Technomonitor. De kenniseconomie: liggen we op koers?

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Technomonitor. De kenniseconomie: liggen we op koers?"

Transcriptie

1 Technomonitor De kenniseconomie: liggen we op koers? 2007

2

3 Inhoudsopgave 1 Onderwijs en arbeidsmarkt in de bètatechniek: een helikopterview 5 2 In-, door- en uitstroom in bètatechniek Havo/vwo Vmbo Mbo Hbo Wo 28 Statistische bijlage 34 3 Arbeidsmarkt voor startende bètatechnici Inleiding De aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt voor bètatechnici De beloning van bètatechnici op de arbeidsmarkt Conclusies 52 Statistische bijlage 55 4 Prognoses arbeidsmarkt voor bètatechnici tot Inleiding Arbeidsmarktperspectieven en verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening Prognoses arbeidsmarktperspectieven bètatechnici Conjunctuurgevoeligheid en uitwijkmogelijkheden voor bètatechnici Conclusies 75 Bijlage Definities van gehanteerde begrippen 76 Statistische bijlage 78 5 Bètatechnici in Research & Development en innovatie: Nederland in internationaal perspectief Inleiding Investeringen in Research & Development Aanbod van bètatechnici op de arbeidsmarkt Werkgelegenheid van R&D-personeel Innovatiekracht Conclusie 98 Statistische bijlage Het bètatechnisch menselijk kapitaal Employability van bètatechnici Vernieuwing van menselijk kapitaal door scholingsparticipatie Slijtage van menselijk kapitaal door belastende arbeidsomstandigheden Conclusies 113 Statistische bijlage Innovatiedynamiek en HRM-beleid Inleiding Technologische en organisatorische innovaties Internationalisering van afzetmarkten Gevolgen voor de functies van het technisch personeel Ontwikkelingen in het HRM-beleid Dynamiek en HRM 122 Statistische bijlage 123

4 Rooskleurige vooruitzichten voor bètatechnici We hebben stevige ambities. Nederland wil een toonaangevende kenniseconomie worden. Economisch competitief, sociaal innovatief. Dat kan niet zonder bètatechnici. Een ruim assortiment aan goed opgeleide kenniswerkers is onmisbaar. Onmisbaar om de komende jaren beslissende stappen te zetten. Maar: in hoeverre is het aanbod van bètatechnisch talent, nu én in de toekomst, toereikend om de Nederlandse ambities te realiseren? De Technomonitor een rapportage van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) en het Platform Bèta Techniek probeert deze vraag te beantwoorden door in te zoomen op de kwantitatieve en kwalitatieve beschikbaarheid van bètatechnici. Hoe ontwikkelt zich de in-, uit- en doorstroom in het bètatechnisch onderwijs? Hoe ziet de arbeidsmarkt voor bètatechnici er momenteel en op middellange termijn uit? Welke rol speelt het startsalaris in de keuze voor een bètatechnische opleiding? En: hoe is het gesteld met de Nederlandse inspanningen op het gebied van research & development? Minstens zo belangrijk zijn kwalitatieve vragen. Hoe is het gesteld met de employability (inzetbaarheid) van bètatechnici? Welke rol speelt human resource management in het realiseren van een hoogwaardige kenniseconomie? Wat betekent innovatiedynamiek voor het HR-beleid van bedrijven? Veel vragen, veel antwoorden. In de Technomonitor schetsen we hoe de Nederlandse kenniseconomie er voor staat. En beantwoorden we de vraag: ligt Nederland op koers? Duidelijk is in elk geval dat de instroom beter kan en beter moet. Te veel talent blijft onbenut. Te veel meisjes én jongens vinden een opleiding en een carrière in de bètatechniek niet aanlokkelijk genoeg. Gelukkig zijn de vooruitzichten op de arbeidsmarkt rooskleurig. Er komen volop passende banen voor bètatechnici. Nu, maar zeker in de nabije toekomst. En de beloning voor starters in de bètatechniek is ook op peil. Juist deze factoren beïnvloeden, naast aantrekkelijk onderwijs, de studiekeuze van jongeren. Meer goed nieuws: bedrijven en instellingen steken steeds meer energie in menselijk kapitaal. In het up-to-date houden, benutten en ontwikkelen van bètatechnisch talent. In sociale innovatie. Binnen innovatiedynamische sectoren is een intensief HR-beleid van levensbelang. Op de eerste plaats natuurlijk voor bètatechnici zelf, maar óók voor Nederland. Voor onze kenniseconomie. Eenvoudige oplossingen op korte termijn bestaan niet. Continuïteit en versterking van de aanpak zijn én blijven noodzakelijk. Maar als bedrijven, kennisinstellingen en overheden er de komende jaren gezamenlijk de schouders onder zetten, zijn de vooruitzichten goed. We zijn er nog niet, maar we liggen op koers. Drs. Arie Kraaijeveld voorzitter Platform Bèta Techniek Drs. Hans Corstjens directeur Platform Bèta Techniek

5 1 Onderwijs en arbeidsmarkt in de bètatechniek: een helikopterview Is het aanbod van bètatechnisch talent toereikend om de ambities van de Nederlandse kenniseconomie te realiseren? Het antwoord op deze vraag kan pas worden gegeven als duidelijk is of jongeren nu meer voor exacte en bètatechnische (vervolg)opleidingen kiezen. En als duidelijk is of afgestudeerde bètatechnici een baan in de bètatechniek vinden. En wat gebeurt er in de sectoren die grote raakvlakken met bètatechniek vertonen? In- en uitstroom in voortgezet en middelbaar onderwijs Op het vwo kiest bijna de helft van alle leerlingen een exact profiel, terwijl op de havo nog geen 30 procent dat doet. Tussen 2000 en 2005 groeide de instroom in deze profielen onder andere door een groeiend leerlingental. Daarnaast is het aandeel N-profielen op het vwo toegenomen, terwijl dat op de havo stabiel bleef (30%). Zowel op vwo als havo kiezen jongeren wel steeds vaker voor het profiel Natuur & Gezondheid (NG) dan voor Natuur & Techniek (NT). Ook het aantal gediplomeerden met een bètatechnisch profiel steeg fors: op de havo met 37,5 procent, op het vwo met bijna 24 procent. Vanuit vwo en havo stroomt van het NT-profiel ongeveer tweederde door naar een natuur of technische vervolgopleiding, terwijl dat vanuit een NG-profiel nog geen kwart is. Hoewel meisjes op het vwo vaker voor bètatechniek kiezen dan meisjes op de havo, blijven ze ver achter bij jongens. Bovendien kiezen zij vaker voor NG dan voor NT. Bovendien stromen meisjes vanuit NG minder vaak door naar een bètatechnische vervolgstudie dan jongens. In de beroepskolom (vmbo-mbo-hbo) is de dalende instroom in de technische opleidingen in dit jaar in elk van deze drie sectoren gestabiliseerd of omgezet in een (lichte) stijging, al is het nog te vroeg om te zeggen of dit een definitieve trendbreuk is. Opvallend is dat in het (v)mbo het instroompercentage onder meisjes stijgt. De absolute instroom in de sector Techniek van vmbo en mbo is het afgelopen jaar gestabiliseerd, maar het aandeel Techniek blijft op beide niveaus afnemen. De grootste daling bij vmbo Techniek (bijna 30%) treedt op bij de beroepsgerichte leerweg, waardoor het aantal gediplomeerden in de sector Techniek de afgelopen jaren is gedaald. Steeds meer vmbo-leerlingen uit de sector Techniek en de theoretische leerweg kiezen voor een technische vervolgopleiding (mbo). Goed nieuws is ook het toenemende aantal meisjes in het vmbo dat voor de sector Techniek en in het bijzonder voor grafische techniek kiest. Bij het mbo is er vooral een daling in de middenkader- en specialistenopleidingen belangrijk voor de doorstroom naar het hbo opgetreden. Sinds 2000 is de uitstroom mbo-techniek met 5,5% gedaald. Ongeveer eenderde van deze uitstroom kiest een technische hbo-opleiding. Positief is ook dat het aantal vrouwelijke mbo-deelnemers in de sector Techniek textiel en grafische opleidingen licht stijgt. In- en uitstroom in het hoger onderwijs De dalende populariteit van bètatechnische hbo-opleidingen lijkt sinds vorig jaar licht gekeerd, waarbij de instroom in Techniek onverminderd blijft dalen, maar de snijvlakopleidingen juist populairder zijn geworden. Jongeren die op de havo geen technisch profiel kiezen, zijn niet definitief verloren voor de bètatechniek: het grootste deel van de havo-instroom in de snijvlakopleidingen heeft een profiel Natuur & Gezondheid profiel, en ongeveer 10% van de. Dit zijn opleidingen buiten de sectoren natuur en Techniek die voor meer dan de helft uit bètatechniek bestaan.

6 hbo-instroom Techniek of snijvlakopleidingen had op de havo het profiel Economie & Maatschappij gekozen. Bijna een op de drie van deze hbo-afgestudeerden stroomt door naar een bètatechnische wo-opleiding of een hbo-master in de technische sector. Hierbij is het aandeel vrouwen de afgelopen jaren onveranderd laag is gebleven en kiezen zij vaker voor snijvlakopleidingen. De instroom in Natuur, Techniek en de snijvlakopleidingen is in het wo tussen 2000 en 2006 sterk toegenomen (27%). Het aandeel van bètatechniek is echter licht afgenomen. Met name in de sector Techniek is dat het geval (-2,2%). Twee van de drie mensen die een bètatechnische studie kiezen, hebben een vwo-diploma, meestal met een NT-profiel. Leerlingen met een profiel Natuur & Gezondheid kiezen vaker voor de sector Natuur of een snijvlakopleiding. De instroom van vrouwen in de sector Techniek blijft met 16,9% ver achter, alleen dankzij het grote aantal vrouwen dat voor de sector Natuur en de snijvlakopleidingen koos, bedroeg de vrouwelijke instroom in bètatechniek ongeveer 31%. Ook de uitstroom van gediplomeerden in een universitaire bètatechnische opleiding is tussen 2000 en 2006 met 29,4 procent gestegen. Uit de sector Techniek gaan minder afgestudeerden nog verder studeren (7%) of promoveren (14%) dan uit de sector Natuur (16% respectievelijk 29%). Over de gehele linie al vanaf het voortgezet onderwijs is sprake van een verschuiving van de traditionele bètatechnische opleidingen naar de snijvlakopleidingen Met name vrouwen hebben een voorkeur voor snijvlakopleidingen. Uitzondering vormen de bètatechnische opleidingen in de sector Natuur, die de laatste jaren populairder zijn geworden, ook onder (vrouwelijke) vwo-leerlingen met een profiel Natuur & Gezondheid. Twee belangrijke factoren die loopbaan- en studiekeuze beïnvloeden Werkgelegenheid De kans op werk voor vmbo-ers Techniek ligt al sinds 1996 beduidend hoger dan voor andere vmbo-leerlingen. Met name in de sectoren Economie en Zorg & Welzijn is de werkloosheid hoog onder schoolverlaters. Omdat het hier geen zogenoemde startkwalificatie betreft, gaat het hier om wel betrekkelijke kleine aantallen werklozen. De werkeloosheid van gediplomeerde mbo ers uit de sector Techniek fluctueert en ligt onder het gemiddelde. Vorig jaar daalde het cijfer licht tot 7%, waarmee het gunstig afsteekt bij dat voor mbo Economie en Landbouw. De werkloosheid onder afgestudeerde hbo ers in de richting Techniek is met 3% in 2005 lager dan in elke andere sector. Bovendien was in de Techniek die daling het grootst. Hbo Techniek-afgestudeerden moesten in 2005 gemiddeld 1,3 maanden wachten voordat ze een baan hadden, dat is iets langer dan bij Economie en Gezondheidszorg. Daarentegen is de inhoudelijke match voor Techniek beter dan bij Economie. Van de afgestudeerden in Techniek heeft 82% van de werkenden een functie op het eigen niveau, tegenover 74% bij Economie. De beste match vinden we bij Gezondheidszorg. De arbeidsmarkt voor gediplomeerden in wo Techniek trok in de tweede helft van de jaren 90 aan, maar verslechterde na 2000 enigszins. De werkloosheid bleef echter wel ruimschoots onder het niveau van 1996 en op de lange termijn wijken Techniek en Economie nauwelijks van elkaar af. De werkloosheid voor wo Natuur daarentegen steeg vrijwel continu sinds 1996 en ligt nu op hetzelfde niveau als Economie en Gezondheidszorg (5%). Afgestudeerden Techniek en Natuur moeten gemiddeld 2,2 maanden wachten op hun eerste baan, wat iets langer is dan bij Economie en Gezondheidszorg, maar beduidend korter dan bij Landbouw. Techniek en Natuur kenmerken zich door een goede match, meer dan tweederde van de afgestudeerden vindt een baan op het eigen niveau en ongeveer 80 procent heeft dan een baan in de eigen of een verwante richting en op eigen niveau.

7 Startsalaris Het brutoloon voor vmbo-technici verschilt niet veel van de andere sectoren, al is het voor technici sinds 1995 minder hard gestegen. Het startsalaris van mbo Techniek lag in 2005 hoger dan het gemiddelde en hoger dan mbo Economie en mbo Landbouw, maar ook hier is de stijging voor technici lager. Ook voor hbo Techniek geldt dat het uurloon in 2005 hoger was dan in de meeste andere richtingen (behalve Gezondheidszorg en Onderwijs). De startsalaris van universitaire bètatechnici wijkt af van dit beeld. Voor zowel Techniek als Natuur ligt deze onder het gemiddelde (respectievelijk 1 13,85 en 1 13,54). Dit verschil is deels te verklaren uit het grote aantal promovendi. Zonder deze laatste groep is het gemiddelde bruto uurloon een stuk hoger: 1 14,14 voor Techniek en 1 14,26 voor Natuur. Er is wel verschil tussen bètatechnische opleidingsrichtingen. Met name in elektrotechniek en werktuigbouwkunde is de beloning wel hoog, bovendien verdienen academisch opgeleide bètatechnici in de sector banken & verzekeringen, in de chemie, in transport & communicatie en metaal- en elektrotechniek meer dan het gemiddelde. De werkloosheid onder afgestudeerde bètatechnici met name in het vmbo en mbo is momenteel laag. Bovendien worden bètatechnici op alle opleidingsniveaus (behalve in het wo) beter betaald dan economen en afgestudeerden in de landbouw. Alleen de gezondheidszorg waar de salarishoogte grotendeels institutioneel bepaald is betaalt voor alle niveaus beter dan de bètatechniek. Wel zijn de lonen voor bètatechniek de afgelopen jaren relatief weinig gestegen. Tot slot is duidelijk dat de relatief lage beloning voor bètatechnici op wo-niveau nadelig is voor de keuze voor een bètatechnische studie. De toekomst: hoeveel kans hebben bètatechnici om in 2010 een passende baan te vinden? De toekomst ziet er voor bètatechnische nieuwkomers op de arbeidsmarkt op elk niveau goed uit. Dit geldt zowel voor technische vmbo ers als technische mbo ers. De komende periode zal de vervangings- en uitbreidingsvraag de verwachte instroom ver overtreffen. Voor vmbo zijn er vooral goede kansen binnen elektrotechniek en grafische techniek, terwijl de vooruitzichten voor mbo afgestudeerden laboratorium, werktuigbouwkunde en mechanische techniek, en fijnmechanische techniek er positief uitspringen. Nog steeds goed, maar minder rooskleurig dan voor (v)mbo, is de toekomst voor hbo- en wo-bètatechnici. De verwachte vraag voor hbo-afgestudeerden is nog altijd iets groter dan de instroom en vooral de opleidingen vervoer en logistiek, laboratorium, civiele techniek en chemische technologie bieden veel kans op een baan. Voor studenten informatica en werktuigbouwkunde ziet de arbeidsmarkt er somberder uit. Op wo-niveau ten slotte geldt dat de situatie alleen beter is voor afgestudeerden in de gezondheidszorg. Vooral de studie bouwkunde lijkt een goede kans te bieden op een baan. De gunstige arbeidsmarktperspectieven voor bètatechnici zijn niet zozeer het gevolg van een aantrekkende economie. Integendeel: de goede vooruitzichten zijn vooral het gevolg van een grote vervangingsvraag. Terwijl naar schatting tussen 2005 en 2010 ongeveer arbeidsplaatsen opnieuw ingevuld moeten worden, zullen relatief weinig bètatechnici de arbeidsmarkt betreden. De vraag zal de komende jaren stabiel en hoog blijven. Research and development in Nederland en schaarste aan bètatechnici Twee feiten zijn zeker: de uitgaven aan R&D in Nederland liggen onder het gemiddelde van EU- en OECD-landen en het aanbod aan hoogopgeleide bètatechnici (en met name vrouwen) ook.

8 Hoewel de publieke uitgaven relatief hoog zijn binnen de EU- en OECD-landen, is de lage R&D-intensiteit het gevolg van het achterblijven van investeringen die het Nederlandse bedrijfsleven voor zijn rekening neemt. Dit kan komen door de specifieke Nederlandse sectorstructuur met een dominante positie in kennisextensieve activiteiten, zoals landbouw- en voedingscluster (inclusief snijbloemen en bloemknoppen). Maar ook daar blijven de private investeringen ver achter bij dezelfde sectoren in het buitenland. Zorgwekkend is ook dat de R&D-intensiteit sinds 1987 structureel gedaald is, waardoor de kloof tussen Nederland en de concurrerende landen groter is geworden. Een andere mogelijke oorzaak van de lage private R&D-uitgaven is de schaarste aan hoogopgeleide bètatechnici. In Nederland is dit percentage bijna het laagst van alle OECD-landen. Wanneer we naar het aantal vrouwen met een hogere bètatechnische opleiding kijken, bezet Nederland zelfs de laatste plaats. Deze schaarste aan hoogopgeleide bètatechnici (onderzoekers) heeft niet alleen gevolgen voor de R&D-intensiteit, maar ook voor de organisatie van R&D-activiteiten. Bedrijven zetten zoveel mogelijk ondersteunend personeel en buitenlandse bètatechnici in, en richten zich vooral op activiteiten die veel opleveren. Nederland scoort met elf patenten per honderd miljoen dollar aan R&D-uitgaven hoger dan de EU- en OECD-gemiddelden. Het is niet eenvoudig om oorzaken en gevolgen van de situatie te onderscheiden. Nederland lijkt een beetje klem te zitten in een vicieuze cirkel. Enerzijds is de lage R&D-intensiteit het gevolg van een beperkt aanbod aan bètatechnici, anderzijds kan dat aanbod ook beperkt zijn omdat de uitgaven aan R&D achter blijven. Zonder bètatechnici geen kenniseconomie. Menselijk kapitaal is onmisbaar, daarvan zijn de meeste organisaties en bedrijven wel overtuigd. Maar hoe is het eigenlijk gesteld met het bètatechnisch menselijk kapitaal in Nederland? Employablity, gedefinieerd als het vermogen en de bereidheid van medewerkers om aantrekkelijk te blijven voor de arbeidsmarkt, is een nuttig begrip en van levensbelang voor bètatechnici en voor de Nederlandse kenniseconomie als geheel. De inzetbaarheid van de bètatechnici is in het algemeen hoog: 80 procent van hen kan op andere gebieden ingezet worden tegen 73 procent van de niet-bètatechnici. Werkgevers maken hier ook op grote schaal gebruik van. Daarentegen kampen bètatechnici vaker met ervaringsconcentratie, omdat ze al meer dan tien jaar bij dezelfde organisatie werken. Ruim 10% werkt zelfs al meer dan twintig jaar voor dezelfde baas. Dat cijfer ligt onder bètatechnici duidelijk hoger dan onder andere groepen medewerkers. In het algemeen zijn bètatechnici tevreden met (de meeste aspecten van) hun werk en zijn er wat dit betreft geen verschillen met niet-bètatechnici. Gezien de snelle technologische veranderingen is regelmatige scholing voor bètatechnici van groot belang. Werkgevers lijken zich terdege bewust van dit belang, aangezien bètatechnisch personeel met name ook hoogopgeleiden vaker deelneemt aan cursussen of trainingen dan andere medewerkers. De scholingsparticipatie van bèta s en technici van alle niveaus ligt ongeveer 10 procentpunt hoger dan dat van niet-bètatechnici. Bètatechnici en dan vooral lager en middelbaar opgeleide medewerkers hebben vaker te maken met fysiek zware arbeidsomstandigheden dan anderen. Niet-bètatechnici hebben daarentegen vaker geestelijk zwaar werk. Aangetekend moet worden dat het wel of niet als belastend ervaren van bepaalde omstandigheden een subjectief en vaak persoonsgebonden fenomeen is. Zaken die nu niet als belastend worden ervaren kunnen voor jongeren wel een extra blokkade zijn in hun keuze voor bètatechniek. Het blijft dus belangrijk voor bedrijven om de belastende arbeidsomstandigheden tot een minimum te beperken.

9 Human resource management (HRM) gaat over mensen. Goed HR-beleid is essentieel. Het verhoogt niet alleen de productiviteit van bedrijven, maar verbetert ook de competenties van medewerkers en het imago op de arbeidsmarkt, en het verkleint de kans op ongewenst personeelsverloop. Een stand van zaken van het HR-beleid in de innovatiedynamische sector metalektro Maar liefst 94 procent van de bedrijven in de metalektro heeft te maken met ingrijpende technologische veranderingen, zoals productinnovaties, veranderingen in het productieproces, de organisatie en structuur van bedrijven. Deze veranderingen vragen vaak ook een andere manier van werken, en hebben (soms) ook gevolgen voor de inhoud van bètatechnische functies. Naar verwachting zullen gedragsmatige competenties aan belang winnen, zoals klantgerichtheid en allround inzetbaarheid, en zullen de verantwoordelijkheden van bètatechnisch personeel in lagere functies toenemen. Kenmerkend hiervoor is een hoge autonomie van multi-inzetbaar uitvoerend personeel dat steeds vaker in teamverband werkt. Deze verandering in HR-beleid wordt sociale innovatie genoemd. In de metalektro is de tendens tot intensiever HR-beleid zichtbaar: met name de HR-instrumenten die gericht zijn op communicatie met het personeel, zijn de voorbije jaren belangrijker geworden. Voorbeelden zijn functionerings- en beoordelingsgesprekken en geregeld werkoverleg. Daarnaast staat mobiliteit en roulatie van personeel steeds meer in de aandacht. Ook loopbaanplanning maakt steeds vaker deel uit van het HR-beleid van metalektrobedrijven. Laatste aspect dat wijst op een intensivering van het HR-beleid is het groeiend aantal bedrijven in de metalektro dat kennis en vaardigheden van het personeel in kaart brengt. Ligt Nederland op koers? Ja en nee. Op basis van de onderwijscijfers tussen 2000 en 2006 zou het antwoord ontkennend kunnen luiden. Op enkele onderwijsniveaus zijn de instroom en het aandeel van bètatechniek niet gestegen en soms zelfs afgenomen en het zeer beperkte aantal meisjes en vrouwen dat voor bètatechniek kiest, baart zorgen. Maar er is ook volop goed nieuws. Zo is de instroom in de beroepskolom vmbo, mbo en hbo na een jarenlange daling in 2005 gestabiliseerd. De vooruitzichten voor bèta s en technici op de arbeidsmarkt zijn gunstig, met lage werkloosheid, een korte wachttijd op een eerste passende baan en een over het algemeen bovengemiddeld startsalaris. Bovendien wordt de situatie op middellange termijn alleen nog maar beter. Goed nieuws dus voor de jongens en meisjes die nu voor een studiekeuze staan, maar slechter nieuws voor werkgevers en dus voor Nederland en onze kenniseconomie. Feit is dat de R&D-uitgaven in het Nederlandse bedrijfsleven achter blijven. Hetzelfde geldt vooralsnog voor het aanbod aan bètatechnisch talent. Maar wat is oorzaak, wat gevolg? Nederland lijkt in een vicieuze cirkel te zitten, een cirkel waar we snel uit moeten, wil ons land mee blijven doen met de buitenlandse concurrentie. Hoopgevend is dan weer de intensivering van het HR-beleid. Bedrijven en instellingen lijken zich steeds meer bewust van het belang van menselijk kapitaal.

10 2 In-, door- en uitstroom in bètatechniek Om de ambitie van Nederland om een hoogwaardige kenniseconomie te kunnen realiseren, is het belangrijk om over voldoende bètatechnici te kunnen beschikken. De instroom in de bètatechnische opleidingen staat echter de laatste jaren op alle onderwijsniveaus onder druk. Even belangrijk zijn de door- en uitstroom van bètatechnici. Hoeveel jongeren kiezen na hun opleiding voor een vervolgopleiding in hetzelfde vakgebied? En: hoe is de situatie bij opleidingen die grote raakvlakken met bètatechniek vertonen maar er strikt genomen buiten vallen? In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de leerlingenstromen voor de opleidingen in het bètatechnisch onderwijs. Er wordt ingegaan op zowel de instroom, doorstroom en uitstroom in het bètatechnisch onderwijs. Allereerst komt de profielkeuze op het havo en vwo aan bod. Daarna wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan technische opleidingen in het vmbo en mbo. Tenslotte wordt ingegaan op de situatie bij de bètatechnische opleidingen in het hoger onderwijs. Daarbij wordt niet alleen aandacht besteed aan zuiver bètatechnische opleidingen maar ook aan opleidingen die strikt genomen binnen andere sectoren vallen maar wel raakvlakken hebben met de sectoren Natuur en Techniek de zogenaamde snijvlakopleidingen. 2.1 Havo/vwo Profielkeuze Figuren 2.1 en 2.2 geven een overzicht van de ontwikkeling van de profielkeuze van de leerlingen in havo 4 en vwo 5. Op de havo zijn de profielen Economie & Maatschappij en Cultuur & Maatschappij het populairst onder de leerlingen. Op het vwo kiezen de meeste leerlingen voor de profielen Economie & Maatschappij en Natuur & Gezondheid. Het aantal leerlingen dat een bètatechnisch profiel kiest is tussen 2000/2001 en 2005/2006 zowel op de havo als het vwo toegenomen. Havo Figuur 2.1 Marktaandeel per studieprofiel havo 4, 2000/ /2006 Bron: CBS 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% EM&CM CM EM NT&NG NG NT 0% 2000/ / / / / / % 10

11 Het aandeel van bètatechniek is op de havo afgenomen (zie tabel 2.1). Terwijl de totale instroom van leerlingen in havo 4 tussen 2000/2001 en 2005/2006 met ruim 19% is toegenomen, steeg het aantal leerlingen dat een bètatechnisch profiel kiest in die periode met slechts 18%. Deze afname van het aandeel van bètatechniek op de havo wordt veroorzaakt door de sterk dalende belangstelling voor het profiel Natuur & Techniek. Het aantal leerlingen dat het profiel Natuur & Techniek kiest op de havo is de afgelopen vijf jaar met maar liefst 15% gedaald naar ruim De belangstelling voor het profiel Natuur & Gezondheid is daarentegen flink toegenomen. Het aantal havo-leerlingen dat dit profiel kiest is, is tussen 2000/2001 en 2005/2006 met ruim 38% toegenomen naar Daarnaast heeft ook het gecombineerde profiel Natuur & Techniek en Natuur & Gezondheid flink aan populariteit gewonnen. Het aantal leerlingen dat dit gecombineerd profiel kiest, is de afgelopen vijf jaar meer dan verdubbeld tot ongeveer in 2005/2006. In totaal is aantal leerlingen met een bètatechnisch profiel gestegen van in het studiejaar 2000/2001 naar in het studiejaar 2005/2006. Tabel 2.1 Instroom naar studieprofiel havo 4, 2000/2001 en 2005/2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 Groei Nauur en Techniek (NT) ,1% Natuur en Gezondheid (NG) ,5% NT&NG ,7% Totaal bètatechniek ,0% Totaal havo ,0% Vwo Figuur 2.2 Marktaandeel per studieprofiel vwo 5, 2000/ /2006 Bron: CBS 35% 30% 35% 30% EM&CM 25% 25% CM 20% 20% EM 15% 15% NT&NG 10% 10% NG 5% 5% NT 0% 2000/ / / / / / % Op het vwo is het aandeel van bètatechniek wel toegenomen (tabel 2.2). Ook hier neemt de populariteit van het profiel Natuur & Techniek af ten gunste van het profiel Natuur & Gezondheid. Toch is het aantal vwo-leerlingen dat het profiel Natuur & Techniek kiest over de periode 2000/2001 tot en met 2005/2006 licht gestegen. De instroom van vwo-leerlingen in dit profiel blijft echter wel duidelijk achter bij de totale instroom in het vwo. Bovendien was er het afgelopen studiejaar sprake van een terugval: in 2005/2006 is het aantal vwo-leerlingen dat het profiel Natuur & 11

12 Techniek kiest voor het eerst in vijf jaar niet toegenomen, maar gedaald naar Het aantal leerlingen dat het profiel Natuur & Gezondheid kiest is tussen 2000/2001 en 2005/2006 met maar liefst 58% gestegen tot ruim Daarnaast is ook het aantal leerlingen in het gecombineerde profiel Natuur & Techniek en Natuur & Gezondheid sterk toegenomen van 940 naar ruim 1600 (72%). Het totale aantal vwo-leerlingen dat kiest voor een bètatechniek profiel is hierdoor gestegen van in 2000/2001 naar in 2005/2006. Tabel 2.2 Instroom naar studieprofiel vwo 5, 2000/2001 en 2005/2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 Groei Natuur en Techniek (NT) ,5% Natuur en Gezondheid (NG) ,6% NT&NG ,3% Totaal bètatechniek ,8% Totaal vwo ,7% Op zowel de havo als het vwo heeft tussen de beide bètatechniekprofielen een sterke verschuiving plaatsgevonden ten gunste van het profiel Natuur & Gezondheid. Dit duidt op een groeiende belangstelling voor de wat zachtere bètatechnische opleidingen ten koste van de meer harde bètatechnische opleidingen. Gender Meisjes kiezen minder vaak voor een bètatechnisch profiel dan jongens maar het aandeel van meisjes met een bètatechnisch profiel is de laatste jaren zowel op de havo als het vwo iets toegenomen (tabel 2.3). Dit ondanks het licht dalende aandeel van meisjes in de totale instroom in havo 4 en vwo 5. Deze toename is vooral te danken aan de toegenomen populariteit van het profiel Natuur & Gezondheid. Meisjes kiezen vaker voor het profiel Natuur & Gezondheid en minder vaak voor het profiel Natuur & Techniek dan jongens. Op de havo is het percentage meisjes bij het profiel Natuur & Techniek bovendien sterk gedaald van ruim 10% in het studiejaar 2000/2001 naar 7,7 % in het studiejaar 2005/2006. Op de havo is het aandeel van meisjes met een bètatechnisch profiel overigens sowieso veel lager dan op het vwo. Tabel 2.3 Percentage meisjes naar studieprofiel havo 4 en vwo 5, 2000/2001 en 2005/2006 Bron: CBS Profiel Havo /2001 % Havo /2006 % Vwo /2001 % Vwo /2006 % Totaal bètatechniek 35,0 35,3 44,6 45,3 Natuur & Techniek (NT) 10,1 7,7 17,0 16,7 Natuur & Gezondheid (NG) 57,0 51,6 64,2 60,7 Combi NT en NG 32,7 24,4 40,6 28,0 Economie & Maatschappij (EM) 39,7 34,9 47,7 45,9 Cultuur & Maatschappij (CM) 83,8 79,4 86,2 83,3 Combi EM en CM 64,9 53,4 61,5 64,7 Totaal 52,3 49,9 53,6 52,9 12

13 Gediplomeerde uitstroom Tabel 2.4 geeft een overzicht van de ontwikkeling van het aantal gediplomeerden per profiel voor de havo en vwo 2. De tabel laat wederom zien dat er een verschuiving heeft plaatsgevonden tussen de profielen Natuur & Techniek en Natuur & Gezondheid. Profiel Tabel 2.4 Ontwikkeling aantal gediplomeerden per profiel havo/vwo Bron: CBS Havo 2000/ /2005 % Vwo 2001/ /2005 % Totaal bètatechniek 37,5 23,9 Natuur & Techniek (NT) -1,2-3,4 Natuur & Gezondheid (NG) 70,4 35,0 Combi NT en NG 79,5 56,5 Economie & Maatschappij (EM) 26,4 18,5 Cultuur & Maatschappij (CM) 41,6 23,9 Combi EM en CM 414,7 133,7 Totaal 35,3 22,5 Voor de havo nam het aantal gediplomeerden met profiel Natuur & Gezondheid tussen 2000/2001 en 2004/2005 met maar liefst 70% toe. Voor het vwo nam het aantal gediplomeerden van Natuur & Techniek tussen 2001/2002 en 2004/2005 met 35% toe. Het aantal gediplomeerden met een profiel Natuur & Techniek is de laatste jaren zowel bij de havo als het vwo afgenomen. Doorstroom gediplomeerden Het merendeel van de havo-gediplomeerden stroomt door naar het hbo. Ongeveer tweederde van de gediplomeerden met het profiel Natuur & Techniek gaat een technische opleiding in het hbo volgen. Daarnaast gaat nog eens 5% een technische opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs volgen. Havo-gediplomeerden met een profiel Natuur & Gezondheid stromen veel minder vaak door naar een technische vervolgopleiding. Slechts 22% gaat een technische opleiding in het hbo volgen en 4% een technische opleiding in het mbo. Meer dan de helft kiest voor een niet-technische opleiding in het hbo. Overigens is er binnen het profiel Natuur & Gezondheid een duidelijke verschil in doorstroom naar technische vervolgopleidingen tussen jongens en meisjes. Van de jongens stroomt maar liefst 42% door naar een technische vervolgopleiding in het hbo, van de meisjes slechts 6%. Van de vwo-gediplomeerden met een profiel Natuur & Techniek gaat ongeveer tweederde een bètatechnische vervolgopleiding doen. Maar liefst 48% stroomt door naar een wo-opleiding in de sector Techniek, 12% naar een wo-opleiding in de sector Natuur en 7% gaat een technische hbo-opleiding volgen. Vwo-gediplomeerden met een profiel Natuur & Gezondheid stromen veel minder vaak door naar een bètatechnische vervolgopleiding. Slechts 21% kiest voor een hbo- of wo-opleiding in de sectoren Natuur en Techniek. Het gaat dan om wo-opleidingen in de sector Natuur (12%), in de sector Techniek (7%) en technische opleidingen in het hbo (2%). Ook bij vwo-gediplomeerden is er bovendien een groot verschil in doorstroom tussen jongens en meisjes met dit profiel. Van de jongens stroom 29% door naar een bètatechnische vervolgopleiding, van de meisjes slechts 16%. Het grootste verschil in doorstroom is te vinden bij wo-opleidingen in de sector Techniek, van de jongens stroomt 14% door naar een wo-opleiding in de sector Techniek, van de meisjes 3%. 2. Omdat het vwo één jaar langer duurt dan de havo stroomden de eerste lichting vwo-leerlingen na invoering van de studieprofielen pas in 2001/2002 uit. 13

14 Figuur 2.3 Uitstroom gediplomeerden havo naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 13% 13% 15% 3% 5% 1% 1% 4% 22% 66% 57% Natuur & Techniek Natuur & Gezondheid Figuur 2.4 Uitstroom gediplomeerden vwo naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 20% 7% 7% 6% 7% 2% 12% 12% 60% 7% 48% 12% Natuur & Techniek Natuur & Gezondheid Arbeidsmarkt Vwo Mbo techniek Mbo overig Hbo techniek Hbo overig Wo techniek Wo natuur Wo overig Zowel bij de havo- als bij de vwo-gediplomeerden is de doorstroom naar een vervolgopleiding in de sectoren Natuur of Techniek bij het profiel Natuur & Techniek veel groter dan bij het profiel Natuur & Gezondheid. De toenemende populariteit van het profiel Natuur & Gezondheid ten koste van het profiel Natuur & Techniek heeft dus een negatief effect op de doorstroom naar het bètatechnisch hoger onderwijs. Wel dient de kanttekening te worden gemaakt dat het binnen het profiel Natuur & Gezondheid vooral de meisjes zijn die minder doorstromen naar bètatechnische opleidingen. 14

15 2.2 Vmbo Figuur 2.5 Marktaandeel vmbo Techniek en Theoretische Leerweg, 2001/ /2006 Bron: CBS 35% 35% 30% 25% 30% 25% Theoretische Leerweg 20% 20% Basisberoepsgerichte leerweg Techniek 15% 15% Kaderberoepsgerichte leerweg Techniek 10% 10% Gemengde leerweg Techniek 5% 5% 0% 2001/ / / / /2006 0% Binnen het vmbo zijn vier sector te onderscheiden, namelijk de sectoren Techniek, Zorg & Welzijn, Economie en Landbouw. Leerlingen in het vmbo kiezen aan het einde van het tweede leerjaar voor een sector. Figuur 2.5 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de instroom in het derde studiejaar voor de verschillende sectoren van het vmbo. De totale instroom in het vmbo is tussen studiejaren 2001/2002 en 2005/2006 met meer dan 2% gedaald (zie ook tabel 2.5). Bij de sector Techniek was de daling nog veel groter, namelijk 11%. Alleen bij de sectoren Landbouw en Zorg & Welzijn is de instroom de laatste jaren toegenomen. Binnen hun sector kunnen leerlingen kiezen uit vier leerwegen: de Theoretische Leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg, de basisberoepsgerichte leerweg en de gemengde leerweg. De Theoretische Leerweg bereidt de leerlingen voor op de middenkader- en vakopleidingen in het mbo (niveau 3 of 4) of op de havo. De Kaderberoepsgerichte en Gemengde leerweg bereiden leerlingen voor op middenkader- en vakopleidingen in het mbo. De Basisberoepsgerichte leerweg bereidt leerlingen voor op basisberoepsopleidingen in het mbo (niveau 2). Iets minder dan de helft van de vmbo-leerlingen in de sector Techniek kiest voor een de Basisberoepsgerichte leerweg. Het belang van de Basisberoepsgerichte leerweg is de laatste jaren wel duidelijk afgenomen ten gunste van de gemengde leerweg. Er is dus een duidelijke verschuiving naar de wat zwaardere leerwegen binnen vmbo Techniek.. Deze Theoretische Leerweg wordt verzorgd door scholengemeenschappen met mavo. In de data van het CBS wordt de sector van degenen die de Theoretische Leerweg hebben gekozen niet nader gespecificeerd. 15

16 Tabel 2.5 Instroom in het derde leerjaar vmbo (incl. lwoo) Techniek en Theoretische Leerweg, 2001/ /2006 Bron: CBS Techniek 2001/ / / / /2006 Groei Gemengde leerweg Techniek ,9% Kader beroepsgerichte leerweg Techniek ,9% Basisberoepsgerichte leerweg Techniek ,3% Totaal Techniek ,6% Theoretische Leerweg ,2% Totaal Vmbo ,2% Aandeel Techniek 21,6% 20,7% 20,0% 19,2% 19,5% -2,1% Gender Het percentage meisjes binnen vmbo Techniek is erg laag. Wel valt op dat het percentage meisjes de laatste jaren verdubbeld is van 3,7 in het studiejaar 2001/2002 tot 7,4 in het studiejaar 2005/2006. Tussen de schooljaren 2001/2002 en 2005/2006 is het aandeel meisjes binnen vmbo Techniek licht toegenomen. Meisjes in de sector Techniek kiezen wat vaker voor de Gemengde en wat minder vaak voor de Basisberoepsgerichte leerweg dan jongens. Met name in de Gemengde leerweg is het percentage meisjes sterk toegenomen tussen de studiejaren 2001/2002 en 2005/2006. Tabel 2.6 Percentage meisjes in het derde leerjaar vmbo (incl. lwoo) naar opleidingssector, 2001/2002 en 2005/2006 Bron: CBS Opleidingssector 2001/2002 % 2005/2006 % Vmbo Techniek 3,7 7,4 Vmbo Zorg & Welzijn 90,4 83,6 Vmbo Economie 44,9 41,5 Vmbo Landbouw 50,4 53,1 Vmbo Theoretische Leerweg 49,7 49,4 Vmbo Totaal 46,5 47,1 Studierichtingen De belangrijkste studierichting binnen vmbo Techniek is bouwtechniek. In het studiejaar 2005/2006 stroomden ruim leerlingen bij deze studierichting in. Dit is ruim 23% van de totale instroom. Wel blijkt de instroom bij deze studierichting de laatste jaren sterk te zijn gedaald, tussen de studiejaren 2001/2002 en 2005/2006 met ruim 27%. Deze studierichting heeft waarschijnlijk vooral leerlingen verloren aan de studierichting bouwbreed. Andere grote opleidingsrichtingen binnen vmbo Techniek zijn metaaltechniek, elektrotechniek en voertuigentechniek. Zowel metaaltechniek als elektrotechniek hebben te maken met een sterk dalende instroom. Een deel van deze daling is waarschijnlijk te wijten aan een verschuiving tussen deze studierichting en de studierichting metalelektro die met bijna 40% is gegroeid. Andere technische studierichtingen binnen het vmbo die de laatste jaren zijn gegroeid, zijn voertuigentechniek, grafische techniek, de haven- en vervoerschool, en instalelektro. Zoals eerder bleek is het percentage meisjes dat voor vmbo Techniek kiest de laatste jaren toegenomen. Uit tabel 2.7 blijkt dat deze toename vooral te danken is aan de toegenomen instroom bij grafische techniek, traditioneel een technische studierichting waar wat meer meisjes te vinden zijn dan bij de overige technische opleidingen in het vmbo. Daarnaast is ook bij metalektro zowel de totale instroom als het percentage meisjes sterk toegenomen. 16

17 Tabel 2.7 Aantal leerlingen en het percentage meisjes in het derde leerjaar vmbo (incl. lwoo) Techniek per studierichting, 2001/ /2006 Bron: CBS Leerlingen Meisjes 2001/ /2006 Groei 2001/ /2006 Aantal % aantal % % % % Bouwtechniek , ,3-27,6 4,0 5,6 Metaaltechniek , ,3-19,1 2,8 7,3 Elektrotechniek , ,7-25,5 1,8 6,5 Voertuigentechniek , ,7 3,6 1,4 4,6 Installatietechniek 537 2, ,7-30,4 1,3 1,3 Grafische techniek 820 3, ,5 22,4 24,0 29,0 Transport en logistiek 547 2, ,6-34,7 2,9 3,1 Kust-, rijn- en binnenvaart 154 0, ,5-19,5 4,5 6,5 Haven en vervoeschool 66 0,3 69 0,3 4,5 7,6 5,8 Mode en techniek 46 0,2 0 0,0-100,0 87,0 Metalektro , ,4 39,9 5,0 11,7 Instalektro 414 1, ,4 85,7 1,2 6,8 Bouw-breed 859 3, ,8 25,7 4,0 2,8 Techniek totaal Gediplomeerde uitstroom De gediplomeerden uitstroom voor het vmbo is tussen de studiejaren 2002/2003 en 2004/2005 vrijwel stabiel gebleven. Voor de sector Techniek is de gediplomeerde uitstroom in die periode echter met meer dan 6% gedaald. Gezien de dalende trend bij de instroom mag verwacht worden dat deze negatieve trend bij de uitstroom zich ook de komende jaren nog zal voorzetten. Tabel 2.8 Ontwikkeling aantal gediplomeerden vmbo (incl. lwoo) naar opleidingssector, 2002/ /2005 Bron: CBS Opleidingssector % Vmbo Techniek -6,1 Vmbo Zorg & Welzijn 3,3 Vmbo Economie 0,4 Vmbo Landbouw 13,2 Vmbo Theoretische Leerweg -0,2 Vmbo Totaal 0,3 Doorstroom gediplomeerden Een deel van de vmbo-gediplomeerden uit de sector Techniek (17%) gaat niet verder leren. Van degenen die wel gaan verder leren, stroomt een groot deel door naar een technische mbo-opleiding. Figuur 2.6 laat zien dat 18% van de vmbo-gediplomeerden uit de sector Techniek een technische opleiding op niveau 1/2 via de Beroepsopleidende leerweg en 15% via de Beroepsbegeleidende leerweg gaat volgen. Daarnaast gaat nog eens 32% een opleiding op niveau 3/4 via de Beroepsopleidende leerweg en 11% via de Beroepsbegeleidende leerweg volgen. Niet alleen vmbo-gediplomeerden uit de sector Techniek stromen door naar mbo Techniek maar ook vmbogediplomeerden uit de Theoretische Leerweg. Deze groep gaat voornamelijk een vervolgopleiding op niveau 3/4 via de beroepsopleidende leerweg (BOL) volgen en kiest zelden voor de beroepsbegeleidende leerweg. 17

18 Figuur 2.6 Uitstroom gediplomeerden vmbo Techniek en vmbo Theoretische Leerweg naar vervolgopleiding/werk, 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 15% 11% 1% 17% 1% 1% 1% 2%4% 12% 4% 2% 3% 3% 18% 18% 2% 53% 32% Vmbo techniek Vmbo theoretische leerweg Arbeidsmarkt BOL niveau 1/2 overig BBL niveau 1/2 techniek BBL niveau 3/4 overig Havo BOL niveau 3/4 techniek BBL niveau 1/2 overig BOL niveau 1/2 techniek BOL niveau 3/4 overig BBL niveau 3/4 techniek 2.3 Mbo Figuur 2.8 Marktaandeel mbo Techniek, 2000/ /2006 Bron: CBS / 1996/ 1997/ 1998/ 1999/ 2000/ 2001/ 2002/ 2003/ 2004/ 2005/ 2006/ Economie Gedrag en maatschappij Gezondheidszorg Landbouw en natuurlijke omgeving Onderwijs Taal en cultuur Techniek Voor het mbo zijn nog steeds geen betrouwbare cijfers beschikbaar over de instroom naar sector. Daarom worden voor het mbo cijfers over het aantal deelnemers gepresenteerd. Tussen de schooljaren 2000/2001 en 2004/2005 is het aantal deelnemers in het mbo met ruim 6% gestegen. De grootste groei deed zich voor in de sector Zorg & Welzijn (figuur 2.8). Bij Techniek is het aantal deelnemers juist afgenomen, met meer dan 11%. 18

19 Binnen het mbo zijn vier niveaus te onderscheiden. De assistentenopleiding (niveau 1), de basisberoepsopleiding (niveau 2), de vakopleiding (niveau 3) en de middenkader/specialistenopleiding (niveau 4). De grootste daling in het aantal deelnemers is te vinden bij de middenkader- en specialistenopleidingen. Hier daalde het aantal deelnemers tussen de studiejaren 2000/2001 en 2005/2006 met meer dan 16%. Dit suggereert dat de doorstroom vanuit de vakopleidingen naar de middenkaderopleidingen is afgenomen. Overigens stromen veel gediplomeerden niet gelijk door naar de middenkaderopleidingen maar gaan ze eerst een aantal jaren werken. Daarna stromen ze dan alsnog in, bijvoorbeeld omdat ze promotie willen maken of voor zichzelf willen gaan beginnen. Het aantal deelnemers bij de assistentenopleidingen is tussen 2000/2001 en 2005/2006 wel flink toegenomen. De assistentenopleiding is een korte opleiding van een half jaar tot een jaar vooral bedoeld voor deelnemers die nog niet het vereiste niveau hebben om aan de basisberoepsopleiding te beginnen. Na afronding van de assistentenopleiding kunnen ze alsnog doorstromen naar de basisberoepsopleiding. Vrouwen zijn relatief veel te vinden bij de assistentenopleidingen en bij de middenkader/specialistenopleidingen. Tabel 2.9 Absolute deelnemers in mbo Techniek, 2000/ /2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 Groei Assistentenopleiding Techniek ,1% Basisberoepsopleiding Techniek ,3% Vakopleiding Techniek ,2% Middenkader/ Specialistenopleiding Techniek ,2% Totaal Techniek ,0% Totaal Mbo ,3% Aandeel Techniek 34,4% 32,7% 30,7% 29,3% 28,9% 28,8% -5,6 Gender Het percentage meisjes in de sector Techniek is voor het mbo duidelijk hoger dan voor het vmbo. Bovendien is het percentage meisjes tussen de studiejaren 2000/2001 en 2005/2006 enigszins toegenomen van 10,4% naar 12,9%. Tabel 2.10 Percentage vrouwelijke deelnemers mbo Techniek naar leerweg niveau, 2001/2002 en 2005/2006 Bron: CBS Leerweg 2000/2001 % 2005/2006 % Assistentenopleiding Techniek 11,7 22,3 Basisberoepsopleiding Techniek 4,4 4,6 Vakopleiding Techniek 5,3 5,2 Middenkader/specialistenopleiding Techniek 16,9 20,6 Totaal 10,4 12,9 19

20 Kenniscentra Het beroepsonderwijs is georganiseerd op bedrijfstakniveau rond de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. De kenniscentra beroepsonderwijs zijn verantwoordelijk voor de kwalificatiestructuur, de kwaliteit van de examens en het aanbod van leerbedrijven. Tabel 2.11 geeft het aantal deelnemers in de sector Techniek verbijzonderd naar de verschillende kenniscentra. Het grootste kenniscentrum is Kenteq. Kenteq is verantwoordelijk voor opleidingen op het gebied van distributietechniek, elektrotechniek, informatie- en communicatietechnologie, installatietechniek, koudetechniek, metaal en werktuigbouwkunde. Het aantal deelnemers dat een beroepsopleiding op één van deze gebieden volgt is tussen de studiejaren 2000/2001 en 2005/2006 met ruim 15% gedaald. Andere grote kenniscentra zijn Bouwradius (bouwopleidingen) en Innovamgroep (voertuigentechniek). Het aantal deelnemers bij de bouwopleidingen is flink gedaald terwijl het aantal deelnemers bij motorvoertuigentechniek juist wat is toegenomen. Andere kenniscentra met een toename in het aantal deelnemers zijn Kenniscentrum GOC (grafische opleidingen), Lift Group (textiel en confectie) en VTL (transport en logistiek). Tabel 2.11 Deelnemers en percentage vrouwelijke deelnemers mbo Techniek per kenniscentrum, 2000/2001 en 2005/2006 Bron: CBS Deelnemers Vrouwen 2000/ /2006 Groei 2000/ /2006 Kenniscentrum Aantal % Aantal % % % Bouwradius , ,2-23,1 5,9 2,9 Kenniscentrum GOC , ,8 8,7 32,2 32,1 Innovam Groep , ,9 3,3 2,7 1,1 KC handel , Kenteq , ,7-15,2 5,3 9,3 Lift Group , ,1 45,5 84,1 82,8 Horeca Toerisme Voeding , ,2 - Savantis , ,4-18,9 32,5 35,7 SBW , ,2-64,1 1,1 0,3 SH&M , ,9-22,5 12,9 9,2 SVGB , ,8-1,3 52,1 52,6 VTL , ,8 5,9 12,7 14,8 Vapro , ,2 9,8 9 Vocar , ,9-31,2 0,8 0,8 Experimenten en proeftuinen , ,6 Vrouwelijke deelnemers zijn duidelijk geconcentreerd bij een beperkt aantal kenniscentra. Zoals eerder ook al bij het vmbo bleek, zijn vrouwen relatief goed vertegenwoordigd bij de grafische opleidingen. Het hoogste percentage vrouwelijke deelnemers (bijna 83%) is echter, weinig verassend, te vinden bij de opleidingen voor mode en textiel (Lift Group). Andere kenniscentra met relatief veel vrouwelijke deelnemers zijn Savantis (Afbouw en Onderhoud, Presentatie en Communicatie ) en SVGB (goud/zilversmeden, tandtechnici, schoenherstellers, klokkenmakers et cetera). BOL en BBL De meeste opleidingen kunnen via twee leerwegen worden gevolgd, de beroepsopleidende leerweg (BOL) of de beroepsbegeleidende leerweg (BBL). De BBL bestaat uit minimaal 60% beroepspraktijkvorming en voor de BOL beslaat de beroepspraktijkvorming tussen de 20% en 60% van de opleiding. Meer dan de helft van de deelnemers in de sector Techniek volgt een opleiding via de beroepsopleidende leerweg (BOL). Het belang van de BOL is de laatste 20

21 vijf jaar bovendien sterk toegenomen. Vrouwen in de sector Techniek hebben een duidelijke voorkeur voor de BOL. Het percentage vrouwen dat een technische opleiding via de BOL volgt is 20,6%, terwijl het percentage vrouwelijke deelnemers bij BBL slechts 2,8% bedraagt. Tabel 2.12 Deelnemers en percentage vrouwelijke deelnemers mbo Techniek per leerweg, 2000/2001 en 2005/2006 Bron: CBS Deelnemers Vrouwen 2000/ /2006 Groei 2000/ /2006 Leerweg Aantal % Aantal % % BOL , ,5-2,8 17,2 20,6 BBL , ,5-19,7 3,3 2,8 Gediplomeerde uitstroom De gediplomeerde uitstroom vanuit het mbo is tussen de studiejaren 2000/2001 en 2004/2005 met 8,4% toegenomen. Bij mbo Techniek was er in diezelfde periode echter sprake van een daling van 5,5%. Bij de sectoren Economie en Zorg & Welzijn is het aantal gediplomeerden juist sterk toegenomen en bij mbo Landbouw was er sprake van een lichte toename in het aantal gediplomeerden. Tabel 2.13 Ontwikkeling aantal gediplomeerden per opleidingssector, 2000/ /2005 Bron: CBS Opleidingssector % Mbo Techniek -5,5 Mbo Landbouw 1,0 Mbo Economie 17,5 Mbo Zorg & Welzijn 22,5 Mbo Totaal 8,4 Doorstroom gediplomeerden Van de gediplomeerden met een technische mbo opleiding op niveau 1 of 2 gaat een groot deel niet verder studeren. Wel geldt dat degenen die een opleiding via de BBL hebben gevolgd vaker doorstromen naar de arbeidsmarkt (58%) dan degenen die de opleiding via de BOL hebben gevolgd (68%). Gediplomeerden die wel verder gaan studeren gaan vaak een vervolgopleiding in het mbo op niveau 3 of 4 volgen via de BBL. Als we kijken naar de doorstoom van schoolverlaters met een mbo-diploma op niveau 3 en 4 dan zien we dat de verschillen tussen degenen die de opleiding via de BBL hebben gevolgd en degenen die de opleiding via de BOL hebben gevolgd enorm zijn. Van de mbo-gediplomeerden die de opleiding via de BBL hebben gevolgd stroomt maar liefst 85% door naar de arbeidsmarkt, van degenen die de opleiding via de BOL hebben gevolgd is dat slechts 44%. Ruim éénderde van deze laatste groep stroomt door naar een technische vervolgopleiding in het hbo. Daarnaast gaat nog eens 16% een niet-technische hbo-opleiding volgen. 21

22 Figuur 2.9a Uitstroom gediplomeerden BOL/BBL niv. 1/2 Techniek naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 3% 1% 20% 24% 3% 2% 3% 4% 58% 4% 3% 68% 7% BOL niveau 1/2 techniek BBL niveau 1/2 techniek Figuur 2.10a Uitstroom gediplomeerden BOL/BBL niv. 3/4 Techniek naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 16% 5% 2% 3% 5% 44% 36% 1%1% 1%1% 85% BOL niveau 3/4 techniek BBL niveau 3/4 techniek Arbeidsmarkt BOL niveau 3/4 techniek BBL niveau 1/2 overig Hbo overig BOL niveau 1/2 techniek BOL niveau 3/4 overig BBL niveau 3/4 techniek Hbo techniek BOL niveau 1/2 overig BBL niveau 1/2 techniek BBL niveau 3/4 overig 22

23 2.4 Hbo Instroom Figuur 2.11 Ontwikkeling instroom in hbo naar crohosector periode 1997/ /2007 Bron: CFI(ECHO) / 1996/ 1997/ 1998/ 1999/ 2000/ 2001/ 2002/ 2003/ 2004/ 2005/ 2006/ Economie Gedrag en maatschappij Gezondheidszorg Landbouw en natuurlijke omgeving Onderwijs Taal en cultuur Techniek Figuur 2.11 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de instroom in het hbo vanaf De sector Economie is verreweg het populairst bij studenten. De laatste zes jaar is de totale instroom in het hbo toegenomen met ruim 6,6%, de instroom bij Techniek is juist gedaald met 7,5%. Naast de opleidingen die binnen de croho-sector Techniek vallen zijn er opleidingen die tot andere croho-sectoren worden gerekend, maar die toch voor meer dan 50% uit bètatechnische vakken bestaan. Om een goed beeld te krijgen van de ontwikkelingen bij de bètatechnische opleidingen moeten deze zogenaamde snijvlakopleidingen ook in beschouwing worden genomen. Tabel 2.14 geeft een overzicht van de ontwikkeling van de instroom in zowel de sector Techniek als in de snijvlakopleidingen. De tabel laat zien dat de ontwikkelingen bij de snijvlakopleidingen veel gunstiger zijn dan bij de opleidingen in de sector Techniek. Terwijl de instroom in de sector Techniek tussen 2000/2001 en 2006/2007 is gedaald, is bij de snijvlakopleidingen in dezelfde periode sprake geweest van een groei van 3,7%. Er is dus sprake geweest van een verschuiving tussen de hardere bètatechnische hbo-opleidingen naar de wat zachtere opleidingen. De snijvlakopleidingen maken echter maar een klein deel uit van de totale instroom in de bètatechnische opleidingen in het hbo (7,9% in het studiejaar 2006/2007). De toename bij deze opleidingen is daarom niet voldoende om de negatieve trend bij hbo Techniek te compenseren. De totale instroom van bètatechnici in het hbo is afgenomen met 6,7%. 23

24 Tabel 2.14 Instroom hbo bètatechniek, 2000/ /2007 Bron: CFI (ECHO) Instroom 2000/ / / / / / /2007 Groei Techniek ,5% Snijvlak ,7% Totaal bètatechniek ,7% Totaal ,6% Aandeel Techniek 18,4% 17,7% 18,0% 16,9% 16,5% 16,4% 16,0% -2,4% Aandeel Snijvlak 1,4% 1,7% 1,6% 1,6% 1,5% 1,5% 1,4% 0,1% Aandeel totaal bètatechniek 19,8% 19,4% 19,6% 18,4% 18,0% 18,0% 17,3% -2,5% Opleidingen De opleidingen met de hoogste instroom in de sector Techniek zijn informatica (12% van de totale instroom van de sector Techniek in het studiejaar 2005/2006), bouwkunde (11%) en werktuigbouwkunde (10%). Bij informatica is de instroom de laatste jaren sterk gedaald. Bij bouwkunde en wektuigbouwkunde was wel sprake van een lichte stijging. De grootste groeiers in de sector Techniek zijn de opleidingen bio-informatica, communication- en multimedia design en technische commerciële textielkunde. Grote krimpers in de sector Techniek zijn milieutechnologie, aot techniek en scheepsbouwkunde. De grootste snijvlakopleidingen zijn medische beeldvorming en radiotherapie (24% van de totale instroom in de snijvlakopleidingen), bos- en natuurbeheer (11%), plattelandsvernieuwing (10%) en tuinbouw en akkerbouw (10%). Zowel bij medische beeldvorming en radiotherapie, plattelandsvernieuwing als bos- en natuurbeheer is de instroom de laatste jaren flink gestegen. Bij tuinbouw en akkerbouw is de instroom juist gedaald. De snelst groeiende snijvlakopleidingen zijn farmakunde en kust- en zeestudies. Hogescholen De hoogste instroom in bètatechniek is te vinden bij de Hogeschool van Amsterdam (goed 12% van de totale instroom in het studiejaar 2006/2007), gevolgd door de Hogeschool Utrecht (10% van de totale instroom). De Hogeschool van Amsterdam is de afgelopen jaren sterk gegroeid, de Hogeschool Utrecht lijkt na een aantal jaren van daling weer in de lift te zitten. Hbo-instellingen met een sterk groeiende instroom in de bètatechnische opleidingen sinds 2000/2001 zijn de Hogeschool Leiden, de Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten, de NHTV Internationale Hogeschool Breda en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Gender Het percentage vrouwen dat instroomt bij hbo Techniek is laag (zie tabel 2.15). Bovendien is het percentage vrouwen de laatste 10 jaar gedaald van 15,6% in het studiejaar 1995/1996 tot 14,3% in het studiejaar 2006/2007. Hbosectoren die juist voornamelijk vrouwelijke studenten trekken zijn Gedrag en Maatschappij, Gezondheidszorg en Onderwijs. Bij de snijvlakopleidingen ligt het percentage vrouwelijke studenten dat instroomt veel hoger dan bij de technische opleidingen. Dit percentage is de laatste jaren afgenomen. In het studiejaar 2000/2001 bedroeg de instroom van vrouwelijke studenten in de snijvlakopleidingen 45%, in het studiejaar 2005/ ,5%. Wel blijkt de instroom van vrouwelijke studenten tussen de studiejaren flink te schommelen. De instroom van vrouwelijke studenten in alle bètatechnische hbo-opleidingen samen was in 2006/ ,4% van de totale instroom. Binnen de sector Techniek stromen vrouwelijke studenten vooral in bij de bacheloropleidingen technische commerciële textielkunde, technische commerciële confectiekunde, forensisch onderzoek, biologie en medisch laboratoriumonderzoek. Bij al deze opleidingen bestaat meer dan de helft van de instroom uit vrouwen. Bij technische commerciële textielkunde is zelfs meer dan 90% van de instroom vrouw. Bacheloropleidingen binnen de sector Techniek waar nauwelijks vrouwen instromen zijn business engineering, industriele automatisering, aot techniek, netwerk infrastructuur design, technische informatica, autotechniek, elektrotechniek en werktuigbouw- 24

25 kunde. Bij deze opleidingen ligt het percentage vrouwelijke studenten in de instroom onder de 3%. Van de snijvlakopleidingen zijn de bacheloropleidingen voedingsmiddelentechnologie, optometrie, medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken, audiologie, kust- en zeestudies en farmakunde (meer dan de helft vrouwelijke instroom) het meest populair bij vrouwen. De bacheloropleidingen bos- en natuurbeheer, land- en watermanagement en plattelandsvernieuwing (een kwart of minder vrouwelijke instroom) zijn het minst populair. Tabel 2.15 Percentage vrouwen in de instroom hbo bètatechniek, 2000/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 2000/2001 % 2001/2002 % 2002/2003 % 2003/2004 % 2004/2005 % 2005/2006 % 2006/2007 % Techniek 15,6 14,4 14,2 13,7 13,9 14,0 14,3-1,3 Snijvlak 45,0 39,7 42,1 40,6 40,1 44,6 41,5-3,4 Totaal bètatechniek 17,7 16,6 16,6 16,0 16,1 16,6 16,4-1,3 Totaal 53,2 53,1 52,7 53,5 53,2 53,1 53,3 0,0 Groei Tabel 2.16 Bachelor-opleidingen in het hbo met de hoogste en laagste instroom vrouwelijke studenten Bron: CFI(ECHO) Laagste percentage vrouwen % Hoogste percentage vrouwen % Techniek Business engineering 0 Bouwmanagement en vastgoed 10 Industriele automatisering 0 Human technology 24 Aot - techniek 1 Chemie 28 Netwerk infrastructuur design 1 Miliekunde 30 Technische informatica 1 Bewegingstechnologie 35 Autotechniek 2 Orthopedische technologie 35 Elektrotechniek 2 Biologie en medisch laboratoriumonderzoek 56 Werktuigbouwkunde 2 Forensisch onderzoek 71 Scheepsbouwkunde 3 Technische commerciele confectiekunde 87 Luchtvaarttechnologie 3 Technische commerciele textielkunde 92 Snijvlak Bos- en natuurbeheer 20 Vvoedingsmiddelentechnologie 54 Land- en watermanagement 25 Optometrie 62 Plattelandsvernieuwing 25 Medisch beeldvormende en radiotherapeutische technieken 67 Biotechnologie 30 Kust- en zeestudies 70 Tuinbouw en akkerbouw 31 Farmakunde 90 Tropische landbouw 43 Alleen opleidingen met meer een instroom van minstens 25 studenten per jaar zijn in de tabel opgenomen. Bron: CFI Vooropleiding Figuur 2.12 laat zien dat de havo een belangrijke leverancier is voor bètatechnische opleidingen in het hbo. 42% van de instroom in de sector Techniek en 38% van de instroom in de snijvlakopleidingen heeft een havo-diploma. Voor de sector Techniek is het profiel Natuur & Techniek het belangrijkst (18% van de instroom), voor de snijvlakopleidingen het profiel Natuur & Gezondheid (20% van de instroom). Verder valt op dat er ook nog veel instroom van gediplomeerden vanuit de beide andere profielen is (9% van de instroom in de sector Techniek en 12% van de instroom in de snijvlakopleidingen). Het gaat dan vooral om het profiel Economie & Maatschappij. Dat betekent dat havo-leerlingen die geen bètatechnisch profiel kiezen niet meteen verloren zijn voor de Techniek. Naast de havo is, voor de sector Techniek, ook het mbo een belangrijke leverancier van studenten. Maar liefst 23% van de studenten die instromen in de sector Techniek heeft een technisch mbo-diploma op zak. Voor de snijvlakopleidingen 25

26 is het mbo veel minder belangrijk (6% van de instroom). Ten slotte valt op dat de snijvlakopleidingen (vooral opleidingen in de sector Landbouw) veel studenten met een buitenlands diploma trekken. Figuur 2.12 Vooropleiding instroom hbo 2005/2006 Bron: CBS Havo N&T Havo N&G Havo combi N&T en N&G Havo overig Vwo N&T Vwo N&G Vwo overig Mbo Techniek Buitenlands diploma Overig Techniek Snijvlak Rendement Van de studenten die in het studiejaar 2000/2001 met een technische studie in het hbo zijn begonnen heeft na 5 jaar 48,3% een diploma behaald. Het rendement van dit cohort wijkt voor de sector Techniek niet af van het rendement van het hbo als totaal. Voor eerdere cohorten had de sector Techniek wel een beter rendement dan het hbo als totaal. Zowel voor het hbo als totaal als de sector Techniek is het rendement teruggelopen. Voor de sector Techniek was deze terugval echter groter dan voor de overige sectoren in het hbo. Tabel 2.17 Rendement van hbo opleidingen na vijf jaar Bron: hbo-raad Instroomjaar 1996/1997 % 1997/1998 % 1998/1999 % 1999/2000 % 2000/2001 % Hbo Techniek 53,6 52,9 51,1 51,1 48,3 Hbo totaal 52,6 51,3 51,5 50,0 48,3 Gediplomeerde uitstroom Tabel 2.18 laat zien dat tussen de studiejaren 2000/2001 en 2005/2006 de totale gediplomeerde uitstroom van het hbo met ruim 11,5% is toegenomen. De grootste groei in het aantal gediplomeerden zat bij de hbo-sectoren Economie en Onderwijs. (zie ook figuur 2.13) Bij Techniek is de gediplomeerde uitstroom daarentegen licht afgenomen. De grootste daling deed zich voor tussen de studiejaren 2004/2005 en 2005/

27 Tabel 2.18 Gediplomeerde uitstroom uit hbo bètatechniek, 2000/ /2006 Bron: CFI(ECHO) 2000/ / / / / /2006 Groei % Techniek ,7% Snijvlak ,1% Totaal bètatechniek ,6% Totaal ,5% Tabel 2.18 laat verder zien dat het aantal gediplomeerden bij de snijvlakopleidingen meer is afgenomen dan bij de technische opleidingen. De totale afname van het aantal gediplomeerden bij de bètatechnische opleidingen in het hbo komt daarmee op 1,6%. Gezien de ontwikkelingen bij de instroom valt te verwachten dat de komende jaren het aantal gediplomeerden bij de snijvlakopleidingen weer wat zal toenemen terwijl het aantal gediplomeerden bij technische opleidingen juist zal gaan dalen. Figuur 2.13 Marktaandeel van gediplomeerde uitstroom uit hbo Bachelors naar crohosector, 1995/ /2006 Bron: CFI(ECHO) 35% 30% Economie 25% Gedrag en Maatschappij 20% Gezondheidszorg 15% Landbouw en natuurlijke omgeving 10% Onderwijs 5% Taal en Cultuur 0% 1995/ / / / / / / / / / / 2006 Techniek Doorstroom gediplomeerden Ongeveer tweederde van de gediplomeerde uitstroom vanuit hbo Techniek gaat niet verder studeren. Degenen die wel verder gaan studeren stromen meestal door naar een bètatechnische opleiding in het wo. 13% stroomt door naar wo Techniek en 5% naar wo Natuur. Een klein deel (2%) gaat een hbo master in de sector Techniek doen. 27

28 Figuur 2.14 Uitstroom gediplomeerden hbo Techniek naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 5% 9% 1% 13% 3% 2% 67% Hbo Techniek Arbeidsmarkt Hbo techniek Hbo overig Wo techniek Wo natuur Wo overig Post wo 2.5 Wo Instroom Figuur 2.15 Ontwikkeling instroom in wo naar crohosector periode 1996/ /2007 Bron: CFI(ECHO) Techniek Taal en Cultuur Recht Onderwijs Natuur / / / / / / / / / / / / 2007 Landbouw en natuurlijke omgeving Gezondheidszorg Gedrag en Maatschappij Economie Tussen de studiejaren 2000/2001 en 2006/2007 is de instroom in het wo met ruim 30% toegenomen. De twee snelst groeiende sectoren in het wo zijn de sectoren Landbouw en natuurlijke omgeving (70% groei) en Gezondheidszorg (47,4% groei). Ook de sector Natuur blijkt sneller te groeien dan de totale instroom in het wo. De afgelopen zes jaar 28

29 is de instroom bij wo Natuur met 42,5 % toegenomen. De instroom bij de sector Techniek is weliswaar ook toegenomen, met 10,1%, maar de groei blijft wel duidelijk achter bij het totale groei van nieuwe studenten in het wo. Tabel 2.19 Ontwikkeling instroom wo bètatechniek, 2000/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 2000/ / / / / / /2007 Groei Techniek ,1% Natuur ,5% Snijvlak ,0% Totaal Bètatechniek ,9% Totaal ,7% Aandeel Techniek 13,9% 12,9% 12,7% 12,7% 12,2% 11,6% 11,7% -2,2 Aandeel Natuur 7,7% 7,2% 6,8% 7,3% 7,7% 8,0% 8,4% 0,7 Aandeel Snijvlak 4,9% 4,9% 4,9% 5,5% 5,9% 5,6% 5,6% 0,7 Aandeel Totaal bètatechniek 26,5% 25,0% 24,4% 25,5% 25,7% 25,2% 25,7% -0,8 Opleidingen De groei bij de snijvlakopleidingen was tussen 2000/2001 en 2006/2007 veel groter dan in de sectoren Natuur en Techniek, namelijk ruim 50%. De totale groei van bètatechnische opleidingen in het wo komt daarmee op 26,9%. De instroom in het wo omvat zowel de instroom in de bacheloropleidingen als de instroom in de masteropleidingen, voor zover het studenten betreft die voor het eerst in het wo instromen. In het laatste geval kan het gaan om instroom van buitenlandse studenten in masteropleidingen of om instroom vanuit het hbo naar masteropleidingen. De belangrijkste opleidingen in de sectoren Natuur en Techniek zijn biologie (6,5% van de instroom), werktuigbouwkunde (7,2%) en bouwkunde (7,8%). Bij alledrie de opleidingen is de instroom sinds 2002/2003 toegenomen. De snijvlakbacheloropleidingen met de hoogste instroom zijn bewegingswetenschappen (10%) en biomedische wetenschappen (27%). Bij beide opleidingen is de instroom vanaf het studiejaar 2002/2003 sterk toegenomen. Universiteiten De grootste instroom in bètatechniek vindt plaats bij Technische Universiteit Delft. In het studiejaar 2005/2006 kwam 24% van de totale instroom bij deze opleidingen op rekening van deze universiteit. Bovendien is de instroom bij deze universiteit tussen 2000/2001 en 2005/2006 met 20% gegroeid. TU Eindhoven is goed voor 12% van de instroom. Wel is de instroom bij deze universiteit de laatste vijf jaar met bijna 1% gedaald. De derde grootste universiteit in bètatechniek is de Universiteit Utrecht met 11% (en een groei van 25%). De grootste groeiers zijn: de Rijksuniversiteit Groningen met 87%, de Radboud Universiteit met 84% en de Wageningen Universiteit met 63%. Gender Net als bij het hbo ligt de instroom van vrouwelijke studenten bij wo Techniek ver achter bij de andere sectoren in het wo. In het studiejaar 2006/2007 was 16,9% van de instroom bij wo Techniek vrouw. Dit percentage is de laatste zes jaar vrij constant gebleven met in een enkel jaar een uitschieter naar 18%. Bij wo Natuur ligt het percentage vrouwen dat instroomt veel hoger, namelijk op 38,3%. Bovendien is er de laatste jaren duidelijk sprake geweest van een toename van het aantal vrouwen. In het studiejaar 2000/2001 was het percentage vrouwen bij wo Natuur nog 32%. De instroom van vrouwelijke studenten bij de snijvlakopleidingen is veel hoger. In het studiejaar 2006/2007 bestond meer dan de helft van de instroom bij deze opleidingen uit vrouwen. Het totale percentage vrouwelijke instroom in bètatechnische wo-opleidingen komt daarmee op ruim 31% 29

30 Tabel 2.20 Percentage vrouwen in de instroom wo bètatechniek, 2000/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 2000/2001 % 2001/2002 % 2002/2003 % 2003/2004 % 2004/2005 % 2005/2006 % 2006/2007 % Techniek 18,2 18,2 17,1 16,6 17,0 16,8 16,9-1,4 Natuur 31,7 32,3 34,1 34,8 37,2 35,9 38,3 6,6 Snijvlak 49,3 46,9 49,3 47,1 48,0 49,5 50,3 1,0 Totaal bètatechniek 27,9 27,9 28,3 28,4 30,1 30,1 31,2 3,3 Totaal 51,2 51,2 52,4 51,2 51,9 51,7 52,6 1,4 Groei % Bacheloropleidingen in de sectoren Natuur en Techniek met het hoogste percentage vrouwelijke instroom zijn medische natuurwetenschappen (60%), farmacie (66%) en psychobiologie (72%). Bij de snijvlakopleidingen hebben biotechnologie (59%), dierwetenschappen (60%), bewegingswetenschappen (62%), levensmiddelentechnologie (63%), biomedische wetenschappen (63%), voeding en gezondheid (87%) het hoogste percentage vrouwelijke instromers. Bacheloropleidingen in de sectoren Natuur en Techniek waar nauwelijks vrouwen instromen zijn elektrotechniek (2%), werktuigbouwkunde (3%), technische informatica (4%) en informatica/kennistechnologie/ict (4%). Bij de snijvlakopleidingen zijn dit technologie management en informatica en Economie. Bij beide opleidingen bedraagt het percentage vrouwelijke studenten dat instroomde in het studiejaar 2005/2006 8%. Tabel 2.21 Bachelor-opleidingen in het wo met de hoogste en laagste instroom vrouwelijke studenten, 2005/2006 Bron: CFI(ECHO) Laagste percentage vrouwen % Hoogste percentage vrouwen % Natuur & Techniek Elektrotechniek 2 Industrieel ontwerpen 36 Werktuigbouwkunde 3 Life science and technology 41 Technische informatica 4 Biofarmaceutische wetenschappen 47 Informatica/kennistechnologie/ict 4 Beta-gamma 48 Luchtvaart- en ruimtevaarttechniek 5 Biologie 51 Informatica 6 Moleculaire levenswetenschappen 53 Technische natuurkunde 8 Farmaceutische wetenschappen 59 Technische wetenschappen 8 Medische natuurwetenschappen 60 Maritieme techniek 10 Farmacie 66 Informatiekunde 10 Psychobiologie 72 Snijvlak Technologie management 8 Biotechnologie 59 Informatica en economie 8 Dierwetenschappen 60 Econometrics 18 Bewegingswetenschappen 62 Econometrie en operationele research 20 Levensmiddelentechnologie 63 Technische planologie 22 Biomedische wetenschappen 63 Econometrie en besliskunde 28 Voeding en gezondheid 87 Landschap, planning en ontwerp 31 Bos- en natuurbeheer 31 Bodem, water en atmosfeer 33 Klinische technologie 39 Alleen opleidingen met meer een instroom van minstens 25 studenten per jaar zijn in de tabel opgenomen. 30

31 Vooropleiding Ongeveer tweederde van de studenten die instroomt in een bètatechnische opleiding in het wo heeft een vwodiploma. Van de studenten die instromen bij de snijvlakopleidingen heeft 28% een vwo-diploma met profiel Natuur & Techniek, 24% een vwo-diploma Natuur & Gezondheid en maar liefst 10% heeft een gecombineerd profiel. Vwo-gediplomeerden die instromen bij een snijvlakopleiding hebben meestal een profiel Natuur & Gezondheid (46%) gevolgd en veel minder vaak het profiel Natuur & Techniek (9%). Een deel van de instroom in het wo komt van het hbo af. Van de studenten die instromen in een wo-opleiding in de sectoren Natuur of Techniek heeft 14% een bachelor hbo Techniek en van de studenten die instromen in een snijvlakopleiding is dat 6%. Figuur 2.16 Vooropleiding instroom wo 2005/2006 Bron: CBS Vwo N&T Vwo N&G Vwo combi N&T en N&G Vwo overig Hbo-p Techniek Hbo-p Overig Hbo B Techniek Buitenlands diploma Overig Natuur & Techniek Snijvlak Rendement Tabel 2.22 geeft het rendement van wo-opleidingen na 7 jaar. Bij het vergelijken van de rendementcijfers tussen de sectoren Natuur en Techniek en het wo als geheel moet wel rekening worden gehouden met de langere formele studieduur van de opleidingen in deze sectoren. Vanaf het studiejaar 1995/1996 is voor de technische opleidingen de studieduur verlengd naar 5 jaar, voor de sector Natuur is de studieduur pas vanaf het studiejaar 1999/2000 verlengd. De tabel laat zien dat het rendement van de sector Natuur beter is dan het rendement van het wo als totaal. Van het cohort dat in het studiejaar 1998/1999 instroomde heeft na zeven jaar 59% een doctoraal diploma behaald. Voor het wo als totaal is het rendement lager, namelijk 57%. Het rendement bij wo Techniek is lager dan het rendement voor het wo als totaal. De tabel laat verder zien dat het rendement bij wo Techniek de laatste jaren aanmerkelijk verbeterd is. Van de studenten die in 1995/1996 instroomden had na zeven jaar slechts 41% een doctoraaldiploma. Tabel 2.22 Rendement van wo-wopleidingen na zeven jaar Bron: CBS (Statline) Instroomjaar 1995/ / / /2000 Natuur Techniek Totaal

32 Gediplomeerde uitstroom Tabel 2.23 laat zien dat de gediplomeerde uitstroom uit het wo tussen de studiejaren 2000/2001 en 2005/2006 met 41,8% is gestegen. De gediplomeerde uitstroom vanuit wo Techniek nam toe met 36,2%. Deze stijging is echter niet alleen het gevolg van een hoog aantal gediplomeerden in 2005/2006 maar van een (tijdelijk) lage uitstroom van technici in het studiejaar 2000/2001. In 2000/2001 was er een dip in de uitstroom vanuit wo Techniek ontstaan als gevolg van de verlenging van de studieduur van de meeste technische opleidingen voor studenten die vanaf 1995/1996 met de opleiding begonnen. Bij wo Natuur is de gediplomeerde uitstroom de laatste vijf jaar vrij stabiel gebleven. De uitstroom bij de snijvlakopleidingen is in die periode met 49,1% toegenomen. In 2005/2006 stroomden er in totaal bètatechnisch gediplomeerden uit het wo, dat is 29,4% meer dan in het studiejaar 2000/2001. Tabel 2.23 Gediplomeerden uitstroom uit wo Doctoraal/Masters naar crohosector, 2000/ /2006 Bron: CFI(ECHO) 2000/ / / / / /2006 Groei % Techniek ,2% Natuur ,2% Snijvlak ,1% Totaal bètatechniek ,4% Totaal ,8% Figuur 2.17 Marktaandeel van gediplomeerde uitstroom uit wo doctoraal/master naar croho-sector Bron: CFI(ECHO) 35% 30% Economie 25% Gedrag en Maatschappij 20% Gezondheidszorg 15% Landbouw en natuurlijke omgeving 10% Onderwijs 5% Taal en Cultuur 0% 1995/ / / / / / / / / / / 2006 Techniek Doorstroom gediplomeerden Uit figuur 2.18 blijkt dat een deel van de wo-afgestudeerden uit de sectoren Natuur en Techniek doorstroomt naar een vervolgopleiding. Bij wo Techniek is het percentage dat verder gaat studeren relatief laag: 7%. Bij wo Natuur gaat 16% verder studeren. Bij wo Natuur gaat daarnaast nog eens 29% een promotietraject volgen. Bij wo Techniek is dit slechts 14%. Verder gaat 8% van de afgestudeerden in de sector Natuur en 2% van de afgestudeerden in de sector Techniek een postacademische opleiding volgen. Meestal is dat een post-doctorale lerarenopleiding. 32

33 Figuur 2.18 Uitstroom gediplomeerden wo Techniek en wo Natuur naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA(SIS) 14% 4% 1% 2% 29% 55% 4% Wo Techniek 79% 8% 3% 1% Wo Natuur Arbeidsmarkt Hbo overig Wo natuur Wo overig Post wo AiO 33

34 Statistische bijlage Tabel 2.1 SB Marktaandeel per profiel voor havo, 2000/ /2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 NT 13,6% 11,8% 11,3% 11,1% 10,1% 9,6% NG 15,5% 16,1% 16,3% 16,6% 17,4% 17,8% NT&NG 1,1% 1,3% 1,1% 1,2% 1,9% 2,2% EM 37,2% 37,8% 37,8% 37,6% 35,9% 35,8% CM 30,6% 31,3% 32,0% 32,0% 33,1% 32,7% EM&CM 2,1% 1,7% 1,6% 1,5% 1,7% 1,8% Tabel 2.2 SB Marktaandeel per profiel voor vwo, 2000/ /2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 NT 17,5% 16,3% 15,8% 15,4% 15,0% 13,9% NG 25,4% 27,6% 29,3% 28,6% 29,8% 31,0% NT&NG 3,4% 2,5% 1,7% 3,0% 3,2% 4,5% EM 32,6% 33,4% 33,7% 32,6% 31,6% 30,7% CM 18,2% 18,1% 18,8% 18,5% 19,4% 19,2% EM&CM 2,9% 2,1% 0,8% 1,9% 0,9% 0,7% 34

35 Figuur 2.1 SB Uitstroom gediplomeerden havo Natuur & Gezondheid naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA (SIS) 13% 16% 40% 1% 2%2% 1% 6% 6% 42% 71% Havo man Natuur en Gezondheid Havo vrouw Natuur en Gezondheid Figuur 2.2 SB Uitstroom gediplomeerden vwo Natuur & Gezondheid naar vervolgopleiding/werk 2003/2004 Bron: ROA (SIS) 5% 2% 10% 8% 2% 12% 14% 3% 56% 64% 11% 13% Vwo man Natuur en Gezondheid Vwo vrouw Natuur en Gezondheid Arbeidsmarkt Vwo Mbo techniek Mbo overig Hbo techniek Hbo overig Wo techniek Wo natuur Wo overig 35

36 Tabel 2.3 SB Marktaandeel voor vmbo Techniek en vmbo Theoretische Leerweg, 2001/ /2006 Bron: CBS 2001/ / / / /2006 Gemengde leerweg 1,8% 1,9% 2,2% 2,7% 3,2% Kaderberoepsgerichte leerweg 7,1% 6,8% 6,7% 6,7% 7,1% Basisberoepsgerichte leerweg 12,8% 12,1% 11,1% 9,8% 9,2% Theoretische Leerweg 31,8% 31,8% 31,8% 31,6% 31,8% Tabel 2.4 SB Marktaandeel voor mbo Techniek, 2000/ /2006 Bron: CBS 2000/ / / / / /2006 Assistentenopleiding 2,3% 2,6% 2,6% 2,3% 2,1% 2,6% Basisberoepsopleiding 11,3% 10,9% 10,3% 9,9% 9,8% 9,2% Vakopleiding 5,7% 5,7% 5,6% 5,4% 5,4% 5,3% Middenkader/ specialistenopleiding 14,9% 13,5% 12,2% 11,7% 11,6% 11,8% Tabel 2.5 SB Instroom hbo naar croho-sector, 1995/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 1995/ / / / 1999 Economie Gedrag en Maatschappij Gezondheidszorg Landbouw en natuurlijke omgeving Onderwijs Taal en Cultuur Techniek / / / / / / / /

37 Tabel 2.6 SB Instroom hbo naar instelling, 2000/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 2000/ / / / / / 2006 groei 2006/ t.o.v NHTV internationale hogeschool Breda Techniek ,5% Totaal bètatechniek ,5% Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Techniek ,6% Totaal bètatechniek ,6% Hogeschool Rotterdam Techniek ,0% Totaal bètatechniek ,0% Hogeschool Leiden Techniek ,0% Totaal bètatechniek ,0% Hogeschool van Amsterdam Techniek ,5% Totaal bètatechniek ,5% Christelijke Hogeschool Windesheim Techniek ,5% Totaal bètatechniek ,5% Hanzehogeschool Groningen Techniek ,6% Snijvlak met >50% bètatechniek ,6% Totaal bètatechniek ,7% Hogeschool van Utrecht Techniek ,7% Snijvlak met >50% bètatechniek ,0% Totaal bètatechniek ,1% Hogeschool Zuyd Techniek ,0% Totaal bètatechniek ,0% Saxion Hogeschool Techniek ,3% Totaal bètatechniek ,3% Hogeschool Zeeland Techniek ,8% Totaal bètatechniek ,8% Hogeschool INHOLLAND Techniek ,8% Snijvlak met >50% bètatechniek ,5% Totaal bètatechniek ,4% Fontys Hogescholen Techniek ,7% Snijvlak met >50% bètatechniek ,7% Totaal bètatechniek ,7% Hogeschool Drenthe Techniek ,1% Totaal bètatechniek ,1% Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Techniek ,6% Totaal bètatechniek ,6% Avans Hogeschool Techniek ,1% Totaal bètatechniek ,1% Haagse Hogeschool / TH Rijswijk Techniek ,6% Snijvlak met >50% bètatechniek ,0% Totaal bètatechniek ,7% 37

38 2000/ / / / / / 2006 groei 2006/ t.o.v.2007 Hogeschool voor de Kunsten Utrecht Techniek ,6% Totaal bètatechniek ,6% Christelijke Agrarische Hogeschool Dronten Snijvlak met >50% bètatechniek ,2% Totaal bètatechniek ,2% HAS Den Bosch Snijvlak met >50% bètatechniek ,6% Totaal bètatechniek ,6% Internationale Agrarische Hogeschool Larenstein Snijvlak met >50% bètatechniek ,8% Totaal bètatechniek ,8% Van Hall Instituut Snijvlak met >50% bètatechniek ,3% Totaal bètatechniek ,3% totaal Hbo Techniek ,5% Snijvlak met >50% bètatechniek ,7% Totaal bètatechniek ,7% 38

39 Tabel 2.7 SB Vooropleiding instroom hbo, 2005/2006 Bron: CBS Techniek % Snijvlak % Havo N&T 18 4 Havo N&G Havo combi N&T en N&G 3 2 Havo overig 9 12 Vwo N&T 4 0 Vwo N&G 3 5 Vwo overig 3 3 Mbo Techniek 23 6 Buitenlands diploma 4 16 Overig Tabel 2.8 SB Uitstroom hbo-marktaandeel van gediplomeerden per croho-sector, 1995/ /2006 Bron: CFI(ECHO) 1995/ / / / 1999 Economie 25,9% 26,3% 27,4% 29,3% 28,6% 28,9% 30,0% 31,0% 31,2% 31,8% 32,2% Gedrag en Maatschappij 13,9% 14,8% 15,1% 15,8% 16,1% 16,1% 15,2% 14,6% 14,8% 14,1% 14,1% Gezondheidszorg 9,1% 9,8% 9,9% 10,1% 10,4% 10,5% 10,3% 10,3% 9,6% 9,5% 9,6% Landbouw en natuurlijke omgeving 4,0% 3,4% 3,2% 2,9% 3,6% 3,3% 3,1% 2,8% 3,1% 3,3% 3,2% Onderwijs 18,7% 18,4% 18,4% 16,7% 16,8% 17,6% 18,1% 18,8% 18,9% 19,2% 18,9% Taal en Cultuur 5,3% 4,8% 5,1% 4,7% 4,4% 3,9% 4,2% 4,0% 4,1% 4,4% 4,5% Techniek 23,2% 22,4% 21,0% 20,5% 20,1% 19,6% 19,1% 18,6% 18,2% 17,7% 17,5% 1999/ / / / / / / 2006 Tabel 2.9 SB Instroom wo naar croho-sector, 1995/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 1995/ / / / 1999 Economie Gedrag en Maatschappij Gezondheidszorg Landbouw en natuurlijke omgeving Natuur Onderwijs Recht Taal en Cultuur Techniek / / / / / / / /

40 Tabel 2.10 SB Instroom wo naar instelling, 2000/ /2007 Bron: CFI(ECHO) 2000/ / / / / / 2006 groei 2006/ t.o.v.2000 Radboud Universiteit Nijmegen Natuur en Techniek ,2% Snijvlak met >50% bètatechniek ,3% Totaal bètatechniek ,8% Universiteit Utrecht Natuur en Techniek ,8% Snijvlak met >50% bètatechniek ,1% Totaal bètatechniek ,4% Rijksuniversiteit Groningen Natuur en Techniek ,2% Snijvlak met >50% bètatechniek ,9% Totaal bètatechniek ,7% Wageningen Universiteit Snijvlak met >50% bètatechniek ,4% Totaal bètatechniek ,4% Vrije Universiteit Amsterdam Natuur en Techniek ,3% Snijvlak met >50% bètatechniek ,6% Totaal bètatechniek ,7% Universiteit van Amsterdam Natuur en Techniek ,7% Snijvlak met >50% bètatechniek ,5% Totaal bètatechniek ,6% Universiteit Leiden Natuur en Techniek ,3% Snijvlak met >50% bètatechniek ,2% Totaal bètatechniek ,2% Erasmus Universiteit Rotterdam Snijvlak met >50% bètatechniek ,8% Totaal bètatechniek ,8% Technische Universiteit Delft Natuur en Techniek ,8% Totaal bètatechniek ,8% Universiteit Twente Natuur en Techniek ,0% Snijvlak met >50% bètatechniek Totaal bètatechniek ,0% Technische Universiteit Eindhoven Natuur en Techniek ,6% Totaal bètatechniek ,6% Universiteit Maastricht Natuur en Techniek ,5% Snijvlak met >50% bètatechniek ,3% Totaal bètatechniek ,4% Universiteit van Tilburg Natuur en Techniek ,7% Snijvlak met >50% bètatechniek ,0% Totaal bètatechniek ,2% WO-totaal Natuur en Techniek ,7% Snijvlak met >50% bètatechniek ,0% Totaal bètatechniek ,9% 40

41 Tabel 2.11 SB Vooropleiding instroom wo, 2005/2006 Bron: CBS Natuur& Techniek % Snijvlak % Vwo N&T 28 9 Vwo N&G Vwo combi N&T en N&G 10 5 Vwo overig 2 6 Hbo-p Techniek 2 1 Hbo-p Overig 1 1 Hbo B Techniek 14 6 Buitenlands diploma 3 2 Overig Tabel 2.12 SB Uitstroom wo-marktaandeel gediplomeerden per croho-sector Bron: CFI(ECHO) 1995/ / / / 1999 Economie 17,0% 17,9% 16,4% 17,6% 16,5% 17,1% 17,4% 18,3% 17,6% 18,6% 19,7% Gedrag en Maatschappij 20,9% 19,8% 20,1% 20,0% 20,7% 19,6% 20,1% 20,7% 21,9% 23,2% 25,0% Gezondheidszorg 8,6% 9,6% 11,1% 11,0% 12,8% 13,6% 13,8% 12,9% 12,3% 11,5% 11,2% Landbouw en natuurlijke omgeving 4,5% 3,7% 2,8% 2,5% 2,4% 2,5% 2,9% 2,8% 4,2% 3,8% 3,6% Natuur 7,9% 7,3% 7,7% 7,9% 7,6% 8,1% 7,7% 7,0% 6,1% 6,2% 6,1% Recht 14,1% 13,7% 14,3% 14,6% 15,6% 15,6% 14,1% 13,8% 13,0% 12,2% 11,1% Taal en Cultuur 15,2% 14,2% 14,2% 13,2% 12,9% 11,9% 11,7% 11,8% 11,8% 11,9% 12,1% Techniek 11,9% 13,8% 13,4% 13,2% 11,5% 11,7% 12,3% 12,7% 13,1% 12,3% 11,2% 1999/ / / / / / /

42 3 Arbeidsmarkt voor startende bètatechnici De lage werkloosheid onder de afgestudeerden van het bètatechnisch onderwijs wijst op de huidige krapte in dit segment van de arbeidsmarkt. Op vrijwel alle opleidingsniveaus worden bètatechnici momenteel ook beter betaald dan de afgestudeerden van de meeste andere opleidingen. Alleen de afgestudeerden in de sector Gezondheidszorg verdienen een hoger salaris. De krapte op de arbeidsmarkt voor universitair opgeleide bètatechnici wordt echter niet weerspiegeld in de startsalarissen. Op wo-niveau blijven de salarissen van de bètatechnici achter bij de sectoren Economie en Gezondheidszorg. Voor een deel is dit het gevolg van het hoge percentage bètatechnici dat werkzaam is als promovendus. Ook zijn er opmerkelijke sectorale verschillen in het beloningsniveau. 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk geeft inzicht in de ontwikkeling van de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters en recent afgestudeerden van het vmbo, mbo, hbo en universitaire opleidingen tussen 1996 en Per onderwijsniveau wordt de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters besproken aan de hand van twee centrale arbeidsmarktindicatoren: de werkloosheid en het bruto uurloon. Daarbij maken we gebruik van het Schoolverlaters Informatiesysteem (SIS) van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). De schoolverlatersgegevens beschrijven de arbeidsmarktsituatie van schoolverlaters anderhalf jaar na afstuderen. De cijfers voor 2005 hebben bijvoorbeeld betrekking op enquêtes die gehouden zijn in het najaar van 2005 onder de schoolverlaters van het studiejaar De focus van dit hoofdstuk is gericht op schoolverlaters uit het bètatechnisch onderwijs op de verschillende opleidingsniveaus: vmbo Techniek, mbo Techniek, Techniek, wo Techniek en wo Natuur. Voor elk onderwijsniveau zal het bètatechnisch onderwijs vooral vergeleken worden met de richtingen Gezondheidszorg, Landbouw en Economie. Voor studiekiezers met een exacte inslag zijn dit immers de belangrijkste alternatieve studierichtingen. De keuze voor een bètatechnische opleiding wordt dan ook mede bepaald door de relatieve beloning en werkloosheid van recent afgestudeerde bètatechnici ten opzichte van de beloning en werkloosheid van de schoolverlaters van deze alternatieve studierichtingen. Een loonstijging voor bètatechnici zal immers niet leiden tot een toename van de keuze voor bètatechniek, als bijvoorbeeld in de Gezondheidszorg sprake is van nog grotere loonstijgingen. Evenzo zal een stijgende werkloosheid van pas afgestudeerde bètatechnici een minder negatief effect op de keuze voor bètatechniek hebben, naarmate in alternatieve studierichtingen de werkloosheid ook omhoog gaat. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: in paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt voor bètatechnici, welke tot uiting komt in de werkloosheid en de mate waarin een gevonden baan past bij het opleidingsniveau en de opleidingsrichting. Daarna wordt in paragraaf 3.3 een overzicht gegeven van de beloning van bètatechnici op de arbeidsmarkt in termen van de bruto uurlonen die de afgestudeerden in de verschillende sectoren verdienen. Ten slotte worden in paragraaf 3.4 de belangrijkste conclusies samengevat. 42

43 3.2 De aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt voor bètatechnici Vmbo Techniek Op vmbo-niveau is de werkloosheid onder de technisch opgeleiden al jarenlang erg laag. In 2005 was de werkloosheid onder de schoolverlaters uit de sector Techniek slechts 3%. Dit is veel lager dan de gemiddelde werkloosheid op vmbo-niveau (12%). Bij de andere sectoren ligt de werkloosheid dan ook op een veel hoger niveau. De sector die er in negatief opzicht echt uitspringt is Economie (24%). Bij deze cijfers moet worden opgemerkt dat het overgrote deel van de vmbo ers een vervolgopleiding gaat doen in het mbo. Het gaat hier dus telkens om zeer kleine aantallen werklozen. Bij vmbo Zorg en Welzijn is het aantal waarnemingen zelfs te klein om exacte cijfers te geven. Figuur 3.1 Werkloosheid van vmbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) 25% 25% 20% 20% Vmbo Theoretische Leerweg 15% 15% Vmbo Economie 10% 5% 10% 5% Vmbo Landbouw Vmbo Techniek 0% % In figuur 3.1 worden de ontwikkelingen van de werkloosheid onder de schoolverlaters in beeld gebracht. Op vmboniveau is de werkloosheid voor de technische opleidingen al sinds 1996 structureel lager dan voor andere richtingen. Met uitzondering van de sector Techniek, bevindt de werkloosheid onder vmbo-schoolverlaters zich overigens structureel op een veel hoger niveau dan de werkloosheid onder de mbo ers en hoger opgeleiden. Bovendien is de werkloosheid bij vmbo Techniek opmerkelijk genoeg minder gevoelig voor conjuncturele fluctuaties. De sector Economie is daarentegen het meest conjunctuurgevoelig. Mbo Techniek Op mbo-niveau ligt de werkloosheid onder schoolverlaters aanmerkelijk hoger dan bij de hoger opgeleiden. De gemiddelde werkloosheid is 9%. Techniek ligt daar iets onder (7%). Dit is vergelijkbaar met Zorg en Welzijn en Landbouw, maar aanzienlijk beter dan bij Economie (11%). 43

44 Figuur 3.2 Werkloosheid van mbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) 15% 15% 12% 12% Mbo Economie 9% 9% Mbo Landbouw 6% 3% 6% 3% Mbo Zorg en Welzijn Mbo Techniek 0% % Figuur 3.2 illustreert de ontwikkeling van de werkloosheid onder de mbo-schoolverlaters. Na een daling in de werkloosheid vanaf 1996 loopt de werkloosheid na 2000 weer op. Voor Zorg en Welzijn blijft de werkloosheid net onder het niveau van 1996 steken, terwijl schoolverlaters van Techniek en Landbouw de werkloosheid zien stijgen tot net boven het niveau van Voor Economie komt de huidige laagconjunctuur echter aanmerkelijk harder aan dan die van De werkloosheid voor Economie is bovendien structureel hoger dan voor Techniek en dit verschil is over de laatste jaren erg sterk toegenomen. Daarentegen is de werkloosheid bij Zorg en Welzijn na 2002 onder de werkloosheid van de schoolverlaters van de sector Techniek gedoken. Voor Landbouw heeft de conjunctuur maar een beperkt effect op de werkloosheid. Daarom is de werkloosheid voor deze sector bij een ruime arbeidsmarkt relatief laag en bij een krappe arbeidsmarkt relatief hoog. Hbo Techniek Op hbo-niveau was in 2005 slechts 3% van de afgestudeerden uit de sector Techniek werkloos. Dit is de laagste werkloosheid van alle sectoren. De andere sectoren scoren hier iets minder goed. De werkloosheidsproblematiek is echter het grootst bij Landbouw (8%) en Taal en Cultuur (18%). Figuur 3.3 geeft de ontwikkeling van de werkloosheid onder de afgestudeerden van het hbo weer. Na 1996 is de werkloosheid voor schoolverlaters eerst afgenomen, om na 2001 weer toe te nemen tot net onder het niveau van Uitzondering vormt hier de sector Economie: de werkloosheid voor deze sector bevindt zich sinds 2003 op een hoger niveau dan in Over de lange termijn blijkt de werkloosheid bij Economie te stijgen ten opzichte van de werkloosheid bij Techniek. In 2005 is de werkloosheid voor zowel Techniek en Economie, als voor Gezondheidszorg gedaald. De daling is het sterkst voor Techniek. De werkloosheid bij Landbouw vertoonde geen verandering, wat ertoe heeft geleid dat deze richting afgezet tegen Techniek, Economie en Gezondheidszorg nog minder aantrekkelijk is geworden. 44

45 Figuur 3.3 Werkloosheid van hbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) 20% 20% Hbo Onderwijs 15% 15% Hbo Taal en Cultuur Hbo Gedrag en Maatschappij 10% 10% Hbo Economie Hbo Landbouw 5% 5% Hbo Gezondheidszorg 0% % Hbo Techniek Figuur 3.4 Aansluiting hbo-opleiding en arbeidsmarkt in 2005 Bron: ROA (SIS) Intrede werkloosheid in maanden Baan beneden eigen niveau in % Baan buiten eigen richting in% maanden 0 0,5 1 1,5 2 2,5 Hbo Techniek Hbo Gezondheidszorg Hbo Landbouw Hbo Economie Hbo Gedrag en Maatschappij Hbo Taal en Cultuur Hbo Onderwijs 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% 50% Kijken we naar de intredewerkloosheid dan blijkt uit figuur 3.4 dat de aansluiting tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij Techniek iets langzamer plaatsvindt dan bij Economie en Gezondheidszorg. Bij Techniek duurde het in 2004 gemiddeld 1,3 maand voordat de afgestudeerden een baan hadden, tegenover 1,1 maand bij Economie en 1,0 maand bij Gezondheidszorg, maar de verschillen zijn minimaal. Daarentegen is de inhoudelijke match voor Techniek in termen van het functieniveau beter dan bij Economie. Van de afgestudeerden in de sector Techniek heeft 4. Voor het hbo wordt voor de Intredewerkloosheid het jaar 2004 genomen, omdat 2005 niet beschikbaar was. 45

46 82% van de werkenden een functie op het eigen niveau, tegenover 74% bij Economie. Ook vinden de afgestudeerden bij Techniek veel vaker een functie in de eigen of een verwante richting (82%) dan de afgestudeerden in de sector Economie (60%). De beste match vinden we ook op hbo-niveau echter bij de richting Gezondheidszorg: 77% heeft een functie op eigen niveau en 90% in de eigen richting. Wo Techniek en Wo Natuur Op wo-niveau bedroeg de werkloosheid onder degenen die in 2004 waren afgestudeerd 4% in het najaar van Van alle schoolverlaters met een diploma Techniek op zak is echter slechts 2% werkloos. Alleen bij Gezondheidszorg ligt de werkloosheid op hetzelfde lage peil. Techniek neemt op dit punt dus een sterke concurrentiepositie in ten opzichte van de andere opleidingen in het wo. De werkloosheid onder de afgestudeerden met een opleiding Natuur is hoger (5%). Dit is enigszins vergelijkbaar met Recht en Openbare orde, en Gedrag en Maatschappij, maar aanmerkelijk beter dan Landbouw en Taal en Cultuur (8%). Voor wat betreft het werkloosheidsrisico neemt de sector Gezondheidszorg, maar ook Economie op de arbeidsmarkt echter een sterke concurrentiepositie in ten opzichte van de sector wo Natuur. Figuur 3.5 Werkloosheid van wo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) 15% 12% 9% 6% 3% 15% 12% 9% 6% 3% Wo Natuur Wo Recht en Openbare orde Wo Taal en Cultuur Wo Gedrag en Maatschappij Wo Economie Wo Landbouw Wo Gezondheidszorg Wo Techniek 0% % In figuur 3.5 zijn de ontwikkelingen in de werkloosheid onder wo-afgestudeerden weergegeven vanaf De arbeidsmarkt voor gediplomeerden van Techniek, Gezondheidszorg en Economie trok in de tweede helft van de jaren negentig eerst aan, maar na 2000 liep de werkloosheid in deze sectoren weer enigszins op. De werkloosheid onder de afgestudeerden in de sectoren Techniek en Gezondheidszorg bleef echter wel ruim onder het niveau van 1996 steken. De arbeidsmarktontwikkeling voor gediplomeerden in de sectoren Natuur en Landbouw vertoont daarentegen een heel ander gezicht, waarbij met name de werkloosheid voor Natuur een oplopende trend vertoont. De werkloosheid voor Techniek en Economie wijken op de lange termijn weinig van elkaar af. De werkloosheid voor Gezondheidszorg bevond zich voor 2000 op een hoger niveau dan Techniek en Economie, maar is sindsdien lager. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de grotere conjunctuurgevoeligheid van de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden van beide laatstgenoemde sectoren. Ook meer in het algemeen laat figuur 3.1 duidelijk zien dat de arbeidsmarkt voor recent afgestudeerde academici langzaam uit zijn dal kruipt. Er is sprake van een lichte daling van de werkloosheid ten opzichte van Uitzondering hier is Landbouw, waarvan de werkloosheid iets toeneemt. 46

47 Figuur 3.6 Aansluiting wo-opleiding en arbeidsmarkt in 2005 Bron: ROA (SIS) Intrede werkloosheid in maanden Baan beneden eigen niveau in % Baan buiten eigen richting in % maanden 0 0,5 1 1,5 2 2,5 3 3,5 Wo Techniek Wo Gezondheidszorg Wo Landbouw Wo Economie Wo Gedrag en Maatschappij Wo Taal en Cultuur Wo Recht en Openbare orde Wo Natuur 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% Figuur 3.6 laat zien dat de aansluiting tussen opleiding en arbeidsmarkt voor Techniek en Natuur wordt gekenmerkt door een gelijke intredewerkloosheid (2,2 maanden in 2005). Bij Economie (1,7 maanden) en Gezondheidszorg (1,4 maanden) is de gemiddelde intredewerkloosheid iets korter, terwijl Landbouw (3,4 maanden) het beduidend slechter doet. Bij zowel Techniek als Natuur is de match tussen opleiding en werk goed, zowel wat betreft niveau als richting. Voor Techniek geeft 65% van de afgestudeerden aan een baan op het eigen niveau te hebben gevonden en 78% een baan in de eigen of een verwante richting. Voor Natuur is de match nog beter: 73% van de werkenden heeft een baan op eigen niveau en 80% een baan in de eigen of een verwante richting. Daarentegen is de match voor Economie aanmerkelijk minder goed. Slechts 55% van de afgestudeerden vindt een baan op eigen niveau en 67% in de eigen of een verwante richting. De beste match tussen opleiding en werk doet zich echter voor bij de afgestudeerden in de Gezondheidszorg: 85% heeft een baan op eigen niveau en 87% in de eigen richting. Deze goede match is natuurlijk in belangrijke mate het gevolg van de regulering van de instroom van de medische opleidingen in het wo. 3.3 De beloning van bètatechnici op de arbeidsmarkt Vmbo Techniek Op vmbo-niveau bedroeg het bruto uurloon in 2005 voor de schoolverlaters in de sector Techniek 4,79, wat ongeveer ook het gemiddelde is voor vmbo-schoolverlaters. Alleen de schoolverlaters van Theoretische Leerweg ( 4,86) verdienen meer. De schoolverlaters van de sector Landbouw verdienen het minst ( 4,32). Opnieuw worden de schoolverlaters van Zorg en Welzijn buiten beschouwing gelaten aangezien het aantal waarnemingen te klein is om exacte cijfers te geven. Uit figuur 3.10 blijkt dat de lonen van vmbo-schoolverlaters sinds de tweede helft van de jaren negentig relatief weinig zijn gestegen. 47

48 Figuur 3.7 Bruto uurloon van werkende vmbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) Vmbo Theoretische Leerweg Vmbo Economie 4 4 Vmbo Landbouw Vmbo Techniek Mbo Techniek Op mbo-niveau bedraagt het bruto uurloon voor de schoolverlaters van Techniek 8,68, terwijl het gemiddelde bruto uurloon 8,38 is. Technici verdienen bijna even veel als de schoolverlaters van Zorg en Welzijn, maar meer dan de schoolverlaters van Economie ( 7,71) en Landbouw ( 7,50). Er zit overigens een flink salarisverschil tussen de schoolverlaters van het vmbo en mbo. Voor een belangrijk deel is dit overigens toe te schrijven aan het leeftijdsverschil tussen de schoolverlaters. Figuur 3.8 Bruto uurloon van werkende mbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) Mbo Economie Mbo Landbouw Mbo Zorg en Welzijn Mbo Techniek In figuur 3.8 worden de ontwikkelingen in het gemiddelde bruto uurloon van de mbo-schoolverlaters weergegeven. In 1996 waren de technici de best betaalde mbo-ers. Sinds 1996 zagen zij hun beloning echter het minst toenemen van alle richtingen. Tegenwoordig verdienen de Techniek schoolverlaters echter nog altijd beter dan de schoolverlaters in de sectoren Landbouw en Economie, maar beduidend minder dan de schoolverlaters in de sector 48

49 Zorg en Welzijn. Als kanttekening dient er wel te worden vermeld dat technici hun voorsprong op Economie iets verkleind zagen worden in Hbo Techniek Op hbo-niveau was het gemiddelde bruto uurloon voor de afgestudeerden van Techniek 11,93. Dat is hoger dan het gemiddelde bruto uurloon voor afgestudeerden ( 11,74). Hiermee troeven technici de schoolverlaters van Economie, Gedrag en Maatschappij, Landbouw, en Taal en Cultuur af. De hoogste beloning is echter voor afgestudeerden van Gezondheidszorg ( 12,73) en Onderwijs ( 12,07). De meest lucratieve studierichtingen binnen Techniek zijn vervoer en logistiek ( 12,81), chemische technologie ( 12,73) en werktuigbouwkunde ( 12,57). Figuur 3.9 Bruto uurloon van werkende hbo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) Hbo Onderwijs Hbo Taal en Cultuur Hbo Gedrag en Maatschappij Hbo Economie Hbo Landbouw 9 9 Hbo Gezondheidszorg Hbo Techniek Uit figuur 3.9 blijkt dat het bruto uurloon voor Techniek al sinds 1996 relatief hoog is. De afgestudeerden in deze sector verdienen meer dan bij Economie en Landbouw, maar minder dan bij Gezondheidszorg. Het afgelopen jaar is de beloning, na een forse daling in 2004, voor zowel Techniek als voor Economie en Landbouw wederom gestegen, terwijl ook het inkomen bij Gezondheidszorg verder toenam. Dit zorgt ervoor dat technici nog steeds goed worden beloond. Wo Techniek en wo Natuur Op wo-niveau lag het bruto uurloon voor de afgestudeerden van Techniek in 2005 op 13,85 en voor Natuur op 13,54. Dit is lager dan het gemiddelde bruto uurloon van 14,39 voor wo-afgestudeerden. Het gemiddelde uurloon bij Techniek en Natuur is dan ook lager dan bij Recht en Openbare orde, Gedrag en Maatschappij, Economie en zelfs aanzienlijk lager dan Gezondheidszorg ( 16,15) dat er met kop en schouders tussenuit steekt. 5 Het is echter hoger dan bij Landbouw ( 12,65) en Taal en Cultuur ( 12,83). Een deel van de achterstand van Natuur wordt overigens veroorzaakt doordat relatief veel afgestudeerden van Natuur (ongeveer drie op de tien) een baan als promovendus kiezen, waarin ze werken aan een proefschrift. Ook een deel van de achterstand van Techniek op economen en juristen vindt hierin zijn oorsprong: ongeveer een op de zeven afgestudeerden uit Techniek wordt 5. Voor zover medici niet in loondienst zijn, moet er ook rekening mee worden gehouden dat ze van hun inkomen nog een aanzienlijke afdracht moeten doen ten behoeve van hun eigen pensioenvoorziening. 49

50 promovendus, een vergelijkbare fractie als voor Gezondheidszorg, maar veel meer dan voor Economie (2%) en Recht en Openbare orde (1%). Ook bij Gedrag en Maatschappij en Taal en Cultuur kiest slechts 6% voor het promoveren. Daarentegen zijn er in de sector Landbouw weer veel promovendi: rond de 20% van de afgestudeerden. Als we de bruto uurlonen berekenen exclusief de lage promovendisalarissen, stijgt het bruto uurloon voor Techniek naar 14,14 en voor Natuur zelfs naar 14,26. Overigens is het bruto uurloon voor bepaalde bètatechnische opleidingsrichtingen een stuk hoger dan voor Techniek als geheel, bijvoorbeeld voor elektrotechniek ( 14,20 inclusief promovendi en 14,88 exclusief promovendi) en werktuigbouwkunde ( 14,09 inclusief promovendi en 14,61 exclusief promovendi). Figuur 3.10 Bruto uurloon van werkende wo-schoolverlaters naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) Wo Natuur Wo Recht en Openbare orde Wo Taal en Cultuur Wo Gedrag en Maatschappij Wo Economie Wo Landbouw Wo Gezondheidszorg Wo Techniek Figuur 3.10 toont de ontwikkelingen van de gemiddelde bruto uurlonen van de wo-afgestudeerden. De ontwikkeling van de beloning van de afgestudeerden in de sectoren Techniek, Natuur en Landbouw is de afgelopen jaren achtergebleven bij de beloning van de afgestudeerden in de sectoren Economie en met name Gezondheidszorg. In deze laatste sector is de beloning natuurlijk nog steeds sterk institutioneel bepaald. De effecten van de laagconjunctuur van de afgelopen jaren hebben na 2000 tot een groeivertraging van de nominale lonen geleid, en na 2003 zelfs tot een daling van de lonen in ondermeer de sectoren Techniek en Economie. De bruto uurlonen van de afgestudeerden in deze sectoren lijken daarmee langzamer op de laagconjunctuur te reageren dan de werkloosheid, die immers reeds vanaf het jaar 2000 steeg. Wat verder opvalt, is dat afgestudeerden van Natuur hun achterstand op Techniek langzamerhand grotendeels hebben goedgemaakt. Het is opmerkelijk dat het beloningsniveau van de afgestudeerden in de wo-sectoren Techniek en Natuur sterk verschilt tussen de verschillende bedrijfssectoren. Zoals figuur 3.11 laat zien verdienen de startende woafgestudeerden Techniek in 2005 het meest in de sector banken & verzekeringen: 16,72. Ook in de sectoren transport & communicatie ( 16,24), metaal- en elektrotechniek 16,06), chemie ( 15,55) en energie ( 15,40) zijn de salarissen voor de afgestudeerden wo Techniek veel hoger dan het gemiddelde van 13,85 6*. Daarentegen zijn de salarissen laag in de niet-commerciële dienstverlening ( 13,31) en de zakelijke dienstverlening ( 13,50). 6.* Overheid en onderwijs exclusief promovendi. 50

51 Ook in de sector overheid en onderwijs is het salarisniveau erg laag, met een bruto uurloon van 12,96. Dit is echter geheel toe te schrijven aan het lage beloningsniveau voor promovendi. Exclusief promovendi bedraagt het gemiddelde salarisniveau van de afgestudeerden in deze sector 14,57. Ook bij de afgestudeerden in de sector Natuur zijn er duidelijke verschillen in het beloningsniveau van de afgestudeerden die werkzaam zijn in verschillende bedrijfssectoren. Daarbij zijn er relatief hoge uurlonen in de sector handel & reparatie ( 15,41) en lage lonen in de niet-commerciële diensten ( 13,30). Opvallend is ook dat de industrie relatief weinig afgestudeerden wo natuurkunde aantrekken die nog niet zijn gepromoveerd. Dit roept ook de vraag op of de afgestudeerden Natuur die direct na hun studie in het bedrijfsleven gaan werken, representatief zijn voor hun afstudeercohort. Figuur 3.11 Bruto uurloon van werkende wo-schoolverlaters Natuur en Techniek naar bedrijfssector Bruto uurloon in Gemiddeld Wo-loon Wo Natuur Wo Techniek Techniek Banken en verzekeringen Transport en communicatie Metaal en elektrotechniek Chemie Energie Overheid en onderwijs Bouw Handel en reparatie Zakelijke dienstverlening Niet-commeciële diensten Overheid en onderwijs Natuur Handel en reparatie Overheid en onderwijs Chemie Zakelijke dienstverlening Niet-commeciële diensten Overheid en onderwijs Uit een eerdere studie van het Centraal Planbureau (CPB) 7 bleek ook dat het salarisniveau van de bètatechnici met een universitaire opleiding achterbleef bij dat van de economisch opgeleiden. Het CPB concludeerde hieruit dat de door werkgevers gepercipieerde schaarste aan bètatechnici op de arbeidsmarkt kennelijk wel meevalt. De hiervoor 7. J. Noailly, c.s., Scarcity of science and engineering studies in the Netherlands, CPB Document 92, Centraal Planbureau, Den Haag,

52 gepresteerde werkloosheidscijfers laten echter zien dat de veronderstelling dat het relatieve beloningsniveau de schaarste op de arbeidsmarkt aangeeft, niet zonder meer juist is. Het meest duidelijk is dit bij de beloning van de medisch opgeleiden, die niet op de markt, maar institutioneel worden bepaald. Ook in het bedrijfsleven weerspiegelt de salarishoogte echter lang niet altijd de relatieve schaarste. Zo blijken verschillende grote bedrijven geen onderscheid te maken tussen de startsalarissen van academisch opgeleiden met een verschillende opleidingsachtergrond. Bovendien is het salarisgebouw binnen veel bedrijven vastgelegd in functiewaarderingssystemen, waarin onvoldoende rekening wordt gehouden met de schaarste-verhoudingen op de arbeidsmarkt. 3.4 Conclusies De in dit hoofdstuk gepresenteerde werkloosheidscijfers weerspiegelen de krapte op de arbeidsmarkt voor bètatechnisch opgeleiden. Op wo-niveau is de werkloosheid voor Techniek, samen met die van Gezondheidszorg, het laagst van alle sectoren: 2%. Op hbo-niveau is de werkloosheid bij Techniek (3%) is het laagst van alle sectoren (5%) en veel lager dan bij Economie (7%). Op hbo- en wo-niveau loopt het risico op werkloosheid tussen de meeste sectoren echter niet ver uiteen. Het zal daarom weinig invloed hebben op de keuze voor een bètatechnische opleiding. Op mbo- en vmbo-niveau ligt dit anders. De werkloosheid onder schoolverlaters uit het middelbaar en voorbereidend middelbaar technisch onderwijs ligt aanzienlijk onder het gemiddelde niveau. Met name op vmbo-niveau is het verschil tussen de technisch opgeleiden en de overige schoolverlaters groot. Angst voor werkloosheid zal daar de keuze voor techniek positief kunnen beïnvloeden. De aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt voor wo Techniek, wo Natuur en hbo Techniek kenmerkt zich door een iets langere intredewerkloosheid, maar een betere match in termen van het functieniveau en het vinden van werk in de eigen of een verwante richting, dan bij wo Economie en hbo Economie. Voor afgestudeerden van wo Natuur is deze match nog beter dan voor wo Techniek. De beste aansluiting in termen van intredewerkloosheid, functieniveau en werk dat aansluit bij de gevolgde opleidingsrichting vinden we echter bij wo Gezondheidszorg en hbo Gezondheidszorg. Op alle opleidingsniveau s worden technici ook beter betaald dan economen, met uitzondering van de afgestudeerden van het wo. Op alle niveaus (vmbo buiten beschouwing gelaten) wordt er het meest verdiend door de schoolverlaters met een opleiding in de Gezondheidszorg. Door schoolverlaters met een landbouwopleiding wordt op alle niveau s relatief weinig verdiend. Dit betekent dat op hbo-, mbo- en vmbo-niveau de financiële prikkels bij een keuze tussen de sectoren Techniek, Economie en Landbouw in het voordeel van de sector Techniek zijn, maar dat de keuze tussen Techniek en Gezondheidszorg meestal in het voordeel van Gezondheidszorg uitvalt. Op dit punt zijn er echter uitzonderingen, zoals de opleidingen vervoer en logistiek en chemische technologie waar de gemiddelde beloning hoger is dan in de sector Gezondheidszorg. Op wo-niveau blijven de lonen van technici en natuurwetenschappers achter. Voor een deel is dit het gevolg van het relatief hoge percentage dat als AIO werkzaam is. Desondanks zijn de financiële prikkels op wo-niveau nadelig voor de keuze van een studie in de sectoren Natuur en Techniek. Voor exact ingestelde vwo-ers die voor een studiekeuze in het wo staan, is een keuze voor een opleiding in de sector Economie en vooral Gezondheidszorg financieel gezien een aantrekkelijker optie dan een bètatechnische studie. Wel blijken bepaalde bètatechnische opleidingen, zoals wo elektrotechniek en wo werktuigbouwkunde, relatief goed te betalen. Dit betekent dat vwo-ers die bij de profielkeuze al een sterke interesse hebben voor elektrotechniek en werktuigbouwkunde geen negatieve financiële prikkel hebben bij de keuze voor het Natuur & Techniek-profiel. 52

53 Figuur 3.12 Werkeloosheid van schoolverlaters in 2005 naar opleidingssector / Bruto uurloon van werkende schoolverlaters naar opleidingssector Werkeloosheid in % 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Bruto uurloon in Vmbo Landbouw Vmbo Economie Vmbo Techniek Vmbo Theoretische leerweg Mbo Landbouw Mbo Economie Mbo Techniek Mbo Zorg en Welzijn Hbo Taal en cultuur Hbo Landbouw Hbo Gedrag en maatschappij Hbo Economie Hbo Techniek Hbo Onderwijs Hbo Gezondheidszorg Wo Landbouw Wo Taal en cultuur Wo Natuur Wo Techniek Wo Gedrag en Maatschappij Wo Recht en Openbare orde Wo Economie Wo Gezondheidszorg 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Figuur 3.12 geeft een overall beeld van de arbeidsmarkt voor startende bètatechnici. Deze figuur relateert de werkloosheidsontwikkeling aan de loonsontwikkeling. Op vmbo-niveau komt de lage werkloosheid van technici niet tot uiting in de beloning: de schaarste van vmbo-technici leidt niet een betere beloning. Ze worden zelfs de loef afgestoken door schoolverlaters van Gezondheidszorg. Op mbo-niveau komt deze wisselwerking tussen werkgelegenheidsontwikkeling en loonontwikkeling beter tot zijn recht. Mbo-technici samen met schoolverlaters van opnieuw Gezondheidszorg zijn schaarser dan economen of afgestudeerden van Landbouw wat zich vertaalt in een hogere beloning. Op hbo-niveau treedt eenzelfde effect op als op vmbo-niveau: ondanks de krapte op de arbeidsmarkt voor technici worden deze minder beloond dan de hbo ers met een opleiding Gezondheidszorg of Onderwijs, terwijl deze laatste twee onderwijssectoren gekenmerkt worden door een hogere werkloosheid. Op wo-niveau bevinden startende bètatechnici zich zelfs in de achterhoede wat betreft hun beloning, ondanks de krapte op de arbeidsmarkt. Deze 53

54 lagere beloning is deels te verklaren uit het grote aantal afgestudeerden dat een baan als promovendus kiest. Wanneer die groep buiten beschouwing wordt gelaten is het gemiddelde bruto uurloon een stuk hoger: 14,14 voor Techniek en 14,26 voor Natuur. Maar ook dan weerspiegelt de beloning van de bètatechnici niet de schaarsteverhoudingen zoals die naar voren komen uit de werkloosheidspercentages. Al met al moet geconcludeerd worden dat de schaarste aan bètatechnisch opgeleiden momenteel reeds relatief groot is. Bij de universitair opgeleide bètatechnici komt deze krapte echter onvoldoende tot uiting in de beloningsverhoudingen. De concurrentiepositie van het bètatechnisch onderwijs momenteel kan met name niet op tegen die van de (para)medische opleidingen in het hoger onderwijs. Gezien de sterke mate waarin zowel de beloning in de Gezondheidszorg als de instroom in de (para) medische opleidingen institutioneel wordt bepaald, is het op zijn zachtst gezegd twijfelachtig of de markt hier zijn werk doet. 54

55 Statistische bijlage Tabel 3.1 SB Werkloosheid van werkende vmbo-schoolverlaters naar opleidingsrichting in % Bron: ROA (SIS) Vmbo Techniek Vmbo Landbouw Vmbo Economie Vmbo Theoretische Leerweg Tabel 3.2 SB Werkloosheid van werkende mbo-schoolverlaters naar opleidingsrichting in % Bron: ROA (SIS) Mbo Techniek Mbo Zorg en Welzijn Mbo Landbouw Mbo Economie Tabel 3.3 SB Werkloosheid van werkende hbo-schoolverlaters naar opleidingsrichting in % Bron: ROA (SIS) Hbo Techniek Hbo Gezondheidszorg Hbo Landbouw Hbo Economie Hbo Gedrag en Maatschappij Hbo Taal en Cultuur Hbo Onderwijs Tabel 3.4 SB Werkloosheid van werkende wo-schoolverlaters naar opleidingsrichting in % Bron: ROA (SIS) Wo Techniek Wo Gezondheidszorg Wo Landbouw Wo Economie Wo Gedrag en Maatschappij Wo Taal en Cultuur Wo Recht en Openbare orde Wo Natuur

56 Tabel 3.5 SB Aansluiting hbo-opleiding en arbeidsmarkt in 2005 Bron: ROA (SIS) Intrede werkloosheid in maanden baan beneden eigen niveau in % baan buiten eigen richting in% Hbo Techniek 1, Hbo Gezondheidszorg 1, Hbo Landbouw 1, Hbo Economie 1, Hbo Gedrag en Maatschappij 1, Hbo Taal en Cultuur 2, Hbo Onderwijs 0,9 5 6 Tabel 3.6 SB Aansluiting wo-opleiding en arbeidsmarkt in 2005 Bron: ROA (SIS) Intrede werkloosheid in maanden baan beneden eigen niveau in % baan buiten eigen richting in% Wo Techniek 2, Wo Gezondheidszorg 1, Wo Landbouw 3, Wo Economie 1, Wo Gedrag en Maatschappij 2, Wo Taal en Cultuur 2, Wo Recht en Openbare orde 2, Wo Natuur 2, Tabel 3.7 SB Gemiddeld bruto uurloon van werkende vmbo-schoolverlaters naar opleidingssector in Bron: ROA (SIS) Vmbo Techniek 3,81 3,97 4,07 4,26 4,37 4,77 4,4 4,81 4,56 4,79 Vmbo Landbouw 3,63 3,88 3,66 3,88 3,72 4,2 4,53 4,1 4,45 4,32 Vmbo Economie 4,09 3,54 3,85 3,6 4,09 4,28 4,24 5,02 4,3 4,68 Vmbo Theoretische Leerweg 3,71 3,9 4 4,53 4,59 4,63 5,1 4,52 4,43 4,86 Tabel 3.8 SB Gemiddeld bruto uurloon van werkende mbo-schoolverlaters naar opleidingssector in Bron: ROA (SIS) Mbo Techniek 6,68 7,06 8,23 8,6 8,78 9,4 9,01 8,84 8,95 8,68 Mbo Zorg en Welzijn 5,86 6,58 7,28 7,75 8,1 9,3 9,3 10,02 10,07 8,8 Mbo Landbouw 5,9 6,21 6,71 7,08 6,91 7,69 7,4 8,11 8,11 7,5 Mbo Economie 5,86 6,06 6,83 7,03 7,27 7,92 7,71 7,9 7,68 7,71 8. Voor het hbo wordt voor de Intredewerkloosheid het jaar 2004 genomen, omdat 2005 niet beschikbaar was. 56

57 Tabel 3.9 SB Gemiddeld bruto uurloon van werkende hbo-schoolverlaters naar opleidingssector in Bron: ROA (SIS) Hbo Techniek 8,94 9,4 10,27 10,6 11,22 11,63 11,87 12,16 11,58 11,93 Hbo Gezondheidszorg 9,47 9,76 10,7 11,53 12,04 11,89 12,19 12,56 12,62 12,73 Hbo Landbouw 8,42 8,87 9,66 10,3 10,57 10,91 11,46 11,54 10,77 10,93 Hbo Economie 8,66 9,07 9,95 10,6 11,03 11,5 11,65 11,64 11,31 11,54 Hbo Gedrag en Maatschappij 8,52 9,17 9,88 10,56 11,02 11,14 11,47 11,76 11,34 11,33 Hbo Taal en Cultuur 8,08 8,34 10,56 10,13 10,94 10,49 11,6 10,56 11,24 10,80 Hbo Onderwijs 8,76 9,87 10,5 11,73 12,19 12,05 12,34 12,24 12,19 12,07 Tabel 3.10 SB Gemiddeld bruto uurloon van werkende wo-schoolverlaters naar opleidingssector in Bron: ROA (SIS) Wo Techniek 10,4 10,95 11,67 12,38 13,34 13,71 13,77 13,8 13,61 13,85 Wo Gezondheidszorg 10,26 10,6 13,17 13,31 14,53 14,5 15,44 15,71 15,66 16,15 Wo Landbouw 11,44 11,02 11,3 12,09 12,35 12,42 12,94 12,65 Wo Economie 10,46 11,17 12,44 12,71 13,83 13,96 14,82 14,99 14,65 15,40 Wo Gedrag en Maatschappij 12 11,84 13,42 13,31 13,8 14,06 14,46 14,19 Wo Taal en Cultuur 9,01 11,37 11,32 12,34 12,22 12,5 12,61 12,79 12,83 Wo Recht en Openbare orde 9,52 10,13 11,53 11,86 13,17 12,97 13,86 14,37 14,43 14,60 Wo Natuur 11,7 10,6 10,61 11,62 11,73 12,3 12,52 12,67 13,54 57

58 Tabel 3.11 SB Bruto uurloon van werkende wo-schoolverlaters Natuur en Techniek naar bedrijfssector Bron: ROA (SIS) Bruto uurloon in Gemiddeld wo-loon 14,39 Wo Natuur 13,54 Wo Techniek 13,85 Techniek Banken en verzekeringen 16,72 Transport en communicatie 16,24 Metaal en elektrotechniek 16,09 Chemie 15,55 Energie 15,40 Overheid en onderwijs* 14,57 Bouw 14,38 Handel en reparatie 13,97 Zakelijke dienstverlening 13,50 Niet-commeciële diensten 13,31 Overheid en onderwijs 12,96 Natuur Handel en reparatie 15,41 Overheid en onderwijs* 14,57 Chemie 14,52 Zakelijke dienstverlening 13,62 Niet-commeciële diensten 13,30 Overheid en onderwijs 12,73 * Exclusief promovendi 58

59 Tabel 3.12 SB Werkeloosheid en bruto uurloon van schoolverlaters in 2005 naar opleidingssector Bron: ROA (SIS) werkeloosheid in % Bruto uurloon in Vmbo Landbouw 9 4,32 Vmbo Economie 24 4,68 Vmbo Techniek 3 4,79 Vmbo Theoretische leerweg 12 4,86 Vmbo Zorg en Welzijn 44 5,06 Mbo Landbouw 8 7,5 Mbo Economie 11 7,71 Mbo Techniek 7 8,68 Mbo Zorg en Welzijn 6 8,8 Hbo Taal en cultuur 18 10,80 Hbo Landbouw 8 10,93 Hbo Gedrag en maatschappij 6 11,33 Hbo Economie 5 11,54 Hbo Techniek 3 11,93 Hbo Onderwijs 5 12,07 Hbo Gezondheidszorg 4 12,73 Wo Landbouw 7 12,65 Wo Taal en cultuur 8 12,83 Bruto uurloon gecorrigeerd vooor promovendi-effect in Wo Natuur 5 13,54 14,26 Wo Techniek 2 13,85 14,14 Wo Gedrag en Maatschappij 6 14,19 Wo Recht en Openbare orde 4 14,60 Wo Economie 3 15,40 Wo Gezondheidszorg 2 16,15 59

60 4 Prognoses arbeidsmarkt voor bètatechnici tot 2010 Het is beter om bij de studiekeuze in het voortgezet onderwijs met name te kijken naar de verwachte arbeidsmarktsituatie voor het moment dat men voor het eerst op zoek gaat naar werk. Uit arbeidsmarktprognoses blijkt dat het arbeidsmarktperspectief voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt met een bètatechnische opleidingsachtergrond de komende jaren zonder meer rooskleurig is. Werkgevers die op zoek zijn naar bètatechnici zullen daarentegen geconfronteerd worden met grote knelpunten in hun personeelsvoorziening. De goede arbeidsmarktperspectieven voor de afgestudeerden van bètatechnische opleidingen zijn het gevolg van twee factoren: een hoge vervangingsvraag en een geringe arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters. Daarbij dient opgemerkt te worden dat bij het bepalen van de vervangingsvraag al rekening is gehouden met een toenemende arbeidsparticipatie van oudere arbeidskrachten, omdat mensen later met pensioen gaan. 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk geven we een overzicht van de verwachte ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt voor bètatechnisch opgeleiden voor de periode De prognoses hebben betrekking op 39 opleidingstypen op vier verschillende niveaus: - universitaire opleidingen (wo Techniek en wo Natuur); - hbo; - mbo; - vmbo. Deze arbeidsmarktprognoses zijn opgesteld door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) in het kader van het Project Onderwijs Arbeidsmarkt. 9 De prognoses geven een beeld van de arbeidsmarktperspectieven van de verschillende opleidingen. En in hoeverre werkgevers voor bepaalde opleidingen met knelpunten in hun personeelsvoorziening worden geconfronteerd. Deze prognoses zijn gebaseerd op de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling (de uitbreidingsvraag ), vervangingsvraag en arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters. De prognoses worden aangevuld met twee indicatoren die een indruk geven van de risico s die mensen met een bepaalde opleidingsachtergrond op de arbeidsmarkt lopen. Daarbij gaat het om de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid en de flexibiliteit die iemand met een bepaalde opleidingsachtergrond op de arbeidsmarkt heeft. Deze centrale begrippen worden in de bijlage van dit hoofdstuk toegelicht. Het hoofdstuk is als volgt opgebouwd: - Eerst schetsen we een globaal beeld van de arbeidsmarktperspectieven van de verschillende opleidingssectoren en de toekomstige knelpunten in de personeelsvoorziening, met in aansluiting daarop een focus op de bètatechnische opleidingen. Daarbij geven we eerst een overzicht van de toekomstige ontwikkelingen op de 9. Zie ROA, De Arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2005, ROA-R-2005/9, Maastricht,

61 arbeidsmarkt voor de verschillende bètatechnische opleidingen. - Daarna wordt ingegaan op de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid van de mensen met een bepaalde opleidingsachtergrond en hun uitwijkmogelijkheden naar verschillende soorten functies. 4.2 Arbeidsmarktperspectieven en verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening De verwachte perspectieven voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt met een bepaalde opleidingsachtergrond kunnen worden uitgedrukt door middel van de Indicator Toekomstig Arbeidsmarktperspectief (ITA). Deze indicator geeft voor een bepaald opleidingstype de verhouding weer tussen het arbeidsaanbod en de daar tegenoverstaande arbeidsvraag op de middellange termijn. Als de vraag voor een bepaald opleidingstype het aanbod overtreft, is de ITA kleiner dan 1 en wordt het arbeidsmarktperspectief van schoolverlaters als goed tot zeer goed getypeerd. 10 Schoolverlaters met een dergelijke opleidingsachtergrond vinden naar verwachting op de middellange termijn relatief gemakkelijk een bij hun opleiding aansluitende baan. Is de ITA groter dan 1, dan ondervinden schoolverlaters naar verwachting meer moeite bij het vinden van een bij hun opleiding aansluitende baan. Schoolverlaters met een opleiding waarvoor de perspectieven minder goed zijn, moeten vaker een baan beneden hun niveau, of een functie in een andere richting accepteren, tegen minder goede arbeidsvoorwaarden of zijn langer werkloos voordat ze een baan vinden. Biedt een opleidingstype op de middellange termijn een goed of zeer goed arbeidsmarktperspectief, dan worden de werkgevers op dit arbeidsmarktsegment doorgaans geconfronteerd met knelpunten in de personeelsvoorziening. Tabel 4.1 geeft voor de verschillende opleidingssectoren een overzicht van de verwachte arbeidsmarktperspectieven voor schoolverlaters en de verwachte knelpunten in de personeelsvoorziening in Hieruit komt een aantal opmerkelijke conclusies naar voren: - Techniek blijkt overal goede arbeidsmarktperspectieven te hebben, dit in tegenstelling tot veel andere opleidingen. - De arbeidsmarktperspectieven voor de Theoretische Leerweg en het vmbo Techniek zijn opmerkelijk genoeg gunstig. Dit zijn immers opleidingen die onder het startkwalificatieniveau van de arbeidsmarkt liggen. Schoolverlaters van deze opleidingen kunnen de komende jaren weliswaar gemakkelijk werk krijgen, maar moeten zich op den duur toch opscholen om zich op de arbeidsmarkt te kunnen handhaven. - Ook de arbeidsmarktperspectieven voor mbo Techniek zijn gunstig. Dit is vooral het gevolg van de geringe arbeidsmarktinstroom van jongeren in deze opleidingen. Voor deze opleidingssector is er meestal ook geen sprake van een hoge uitbreidingsvraag, maar wel een omvangrijke vervangingsvraag. Ook voor mbo ers in de sector Onderwijs en sociaal-cultureel zijn de arbeidsmarktperspectieven goed. - Voor hbo Techniek zijn de arbeidsmarktperspectieven in het algemeen redelijk, maar vallen vooral de matige perspectieven voor hbo informatica op. Voor de paramedisch opgeleiden zijn de perspectieven beter. - Op universitair niveau zijn de arbeidsmarktperspectieven voor bètatechnici over het algemeen goed. Dit geldt overigens ook voor de medisch opgeleiden. 10. In de bijlage wordt de ITA en de typering van de arbeidsmarktperspectieven nader toegelicht 61

62 Opleiding Tabel 4.1 Indicator toekomstige arbeidsmarktperspectieven (ITA) en typering arbeidsmarktperspectieven en toekomstige knelpunten in de personeelsvoorziening naar opleiding in 2010 Bron: ROA (SIS) ITA Typering Arbeidsmarktperspectieven Typering Knelpunten personeels-voorziening Basisonderwijs 1,03 redelijk enige Vmbo Theoretische Leerweg 0,95 goed groot Landbouw 1,12 matig vrijwel geen Techniek 0,96 goed groot Economie 1,17 slecht vrijwel geen Zorg en Welzijn 1,04 redelijk enige Havo/Vwo 1,02 redelijk enige Mbo Landbouw 1,01 redelijk enige Techniek 0,98 goed groot Dienstverlening en Welzijn 1,15 matig vrijwel geen Gezondheidszorg 1,04 redelijk enige Economie 1,03 redelijk enige Onderwijs en sociaal-cultureel 1,00 goed groot Hbo Landbouw 1,21 slecht geen Techniek 1,02 redelijk enige Paramedisch 0,98 goed groot Economie 1,12 matig vrijwel geen Wo Letteren en sociaal-cultureel 1,01 redelijk enige Landbouw 1,21 matig geen Bètatechniek 0,99 goed groot Medisch 0,94 goed groot Economie 1,07 matig vrijwel geen Al met al is het opmerkelijk dat vooral binnen de technische richtingen op alle opleidingsniveaus goede perspectieven worden verwacht, terwijl de niet-technische opleidingen (met uitzondering van de hogere (para)medische opleidingen en de mbo-opleidingen in de sector Onderwijs en sociaal-cultureel), beduidend minder florissante perspectieven verschaffen. 11 De keerzijde van deze goede perspectieven voor bètatechnisch opgeleiden is echter dat werkgevers op dit segment van de arbeidsmarkt in 2010 met grote knelpunten in hun personeelsvoorziening worden geconfronteerd. 11. Zie voor een meer uitvoerige beschrijving De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R-2005/9, Maastricht,

63 4.3 Prognoses arbeidsmarktperspectieven bètatechnici In deze paragraaf zal een overzicht worden gegeven van de arbeidsmarktperspectieven van de 39 verschillende bètatechnische opleidingstypen, zoals die in de ROA-prognoses worden onderscheiden. De opleidingen zijn daarbij ingedeeld naar opleidingsniveau: - 8 opleidingen op vmbo-niveau; - 6 opleidingen op mbo-niveau; - 8 opleidingen op hbo-niveau; - 7 opleidingen op universitair niveau. Figuur 4.1 geeft een overzicht van de arbeidsmarktperspectieven van deze bètatechnische opleidingen. In aanvulling hierop worden in Box 4.1 de arbeidsmarktverwachtingen voor de docenten bètatechniek gepresenteerd. Op vmbo-niveau zijn de arbeidsmarktperspectieven voor 2010 het meest rooskleurig voor de schoolverlaters met een metaal-diploma. Ook voor elektrotechniek en grafische techniek zijn de arbeidsmarktperspectieven goed. Daarentegen zijn de perspectieven voor de schoolverlaters van transport en logistiek matig. Zoals we al aangaven, betekent het goede arbeidsmarktperspectief voor de vmbo-opleidingen metaal, elektrotechniek en grafische techniek dat de schoolverlaters van deze opleidingen de komende jaren gemakkelijk werk kunnen vinden. Maar om zich op de langere termijn op de arbeidsmarkt te handhaven, moeten zij zich op den duur toch opscholen tot mbo-niveau. Op mbo-niveau bieden 11 van de 16 onderscheiden opleidingstypen goede arbeidsmarktperspectieven. De schoolverlaters van mbo laboratorium, werktuigbouwkunde en mechanische techniek en fijnmechanische techniek staan er het beste voor. De keerzijde hiervan is dat werkgevers die mensen met deze opleidingen willen aantrekken met grote knelpunten in hun personeelsvoorziening worden geconfronteerd. Vier bètatechnische mbo-opleidingen hebben matige arbeidsmarktperspectieven: vervoer, installatietechniek, operationele techniek en grafische techniek. Iemand met deze opleidingsachtergrond kan misschien wel profiteren van een tekortschietend aanbod van mensen met een enigszins verwante opleidingsachtergrond. Wanneer werkgevers, vanwege het tekortschietende aanbod, er niet in slagen iemand aan te trekken met een bepaalde opleiding, dan gaan zij immers vaak op zoek naar mensen met een enigszins verwante opleidingsachtergrond. Op hbo-niveau hebben vervoer en logistiek de beste arbeidsmarktperspectieven van alle bètatechnische hboopleidingen. Ook laboratorium, civiele techniek en chemische technologie bieden een goed arbeidsmarktperspectief. Werkgevers die proberen mensen met deze opleidingsachtergronden aan te trekken ondervinden hierbij waarschijnlijk veel problemen. De opleidingen informatica en werktuigbouwkunde bieden slechts matige arbeidsmarktperspectieven. Van de bètatechnische opleidingen op wo-niveau biedt bouwkunde de beste arbeidsmarktperspectieven. Ook voor de afgestudeerden van civiele techniek, elektrotechniek en werktuigbouwkunde zijn de perspectieven goed. Werkgevers worden op deze segmenten van de arbeidsmarkt met grote knelpunten in de personeelsvoorziening geconfronteerd. Daarentegen biedt Landbouw en milieukunde een slecht arbeidsmarktperspectief. 63

64 Figuur 4.1 Indicator toekomstige arbeidsmarktperspectieven (ITA) naar opleidingstype arbeidsmarktperspectieven voorde verschillende bètatechnische opleidingen in 2010 Bron: ROA (SIS) Vmbo bouw 0,85 1,0 1,05 1,15 1,3 Vmbo installatietechniek Vmbo metaal Vmbo voertuigentechniek Vmbo elektrotechniek Vmbo grafische techniek Vmbo transport en logistiek zeer goed goed redelijk matig slecht Mbo laboratorium Mbo bouw Mbo grond-, weg- en waterbouw Mbo installatietechniek Mbo werktuigbouw en mechanische techniek Mbo fijnmechanische techniek Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers Mbo vliegtuigtechniek Mbo operationele techniek Mbo elektrotechniek Mbo grafische techniek Mbo procestechniek Mbo brood en banket Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking Mbo vervoer Hbo laboratorium Hbo bouwkunde Hbo civiele techniek Hbo werktuigbouwkunde Hbo elektrotechniek Hbo informatica Hbo chemische technologie Hbo vervoer en logistiek Wo Landbouw en milieukunde Wo wiskunde en natuurwetenschappen Wo bouwkunde Wo civiele techniek Wo werktuigbouwkunde Wo elektrotechniek Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 0,85 1,0 1,05 1,15 1,3 zeer goed goed redelijk matig slecht 64

65 Vraag- en aanbodontwikkelingen Welke factoren hebben invloed op de toekomstige arbeidsmarktperspectieven en knelpunten in de personeelsvoorziening voor de verschillende bètatechnische opleidingen? Om die vraag te beantwoorden gaan we nu in op de onderliggende vraag- en aanbodontwikkelingen in de jaren Bij de ontwikkelingen aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt maken we een onderscheid tussen de uitbreidingsvraag en de vervangingsvraag. - De uitbreidingsvraag heeft betrekking op de ontwikkeling van de werkgelegenheid voor een bepaald opleidingstype. - De vervangingsvraag is de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat er arbeidsplaatsen vrijkomen (bijvoorbeeld door pensioen, arbeidsongeschiktheid en dergelijke). 12 Tabel 4.2 geeft een overzicht van de verwachte uitbreidingsvraag voor de verschillende bètatechnische opleidingen in de periode Deze prognoses zijn gebaseerd op de werkgelegenheidsprognoses van het Centraal Planbureau voor de korte en de lange termijn 13. In het algemeen is de verwachte uitbreidingsvraag voor technische opleidingen in deze periode laag (2%) in vergelijking met de gemiddelde groei van de totale werkgelegenheid (5%). De tabel illustreert de voortschrijdende upgrading van de vraag naar bètatechnisch opgeleiden. Daarbij is er overigens alleen op vmbo-niveau over bijna de gehele linie sprake van een krimpende werkgelegenheid. Op de andere opleidingsniveaus loopt de werkgelegenheidsontwikkeling voor de verschillende opleidingen vaak sterk uiteen. Elektrotechniek blijkt het qua werkgelegenheidsontwikkeling op vrijwel alle niveaus slecht te doen. Zowel op vmbo-, mbo- als wo-niveau zal de werkgelegenheid voor deze opleidingen krimpen. Alleen op hbo-niveau wordt er nog een kleine groei van de werkgelegenheid verwacht. Daarentegen is er op mbo-niveau en hoger een hoge uitbreidingsvraag voor de bouw(kunde)-opleidingen. Maar liefst tweederde van de gehele werkgelegenheidsgroei voor mbo technici komt op het conto van mbo bouw. Ook is er een hoge uitbreidingsvraag voor de opleidingen mbo grafische techniek en operationele techniek. Op hbo-niveau wordt voor informatica de grootste uitbreidingsvraag verwacht, op enige afstand gevolgd door bouwkunde. Daarentegen wordt voor werktuigbouwkunde een werkgelegenheidskrimp verwacht. Bij de universitair opgeleide bètatechnici is de uitbreidingsvraag het hoogst voor bouwkunde, waarvoor een werkgelegenheidsgroei van maar liefst 26% wordt verwacht. Ook is er een erg hoge uitbreidingsvraag voor civiele techniek. Een lichte werkgelegenheidskrimp wordt verwacht voor de opleidingstypen wiskunde en natuurwetenschappen, werktuigbouwkunde en elektrotechniek. Ook steekt de stagnerende werkgelegenheidsgroei voor wo informatica en bestuurlijke informatiekunde schril af bij de hoge uitbreidingsvraag voor hbo informatica. Dit kan erop wijzen dat de ontwikkelingen in de informatietechnologie de komende jaren meer specifieke en toegepaste vaardigheden vereisen en minder generieke academische vaardigheden In de bijlage worden de uitbreidingsvraag en vervangingsvraag nader toegelicht. 13. Voor de jaren 2005 en 2006 is gebruik gemaakt van de prognoses uit het Centraal Economisch Plan 2005; voor de jaren is gebruik gemaakt van de prognoses van het CPB-middenscenario Transatlantic Market dat momenteel het meest realistisch wordt geacht. Een meer uitvoerige beschrijving is te vinden in ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R-2005/9, Maastricht, In De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010 wordt hier nader op ingegaan. 65

66 Tabel 4. 2 Verwachte uitbreidingsvraag/vervangingsvraag voor de bètatechnische opleidingstypen in de periode Bron: ROA (SIS) Uitbreidingsvraag Vervangingsvraag Type Aantal % Typering Aantal % Typering Vmbo Bouw 0 0 laag hoog Installatietechniek 0 0 laag hoog Metaal laag erg hoog Voertuigentechniek laag erg hoog Elektrotechniek erg laag hoog Grafische techniek erg laag erg hoog Transport en logistiek erg laag gemiddeld Techniek overig gemiddeld laag Totaal Vmbo Techniek laag hoog Totaal Vmbo gemiddeld gemiddeld Mbo Laboratorium gemiddeld hoog Bouw hoog gemiddeld Grond-, weg- en waterbouw gemiddeld gemiddeld Installatietechniek gemiddeld gemiddeld Werktuigbouw en mechanische techniek erg laag hoog Fijnmechanische techniek gemiddeld hoog Motorvoertuigentechniek en tweewielers gemiddeld hoog Vliegtuigtechniek erg laag erg hoog Operationele techniek gemiddeld hoog Elektrotechniek erg laag gemiddeld Grafische techniek hoog laag Procestechniek gemiddeld hoog Brood en banket gemiddeld gemiddeld Levensmiddelentechniek/vleesverwerking 0 0 laag hoog Vervoer laag gemiddeld Techniek overig laag laag Totaal Mbo Techniek gemiddeld gemiddeld Totaal Mbo gemiddeld gemiddeld Hbo Laboratorium laag gemiddeld Bouwkunde hoog laag Civiele techniek gemiddeld hoog Werktuigbouwkunde erg laag gemiddeld Elektrotechniek laag gemiddeld Informatica erg hoog erg laag Chemische technologie gemiddeld gemiddeld Vervoer en logistiek gemiddeld erg hoog Totaal Hbo Techniek gemiddeld gemiddeld Totaal Hbo hoog gemiddeld Wo Wo Landbouw en milieukunde gemiddeld gemiddeld Wo wiskunde en natuur laag gemiddeld Wo bouwkunde erg hoog hoog Wo civiele techniek erg hoog hoog Wo werktuigbouwkunde laag hoog Wo elektrotechniek laag hoog Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 0 0 laag erg laag Totaal Wo bètatechniek gemiddeld gemiddeld Totaal Wo gemiddeld gemiddeld Totaal bètatechniek gemiddeld gemiddeld Totaal gemiddeld gemiddeld 66

67 De baanopeningen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt worden in de praktijk overigens veel meer bepaald door de vervangingsvraag dan door de uitbreidingsvraag. Tegenover een uitbreidingsvraag voor de bètatechnische opleidingen van , staat in de jaren een vervangingsvraag van maar liefst arbeidsplaatsen. Hierbij gaat het bovendien alleen om de netto vervangingsvraag. De mobiliteit van werkenden tussen bedrijven blijft daarbij buiten beschouwing. Voor bedrijven waar veel werkenden opstappen naar andere bedrijven zal de vervangingsbehoefte derhalve nog groter zijn. Het aantal arbeidsplaatsen dat jaarlijks vrijkomt vanwege de vervangingsvraag is overigens vrijwel altijd hoger dan de uitbreidingsvraag. Vanwege de vergrijzing van de beroepsbevolking valt de vervangingsvraag de komende jaren nog veel hoger uit, ook al wordt er rekening gehouden met een sterke toename van de arbeidsparticipatie van oudere arbeidskrachten. Tabel 4.2 geeft ook een overzicht van de verwachte vervangingsvraag voor de verschillende bètatechnische opleidingen. In het algemeen ligt de vervangingsvraag voor technische beroepen (19%) duidelijk hoger dan de gemiddelde totale vervangingsvraag (15%). Op vmbo-niveau is er een erg grote vervangingsvraag voor de opleidingstypen voertuigentechniek, grafische techniek en metaal. Gemeten naar het aantal werkenden is de vervangingsvraag overigens verreweg het grootst voor de opleidingen bouw en metaal. Een van de belangrijkste oorzaken van deze hoge vervangingsvraag is dat veel werkenden met deze opleidingsachtergrond later in hun loopbaan een diploma op mbo-niveau verwerven. Op mbo-niveau moeten in vijf jaar tijd maar liefst bijna bètatechnisch opgeleiden worden vervangen. Hier speelt de vergrijzing een belangrijke rol. Voor de relatief kleine opleiding vliegtuigtechniek is de vervangingsbehoefte het grootst. Gemeten naar het aantal werkenden is de vervangingsvraag het grootst bij de opleidingstypen werktuigbouw en mechanische techniek en elektrotechniek. Daarentegen wordt er een lage vervangingsvraag verwacht voor mbo grafische techniek. Op hbo-niveau is de vervangingsvraag voor vervoer en logistiek erg hoog. Ook voor civiele techniek is de vervangingsbehoefte de komende jaren hoog. Voor informatica wordt er echter slechts een erg lage vervangingsvraag verwacht. In totaal moeten tot 2010 op hbo-niveau bètatechnisch opgeleiden worden vervangen. Op wo-niveau is er een hoge vervangingsvraag bij bouwkunde, elektrotechniek, civiele techniek en werktuigbouwkunde. Daarentegen is de vervangingsbehoefte bij informatica en bestuurlijke informatiekunde, vanwege het geringe aantal ouderen met deze opleidingsachtergrond, erg laag. In totaal moeten in de periode universitair opgeleide bètatechnici worden vervangen. Ontwikkeling arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters Niet alleen de ontwikkelingen in de uitbreidingsvraag en vervangingsvraag bepalen de arbeidsmarktperspectieven van een opleiding, dat gebeurt ook door de ontwikkeling van de arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters. Tabel 4.3 geeft een overzicht van deze arbeidsmarktinstroom voor de verschillende bètatechnische opleidingen. In het algemeen is de arbeidsmarktinstroom van 16% voor de technische opleidingen duidelijk lager dan de totale gemiddelde arbeidsmarktinstroom van 19%. In totaal komen in de periode naar verwachting schoolverlaters met een bètatechnische opleidingsachtergrond op de arbeidsmarkt. Meer dan de helft daarvan heeft een opleiding op mbo-niveau: Op vmbo-niveau is er een hoge arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters met het opleidingstype voertuigentechniek. Daarentegen is er een lage arbeidsmarktinstroom bij metaal en elektrotechniek. Op mbo-niveau is er een hoge arbeidsmarktinstroom bij de opleidingstypen operationele techniek, vervoer, installatietechniek en procestechniek, terwijl er vanwege de dalende keuze van jongeren voor deze opleidingstypen 67

68 een lage instroom wordt verwacht voor elektrotechniek, werktuigbouwkunde en mechanische techniek en fijnmechanische techniek. De lage arbeidsmarktinstroom voor vmbo en mbo elektrotechniek weerspiegelt de werkgelegenheidskrimp voor mensen met deze opleidingsachtergrond. Kennelijk laten jongeren zich bij hun studiekeuze meer leiden door de werkgelegenheidsontwikkeling dan door de arbeidsmarktperspectieven. De lage arbeidsmarktinstroom verklaart ook dat de arbeidsmarktperspectieven voor deze opleidingen, ondanks de verwachte werkgelegenheidskrimp, toch goed zijn. Op hbo-niveau wordt er alleen voor informatica een hoge arbeidsmarktinstroom verwacht, terwijl vervoer en logistiek slechts een lage instroom op de arbeidsmarkt zal hebben. Op wo-niveau wordt er voor de opleidingstypen landbouw en milieukunde en bouwkunde een hoge arbeidsmarktinstroom verwacht, terwijl bij informatica en bestuurlijke informatiekunde en elektrotechniek de instroom van afgestudeerden op de arbeidsmarkt laag zal zijn. 68

69 Tabel 4.3 Verwachte instroom van schoolverlaters van de bètatechnische opleidingen in de periode Bron: ROA (SIS) Type Aantal % Typering Vmbo Techniek Vmbo bouw gemiddeld Vmbo installatietechniek gemiddeld Vmbo metaal laag Vmbo voertuigentechniek hoog Vmbo elektrotechniek laag Vmbo grafische techniek gemiddeld Vmbo transport en logistiek gemiddeld Vmbo techniek overig erg laag Totaal Vmbo Techniek laag Totaal Vmbo gemiddeld Mbo Techniek Mbo laboratorium gemiddeld Mbo bouw gemiddeld Mbo grond-, weg- en waterbouw gemiddeld Mbo installatietechniek hoog Mbo werktuigbouw en mechanische techniek laag Mbo fijnmechanische techniek laag Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers gemiddeld Mbo vliegtuigtechniek gemiddeld Mbo operationele techniek erg hoog Mbo elektrotechniek laag Mbo grafische techniek gemiddeld Mbo procestechniek hoog Mbo brood en banket gemiddeld Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking gemiddeld Mbo vervoer hoog Mbo techniek overig erg laag Totaal Mbo Techniek gemiddeld Totaal Mbo gemiddeld Hbo Techniek Hbo laboratorium gemiddeld Hbo bouwkunde gemiddeld Hbo civiele techniek gemiddeld Hbo werktuigbouwkunde gemiddeld Hbo elektrotechniek laag Hbo informatica hoog Hbo chemische technologie erg laag Hbo vervoer en logistiek erg laag Totaal Hbo Techniek gemiddeld Totaal Hbo gemiddeld Wo bètatechniek Wo Landbouw en milieukunde hoog Wo wiskunde en natuur laag Wo bouwkunde hoog Wo civiele Techniek gemiddeld Wo werktuigbouwkunde gemiddeld Wo elektrotechniek laag Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde laag Totaal Wo bètatechniek gemiddeld Totaal Wo gemiddeld Totaal bètatechniek gemiddeld Totaal gemiddeld 69

70 Box 4.1 De arbeidsmarktverwachtingen voor docenten bètatechniek Op de arbeidsmarkt voor bètatechnici neemt het onderwijs een aparte plaats in. Op een krappe arbeidsmarkt ondervindt het onderwijs vaak grote problemen om in hun personeelsbehoefte te voorzien. Niet alleen omdat de onderwijssector qua beloning geen onderscheid maakt tussen de docenten in verschillende vakgebieden, maar ook omdat het onderwijs specifieke bevoegdheidseisen stelt. In deze Box geven we een beeld van de arbeidsmarktperspectieven van de afgestudeerden van de hbo lerarenopleidingen Natuur en Techniek en voor de beroepsgroep docenten Landbouw en Techniek (1e graads). Tabel 4.4 Arbeidsmarktverwachtingen voor hbo lerarenopleidingen Natuur en Techniek Bron: ROA (SIS) Arbeidsmarktprognoses Verwachte uitbreidingsvraag % Verwachte vervangingsvraag % Verwachte instroom van schoolverlaters % Toekomstige Arbeidsmarktperspectieven Knelpunten in de personeelsvoorziening Goed Groot Tabel 4 geeft een overzicht van de verwachte vraag- en aanbodontwikkelingen. Hieruit blijkt duidelijk dat de instroom van schoolverlaters bij lange na niet toereikend is om in de enorme vervangingsvraag te voorzien. De afgestudeerden van deze opleidingen hebben daardoor goede arbeidsmarktperspectieven, maar de onderwijsinstellingen zullen geconfronteerd worden met grote problemen in hun personeelsvoorziening. Tabel 4.5 Arbeidsmarktverwachtingen voor docenten landbouw en techniek (1e graads) Bron: ROA (SIS) Arbeidsmarktprognoses Verwachte uitbreidingsvraag % Verwachte vervangingsvraag % Knelpunten in de personeelsvoorziening Groot Op universitair niveau zijn er erg weinig mensen die een lerarenopleiding volgen. Het is niet mogelijk om hiervoor specifieke arbeidsmarktprognoses op te stellen. Wel is het mogelijk de arbeidsmarkt voor 1e graads docenten vanuit het perspectief van de beroepsgroep docenten landbouw en techniek te belichten. Tabel 5 laat zien dat de vervangingsvraag naar docenten landbouw en techniek de komende jaren op een zeer hoog niveau ligt. Omdat in de praktijk in een beroepsgroep mensen met uiteenlopende opleidingsachtergronden worden aangenomen, is het niet mogelijk aan te geven welke arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs hier tegenover staat. Desalniettemin kan overduidelijk worden vastgesteld dat de knelpunten in de personeels voorziening ook op het 1e graad niveau in de nabije toekomst erg groot zullen zijn. Personeelstekorten in het technisch onderwijs en voor de bètavakken in het voortgezet onderwijs kunnen vanzelfsprekend ook een belangrijke hinderpaal vormen voor het in voldoende mate opleiden van nieuw bètatechnisch talent. Dit kan zeer ernstige gevolgen hebben voor het toekomstige aanbod van bètatechnici. 70

71 4.4 Conjunctuurgevoeligheid en uitwijkmogelijkheden voor bètatechnici In de vorige paragraaf werd een overzicht gegeven van de verwachte arbeidsmarktperspectieven voor de verschillende bètatechnische opleidingen. Voor studiekiezers is dit een goede indicatie voor hun perspectieven op de arbeidsmarkt als ze 4 of 5 jaar later op de arbeidsmarkt instromen. Op de langere termijn wordt hun arbeidsmarktpositie echter ook beïnvloed door: - de mate waarin de werkgelegenheid van de afgestudeerden van een bepaalde opleiding onderhevig is aan conjuncturele fluctuaties; - de mate waarin men later in de loopbaan als dat nodig is kan uitwijken naar verschillende beroepen. Ook deze twee indicatoren worden in de bijlage behandeld. Figuur 4.2 geeft een overzicht van de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid voor de verschillende bètatechnische opleidingen. 15 Voor de meeste bètatechnische opleidingen is de gevoeligheid van de werkgelegenheid hoog, bij veel hogere opleidingstypen zelfs erg hoog. Op vmbo- en mbo-niveau zijn de bouwopleidingen het meest conjunctuurgevoelig. Daarentegen is de werkgelegenheid voor werkenden met een opleiding transport en logistiek of grafische Techniek weinig conjunctuurgevoelig. Op mbo-niveau is de conjunctuurgevoeligheid laag bij de opleidingen laboratorium en brood en banket. Op hbo- en wo-niveau is de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid bij bijna alle opleidingstypen hoog tot erg hoog, met uitzondering van hbo laboratorium en wo wiskunde en natuurwetenschappen. Bij de laatste opleidingen is de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid minder hoog, omdat veel mensen met deze opleidingsachtergrond werkzaam zijn in sectoren met een lage conjunctuurgevoeligheid (respectievelijk de Gezondheidszorg en Onderwijs). Ook meer in het algemeen zijn vooral de opleidingen die gericht zijn op de zorgsector en het onderwijs het minst conjunctuurgevoelig. Wanneer de werkgelegenheid van werkenden met een bepaalde opleidingsachtergrond erg conjunctuurgevoelig is, is het belangrijk dat men op de arbeidsmarkt veel kanten uit kan. We spreken in dit verband van de uitwijkmogelijkheden op de arbeidsmarkt. 16 Figuur 4.3 geeft een overzicht van deze uitwijkmogelijkheden voor de verschillende bètatechnische opleidingstypen naar verschillende beroepsgroepen. Uit de figuur blijkt dat de uitwijkmogelijkheden van de verschillende opleidingen sterk uiteenlopen. Overigens lopen ook bij de nietbètatechnische opleidingen de uitwijkmogelijkheden naar verschillende beroepen sterk uiteen. 15. Zie ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R-2005/9, Maastricht Zie ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R-2005/9, Maastricht

72 Figuur 4.2 Conjunctuurgevoeligheid van de bètatechnische opleidingstypen Bron: ROA (SIS) Vmbo bouw 0,68 0,87 1,10 1,33 1,6 Vmbo installatietechniek Vmbo metaal Vmbo voertuigentechniek Vmbo elektrotechniek Vmbo grafische techniek Vmbo transport en logistiek erg laag laag gemiddeld hoog erg hoog Mbo laboratorium Mbo bouw Mbo grond-, weg- en waterbouw Mbo installatietechniek Mbo werktuigbouw en mechanische techniek Mbo fijnmechanische techniek Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers Mbo vliegtuigtechniek Mbo operationele techniek Mbo elektrotechniek Mbo grafische techniek Mbo procestechniek Mbo brood en banket Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking Mbo vervoer Hbo laboratorium Hbo bouwkunde Hbo civiele techniek Hbo werktuigbouwkunde Hbo elektrotechniek Hbo informatica Hbo chemische technologie Hbo vervoer en logistiek Wo Landbouw en milieukunde Wo wiskunde en natuurwetenschappen Wo bouwkunde Wo civiele techniek Wo werktuigbouwkunde Wo elektrotechniek Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 0,68 0,87 1,10 1,33 1,6 erg laag laag gemiddeld hoog erg hoog 72

73 Figuur 4.3 Uitwijkmogelijkheden van de bètatechnische opleidingstypen Bron: ROA (SIS) 3,12 6,3 12,6 19,63 Vmbo bouw Vmbo installatietechniek Vmbo metaal Vmbo voertuigentechniek Vmbo elektrotechniek Vmbo grafische techniek Vmbo transport en logistiek erg hoog hoog gemiddeld laag erg laag Mbo laboratorium Mbo bouw Mbo grond-, weg- en waterbouw Mbo installatietechniek Mbo werktuigbouw en mechanische techniek Mbo fijnmechanische techniek Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers Mbo vliegtuigtechniek Mbo operationele techniek Mbo elektrotechniek Mbo grafische techniek Mbo procestechniek Mbo brood en banket Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking Mbo vervoer Hbo laboratorium Hbo bouwkunde Hbo civiele techniek Hbo werktuigbouwkunde Hbo elektrotechniek Hbo informatica Hbo chemische technologie Hbo vervoer en logistiek Wo landbouw en milieukunde Wo wiskunde en natuurwetenschappen Wo bouwkunde Wo civiele techniek Wo werktuigbouwkunde Wo elektrotechniek Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 3,12 6,3 12,6 19,63 erg laag laag gemiddeld hoog erg hoog 73

74 Op elk opleidingsniveau zijn er bètatechnische opleidingen waarvoor de uitwijkmogelijkheden (erg) hoog zijn en opleidingen waarvoor de uitwijkmogelijkheden (erg) laag zijn. De uitwijkmogelijkheden zijn het grootst bij de opleidingen mbo fijnmechanische techniek, hbo chemische technologie, wo landbouw en milieukunde en wo wiskunde en natuurwetenschappen. Bij de drie laatstgenoemde opleidingen verminderen de vele uitwijkmogelijkheden het risico van de conjunctuurgevoelige werkgelegenheid. Daarentegen zijn de uitwijkmogelijkheden erg laag voor de opleidingen hbo informatica en wo bouwkunde. Uit figuur 4.2 bleek al dat de conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid voor deze opleidingen hoog is. De afgestudeerden van deze opleidingen hebben hierdoor een vrij kwetsbare arbeidsmarktpositie, zoals is te zien in tabel 4.6. Tabel 4.6 Combinatie van conjunctuurgevoeligheid en uitwijkmogelijkheden van de bètatechnische opleidingstypen Bron: ROA (SIS) Risico m.b.t. conjuctuurgevoeligheid Risico m.b.t. uitwijkmogelijkheid Vmbo Bouw - - Installatietechniek - - Metaal 0 0 Voertuigentechniek 0 0 Elektrotechniek - + Grafische techniek + 0 Transport en logistiek + - Mbo Laboratorium + 0 Bouw -- - Grond-, weg- en waterbouw - 0 Installatietechniek -- - Werktuigbouw en mechanische techniek - 0 Fijnmechanische techniek 0 ++ Motorvoertuigentechniek en tweewielers 0 - Vliegtuigtechniek - - Operationele techniek - 0 Elektrotechniek - 0 Grafische techniek 0 0 Procestechniek 0 - Brood en banket + 0 Levensmiddelentechniek/vleesverwerking 0 0 Vervoer 0 0 Hbo Laboratorium 0 0 Bouwkunde -- - Civiele techniek -- 0 Werktuigbouwkunde -- 0 Elektrotechniek - + Informatica Chemische technologie - + Vervoer en logistiek - 0 Wo Landbouw en milieukunde - ++ Wiskunde en natuurwetenschappen 0 + Bouwkunde - -- Civiele techniek - 0 Werktuigbouwkunde - + Elektrotechniek -- 0 Informatica en bestuurlijke informatiekunde = zeer groot risico / - = groot risico / 0 = gemiddeld / + = klein risico / ++ = zeer klein risico 74

75 4.5 Conclusies Het arbeidsmarktperspectief voor starters met een bètatechnische opleidingsachtergrond is de komende jaren rooskleurig. Dit betekent dat werkgevers die de komende jaren personeel op deze segmenten van de arbeidsmarkt willen aantrekken, geconfronteerd worden met grote knelpunten in de personeelsvoorziening. De goede arbeidsmarktperspectieven voor de bètatechnische opleidingen zijn niet het gevolg van een gunstige werkgelegenheidsontwikkeling. Integendeel, voor een aantal opleidingen zal de werkgelegenheid niet of nauwelijks groeien, of zelfs krimpen. De baanopeningen voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt vloeien vooral voort uit de vervangingsvraag. Tegenover een uitbreidingsvraag voor de bètatechnische opleidingen van , staat in de jaren een bijna 10 keer zo hoge vervangingsvraag van ruim arbeidsplaatsen (zie tabel 4.7). Hierbij is overigens al rekening gehouden met een toenemende arbeidsparticipatie van oudere arbeidskrachten, omdat mensen later met pensioen gaan. Tabel 4.7 Verwachte uitbreidingsvraag, vervangingsvraag en arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters voor bètatechniek naar opleidingsniveau Bron: ROA (SIS) Uitbreidingsvraag Vervangingsvraag Instroom schoolverlaters Vmbo Techniek Mbo Techniek Hbo Techniek Wo bètatechniek Techniek totaal Door de combinatie van een aanzienlijke vervangingsvraag en een geringe arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters, zal bij veel bètatechnische opleidingen de arbeidsvraag de komende jaren groter zijn dan het aanbod. Op vmbo- en mbo-niveau is de vervangingsvraag alleen al veel groter dan de instroom van schoolverlaters. Deze geringe arbeidsmarktinstroom is waarschijnlijk mede het gevolg van de grote conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid van veel bètatechnische opleidingen. Het risico op verlies van werk in een economische recessie maakt een opleiding immers niet populair. Dit geldt temeer voor de opleidingen waarvoor de uitwijkmogelijkheden op de arbeidsmarkt beperkt zijn. De in dit hoofdstuk gepresenteerde prognosecijfers laten echter ook zien dat een ongunstige werkgelegenheidsontwikkeling niet automatisch betekent dat er weinig vraag is naar schoolverlaters met een bètatechnische opleidingsachtergrond. De relatief hoge vervangingsvraag zorgt immers, ook wanneer de werkgelegenheid krimpt, voor een redelijk stabiele vraag naar nieuwkomers. 75

76 Bijlage Definities van gehanteerde begrippen In deze bijlage worden de centrale begrippen van het hoofdstuk aan de hand van de gehanteerde definities toegelicht. 17 Conjunctuurgevoeligheid De conjunctuurgevoeligheid van de werkgelegenheid voor een bepaalde opleiding heeft betrekking op de mate waarin de werkgelegenheid voor mensen met deze opleidingsachtergrond gevoelig is voor veranderingen van de economische conjunctuur. Deze indicator geeft daarmee de mate van werkzekerheid aan. De conjunctuurgevoeligheid wordt bepaald door de sectorale werkgelegenheidsfluctuaties in het verleden te relateren aan de mate waarin een mensen met de desbetreffende opleidingsachtergrond in de verschillende bedrijfssectoren werkzaam zijn. Hierbij wordt rekening gehouden met het feit dat niet ieder beroep even sterk mee fluctueert met de werkgelegenheidsschommelingen van de bedrijfssector. Naarmate de waarde van de indicator hoger is, is het opleidingstype gevoeliger voor conjuncturele schommelingen. We typeren de conjunctuurgevoeligheid van de verschillende opleidingen als volgt: - kleiner dan 0,68 : erg laag - van 0,68 tot 0,87 : laag - van 0,87 tot 1,10 : gemiddeld - van 1,10 tot 1,33 : hoog - groter dan 1,33 : erg hoog. Toekomstig arbeidsmarktperspectief Het toekomstig arbeidsmarktperspectief van een bepaald opleidingstype is gebaseerd op de verhouding tussen het aanbod en de vraag in de prognoseperiode naar mensen met de desbetreffende opleidingsachtergrond. Als het arbeidsmarktperspectief van een opleiding slecht is, betekent dit dat de komende jaren het aanbod van nieuwkomers groter is dan de vraag. Dit slechte perspectief kan zich manifesteren in een hogere werkloosheid, maar ook tot een baan op een lager niveau, of een lager salaris. Omgekeerd zal een goed perspectief leiden tot een grotere kans op werk, maar ook tot een verbeterende positie op andere punten. Het toekomstig arbeidsmarktperspectief per opleidingstype wordt bepaald door middel van de Indicator Toekomstig Arbeidsmarktperspectief (ITA). Deze ITA geeft de verhouding weer tussen enerzijds de verwachte arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters en het aantal kortdurig werklozen en anderzijds de verwachte uitbreidingsvraag, vervangingsvraag en passieve substitutievraag. Deze substitutievraag is de additionele vraag vanwege tekorten aan mensen met een enigszins verwante opleidingsachtergrond, of de daling van de vraag omdat men van de arbeidsmarkt verdrongen wordt door mensen met een verwante (hogere) opleiding. Naarmate de waarde van de indicator hoger is wordt het perspectief slechter. We typeren dit perspectief als volgt: - kleiner dan 0,85 : zeer groot - van 0,85 tot 1,00 : groot - van 1,00 tot 1,05 : redelijk - van 1,05 tot 1,15 : matig - groter dan 1,15 : slecht. 17. Nadere informatie over de gehanteerde methodiek is te vinden in ROA, De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010, ROA-R- 2005/9, Maastricht 2005 en het onderliggende werkdocument Methodiek arbeidsmarktprognoses en indicatoren , ROA-W- 2006/6, Maastricht.. 76

77 Uitbreidingsvraag De vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat door groei van de werkgelegenheid. Als er sprake is van een werkgelegenheidsdaling, is de uitbreidingsvraag negatief. Uitwijkmogelijkheden De mate waarin mensen met een bepaalde opleidingsachtergrond terecht kunnen komen in andere beroepsgroepen op een aansluitend of hoger functieniveau. Deze maatstaf geeft aan in hoeverre arbeidskrachten afhankelijk zijn van de arbeidsmarktontwikkelingen in een bepaald beroep. De uitwijkmogelijkheden worden bepaald met behulp van een spreidingsindex. Deze index geeft een indicatie van het aantal beroepsgroepen of bedrijfssector waarnaar men kan uitwijken. Naarmate de waarde van de indicator hoger is worden de uitwijkmogelijkheden groter. We typeren de uitwijkmogelijkheden als volgt: - kleiner dan 3,12 : erg laag - van 3,12 tot 6,30 : laag - van 6,30 tot 12,60 : gemiddeld - van 12,60 tot 19,63 : hoog - groter dan 19,63 : erg hoog. Vervangingsvraag De vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat de arbeidsplaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt worden of zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt opnieuw moeten worden opgevuld. De vervangingsvraag naar opleidingstype kan bovendien ontstaan wanneer werkenden een diploma behalen van een aanvullende opleiding. De uitstroom van werkenden die niet leidt tot vraag naar nieuwkomers uit hetzelfde opleidingstype wordt niet meegerekend als vervangingsvraag. 77

78 Statistische bijlage Tabel 4.1 SB Indicator toekomstige arbeidsmarktperspectieven (ITA) naar opleidingstype arbeidsmarktperspectieven voorde verschillende bètatechnische opleidingen in 2010 Bron: ROA (SIS) Type ITA Typering Vmbo bouw 1,01 redelijk Vmbo installatietechniek 1,01 redelijk Vmbo metaal 0,89 goed Vmbo voertuigentechniek 1,03 redelijk Vmbo elektrotechniek 0,95 goed Vmbo grafische techniek 0,92 goed Vmbo transport en logistiek 1,08 matig Mbo laboratorium 0,93 goed Mbo bouw 0,95 goed Mbo grond-, weg- en waterbouw 0,97 goed Mbo installatietechniek 1,11 matig Mbo werktuigbouw en mechanische techniek 0,93 goed Mbo fijnmechanische techniek 0,93 goed Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers 1,02 redelijk Mbo vliegtuigtechniek 0,95 goed Mbo operationele techniek 1,08 matig Mbo elektrotechniek 0,95 goed Mbo grafische techniek 1,06 matig Mbo procestechniek 1,00 goed Mbo brood en banket 1,00 goed Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking 0,96 goed Mbo vervoer 1,15 matig Hbo laboratorium 1,00 goed Hbo bouwkunde 1,04 redelijk Hbo civiele techniek 0,96 goed Hbo werktuigbouwkunde 1,06 matig Hbo elektrotechniek 1,02 redelijk Hbo informatica 1,11 matig Hbo chemische technologie 0,96 goed Hbo vervoer en logistiek 0,85 zeer goed Wo Landbouw en milieukunde 1,21 slecht Wo wiskunde en natuurwetenschappen 1,03 redelijk Wo bouwkunde 0,87 goed Wo civiele techniek 0,90 goed Wo werktuigbouwkunde 0,97 goed Wo elektrotechniek 0,91 goed Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 1,05 redelijk 78

79 Tabel 4.2 SB Conjunctuurgevoeligheid van de bètatechnische opleidingstypen Bron: ROA (SIS) Type Indicator Typering Vmbo bouw 1,30 hoog Vmbo installatietechniek 1,16 hoog Vmbo metaal 1,06 gemiddeld Vmbo voertuigentechniek 1,05 gemiddeld Vmbo elektrotechniek 1,18 hoog Vmbo grafische techniek 0,85 laag Vmbo transport en logistiek 0,79 laag Mbo laboratorium 0,75 laag Mbo bouw 1,42 erg hoog Mbo grond-, weg- en waterbouw 1,33 hoog Mbo installatietechniek 1,33 erg hoog Mbo werktuigbouw en mechanische techniek 1,21 hoog Mbo fijnmechanische techniek 1,07 gemiddeld Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers 1,08 gemiddeld Mbo vliegtuigtechniek 1,33 hoog Mbo operationele techniek 1,23 hoog Mbo elektrotechniek 1,17 hoog Mbo grafische techniek 0,99 gemiddeld Mbo procestechniek 1,00 gemiddeld Mbo brood en banket 0,87 laag Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking 0,91 gemiddeld Mbo vervoer 0,92 gemiddeld Hbo laboratorium 0,92 gemiddeld Hbo bouwkunde 1,61 erg hoog Hbo civiele techniek 1,42 erg hoog Hbo werktuigbouwkunde 1,52 erg hoog Hbo elektrotechniek 1,32 hoog Hbo informatica 1,39 erg hoog Hbo chemische technologie 1,28 hoog Hbo vervoer en logistiek 1,30 hoog Wo Landbouw en milieukunde 1,17 hoog Wo wiskunde en natuurwetenschappen 1,10 gemiddeld Wo bouwkunde 1,11 hoog Wo civiele techniek 1,31 hoog Wo werktuigbouwkunde 1,29 hoog Wo elektrotechniek 1,36 erg hoog Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 1,51 erg hoog 79

80 Tabel 4.3 SB Uitwijkmogelijkheden van de bètatechnische opleidingstypen Bron: ROA (SIS) Type Indicator Typering Vmbo bouw 6,08 laag Vmbo installatietechniek 4,26 laag Vmbo metaal 12,16 gemiddeld Vmbo voertuigentechniek 9,67 gemiddeld Vmbo elektrotechniek 14,29 hoog Vmbo grafische techniek 11,25 gemiddeld Vmbo transport en logistiek 4,40 laag Mbo laboratorium 8,38 gemiddeld Mbo bouw 4,47 laag Mbo grond-, weg- en waterbouw 10,23 gemiddeld Mbo installatietechniek 3,74 laag Mbo werktuigbouw en mechanische techniek 11,62 gemiddeld Mbo fijnmechanische techniek 19,73 erg hoog Mbo motorvoertuigentechniek en tweewielers 4,91 laag Mbo vliegtuigtechniek 4,65 laag Mbo operationele techniek 8,40 gemiddeld Mbo elektrotechniek 9,95 gemiddeld Mbo grafische techniek 10,64 gemiddeld Mbo procestechniek 4,72 laag Mbo brood en banket 8,17 gemiddeld Mbo levensmiddelentechniek/vleesverwerking 11,79 gemiddeld Mbo vervoer 10,12 gemiddeld Hbo laboratorium 11,14 gemiddeld Hbo bouwkunde 4,28 laag Hbo civiele techniek 9,26 gemiddeld Hbo werktuigbouwkunde 11,94 gemiddeld Hbo elektrotechniek 14,94 hoog Hbo informatica 2,90 erg laag Hbo chemische technologie 16,08 hoog Hbo vervoer en logistiek 10,02 gemiddeld Wo landbouw en milieukunde 19,85 erg hoog Wo wiskunde en natuurwetenschappen 15,37 hoog Wo bouwkunde 3,12 erg laag Wo civiele techniek 8,00 gemiddeld Wo werktuigbouwkunde 13,73 hoog Wo elektrotechniek 9,54 gemiddeld Wo informatica en bestuurlijke informatiekunde 4,18 laag 80

81 5 Bètatechnici in Research & Development en innovatie: Nederland in internationaal perspectief Binnen de Europese Unie is afgesproken dat de investeringen in Research & Development sterk opgevoerd dienen te worden om de innovatiekracht en de economische groei te stimuleren. Nederland scoort in international perspectief laag wat betreft de R&Duitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product. Bovendien komen er weinig afgestudeerden met een bètatechnische opleiding op de arbeidsmarkt, waardoor het verhogen van de R&D-uitgaven kan leiden tot stijgende lonen voor R&D-werkers in plaats van meer onderzoek en innovatie. Een pluspunt in de huidige situatie in Nederland is echter dat de R&D-investeringen efficiënt besteed lijken te worden, waardoor het aantal patenten per geïnvesteerde euro groot is en er veel innovaties zijn in organisaties waar jonge bètatechnisch opgeleiden werken. 5.1 Inleiding De Europese Unie heeft in de Lissabon-verklaring het streven vastgelegd om in 2010 de meest dynamische en concurrerende kenniseconomie ter wereld te zijn (ERM, 2005). 18 Om dit te bereiken wil men binnen de EU, en ook in Nederland, de uitgaven aan Research & Development (R&D) sterk opvoeren. Hiertoe heeft men de zogenaamde Barcelona-doelstelling geformuleerd, welke inhoudt dat de EU de R&D-uitgaven wil verhogen tot 3% van het BBP, waarvan tweederde gefinancierd door bedrijven (AWT, 2002). 19 Uit onderzoek blijkt inderdaad dat investeringen in R&D van groot belang zijn voor de innovatiekracht en de economische groei (Grilliches, ; Donselaar et al., ). Deze investeringen bepalen ook de vraag naar bètatechnici, omdat vooral bètatechnici een belangrijke rol spelen in R&D-activiteiten (Marey et al., 2002). 22 Uit eerder onderzoek van het ROA is gebleken dat het van belang is dat er voldoende bètatechnici beschikbaar zijn als men de R&D-activiteiten wil uitbreiden. Een toename van de investeringen in R&D bij een beperkt (inelastisch) aanbod van bètatechnici kan namelijk leiden tot loonstijgingen in plaats van een toename van R&D-activiteiten (Marey, 2002). 23 Daardoor kan bijvoorbeeld een toename van de investeringen in R&D bij de universiteiten ten koste gaan van de R&D-activiteiten in het bedrijfsleven ( crowding-out van R&D-personeel in het bedrijfsleven). Bij het stimuleren van de innovatie dient er een balans te zijn tussen het stimuleren van de vraag naar R&D door het verhogen van de R&D-uitgaven en het aanbod van bètatechnici. In dit hoofdstuk wordt de situatie in Nederland in international perspectief geplaatst wat betreft de investeringen in R&D, het aanbod van bètatechnici, en de innovatiekracht. De Nederlandse situatie wordt vergeleken met de landen van de Europese Unie, de V.S. en Japan. In paragraaf 5.2 worden de uitgaven aan Research & Development besproken. Deze geven een indicatie van de ontwikkelingen aan de vraagzijde op de arbeidsmarkt voor R&D- 18. ERM, Samen werken aan werkgelegenheid en groei: Een nieuwe start voor de Lissabon-strategie, Europese Raad van Ministers, Brussel, AWT, Gewoon doen!? Perspectief op de Barcelona-ambitie 3% BBP voor O&O, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, AWT-advies nr. 49, Den Haag, Z. Grilliches,. (2000), R&D, Education and Productivity. A Retrospective, Harvard University Press, Cambridge/Londen, P. Donselaar, H.P.G. Erken, L. Klomp, T.J.A. Roelandt, Innovatie als bron voor productiviteitsgroei, Economisch Statistische Berichten, Vol. 89, nr. 4429, blz , P.B. Marey, Diephuis,A. Dupuy, S. Dijksman en B. Golsteyn, De arbeidsmarkt voor kenniswerkers, ROA-R-2002/9, Maastricht, P. Marey, Crowding out in the Dutch labour market for R&D workers, ROA-R-2002/6E, Maastricht,

82 personeel. Hoe hoger de R&D-uitgaven, hoe groter de vraag naar R&D-personeel. De aanbodzijde van de arbeidsmarkt voor R&D-personeel wordt in paragraaf 5.3 besproken. In deze paragraaf komt aan de orde hoeveel bètatechnisch opgeleiden er in Nederland zijn ten opzichte van andere landen. Vervolgens wordt in paragraaf 5.4 de omvang en de samenstelling van de werkgelegenheid in R&D-activiteiten nader beschouwd. De werkgelegenheid in R&D van onderzoekers en ondersteunend personeel kan immers beschouwd worden als de resultante van de confrontatie tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor R&D-personeel. In paragraaf 5.5 wordt aangegeven hoe groot de opbrengsten van de investeringen in R&D en de inzet van R&D-personeel zijn. Deze opbrengsten worden uitgedrukt in patenten en innovaties. Tot slot volgen in paragraaf 5.6 de conclusies. 5.2 Investeringen in Research & Development De mate waarin een land investeert in R&D 24 is een goede indicatie van de ambitie die een land heeft om nieuwe kennis te genereren. In deze paragraaf wordt eerst de R&D-intensiteit naar land en sector weergegeven, en vervolgens het verloop van de R&D-intensiteit per land over de tijd. R&D-intensiteit naar land en sector In tabel 5.1 worden voor Nederland en andere OECD-landen de R&D-uitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP) weergegeven, i.e. de R&D-intensiteit. De eerste kolom geeft de totale R&D-intensiteit weer, de tweede kolom de private R&D-intensiteit (bedrijven) en de derde kolom de publieke R&D-intensiteit. Nederland heeft in 2004 een R&D-intensiteit van 1,78%. Dat wil zeggen dat 1,78% van het BBP aan Research & Development wordt uitgegeven. Dit is laag in verhouding met veel andere landen waarmee Nederland zich wil meten op economisch gebied. Zo hebben Zweden en Finland een R&D-intensiteit die ongeveer twee keer zo hoog is als die van Nederland. Ook ons omringende landen als Duitsland, België, Denemarken en Frankrijk hebben een hogere R&Dintensiteit. Nederland blijft dan ook achter bij zowel het OECD-gemiddelde als de gemiddeldes van de EU15 (de oude EU-landen) én de EU25 (inclusief de nieuw toegetreden EU-landen). De relatief lage R&D-intensiteit van Nederland is voornamelijk te wijten aan de private R&D-intensiteit. Met een R&D-intensiteit van 1,03% neemt Nederland internationaal bezien een slechte positie in. Ook hier blijft Nederland achter bij de in de vorige alinea genoemde Scandinavische en ons omringende landen. Het verschil met de gemiddeldes van de EU-landen en OECD-landen is nog groter dan bij de totale R&D-intensiteit. 24. In CBS, Kennis en economie 2006, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, 2006, wordt een definitie van R&D volgens de Frascati Manual van de OECD gegeven: R&D omvat creatief werk dat op systematische basis verricht wordt ter vergroting van de hoeveelheid kennis, met inbegrip van de kennis van de mens, de culuur en de samenleving, almede het gebruik van deze hoeveelheid kennis voor het ontwerpen van nieuwe toepassingen. 82

83 Tabel 5.1 R&D-uitgaven als percentage van het BBP (R&D-intensiteit), Nederland en internationaal, 2004 Bron: OECD Main Science & Technology Indicators, 2006/1 % Totaal Privaat Publiek Zweden* 3,95 2,93 1,01 Finland 3,51 2,46 1,02 Japan 3,13 2,35 0,72 Zwitserland 2,94 2,17 0,70 ijsland* 2,92 1,51 1,35 Verenigde Staten 2,68 1,88 0,69 Duitsland 2,49 1,75 0,74 Denemarken 2,48 1,69 0,78 OECD totaal 2,26 1,53 0,67 Frankrijk 2,16 1,36 0,77 Oostenrijk** 2,12 1,42 0,56 Canada 1,99 1,07 0,91 België 1,90 1,30 0,57 EU15* 1,90 1,22 0,66 Verenigd Koninkrijk* 1,88 1,24 0,58 EU25* 1,81 1,14 0,64 Nederland 1,78 1,03 0,76 Luxemburg 1,75 1,54 0,21 Noorwegen 1,61 0,88 0,73 Tsjechië 1,27 0,81 0,46 Ierland 1,20 0,77 0,42 Italië* 1,11 0,52 0,56 Spanje 1,07 0,58 0,49 Hongarije 0,89 0,37 0,48 Portugal* 0,78 0,26 0,43 Griekenland* 0,62 0,19 0,43 Polen 0,58 0,17 0,42 Slowakije 0,53 0,26 0,27 Opmerking: Het verschil tussen de totale R&D-intensiteit en de R&D-intensiteit van de som van de private en publieke R&D-intensiteit bestaat uit de R&D-uitgaven van de overige sectoren en de import van R&D. * = 2003 ** = 2002 Wat betreft de publieke R&D-intensiteit staat Nederland er beter voor. Met een R&D-intensiteit van 0,76% voor de universiteiten en de overheid samen is de publieke R&D-intensiteit hoger dan de gemiddeldes van de EU en de OECD. De publieke R&D-uitgaven in Nederland als percentage van het BBP zijn overigens al vele jaren hoger dan het EU- en OECD-gemiddelde. Volgens Erken & Ruiter ( ) is de achterstand in de private R&D-intensiteit in Nederland voor 61% te wijten aan een relatief ongunstige sectorstructuur. Dat betekent dat de productie en export van sectoren in Nederland vooral 25. H. Erken, en M. Ruiter, Determinanten van de private R&D-uitgaven in internationaal perspectief, Ministerie van Economische Zaken en Dialogic, Den Haag,

84 gericht is op kennisextensieve activiteiten. Ook eerder onderzoek van Verspagen en Hollanders (1998) 26 laat zien dat de kennisextensieve sectorstructuur van Nederland deels verantwoordelijk is voor de achterstand in de R&Dintensiteit ten opzichte van een groep referentielanden. Zij vinden een percentage van 49%. De kennisextensieve sectorstructuur blijkt bijvoorbeeld uit de dominante positie van Nederland op de wereldmarkt voor de productie en export van het landbouw- en voedingscluster, waaronder snijbloemen en bloemknoppen (Jacobs & Lankhuizen, 2006). 27 De rest van de achterstand van de R&D-intensiteit van Nederland in de studies van Erken & Ruiter (2005) en Verspagen & Hollanders (1998) - respectievelijk 39% en 51% van het verschil in R&D-intensiteit met de referentielanden wordt verklaard uit het zogenaamde intrinsieke effect, dat wil zeggen dat sectoren in Nederland minder uitgeven aan R&D dan dezelfde sectoren in andere landen. Ontwikkeling van de R&D-intensiteit Uit figuur 5.1 blijkt dat de R&D-intensiteit in Nederland vanaf 1981 aanvankelijk een toename laat zien, maar vanaf 1987 structureel lijkt te dalen. In 2004 zit Nederland nauwelijks boven het niveau van Alleen in 2002 was de R&D-intensiteit nog lager. Bovendien kent Nederland gedurende de laatste jaren een lagere R&D-intensiteit dan het gemiddelde van de EU15. Dit staat in contrast met Japan, dat zijn R&D-intensiteit tussen 1981 en 2004 zag groeien van 2,31% tot 3,13%. Ook de Verenigde Staten en de gemiddeldes van de OECD en de EU15 laten in meer of mindere mate een groei zien. Dat betekent dat de kloof tussen Nederland en de met Nederland concurrerende landen groter is geworden. Figuur 5.1 Ontwikkeling van de R&D-intensiteit, Bron: OECD Main Science & Technology Indicators 3,5% 3,5% 3,0% 3,0% OECD gemiddelde Japan 2,5% 2,5% Verenigde Staten 2,0% 2,0% EU-15 gemiddelde Nederland 1,5% ,5% De publieke R&D-uitgaven zijn de afgelopen jaren redelijk stabiel in Nederland en de andere hier weergegeven landen. Verder zijn de laatste jaren de private R&D-uitgaven in Nederland voornamelijk toegenomen bij de dienstverlenende bedrijven. In de dienstensector zijn er tussen 1995 en 2004 veel meer bedrijven in R&D gaan 26. B. Verspagen, en H. Hollanders, De Nederlandse innovatie-achterstand, Economisch Statistische Berichten, Vol. 83, nr. 4147, blz , D. Jacobs,. en M. Lankhuizen, De Nederlandse exportsterkte geclusterd, Economisch Statistische Berichten, Vol. 91, nr. 4487, blz ,

85 investeren, maar is ook de R&D-intensiteit van die bedrijven gestegen (CBS, 2006). 28 Vrijwel alle subsectoren binnen de dienstensector laten een bovengemiddelde groei van de R&D-uitgaven zien. De meest in het oog springende groei heeft plaatsgevonden bij de financiële instellingen en de ICT-bedrijven. De opgelopen achterstand van de R&Dintensiteit in Nederland is dan ook voornamelijk te wijten aan de stagnatie in de private R&D-uitgaven bij de bedrijven in de industrie. Dit geldt in het bijzonder voor de elektrotechnische industrie, die het grootste aandeel heeft in de R&D-uitgaven. Alleen de R&D-uitgaven van de farmaceutische industrie en de machine-industrie zijn meer dan proportioneel gestegen. De ontwikkeling van de (private) R&D-intensiteit in Nederland en de EU past niet bij het streven zoals dat tot uiting komt in de eerder genoemde Lissabon-verklaring en Barcelona-doelstelling. Deze impliceren een verdubbeling van de private R&D-intensiteit van zowel Nederland als de EU, terwijl ook de publieke R&D-inspanningen verhoogd zouden moeten worden. 5.3 Aanbod van bètatechnici op de arbeidsmarkt Het aanbod van bètatechnici beïnvloedt de sector- en exportstructuur van landen. Landen specialiseren zich in activiteiten die relatief veel gebruik maken van productiefactoren die overvloedig aanwezig zijn. Een gering technologisch kennispotentieel of een geringe beschikbaarheid van bètatechnici kan dus een oorzaak vormen voor de in de vorige paragraaf geconstateerde kennisextensieve sectorstructuur van Nederland (Cörvers, 1999) 29. Het is derhalve van belang het aanbod van bètatechnici van het hoger onderwijs en in de werkgelegenheid te vergelijken tussen Nederland en andere landen. Aandeel bètatechniek in het hoger onderwijs In figuur 5.2 wordt het aandeel afgestudeerden in de bètatechnische richtingen van het hoger onderwijs als percentage van het totale aantal hogere opgeleide afgestudeerden weergegeven. 30 De bètatechnische opleidingen zijn hierbij uitgesplitst naar drie richtingen: (1) Natuurwetenschappen; (2) Techniek en bouwkunde; (3) Wiskunde en informatica. 31 Deze figuur laat geen gunstig beeld zien voor Nederland wat betreft het aanbod van afgestudeerde bètatechnici uit het hoger onderwijs. Met 18,6% heeft Nederland een klein aandeel hoger opgeleiden die afstuderen in de bètatechniek. Het gemiddelde aandeel in de EU en de OECD bedraagt ongeveer 26,5%. Alleen IJsland, Noorwegen, de Verenigde Staten, Polen en Hongarije hebben een lager aandeel. Ook voor elk van de drie bovengenoemde richtingen blijft Nederland ver achter bij de gemiddeldes in de EU en OECD. Duitsland heeft het grootste aandeel afgestudeerden in de bètatechnische richtingen, maar is ook het enige land dat voor alle drie de richtingen een bovengemiddeld aandeel afgestudeerden heeft. Griekenland, Frankrijk en België hebben een groot aandeel afgestudeerden in de Natuurwetenschappen, Finland en Zweden in de Techniek en bouwkunde, en Griekenland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland in de Wiskunde en informatica. 28. Tussen 1995 en 2004 wordt een grote groei waargenomen van het aantal bedrijven dat in R&D investeert. is Ongeveer 85% van deze groei is toe te schrijven aan bedrijven in de dienstensector. Zie CBS, Kennis en economie 2006, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen, J.G.F. Cörvers, The Impact of Human Capital on the International Competitiveness and Trade Performance of Manufacturing Sectors, Research Centre for Education and the Labour Market, Dissertation Series, no. 2, Universiteit Maastricht, Het gaat hierbij om hoger opgeleide afgestudeerden van het opleidingsniveau ISCED 5A en 6, dus excl. ISCED 5B (bijv. korte hbo- en AD-opleidingen). 31. Door de OECD worden deze aangeduid als: 1) Life sciences, physical sciences and agriculture; (2) Engineering, manufacturing and construction; (3) Mathematics and computer science. 85

86 Figuur 5.2 Aandeel bètatechnisch opgeleiden als percentage van het totaal aantal afgestudeerden van het hoger onderwijs, 2004 Bron: OECD, Education at a Glance indicators, 2006 Natuurwetenschappen Techniek & bouwkunde Wiskunde & informatici 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% Duitsland Finland Zweden Slowakije Griekenland Frankrijk Oostenrijk Japan** Tsjechië Spanje Zwitserland EU OECD België VK Italië Ierland Portugal Canada Denemarken Nederland IJsland Noorwegen VS* Polen Hongarije 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% (*) Voor de VS zijn Life sciences niet meegenomen bij Natuurwetenschappen (**) In Japan is Wiskunde & informatica inbegrepen bij Natuurwetenschappen 86

87 Werkende afgestudeerden met een hogere bètatechnische opleiding Figuur 5.3 geeft het percentage werkenden met een afgeronde hogere bètatechnische 32 opleiding weer onder de jarigen op de arbeidsmarkt in De figuur laat zien dat er in Nederland naar verhouding erg weinig jongere afgestudeerden met een hogere opleiding uit de bètatechniek werkzaam zijn op de arbeidsmarkt. Alleen Hongarije heeft relatief nog minder bètatechnici. Landen met een groot aandeel bètatechnici op de arbeidsmarkt zijn vooral Ierland, Frankrijk, Finland en het Verenigd Koninkrijk. Opmerkelijk daarbij is dat van deze groep van vier landen het Verenigd Koninkrijk en Ierland een relatief lage R&D-intensiteit (tabel 5.1) en een laag aandeel hoger opgeleide afgestudeerden in de bètatechnische richtingen hebben (figuur 5.2). Nederland heeft een ongeveer twee keer zo laag aandeel bètatechnische afgestudeerden op de arbeidsmarkt als de gemiddeldes van de OECD en EU. De eerder genoemde ongunstige sectorstructuur van de Nederlandse economie pakt dus slecht uit voor de R&D-intensiteit in Nederland, waarschijnlijk mede omdat deze afhankelijk is van het geringe aanbod van bètatechnici. Bovendien kan het geringe aanbod van bètatechnici ook een intrinsiek (i.e. voor de R&D-werkgelegenheid binnen de sector) effect hebben op de R&D-intensiteit in elke sector afzonderlijk, omdat deze groep op de arbeidsmarkt nu eenmaal schaars is (zie ook Verspagen en Hollanders, 1998) Voor de afbakening van de groep bètatechnici wordt hier aangesloten op de OECD-definitie van Science graduates. Deze definitie omvat alle afgestudeerden van de richtingen: Life sciences; Physical sciences; Mathematics and statistics; Computing; Engineering and engineering trades; Manufacturing and processing, Architecture and building. 33. Verspagen, B. en H. Hollanders, De Nederlandse innovatie-achterstand, Economisch Statistische Berichten, Vol. 83, nr. 4147, blz ,

88 Figuur 5.3 Aandeel werkende afgestudeerden met een hogere bètatechnische opleiding in de leeftijdsklasse van jaar als percentage van het totaal aantal werkende jarigen, 2004 Bron: OECD, Education at a Glance indicators, ,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% Ierland Frankrijk Finland Verenigd Koninkrijk Zweden OECD Japan Zwitserland EU19 Polen Spanje Denemarken Canada Slowakije IJsland Verenigde Staten België Portugal Italië Duitsland Griekenland Noorwegen Oostenrijk Tsjechië Nederland Hongarije 0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% In figuur 5.4 wordt tevens het aandeel werkende jonge vrouwen dat is afgestudeerd in een hogere bètatechnische opleiding weergegeven. Ook onder vrouwen is het aantal werkende bètatechnici op de arbeidsmarkt erg laag in verhouding tot de andere landen. Nederland heeft zelfs het laagste aandeel vrouwelijke bètatechnici van alle hier weergegeven landen. Dit wil zeggen dat de gemiddeldes van de OECD en de EU ongeveer drie keer zo hoog zijn als het aandeel in Nederland. 88

89 Figuur 5.4 Aandeel werkende vrouwelijke afgestudeerden met een hogere bètatechnische opleiding in de leeftijdsklasse van jaar als percentage van het totaal aantal werkende jarige vrouwen, 2004 Bron: OECD, Education at a Glance indicators, ,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% Ierland Frankrijk Finland Verenigd Koninkrijk Zweden Slowakije Polen IJsland OECD Portugal Griekenland Spanje Italië EU Denemarken Canada Verenigde Staten België Tsjechië Duitsland Japan Zwitserland Noorwegen Hongarije Oostenrijk Nederland 0,0% 0,5% 1,0% 1,5% 2,0% 2,5% R&D-intensiteit en aandeel bètatechnisch opgeleiden in de werkgelegenheid Ter afsluiting van deze paragraaf worden de gegevens over het aanbod van bètatechnisch opgeleiden in de beroepsbevolking afgezet tegen de vraag naar Research & Development. Hierboven is het aanbod van bètatechnici per land weergegeven door het aantal werkende afgestudeerden met een bètatechnische opleiding als percentage van het totaal aantal werkende afgestudeerden. Gebleken is dat Nederland in internationaal perspectief laag scoort met het aanbod van bètatechnisch opgeleiden. De vraag naar R&D is in de vorige paragraaf weergegeven door de R&D-intensiteit per land, dat wil zeggen de R&D-uitgaven als percentage van het Bruto Binnenlands Product. De R&D-uitgaven bepalen immers in belangrijke mate hoeveel bètatechnici bedrijven en instellingen willen aantrekken voor het verrichten van hun R&D-activiteiten. Uit de internationale vergelijking van de vorige paragaaf is gebleken dat de R&D-intensiteit voor Nederland laag is. Dit duidt derhalve op een in internationaal perspectief lage vraag naar R&D-personeel in Nederland. 89

90 Figuur 5.5 Aandeel bètatechnisch opgeleiden in de werkgelegenheid en R&D-intensiteit per land (NL = Nederland), 2004 Bron: OECD, Education at a Glance indicators, 2006; OECD Main Science & Technology Indicators, 2006/1 Betatechnisch opgeleiden in % R&D-intensiteit in % 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 3,5 3,5 3,0 3,0 2,5 2,5 2,0 2,0 1,5 1,5 1,0 0,5 NL 1,0 0,5 0,0 0,0 0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 Opm.: De OLS-regressie leverde de volgende vergelijking op: y = 1,21 + 0,15x met R2 van 0,07 In figuur 5.5 wordt het aandeel bètatechnisch opgeleiden in de werkgelegenheid (gegevens van figuur 5.3) afgezet tegen de R&D-intensiteit voor Nederland en andere OECD-landen (gegevens van tabel 5.1). In de figuur is te zien dat een hogere R&D-intensiteit samenhangt met een hoger aandeel bètatechnici in de werkgelegenheid. Over het algemeen blijkt dus te gelden dat de vraag naar R&D-personeel en het aanbod van bètatechnisch opgeleiden zich aan elkaar aanpassen. Bij een grotere vraag naar bètatechnici worden er meer bètatechnici opgeleid. Aan de andere kant zal een groter aanbod van bètatechnisch opgeleiden op de arbeidsmarkt een grotere vraag naar R&D uitlokken, omdat het voor werkgevers dan aantrekkelijker wordt om bètatechnisch opgeleiden aan te stellen. Een verhoging van de R&D-intensiteit van 1% blijkt samen te hangen met een toename van het aandeel bètatechnici van 0,15%. Uit de figuur blijkt verder dat er landen zijn die, gegeven de vraag naar R&D zoals gemeten door de R&D-intensiteit op de horizontale as, de beschikking hebben over relatief veel bètatechnisch opgeleiden. Dit zijn de landen die zich boven de regressielijn van de figuur bevinden, in het bijzonder de vier landen met meer dan 2% bètatechnisch opgeleiden. Dit geeft voor deze landen een mogelijke indicatie van een overschot aan bètatechnisch opgeleiden. Het betreft in volgorde van oplopende R&D-intensiteit de volgende landen: Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Finland. De landen die zich onder de regressielijn bevinden hebben, gegeven de vraag naar R&D, juist weinig aanbod van bètatechnisch opgeleiden. De zes uitschieters, in volgorde van oplopende R&D-intensiteit, zijn hier: Hongarije, Tsjechië, Noorwegen, Nederland, Oostenrijk en Duitsland. Het bovenstaande betekent dat Nederland bij een gegeven R&D-intensiteit de beschikking heeft over weinig bètatechnisch opgeleiden ten opzichte van veel andere landen. Voor het uitvoeren van R&D-activiteiten is daardoor slechts een beperkte groep kenniswerkers met de vereiste hogere bètatechnisch opleiding beschikbaar. Als werkgevers van een bepaalde sector, bijvoorbeeld de universiteiten, zijn R&D-activiteiten intensiveert dan vissen zij uit dezelfde vijver als de bedrijven. Daardoor zal er R&D-personeel van de bedrijven moeten worden aangetrokken, of zullen er meer afgestudeerden met een bètatechnische opleiding moeten worden aangetrokken door het bieden van betere arbeidsvoorwaarden. Dit kan betekenen dat bedrijven die deze arbeidsvoorwaarden niet kunnen of willen bieden, hun R&D-activiteiten in Nederland inkrimpen. Dit leidt dan slechts tot een verplaatsing van personeel, 90

91 waarbij de lonen voor de kenniswerkers stijgen zonder dat de R&D-activiteiten toenemen ( crowding out van personeel uit bedrijven, zie Marey et al., 2002) Werkgelegenheid van R&D-personeel Onder R&D-personeel wordt verstaan de personen die betrokken zijn bij R&D. In deze paragraaf wordt eerst de ontwikkeling van de werkgelegenheid van het totale R&D-personeel en van het R&D-personeel naar sector weergegeven. Vervolgens wordt gekeken naar de werkgelegenheid van de wetenschappelijke onderzoeksstaf binnen het R&D-personeel. R&D-werkgelegenheid naar sector In tabel 5.2 wordt inzicht gegeven in de omvang van het personeel dat zich bezighoudt met Research & Development in Nederland voor de jaren 1995 en 2000 tot Hierbij wordt er onderscheid gemaakt tussen bedrijven, researchinstellingen 35 en universiteiten. Tussen 1995 en 2000 is het R&D-personeel in absolute zin toegenomen van bijna tot arbeidsjaren. Daarna fluctueerde het R&D-personeel tot en met 2003 tussen de en de arbeidsjaren, waarna zich in 2004 weer een forse stijging ingezet heeft. In 2004 werden er ruim arbeidsjaren besteed aan Research & Development. Bij de bedrijven is eenzelfde stijgende trend waar te nemen tussen 1995 en Van belang is echter dat het aandeel van het aantal arbeidsjaren van de industrie in de bedrijvensector structureel lijkt af te nemen, terwijl het aandeel van de diensten in de totale bedrijvensector verdubbelde sinds Ook hier is tussen 2003 en 2004 een flinke verandering te zien. Bij de researchinstellingen is het aantal werknemers tussen 1995 en 2000 afgenomen en daarna redelijk constant gebleven, afgezien van de uitschieter in Het R&D-personeel bij universiteiten is - op één jaar na - steeds langzaam gestegen, van bijna in 1995 tot ruim in Tabel 5.2 R&D verricht met eigen personeel, arbeidsjaren (afgerond op 100-tallen), Bron: CBS, Totaal abs Bedrijven abs Industrie 81,1% 70,1% 69,2% 69,0% 72,1% 66,5% -15,0% Diensten 13,8% 25,4% 26,1% 26,5% 24,1% 28,3% 15,0% Overig 5,2% 4,5% 4,7% 4,5% 3,8% 5,2% 0% Researchinstellingen abs Universiteiten abs P. Marey, B. Diephuis, A. Dupuy, S. Dijksman en B. Golsteyn, De arbeidsmarkt voor kenniswerkers, ROA-R-2002/9, Maastricht, Bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen van (semi)overheidsinstellingen, rijksdiensten en instellingen voor zorg en welzijn met een belangrijke onderzoekstaak als nevenactiviteit. Zie CBS (2006), Kennis en economie 2006, Centraal Bureau voor de Statistiek, Voorburg/Heerlen voor de exacte omschrijving. 91

92 Onderzoekers in R&D Er kunnen drie groepen van R&D-werkenden onderscheiden worden (zie ook Marey et al., 2002). In de eerste plaats de onderzoekers. 36 Dit zijn alle personen behorend tot de wetenschappelijke onderzoeksstaf. In de tweede plaats de technisch assistenten: op hoog niveau onder supervisie van onderzoekers aan R&D meewerkend personeel. In de derde plaats het overig ondersteunend personeel, zoals (laboratorium)onderhoudspersoneel, secretariaats-, bibliotheek- en kantoorpersoneel direct werkzaam ten behoeve van R&D-activiteiten. Tabel 5.3 Aandeel onderzoekers en aandeel totaal R&D-personeel van de werkgelegenheid, 2003 Bron: OECD Main Science & Technology Indicators, 2006/1 aandeel onderzoekers per arbeidsjaren aandeel R&D personeel per arbeidsjaren Nederland 4,5 10,4 EU25 5,9 10,2 EU15 6,1 10,9 Verenigde Staten** 9,6.. Japan* 10,4 13,7 OECD totaal** 6,9.. *=2004, **=2002 In tabel 5.3 wordt het aantal onderzoekers en het totale R&D-personeel als aandeel van de totale werkgelegenheid weergegeven. Bovendien laat figuur 5.6 een kaart van Europa zien met het aandeel onderzoekers van de werkgelegenheid voor de landen waarvoor dit gegeven beschikbaar is. Uit tabel 5.3 is af te leiden dat er in Nederland relatief weinig onderzoekers zijn. Nog geen 5 op de arbeidsjaren betreft het werk van een onderzoeker. Dit is minder dan de gemiddeldes van zowel de EU15 en de EU25, als het gemiddelde van de OECD als totaal. Ten opzichte van de Verenigde Staten en Japan heeft Nederland minder dan de helft van het aantal onderzoekers als aandeel in de werkgelegenheid. 36. Deze worden door het CBS wetenschappers genoemd, en internationaal vaak aangeduid als research scientists and engineers of RSE s ). 92

93 Figuur 5.6 Aantal onderzoekers per arbeidsjaren, 2002/03/04 Bron: OECD Main Science & Technology Indicators, 2006/1 Onderzoekers per 1000 van de werkgelegenheid meer dan 7 onderzoekers 5-7 onderzoekers minder dan 5 onderzoekers Uit figuur 5.6 blijkt dat de grootste aandelen onderzoekers in de werkgelegenheid voorkomen in de Scandinavische landen, Frankrijk en België. Landen als Duitsland, Spanje en Zwitserland nemen een middenpositie in. Nederland daarentegen zit in de groep van de landen met het laagste aandeel onderzoekers in de werkgelegenheid: Italië, Portugal, Griekenland, Polen, Tsjechië en Hongarije. Daarbij wordt Nederland geografisch gezien omringd door landen die een groter aandeel onderzoekers in de werkgelegenheid hebben. Figuur 5.7 geeft de verdeling van het aantal onderzoekers naar sector weer. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de sectoren bedrijven, hoger onderwijs (inclusief universiteiten) en de overheid. Uit de figuur wordt duidelijk dat de verdeling van onderzoekers over de drie sectoren nogal verschilt binnen de OECD-landen. Nederland zit, met iets meer dan helft van de onderzoekers in het bedrijfsleven, ongeveer op het EU-gemiddelde. Vooral Japan en Oostenrijk hebben een relatief hoog aandeel van onderzoekers in de werkgelegenheid van het bedrijfsleven, terwijl dit aandeel in landen als Portugal, Slowakijke en Polen juist erg laag is. Het aandeel onderzoekers in het hoger onderwijs in Nederland ligt ruim onder het EU-gemiddelde. Het aandeel van onderzoekers bij de overheid is in Nederland juist hoger dan het EU-gemiddelde: ruim 20% tegenover 12 tot 13%. Naast Nederland hebben vooral Oost- en Zuid-Europese landen een dergelijk hoog aandeel van de overheid in het totaal aantal onderzoekers. Landen als Japan, Zweden en Zwitserland hebben juist een heel laag aandeel onderzoekers bij de overheid. 93

Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10 info@platformbetatechniek.nl www.platformbetatechniek.

Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10 info@platformbetatechniek.nl www.platformbetatechniek. Lange Voorhout 20 Postbus 556 2501 CN Den Haag T (070) 311 97 11 F (070) 311 97 10 info@platformbetatechniek.nl www.platformbetatechniek.nl De kenniseconomie: liggen we op koers? Samenvatting Technomonitor

Nadere informatie

index Technocentrum Kwantitatieve regioanalyse technisch beroepsonderwijs Provincie Noord-Brabant

index Technocentrum Kwantitatieve regioanalyse technisch beroepsonderwijs Provincie Noord-Brabant index Technocentrum Kwantitatieve regioanalyse technisch beroepsonderwijs Provincie Noord-Brabant Inhoudsopgave 1. Mbo Techniek... 3 1.1 Deelnemers mbo techniek... 3 1.1.1 Onderwijsinstellingen... 3 1.1.2

Nadere informatie

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO

Aandeel meisjes in de bètatechniek VMBO Vrouwen in de bètatechniek Traditioneel kiezen veel meer mannen dan vrouwen voor een bètatechnische opleiding. Toch lijkt hier de afgelopen jaren langzaam verandering in te komen. Deze factsheet geeft

Nadere informatie

Onderwijs: kiezen voor en leren in de techniek

Onderwijs: kiezen voor en leren in de techniek Horizontale as: % +/- t.o.v. jaar eerder Onderwijs: kiezen voor en leren in de Ontwikkeling instroom mbo 24, 25, 26 4% 24 3% 2% % 25 % -4% -3% -2% -% % -% % 2% 3% 4% 26-2% -3% -4% Verticale as: afwijking

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1999-4Middelbaar BeroepsOnderwijs ROA De cijfers in deze publicatie zijn gebaseerd op de jaarlijkse schoolverlatersonderzoeken van het Researchcentrum voor

Nadere informatie

Opleidingsniveau stijgt

Opleidingsniveau stijgt Opleidingsniveau stijgt Grote doorstroom naar hogere niveaus Meer leerlingen vanuit vmbo naar havo Grote groep mbo ers naar het hbo 10 Jongens groeien gedurende hun onderwijsloopbaan Jongens na een diploma

Nadere informatie

Quickscan Techniek in. onderwijs en werkgelegenheid

Quickscan Techniek in. onderwijs en werkgelegenheid Quickscan Techniek in Brabant onderwijs en werkgelegenheid Visie in beeld Om te weten waarover we in Brabant praten, hebben we als Samenwerkingsverband Techniekplatforms Brabant voor u een aantal relevante

Nadere informatie

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS - editie 2007 KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS REGIO MIDDEN- EN WEST-BRABANT - Samenvatting - Een initiatief van index Technocentrum Midden- en West-Brabant index Technocentrum Mozartlaan

Nadere informatie

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers Research Centre for Education and the Labour Market ROA Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden.

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4149, pagina 344, 24 april 1998 (datum) De arbeidsmarkt voor informatici is krap en zal nog krapper worden. Het informatici-tekort A uteur(s): Smits, W. (auteur) Delmee, J. (auteur) Grip, A. de (auteur) De auteurs zijn werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2011 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2012/1 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS

KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS - editie 2006 KWANTITATIEVE REGIOANALYSE TECHNISCH BEROEPSONDERWIJS REGIO MIDDEN- EN WEST-BRABANT - Samenvatting - Een initiatief van index Technocentrum Midden- en West-Brabant index Technocentrum Mozartlaan

Nadere informatie

5. Onderwijs en schoolkleur

5. Onderwijs en schoolkleur 5. Onderwijs en schoolkleur Niet-westerse allochtonen verlaten het Nederlandse onderwijssysteem gemiddeld met een lager onderwijsniveau dan autochtone leerlingen. Al in het basisonderwijs lopen allochtone

Nadere informatie

Het middelbaar beroepsonderwijs

Het middelbaar beroepsonderwijs Het middelbaar beroepsonderwijs Dick Takkenberg Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) levert grote aantallen gediplomeerden voor de arbeidsmarkt. De ongediplomeerde uitval is echter ook groot. Het aantal

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 1999- ROA Colofon Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA). Niets uit deze uitgave mag op enige manier worden verveelvoudigd zonder voorafgaande

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 ROA Titel Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 Per Bles Christoph Meng ROA Fact Sheet ROA-F-2018/11 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre For Education and

Nadere informatie

TECHNIEKPACTMONITOR.NL HIGHLIGHTS 2017

TECHNIEKPACTMONITOR.NL HIGHLIGHTS 2017 TECHNIEKPACTMONITOR.NL HIGHLIGHTS 2017 AANDEEL LEERLINGEN VMBO 3E LEERJAAR 2006-2007 2013-2014 2016-2017 VMBO-BB 31% 24% 24% VMBO-KB 27% 22% 21% Het betreft hier het aandeel leerlingen binnen het totaal

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2013 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2014/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Gelderland Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Gelderland, die op basis van de resultaten van het huidige monitoronderzoek

Nadere informatie

en de studiekeuze van jongeren

en de studiekeuze van jongeren 5 Arbeidsmarkt en de studiekeuze van jongeren 5.1 Inleiding Voor een goed begrip van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is het aanbod van schoolverlaters van essentieel belang. De middellangetermijnprognoses

Nadere informatie

Middelbaar beroepsonderwijs regio Arnhem

Middelbaar beroepsonderwijs regio Arnhem Deze factsheet toont de ontwikkeling van het aantal studenten in het middelbaar beroepsonderwijs in de regio Arnhem. De cijfers geven inzicht in de ontwikkelingen per sector, niveau en leerweg. Daarnaast

Nadere informatie

De eerste baan is niet de beste

De eerste baan is niet de beste De eerste baan is niet de beste Auteur(s): Velden, R. van der (auteur) Welters, R. (auteur) Willems, E. (auteur) Wolbers, M. (auteur) Werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA)

Nadere informatie

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 ROA Titel Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2017 Per Bles Christoph Meng ROA Fact Sheet ROA-F-2018/11 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt ROA Research Centre For Education and

Nadere informatie

Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs?

Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs? Welke routes doorlopen leerlingen in het onderwijs? Wendy Jenje-Heijdel Na het examen in het voortgezet onderwijs staan leerlingen voor de keuze voor vervolgonderwijs. De meest gangbare routes lopen van

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnmond

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnmond Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnmond Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Rijnmond, die op basis van de resultaten van het huidige monitoronderzoek

Nadere informatie

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum)

V erschenen in: ESB, 83e jaargang, nr. 4162, pagina 596, 31 juli 1998 (datum) Emancipatie en opleidingskeuze A uteur(s): Grip, A. de (auteur) Vlasblom, J.D. (auteur) Werkzaam bij het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht. (auteur) Een

Nadere informatie

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA

ROA Fact Sheet. Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers. Research Centre for Education and the Labour Market ROA Research Centre for Education and the Labour Market ROA Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt 2012 Feiten en cijfers ROA Fact Sheet ROA-F-2013/2 Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt

Nadere informatie

Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses

Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses Twente: (ook) op zoek naar vervanging Arbeidsmarktprognoses 2017-2022 De groei van de economie vertaalt zich in aanhoudende vraag naar personeel en steeds meer krapte op de arbeidsmarkt. Recent opgestelde

Nadere informatie

Van mbo en havo naar hbo

Van mbo en havo naar hbo Van mbo en havo naar hbo Dick Takkenberg en Rob Kapel Studenten die naar het hbo gaan, komen vooral van het mbo en de havo. In het algemeen blijven mbo ers die een opleiding in een bepaald vak- of studiegebied

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Noord-Holland

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Noord-Holland Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Noord-Holland Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Noord-Holland, die op basis van de resultaten van het huidige monitoronderzoek

Nadere informatie

Achtergrondinformatie. Beroepspraktijkvorming in het mbo

Achtergrondinformatie. Beroepspraktijkvorming in het mbo Achtergrondinformatie Beroepspraktijkvorming in het mbo Achtergrondinformatie leerlingen 1 Tabel 1 BOL- en BBL-leerlingen naar soort school AOC 5 6 5 ROC 87 88 87 Vakschool 8 6 8 Tabel 2 BOL- en BBL-leerlingen

Nadere informatie

Navigatie techniekpact

Navigatie techniekpact Navigatie techniekpact Beleidsthema s en - doelen Beleid in cijfers Beleidsinstrumentarium EZ 1 Versie oktober 2015 Beleidsthema s en doelen techniekpact Zorgen voor voldoende gekwalificeerde technici

Nadere informatie

De hbo er aan het werk

De hbo er aan het werk De hbo er aan het werk Hogescholen leiden op voor de arbeidsmarkt. Dat doen zij met succes. Het overgrote deel van de studenten vindt binnen 3 maanden een baan op minimaal hbo-niveau. Beroepen en functies

Nadere informatie

Facts & Figures Flevoland

Facts & Figures Flevoland Facts & Figures Flevoland Prognose van leerlingaantallen In Flevoland wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte,

Nadere informatie

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Centraal Bureau voor de Statistiek Erratum 13 december 2007 Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, is een aantal zaken niet juist vermeld. Onze

Nadere informatie

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Gelieerd aan Maastricht University, SBE 3 afdelingen:

Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt Gelieerd aan Maastricht University, SBE 3 afdelingen: De arbeidsmarkt tot 2018. Is er ruimte voor jongeren? Didier Fouarge d.fouarge@maastrichtuniversity.nl RPA Netwerkbijeenkomst, Alphen aan den Rijn, 13 februari 2014 2 Researchcentrum voor Onderwijs en

Nadere informatie

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt : een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt Harry Bierings en Robert de Vries Direct nadat zij school hadden verlaten, maar ook nog vier jaar daarna, hebben voortijdig naar verhouding vaak geen baan. Als

Nadere informatie

De deelname van dertigplussers in het mbo-onderwijs: de sectoren Techniek, Economie & Handel, Zorg & Welzijn, en Landbouw

De deelname van dertigplussers in het mbo-onderwijs: de sectoren Techniek, Economie & Handel, Zorg & Welzijn, en Landbouw De deelname van dertigplussers in het mbo-onderwijs: de sectoren Techniek, Economie & Handel, Zorg & Welzijn, en Landbouw Colofon Titel De deelname van dertigplussers in het mbo-onderwijs: de sectoren

Nadere informatie

Facts & Figures Drenthe

Facts & Figures Drenthe Facts & Figures Drenthe Prognose van leerlingaantallen In Drenthe wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte, theoretische-

Nadere informatie

Facts & Figures Zeeland

Facts & Figures Zeeland Facts & Figures Zeeland Prognose van leerlingaantallen In Zeeland wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte, theoretische-

Nadere informatie

Facts & Figures. Aansluiting arbeidsmarkt

Facts & Figures. Aansluiting arbeidsmarkt Facts & Figures Aansluiting arbeidsmarkt 1 De Nationale Alumni Enquête (NAE, voorheen WO-Monitor) wordt tweejaarlijks afgenomen onder de afgestudeerden van de ruim 800 masteropleidingen aan de Nederlandse

Nadere informatie

PERSBERICHT: Jongens worden ingehaald. Meisjes zijn de toekomstige bèta s

PERSBERICHT: Jongens worden ingehaald. Meisjes zijn de toekomstige bèta s PERSBERICHT: Jongens worden ingehaald. Meisjes zijn de toekomstige bèta s Grootste populariteitsonderzoek naar schoolvakken ooit onder 25. scholieren. De bètavakken natuurkunde, scheikunde, techniek, wiskunde

Nadere informatie

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom

FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom FACTSHEET Verwante en niet-verwante doorstroom in de beroepskolom In het Nederlands onderwijsbestel moeten kinderen op jonge leeftijd belangrijke keuzes maken die de rest van hun loopbaan beïnvloedt. De

Nadere informatie

Facts & Figures Friesland

Facts & Figures Friesland Facts & Figures Friesland Prognose van leerlingaantallen In Friesland wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte,

Nadere informatie

Facts & Figures Overijssel

Facts & Figures Overijssel 2017 2019 2021 2023 2025 2027 2029 2031 2033 2035 2037 Facts & Figures Overijssel Prognose van leerlingaantallen In Overijssel wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit

Nadere informatie

Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek ( )

Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek ( ) Ontwikkeling en regionale verdeling van de vmbo-leerlingen elektro-, installatie- en metaaltechniek (2005-2013) Dit onderzoeksbericht geeft een eerste beeld van de ontwikkeling van het aantal vmbo-leerlingen

Nadere informatie

Techniek Cijfers Zeeland - Onderwijs Technocentrum Zeeland www.techniekcijferszeeland.nl

Techniek Cijfers Zeeland - Onderwijs Technocentrum Zeeland www.techniekcijferszeeland.nl juni 2011 1 INHOUD Samenvatting...3 Inleiding...4 Primair Onderwijs in Zeeland (PO)...5 Voortgezet Onderwijs in Zeeland (VO)...6 Praktijkonderwijs...7 LWOO...7 VMBO...8 HAVO... 12 VWO... 14 Middelbaar

Nadere informatie

Facts & Figures Limburg

Facts & Figures Limburg 2017 2019 2021 2023 2025 2027 2029 2031 2033 2035 2037 Facts & Figures Limburg Prognose van leerlingaantallen In Limburg wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat

Nadere informatie

De arbeidsmarkt klimt uit het dal

De arbeidsmarkt klimt uit het dal Trends en ontwikkelingen arbeidsmarkt en onderwijs De arbeidsmarkt klimt uit het dal Het gaat weer beter met de arbeidsmarkt in, ofschoon de werkgelegenheid wederom flink daalde. De werkloosheid ligt nog

Nadere informatie

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013

Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013 Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg update juni 2013 1. Inleiding In 2012 hebben Etil en Research voor Beleid in opdracht van de Provincie Limburg de ontwikkeling van de Limburgse arbeidsmarkt onderzocht

Nadere informatie

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013

FACTSHEET. Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht. Platform Beleidsinformatie Mei 2013 FACTSHEET Instroom en succes in de opleiding tot leerkracht Platform Beleidsinformatie Mei 2013 Samenstelling: Pauline Thoolen (OCW/Kennis) Rozemarijn Missler (OCW/Kennis) Erik Fleur (DUO/IP) Arrian Rutten

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnstreek/Haaglanden

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnstreek/Haaglanden Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Rijnstreek/Haaglanden Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Rijnstreek/Haaglanden, die op basis van de resultaten van

Nadere informatie

AZW Nieuwsflits Update en highlights AZW StatLine en arbeidsmarktonderzoek

AZW Nieuwsflits Update en highlights AZW StatLine en arbeidsmarktonderzoek AZW Nieuwsflits Update en highlights AZW StatLine en arbeidsmarktonderzoek Juni 2019 Nieuw: de AZW Nieuwsflits Kwartaalupdates van data en onderzoek Het AZW programma ontsluit arbeidsmarktdata voor de

Nadere informatie

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007 Landelijke Jeugdmonitor Rapportage 2e kwartaal 2007 Centraal Bureau voor de Statistiek Voorburg/Heerlen, 2007 Verklaring der tekens. = gegevens ontbreken * = voorlopig cijfer x = geheim = nihil = (indien

Nadere informatie

Rapportage Toplijsten

Rapportage Toplijsten Rapportage Toplijsten www.qompas.nl Maart 2013 - april 2013 - mei 2013 Qompas ProfielKeuze havo en vwo profielvoorkeuren Surrounded by Talent Havo-jongens: profielvoorkeuren (voorlopig) 3 2012-2013 1 2011-2012

Nadere informatie

Arbeidsmarktontwikkelingen in de Metaal

Arbeidsmarktontwikkelingen in de Metaal Arbeidsmarktontwikkelingen in de Metaal September 2002 drs B. van Bruggen (DIJK12 Beleidsonderzoek) dr S. Wagenaar (SOM Opleidingen Metaal) Conclusies en beschouwing In dit rapport wordt ingegaan op ontwikkelingen

Nadere informatie

Jongeren op de arbeidsmarkt

Jongeren op de arbeidsmarkt Jongeren op de arbeidsmarkt Tanja Traag In 23 was 11 procent van alle jongeren werkloos. Jongeren die geen onderwijs meer volgen, hebben een andere positie op de arbeidsmarkt dan jongeren die wel een opleiding

Nadere informatie

Analyse instroom

Analyse instroom Instroomontwikkeling 2016 2017 In 2016 was er een instroomtoename van 5,5% bij de hbo-bachelor- en ad-opleidingen, opgebouwd uit: Een toename van de directe doorstroom vanuit havo, mbo en vwo met 1,0%

Nadere informatie

Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering

Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering . Ervaren belasting examencorrectie hangt o.a. samen met (tevredenheid) facilitering Half januari 2019 stuurde minister Slob de zogenaamde examenbrief naar de Tweede Kamer. In de brief met de nodige bijlages

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO

Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO Brug of kloof? De ervaringen van HAVO- en VWO-schoolverlaters over de aansluiting tussen VO en HO vóór en ná de invoering tweede fase VO ROA-R-2005/8 Robert de Vries Rolf van der Velden Researchcentrum

Nadere informatie

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN. Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden. september 2016

Zorgplicht arbeidsmarktperspectief ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN. Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden. september 2016 ZORGEN VOOR WERKZAME OPLEIDINGEN Arbeidsmarktintrede van mbo-gediplomeerden Auteurs Christoph Meng & Annelore Verhagen, Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) september 2016 Jaarlijks krijgen

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Zeeland/West-Brabant

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Zeeland/West-Brabant Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Zeeland/West-Brabant Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Zeeland, West Brabant, die op basis van de resultaten van het

Nadere informatie

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1

Aantal instromende studenten tussen 2010 2014 gedaald. Figuur 1: Ontwikkeling instroom lerarenopleidingen 2010 2014. 1 Het aantal studenten dat start met een opleiding tot leraar basisonderwijs, leraar speciaal onderwijs of leraar voortgezet onderwijs is tussen en afgenomen. Bij de tweedegraads en eerstegraads hbo-lerarenopleidingen

Nadere informatie

Onderzoek Alumni Bètatechniek

Onderzoek Alumni Bètatechniek Onderzoek Alumni Bètatechniek 0 meting - Achtergrond Eén van de knelpunten op de Nederlandse arbeidsmarkt is een tekort aan technisch geschoolden. De Twentse situatie is hierin niet afwijkend. In de analyse

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2017 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2015-2016 centraal. Eind 2017,

Nadere informatie

Factsheet. Samenvatting

Factsheet. Samenvatting Afgestudeerden en uitvallers 2017 In deze factsheet staan de belangrijkste kengetallen en ontwikkelingen met betrekking tot uitval, studiewissel en studiesucces. Alle cijfers betreffen voltijd hbo-bachelorstudenten

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2016 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2014/2015 centraal. Eind 2016,

Nadere informatie

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden

Factsheet. HBO-Monitor De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden HBO-Monitor 2018 De arbeidsmarktpositie van hbo-afgestudeerden Managementsamenvatting In deze factsheet staat de arbeidsmarktpositie van de hbo-afgestudeerden uit studiejaar 2016-2017 centraal. Eind 2018,

Nadere informatie

Kwantitatieve Regioanalyse Technisch Beroepsonderwijs regio Midden- en West-Brabant

Kwantitatieve Regioanalyse Technisch Beroepsonderwijs regio Midden- en West-Brabant editie 2008 Kwantitatieve Regioanalyse Technisch Beroepsonderwijs regio Midden- en West-Brabant rapport een initiatief van index Technocentrum index Technocentrum Mozartlaan 7 4837 EH BREDA Telefoon Fax

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Limburg

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Limburg Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Limburg Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Limburg, die op basis van de resultaten van het huidige monitoronderzoek

Nadere informatie

Leerlingen en studenten naar onderwijssoort per 1-10 en woongemeente Lingewaard

Leerlingen en studenten naar onderwijssoort per 1-10 en woongemeente Lingewaard Leerlingen en studenten naar onderwijssoort per 1-10 en woongemeente Lingewaard 2010/'11 2011/'12* Onderwijssoorten Leeftijd Lingewaard Lingewaard Totaal voortgezet onderwijs Leeftijd totaal 2751 2853

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. April 2015 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2014: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo April 2015 Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Arbeidsmarktontwikkelingen in de techniek. Andries de Grip

Arbeidsmarktontwikkelingen in de techniek. Andries de Grip Arbeidsmarktontwikkelingen in de techniek Andries de Grip Expert meeting Arbeidsmarkt ingenieurs, 11 april 2018 Huidige arbeidsmarktsituatie Werkloosheid onder schoolverlaters, 2016 Techniek % Economie

Nadere informatie

Facts & Figures Utrecht

Facts & Figures Utrecht Facts & Figures Utrecht Prognose van leerlingaantallen In Utrecht wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte, theoretische-

Nadere informatie

Facts & Figures Utrecht

Facts & Figures Utrecht Facts & Figures Utrecht Prognose van leerlingaantallen In provincie Utrecht wordt er een krimp verwacht van het totale leerlingenaantal op het vmbo. Dit gaat over de basisberoepsgerichte, kaderberoepsgerichte,

Nadere informatie

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Inleiding Hoeveel en welke studenten (autochtoon/allochtoon) schrijven zich in voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) en blijven na

Nadere informatie

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd

Notitie Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Notitie a Aansluiting vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt van jongens en meisjes met een diploma gehaald op het mbo bol-voltijd of ho voltijd Juli 2014 Nelet Kuipers, team Onderwijs SQS 1 Inhoudsopgave

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juli 2012 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juli 2012 Feiten en cijfers 2 HBO-Monitor 2011: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo Ondanks de

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Limburg

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Limburg Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Limburg Drs Th. Mos Drs F.A.P.M. Heere Amsterdam, december 2006 608/december 2006 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.: 020-6373623

Nadere informatie

Onderwijscijfers 2015: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs

Onderwijscijfers 2015: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs Onderwijscijfers 2015: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs 2004-2015 VO totaal, instroom 3e leerjaar Mutatie: 2015 t.o.v. 2014 Overig, totaal 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Nadere informatie

Ontwikkeling aantal leerlingen Reclame, Presentatie en Communicatie 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1

Ontwikkeling aantal leerlingen Reclame, Presentatie en Communicatie 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1 R eclame, P resentatie en C ommunicatie Ontwikkeling aantal leerlingen Reclame, Presentatie en Communicatie 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1 Datum: februari 2014 Auteur: Sanne Saalbrink Colofon

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013

céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë= HBO-Monitor 2012: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2013 céáíéå=éå=åáàñéêë 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Drenthe/Overijssel

Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Drenthe/Overijssel Arbeidsmarkt Metaalbewerking 2004 Regio Drenthe/Overijssel Overview Hieronder wordt ingegaan op een aantal arbeidsmarktaspecten in de regio Drenthe/Overijssel die op basis van de resultaten van het huidige

Nadere informatie

Technomonitor 2003 EEN KWANTITATIEVE ANALYSE VAN HET TECHNISCH ONDERWIJS EN DE TECHNISCHE ARBEIDSMARKT

Technomonitor 2003 EEN KWANTITATIEVE ANALYSE VAN HET TECHNISCH ONDERWIJS EN DE TECHNISCHE ARBEIDSMARKT Technomonitor 2003 EEN KWANTITATIEVE ANALYSE VAN HET TECHNISCH ONDERWIJS EN DE TECHNISCHE ARBEIDSMARKT Technomonitor 2003 EEN KWANTITATIEVE ANALYSE VAN HET TECHNISCH ONDERWIJS EN DE TECHNISCHE ARBEIDSMARKT

Nadere informatie

Infrastructuur landsdeel Noordvleugel. 5 hogescholen met bètatechniek 3 universiteiten Jet-Net: 31 scholen en 15

Infrastructuur landsdeel Noordvleugel. 5 hogescholen met bètatechniek 3 universiteiten Jet-Net: 31 scholen en 15 Facts & Figures 2 Deel II LANDSDEEL NOORDvleugel In het Techniekpact Noordvleugel hebben de provincies Noord-Holland, Flevoland en Utrecht hun bestaande techniek-, human capital- en economische agenda

Nadere informatie

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks

Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 2010 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks ANNEX Voortgangsrapportage Onderwijs en Opleiding 21 Beschrijving prestaties Nederland en andere lidstaten op EU benchmarks 1. Deelname voor- en vroegschoolse educatie (VVE) De Nederlandse waarde voor

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Midden- en Oost-Brabant

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Midden- en Oost-Brabant Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Midden- en Oost-Brabant Drs Th. Mos Drs F.A.P.M. Heere Amsterdam, december 2006 608/december 2006 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM

Nadere informatie

Tekorten op de ICT-arbeidsmarkt verklaard Door Has Bakker (beleidsadviseur ICT~Office)

Tekorten op de ICT-arbeidsmarkt verklaard Door Has Bakker (beleidsadviseur ICT~Office) Tekorten op de ICT-arbeidsmarkt verklaard Door Has Bakker (beleidsadviseur ICT~Office) ICT~Office voorspelt een groeiend tekort aan hoger opgeleide ICT-professionals voor de komende jaren. Ondanks de economische

Nadere informatie

SCHOOLJAAR Verder na de derde klas. Voor ouders en leerlingen van de derde klas vmbo-tl. Marga Kloosterman, decaan

SCHOOLJAAR Verder na de derde klas. Voor ouders en leerlingen van de derde klas vmbo-tl. Marga Kloosterman, decaan OPENBARE SCHOLENGEMEENSCHAP VOOR VWO HAVO VMBO POSTBUS 9109 1800 GC ALKMAAR TEL.: 072 56 25 000 FAX: 072 56 20 599 SCHOOLJAAR 2018-2019 Verder na de derde klas Voor ouders en leerlingen van de derde klas

Nadere informatie

Onderwijscijfers 2016: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs

Onderwijscijfers 2016: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs Onderwijscijfers 2016: specificatie instroom 3e leerjaar voortgezet onderwijs 2004-2016 VO totaal, instroom 3e leerjaar Mutatie: 2016 t.o.v. 2015 Onderwijssoort 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

Nadere informatie

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014

Feiten en cijfers. HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo. juni 2014 Feiten en cijfers HBO-Monitor 2013: De arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van het hbo juni 2014 Honderden Feiten en cijfers 2 Inleiding In deze factsheet staan de arbeidsmarktresultaten van hbo-afgestudeerden

Nadere informatie

short-logo NATIONAAL TECHNIEKPACT 2020 SAMENVATTING ÉÉN JAAR NA ONDERTEKENING RAPPORTAGE

short-logo NATIONAAL TECHNIEKPACT 2020 SAMENVATTING ÉÉN JAAR NA ONDERTEKENING RAPPORTAGE RAPPORTAGE NATIONAAL TECHNIEKPACT 2020 ÉÉN JAAR NA ONDERTEKENING SAMENVATTING short-logo MEI 2014 go Pagina 2 SAMENVATTING RAPPORTAGE NATIONAAL TECHNIEKPACT 2020 ÉÉN JAAR NA ONDERTEKENING Met het doel

Nadere informatie

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Noord-Holland

Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Noord-Holland Arbeidsmarkt Metaalbewerking Cijfers en Trends 2006 Noord-Holland Drs Th. Mos Drs F.A.P.M. Heere Amsterdam, december 2006 608/december 2006 DIJK12 Beleidsonderzoek Adelaarsweg 11 1021 BM AMSTERDAM Tel.:

Nadere informatie

1.1 Bevolkingsontwikkeling 9. 1.2 Bevolkingsopbouw 10. 1.2.1 Vergrijzing 11. 1.3 Migratie 11. 1.4 Samenvatting 12

1.1 Bevolkingsontwikkeling 9. 1.2 Bevolkingsopbouw 10. 1.2.1 Vergrijzing 11. 1.3 Migratie 11. 1.4 Samenvatting 12 inhoudsopgave Samenvatting 3 1. Bevolking 9 1.1 Bevolkingsontwikkeling 9 1.2 Bevolkingsopbouw 10 1.2.1 Vergrijzing 11 1.3 Migratie 11 1.4 Samenvatting 12 2. Ontwikkelingen van de werkloosheid 13 2.1 Ontwikkeling

Nadere informatie

A fbouw. Ontwikkeling aantal leerlingen Afbouw 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1. Datum: januari 2014 Auteur: Sanne Saalbrink

A fbouw. Ontwikkeling aantal leerlingen Afbouw 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1. Datum: januari 2014 Auteur: Sanne Saalbrink A fbouw Ontwikkeling aantal leerlingen Afbouw 2013/2014 Statistisch jaaroverzicht deel 1 Datum: januari 2014 Auteur: Sanne Saalbrink Colofon Savantis is een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven

Nadere informatie

3. Onderwijs. 3.1 Het basisonderwijs

3. Onderwijs. 3.1 Het basisonderwijs 3. Onderwijs Ruim 2 procent van de Nederlandse bevolking neemt deel aan het voltijdonderwijs. Bijna de helft hiervan gaat naar de basisschool en eenderde volgt voortgezet onderwijs. Niet-westerse allochtone

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie