikellid bepaalt ook, in navolging van artikel 7.32, vierde lid, van de WHW, dat de inschrijving in de loop van het studiejaar geldt voor de resterende periode van dat studiejaar.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.2, vierde lid, van het Algemeen Deel van het Studentenstatuut dient de inschrijving te zijn voltooid voor het begin van het studiejaar, tenzij sprake is van een tussentijdse inschrijving als bedoeld in het tweede lid. 2.3. Hoewel uit het hiervoor weergegeven wettelijke kader volgt dat de hoofdregel is dat studenten hun inschrijvingsprocedure moeten hebben afgerond voor aanvang van het desbetreffende studiejaar, en inschrijving met terugwerkende kracht niet mogelijk is, wordt zowel in artikel 7.32, vierde lid, van de WHW als in artikel 4.2 van het Algemeen Deel van het Studentenstatuut de mogelijkheid van tussentijdse inschrijving geboden, zij het dat daarvoor volgens laatstgenoemde bepaling dan de instemming van de domeinvoorzitter is vereist. Bij de beantwoording van de vraag of al dan niet met een tussentijdse inschrijving kan worden ingestemd moet de domeinvoorzitter een inzichtelijke belangenafweging maken. De domeinvoorzitter is in staat die belangenafweging te maken omdat juist hij zicht heeft op mogelijke organisatorische en andere problemen die zich bij de opleiding zouden kunnen voordoen indien zich na aanvang van het studiejaar een of meer studenten aanmelden die zouden moeten worden ingeschreven, terwijl met hun komst geen rekening is gehouden. Daarbij moet de domeinvoorzitter ook rekening houden met administratieve en financiële belangen van de instelling, omdat tussentijdse inschrijving beslag legt op de administratieve capaciteit van de onderwijsinstelling en haar bekostiging mede wordt bepaald door het aantal studenten dat op 1 oktober van het desbetreffende studiejaar aan de instelling is ingeschreven. Studenten die vergevorderd zijn met hun studie hebben een groot belang om (alsnog) te worden ingeschreven ter voorkoming van vertraging in de afronding van de studie. Ook bijvoorbeeld het voorkomen van het vervallen van studieresultaten of het kunnen volgen van een voorziene stage zijn zwaarwegende belangen die bij de afweging kunnen, dan wel moeten, worden betrokken. 2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat appellant zich in ieder geval vóór 1 oktober 2014 voor zijn opleiding heeft aangemeld. Hij volgde op dat moment een voor zijn opleiding verplichte stage. 2.5. Verweerder heeft gesteld dat organisatorische problemen aan inschrijving in de weg staan, maar van problemen die concreet in dit geval voor de domeinvoorzitter speelden, is niet gebleken. Gegeven de mogelijkheid voor studenten de (reguliere) inschrijving af te ronden vlak voor aanvang van het nieuwe studiejaar is ook niet eenvoudig voorstelbaar dat een inschrijving die kort daarna tot stand komt zwaarwegende organisatorische problemen oplevert, zeker niet als het voor een bepaalde opleiding om een zeer beperkt aantal studenten gaat. Ook de geschillenadviescommissie, die tot gegrondverklaring van het bezwaar van appellant had geadviseerd, heeft hierop gewezen en gesteld dat studenten een hoge prijs betalen voor te late aanmelding, terwijl het volgens verweerder gaat om een verwaarloosbaar klein aantal te late aanmeldingen. Nu de inschrijving van appellant zodanig tijdig vóór 1 oktober had kunnen worden gerealiseerd dat de instelling geen rijksbekostiging mis zou lopen, legt het financiële belang geen gewicht in de schaal. Het belang dat de regels met betrekking tot tijdige inschrijving eenvoudig en strak kunnen worden gehanteerd is een mee te wegen belang, maar bij het relatief beperkte aantal inschrijvingen in de eerste weken van september niet een belang dat zo zwaar mag wegen dat de belangen van de studenten daarvoor zonder meer moeten wijken. Het College wijst in dit verband ook op zijn uitspraken van 30 maart 2015, CBHO 2014/043.5, en 29 april 2015, CBHO 2015/027. 2.6. Nu aannemelijk is dat verweerder het feitelijk voor appellant onmogelijk heeft gemaakt vóór 1 oktober 2014 het verschuldigde collegegeld te voldoen, kan in dit geval aan appellant het bepaalde in artikel 7.37, tweede lid, van de WHW niet worden tegengeworpen. Uiteraard zal appellant na inschrijving alsnog (het nog niet betaalde deel van) het verschuldigde collegegeld moeten betalen. 2.7. Het College komt tot de slotsom dat de belangenafweging die aan de afwijzing van het verzoek tot tussentijdse inschrijving ten grondslag heeft gelegen, voor zover die afweging kenbaar is, de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. Nu de afweging van de naar voren gebrachte belangen niet anders dan in het voordeel van appellant kan uitvallen, ziet het College aanleiding de beslissing van 19 november 2014 te vernietigen, de beslissing van 18 september 2014 te herroepen en verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op te dragen appellant alsnog voor zijn opleiding in te schrijven met ingang van 18 september 2014, de datum waarop hij aanvankelijk afwijzend op zijn verzoek om inschrijving heeft beslist. 2.8. Verweerder wordt op de navolgende wijze in de kosten van de procedures verwezen. 3. Beslissing

Het College Rechtdoende: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt de beslissing van 19 november 2014; III. herroept de beslissing van 18 september 2014; IV. bepaalt dat appellant voor het studiejaar 2014-2015 voor de opleiding Human Resource Management aan de Hogeschool van Amsterdam wordt ingeschreven met ingang van 18 september 2014; V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de beslissing van 18 september 2014; VI. veroordeelt verweerder tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen kosten tot een bedrag van 2.494,80 (zegge: tweeduizend en vierhonderdvierennegentig euro en tachtig cent), waarvan 2.450,00 (zegge: tweeduizend en vierhonderdvijftig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en 44,80 (zegge: vierenveertig euro en tachtig cent) aan reiskosten van appellant; VII. gelast dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep ten bedrage van 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, voorzitter en mr. H. Troostwijk en mr. G.P. Kleijn leden, in tegenwoordigheid van mr. D.T. van der Leek, als secretaris. w.g. C.J. Borman voorzitter w.g. D.T. van der Leek wnd. secretaris Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015. Verzonden: 24 september 2015 Voor eensluidend afschrift: de secretaris van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

CBHO 2014/302 6 Datum uitspraak: 23 september 2015 3. Beslissing Het College Rechtdoende: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt de beslissing van 19 november 2014; III. herroept de beslissing van 18 september 2014; IV. bepaalt dat appellant voor het studiejaar 2014-2015 voor de opleiding Human Resource Management aan de Hogeschool van Amsterdam wordt ingeschreven met ingang van 18 september 2014; V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de beslissing van 18 september 2014; VI. veroordeelt verweerder tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep opgekomen kosten tot een bedrag van 2.494,80 (zegge: tweeduizend en vierhonderdvierennegentig euro en tachtig cent), waarvan 2.450,00 (zegge: tweeduizend en vierhonderdvijftig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en 44,80 (zegge: vierenveertig euro en tachtig cent) aan reiskosten van appellant; VII. gelast dat verweerder aan appellant het door hem betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep ten bedrage van 45,00 (zegge: vijfenveertig euro) vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. G.P. Kleijn, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.T. van der Leek, als secretaris. mr. C.J. Borman voorzitter mr. D.T. van der Leek wnd. secretaris Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015.