Inkijkexemplaar. Dit deel gaat over de taalstage. Wat kun je?

Transcriptie

1 !!,1232!3 2!971-5+!5-/ #!! 7!532#50#! 82%*98 :3-2*98! 7!583385/7#! 585 5# , ;55<5:3-2*98! 7!5*+50#! ;55<58772,2 5!5836 0#!3!!3332# - $5$716! !7"#12 $#24!5%%%4#12 $#24! &5'12( $#257845)2*98!5+772,971-!45. 8+!5-/ %72-!+20! !5! 3+720/7!-25!-21## $#587800!35+!5-5723! 8 '12( $#24 83%2#,7#

2 Dit deel gaat over de taalstage. Je weet wat een taalstage is en welke stage bij jou past. Je kunt een cv maken. Je kunt zelf een stageplaats zoeken. Je kunt een afspraak maken bij een stageplaats. Je kunt een kennismakingsgesprek voeren bij de stageplaats. Wat kun je? Ik weet welke stage bij mij past. Ik kan een cv maken. Ik kan zelf een stageplaats zoeken. Ik kan afspraken maken voor een kennismakingsgesprek. Ik kan een kennismakingsgesprek voeren. Dat kan ik goed Dat kan ik met hulp Dat kan ik nog niet Dat wil ik leren 1-1

3 Opdracht 1 de kok het kennismakingsgesprek techniek de school Ink ijk ex e m pla Bespreek met elkaar. Welk woord hoort bij welk plaatje? ar KleurRijker 1-2

4 Bespreek met elkaar. Opdracht 2 Heb je weleens stage gelopen? Zo ja, waar dan? Hoe ging dat? Heb je weleens een kennismakingsgesprek gehad voor je werk of stage? Zo ja, waar dan? Hoe ging dat? Heb je weleens een sollicitatiegesprek gehad? Zo ja, waar dan? Hoe ging dat? Wat vond je makkelijk bij deze gesprekken? Wat vond je moeilijk? Wat zou je de volgende keer anders doen? Welke dingen zijn belangrijk om aan te denken bij deze gesprekken? Denk bijvoorbeeld aan je kleding. Of aan hoe laat je ergens moet zijn. Of hoe je jezelf voorstelt. 1-3

5 Wat is een stage? Dit deel gaat over de taalstage. Een stage betekent dat je werkt en leert op hetzelfde moment. Dus je volgt lessen, maar je gaat ook naar een plek om daar dingen te leren. Als je een taalstage gaat doen, ga je buiten je lessen om de Nederlandse taal leren. En dat doe je bij een bedrijf, of bij een instelling, of misschien wel bij een school. Een paar voorbeelden: Bilal loopt stage bij een kringloopwinkel. Bilal: Ik ben nu vier weken aan het werk bij de kringloopwinkel. Mensen komen hun oude spullen hier afgeven. Wij knappen ze op en verkopen ze dan weer. Ik werk met een paar collega s in de winkel. Ik help spullen in de winkel te zetten en dingen te verkopen. Of ik zorg dat de winkel schoon is. En door veel met mijn collega s te praten, leer ik heel veel nieuwe woorden! In het begin vond ik het wel moeilijk, maar nu gaat het al steeds beter. Isma loopt stage bij een kinderdagverblijf. Isma: Ik werk hier nu al drie maanden. In het begin wist ik niet wat ik moest doen. Maar mijn collega s zijn heel aardig. Ze hebben mij goed geholpen. Ze leggen me alles heel duidelijk uit. En nu kan ik al goed meedoen. Ik help de kinderen als ze s morgens binnenkomen. En ik help bij het middageten. Tussendoor spelen de kinderen zelf. Ze komen vaak even met mij praten. Daar leer ik ook veel van. Mijn Nederlands is nu al veel beter! Lien loopt stage bij een restaurant. Lien: In Vietnam had ik zelf een restaurant. Hier in Nederland wil ik ook een restaurant beginnen. Maar dan moet ik eerst weten hoe het hier allemaal werkt. En ik moet meer woorden leren. Ik leer elke dag wel vijftien nieuwe woorden. Zo leer ik woorden in de keuken, aan de tafels of bij de kassa. Ik praat met klanten en met collega s. Nu weet ik hoe het is om een restaurant te hebben in Nederland. 1-4

6 Bij een stage leer je dus niet alleen de taal, maar leer je ook heel veel andere dingen. Bijvoorbeeld: hoe gaat dat hier in Nederland? Waar praat je met je collega s over? Wat moet je doen als je ziek bent op je werk? Wat moet je doen als je een dagje vrij wilt? Je leert met mensen omgaan. Je leert contact maken met mensen. Je leert veel nieuwe woorden. Je leert of je dat werk leuk vindt of niet. Misschien lijkt het je leuk om in een restaurant te werken, maar merk je op je stage dat het helemaal niet bij je past. Op een stage leer je dus veel meer dan alleen maar taal! Bespreek met elkaar. Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. Je vindt de woordenlijst achterin. Opdracht 3 de stage de taalstage het bedrijf de instelling de kringloopwinkel opknappen de collega het kinderdagverblijf het restaurant contact maken Lees de tekst Wat is een stage? nog een keer. Welke belangrijke woorden ken je nog niet? Schrijf de woorden op in jouw woordenlijst achterin. Wat betekenen de woorden? Schrijf de betekenis ook op. Opdracht 4 Ga naar en maak deze opdracht op de computer. Klaar met deze opdracht? Vink af: 1-5

7 Opdracht 5 Ga naar en maak deze opdracht op de computer. Opdracht 6 Klaar met deze opdracht? Vink af: Ga naar en maak deze opdracht op de computer. Opdracht 7 Klaar met deze opdracht? Vink af: Lees de tekst Wat is een stage nog een keer. Beantwoord de vragen. Bespreek daarna je antwoorden. 1. Wat is een stage? 2. Wat doet Bilal allemaal op zijn stage? 3. Wat moet Isma op haar stage doen? 1-6

8 4. Noem twee dingen die je leert op een stage. Opdracht 8 Wat hoort bij elkaar? Trek een lijn. Eén voorbeeld is al gegeven. De plaats de kringloopwinkel het restaurant de garage het kinderdagverblijf het bejaardenhuis Opdracht 9 Wat doe je? werken met kinderen werken met auto s werken met ouderen werken met oude spullen werken met eten Lees de woorden. Maak van de woorden een goede zin. Schrijf de zin op. Zin 1 garage. stage loopt Jamal in een Zin 2 Vera op kantoor. werkt 1-7

9 Zin 3 praat Ik met collega s. klanten en Zin 4 veel nieuwe leer Ik woorden. heel Zin 5 collega Mijn legt uit. goed alles Zin 6 moeilijk. het was het In begin 1-8

10 Opdracht 10 Bedenk zo veel mogelijk woorden die horen bij het woord taalstage. Kijk naar het voorbeeld kennismaken. Schrijf de woorden bij de streepjes. Als je wilt, kun je er zelf meer streepjes bijtekenen. taalstage Bespreek je antwoorden in de groep en met de docent. 1-9