BEWEGENDE GEZELSCHAPSSPELEN

Transcriptie

1 BEWEGENDE GEZELSCHAPSSPELEN Deckers Gert en Huysmans Bert.

2 Bewegende gezelschapsspelen. Deckers Gert: school de berk Hasselt, K.I.D.S. Hasselt Huysmans Bert: school de Berk Hasselt 1.) Wie is het? De spelers worden verdeeld in 2 ploegen. Dit spel heeft meer slaagkansen bij een groot aantal deelnemers. Iedere ploeg kiest één speler uit die de andere ploeg dient te raden door ja/nee-vragen te stellen. De twee ploegen plaatsen zich staand in twee frontrijen tegenover elkaar. Om beurt stelt een speler van ploeg A een ja/nee-vraag aan ploeg B en een speler van ploeg B aan ploeg A. De spelers die hierdoor geëlimineerd worden gaan zitten. De ploeg die als eerste de juiste speler van de andere ploeg kan raden verdient een punt. Er mag maar 1 keer naar de naam geraden worden. Als het fout is, is de ploeg verloren. Variant:- Er kunnen attributen aangebracht worden bij de spelers: rode neuzen, hoofddeksels, brillen, sjaals, juwelen, - Bij een kleiner aantal spelers kan één speler ook een persoon trachten te raden uit de ganse groep. Wie in het minste beurten juist raadt is de winnaar. Tip: De spelleider duidt zelf de geëlimineerde spelers aan om te voorkomen dat spelers zich verraden door te twijfelen. 2.) Mikado. (variante op levende vleeshoop) Twee ploegjes van 2 of 3 spelers spelen tegen elkaar. Alle andere deelnemers maken een levende vleeshoop op een landingsmat. Bij het startsignaal mag ploeg A trachten zoveel mogelijk spelers van de mat af te trekken. Hiervoor krijgen de 2 of 3 spelers van ploeg A 30 sec. Na 30 sec. volgt een eindsignaal en dienen alle spelers op de landingsmat te bevriezen. Alle spelers die volledig van de mat zijn afgetrokken zijn punten voor ploeg A. Ploeg B mag zich nu klaarmaken om na een nieuw startsignaal spelers van de mat af te trekken. Spelers die al half, maar nog niet helemaal, door ploeg A van de mat werden afgetrokken mogen door ploeg B verder van de mat worden afgetrokken. De spelers op de mat mogen elkaar helpen op de mat te blijven. De spelers die reeds van de mat af zijn wachten aan de kant maar worden geen helpers. Na 30 sec. is de beurt opnieuw aan ploeg A. Als iedereen van de mat af is, is het spel gedaan. De ploeg met de meeste punten wint het spel. Tip: Als het nodig is kan één ( of enkele ) speler(s) die reeds van de mat werd(en) afgetrokken de helper(s) worden. 1

3 3.) Zeeslag. Twee ploegen van evenveel spelers spelen tegen elkaar. Terrein: afhankelijk van het werpniveau van de spelers. Elke speler heeft een hoepel/fietsband. Dit is zijn schip. Ploeg A legt zijn vloot aan één kant van het terrein. Ploeg B aan de andere kant. Elke speler kiest zelf waar hij zijn schip legt binnen het terrein. Eén keer gekozen mag het schip niet meer verplaatst worden. Afhankelijk van het aantal spelers zijn er een aantal bommen ( pittenzakjes, frisbees, indiaca s, ): bvb 3 bommen bij 2 ploegen van 10 spelers. De bommen worden verdeeld onder de spelers van ploeg A. Deze werpen de bom vanuit hun schip naar de andere vloot. Alle spelers van ploeg B staan op dat moment achter hun schip. Als een bom een schip raakt of erin landt is het schip gezonken. Ook als de bom een speler raakt is hij uitgeschakeld en is zijn schip gezonken. De speler die achter zijn schip staat mag de voeten niet verplaatsen maar mag de bom wel ontwijken door zijn lichaam te bewegen. Een bom die eerst in het water belandt kan niets meer raken. Als alle bommen van ploeg A gevuurd zijn is ploeg B aan de beurt. De spelers van ploeg B die het dichtst bij een neergevallen bom staan mogen nu werpen naar ploeg A. De spelers van ploeg A gaan nu op hun beurt allen achter hun schip staan. Er wordt gespeeld op tijd ( bvb 6 min.) of tot 1 vloot volledig gezonken is. Variant: Bij dit spel kan een schip bestaan uit 1, 2 of 3 hoepels. Dit op voorhand bepaald en voor beide ploegen identiek. Bvb: een vloot van 10 hoepels moet bestaan uit 2 schepen van 3, 1 schip van 2 en 2 schepen van 1 hoepel. Bij een schip van 3 (2) hoepels moeten de hoepels tegen mekaar in het verlengde gelegd worden. De spelers staan nu wel buiten het speelveld. Enkel om te werpen komen de spelers in hun eigen schip staan. De spelers staan in een willekeurige volgorde en komen, als hun ploeg aan worp is om beurt in het spel om te werpen. Spelers van een gezonken schip gaan zitten en mogen gedurende dat spel ook niet meer mee werpen vermits hun schip gezonken is en ze niet meer vanaf hun schip kunnen werpen. Een speler raken met een worp is nu dus niet meer van toepassing. Een schip dat geraakt wordt is door 1 rake worp volledig gezonken. (Ook een schip van 2 of 3 hoepels) De vloot die als eerste gezonken is, is verloren. 2

4 4.) Pack-man. (tikspel op lijnen) Ideale terreinbelijning: tennisterreinbelijning (met middenlijn) Belangrijk voor het welslagen van dit spel is de keuze van de terreinbelijning: te veel lijnen of te weinig vluchtmogelijkheden kunnen ervoor zorgen dat het spel niet slaagt. Twee pack-mannen ( gemerkt met truitjes ) trachten alle spelers aan te tikken door zich te verplaatsen op de lijnen van het terrein.de twee pack-mannen vertrekken vanuit een centraal punt op het terrein met de ruggen tegen elkaar. Wijze van verplaatsen: - wandelen verplicht (snelwandelen is toegelaten, lopen is verboden) - niemand kruisen op dezelfde lijn - niemand voorbijsteken - tot IN de hoek wandelen alvorens te draaien ( hoekstap maken ) - niet springen naar een dichtbij gelegen maar andere lijn Wie deze regels overtreedt is uitgeschakeld. Ook de twee pack-mannen dienen deze regels te respecteren. De pack-man kan enkel een speler aantikken die zich op dezelfde lijn bevindt als zichzelf. Variant: de twee pack-mannen kunnen niemand aantikken maar kunnen enkel spelers insluiten. 3

5 5.) 3 op één rij. A) Loopspel. Het spel wordt gespeeld tussen twee ploegen van drie spelers. Terrein: een half volleyterrein. Negen hoepels liggen in een vierkant over het terrein verdeeld. Ploeg A is de aanvallende ploeg en tracht 3 op één rij te maken. Ploeg B is de verdedigende ploeg en tracht dit te voorkomen. Bij het begin van het spel lopen de 6 spelers achter elkaar rond het terrein: de 3 spelers van ploeg A voorop, de 3 spelers van ploeg B erachter. Na een fluitsignaal lopen alle spelers het terrein in en tracht ploeg A 3 op één rij te maken door zich alzo in de hoepels op te stellen. (horizontaal, vertikaal of diagonaal) De spelers van ploeg B trachten dit te voorkomen door zichzelf in een hoepel van die rij te plaatsen alvorens ploeg A de 3 op één rij gevormd heeft.als ploeg A 3 op één rij gemaakt heeft is het spel niet afgelopen maar hebben ze wel één punt verdiend. Ze trachten nu, uiteraard op een andere plaats, opnieuw een 3 op één rij te maken. Ploeg A heeft 1 min. om zoveel mogelijk punten te scoren. ( 45 is ook goed, zeker niet meer dan 1 ) Na 1 min. is de beurt aan ploeg B om aan te vallen en begint het spel opnieuw zoals omschreven hierboven. De ploeg die het meeste punten scoort is gewonnen. Variant: 4 op één rij met 16 hoepels. 4 aanvallers en 2 verdedigers. De 4 spelers trachten een figuur te maken: L-vorm, vierkantje, B) Wandelspel. Het spel wordt gespeeld tussen twee ploegen van drie spelers. Terrein: kleine ruimte ( tussenruimte tussen de hoepels ongeveer 1,5m ) Negen hoepels liggen in een vierkant op een kleine ruimte. De 6 spelers ( 3 van ploeg A en 3 van ploeg B ) staan buiten het speelveld opgesteld in twee rijen. De eerste speler van ploeg A mag zich na een signaal opstellen in één hoepel naar keuze. Daarna mag de eerste speler van ploeg B dat doen. Er mag evenwel maar één speler per hoepel staan. Dan komt de tweede speler van ploeg A in het veld, vervolgens de tweede speler van ploeg B. De derde speler van ploeg A tracht nu met zijn 2 medespelers ( die zich niet meer mogen verplaatsen ) 3 op één rij te vormen. Lukt dit niet dan kiest hij één van de overgebleven hoepels om in te staan. Nu doet de laatste speler van ploeg B hetzelfde. Als de 6 spelers in het speelveld zijn en er is geen 3 op één rij gevormd gaat het spel verder. Op signaal moet nu één speler ( naar keuze ) van ploeg A van plaats veranderen naar een lege hoepel. Hiervoor hebben zij drie seconden ( tellen ) de tijd. Als er geen 3 op één rij gevormd wordt, is het de beurt aan ploeg B. Enz. De ploeg die als eerste 3 op één rij kan vormen is gewonnen. Tip: Een speler die een voet in een hoepel zet moet in die hoepel gaan staan en mag niet meer veranderen. 4

6 6 a.) Kwartet met voorwerpen. ( max 20 spelers ) De spelers worden verdeeld in 4 ploegen van evenveel spelers. Elke ploeg heeft een mat in de hoek van het terrein met daarop 10 verschillende voorwerpen. Bij elke ploeg liggen dezelfde voorwerpen.( = 10 kwartetten ) Bij het startsignaal mag 1 speler van elke ploeg één voorwerp bij een andere ploeg gaan weghalen en naar zijn eigen mat brengen. Na aflossing mag de tweede speler het veld in. Alle voorwerpen blijven op de mat liggen. Er mogen geen voorwerpen aan de kant gehouden worden. Wanneer een ploeg 4 dezelfde voorwerpen op de mat heeft verkregen mag het volledige kwartet wel aan de kant gelegd worden. Hierdoor is één punt verdiend en de andere ploegen mogen geen voorwerpen van het reeds verzamelde kwartet meer weghalen. De ploeg die het meeste kwartetten kan verzamelen binnen de tijd is gewonnen. Variant: a) twee spelers van elke ploeg mogen tegelijk voorwerpen gaan halen bij de andere ploegen b) alle spelers mogen voorwerpen gaan weghalen bij andere ploegen maar iedere ploeg heeft één bewaker die spelers kan aantikken die een voorwerp van zijn mat hebben afgehaald. ( aangetikt is voorwerp terugleggen ) De bewaker mag zelf geen voorwerpen gaan weghalen bij de andere ploegen. 6 b.) Kwartetspel met kaarten. Nodige kaarten: 1 kaartspel De spelers worden verdeeld in 4 ploegen van evenveel spelers. Elke ploeg heeft een mat in de hoek van het terrein met daarop de 13 kaarten van 1 soort. De kaarten liggen open verspreid op de mat. Bij het startsignaal mag 1 speler van elke ploeg één kaart bij een andere ploeg gaan weghalen en naar zijn eigen mat brengen. Na aflossing mag de tweede speler het veld in. Alle kaarten blijven open op de mat liggen. Er mogen geen kaarten aan de kant gehouden worden. Wanneer een ploeg 4 dezelfde kaarten ( bvb: azen, vijven, koningen, ) op de mat heeft verkregen mag het volledige kwartet wel aan de kant gelegd worden. De andere ploegen mogen geen kaarten van het reeds verzamelde kwartet meer weghalen. Na het eindsignaal worden de kwartetten geteld. Elk kwartet is één punt waard. Als variante op het puntensysteem kan men bepaalde kwartetten hoger quoteren. Bvb: kwartet van azen = 3 punten kwartet van koningen, dames of boeren = 2 punten overige kwartetten = 1 punt Variant: a) twee spelers van elke ploeg mogen tegelijk kaarten gaan halen bij de andere ploegen b) alle spelers mogen kaarten gaan weghalen bij andere ploegen maar iedere ploeg heeft één bewaker die spelers kan aantikken die een kaart van zijn mat hebben afgehaald. ( aangetikt is kaart terugleggen ) De bewaker mag zelf geen kaarten gaan weghalen bij de andere ploegen. 5

7 7.) Stratego met kaarten. ( max 24 spelers ) Het spel wordt gespeeld met 4 ploegen van evenveel spelers. Iedere ploeg heeft een hoepel met daarin 13 speelkaarten die ondersteboven op een stapeltje liggen: ploeg A: harten, ploeg B: schoppen, ploeg C: klavers en ploeg D: koeken. Bij het begin van het spel nemen alle spelers 1 kaart boven van hun stapeltje af. Nu gaan alle spelers gelijk in het slagveld met hun kaart in de hand. Ze trachten een speler van een andere ploeg aan te tikken en dan wordt er gekampt: de twee spelers laten hun eigen kaart aan elkaar zien. De winnaar krijgt de kaart van de andere speler. Beide spelers gaan nu terug naar hun kamp. De verliezende speler neemt een nieuwe kaart boven van zijn stapeltje af en speelt weer verder. De winnende speler legt zijn veroverde kaart ondersteboven onderaan zijn stapeltje en speelt verder met zijn eigen kaart tot hij deze verliest tegen een andere speler. Een winnende speler dient eerst zijn veroverde kaart onderaan zijn stapeltje te gaan leggen alvorens opnieuw met een andere speler te kampen. Er wordt dus na verloop van tijd gespeeld met een andere soort van kaarten dan de beginsoort. Wie wint van wie?: De aas is de laagste kaart, de koning de hoogste. -de aas wint van alle beeldjes ( boer, dame, koning ) -de 2 wint van de koning ( en van de aas uiteraard ) -bij een gelijke kaart spelen de spelers blad-steen-schaar Wanneer 1 ploeg geen kaarten meer in de hoepel heeft wordt het spel afgefloten. Bij de 3 overige ploegen worden nu de kaarten geteld. (Ook de ploeg zonder kaarten zal 1, 2 of 3 kaarten hebben van de spelers die zich nog in het spel bevonden...) De ploeg met de meeste kaarten is gewonnen. Tip: De gewonnen kaarten dienen netjes onderaan de eigen stapel gelegd te worden. De stapel moet een mooie stapel blijven en mag geen hoop worden. 6

8 8 a.) Master mind met kleuren. Binnen het terrein staan 8 kinderen met een verschillende kleur(stift): de kleurkabouters. De spelers trachten de code te ontcijferen van de leerkracht. De code bestaat uit 4 opeenvolgende verschillende kleuren: bvb: groen-geel-rood-zwart. De spelers gaan met een speelkaart het terrein in en laten bij 4 kleurkabouters een bolletje kleuren. Dan gaan ze terug naar de leerkracht. Deze zegt of de kleur: a)op de juiste plaats is ( cirkeltje er rond ) b)op de verkeerde plaats is ( streepje er onder ) c)er niet bij hoort ( kruisje er door ) Dan kan de speler verder gaan met het ontcijferen van de code. Wie als eerste 1 of meerdere codes ontcijferd heeft is gewonnen. Variant: - één kleur kan 2 keer voorkomen in de code: bvb: groen-paars-groen-geel - een code kan uit vijf of zes kleuren bestaan Tip: Bij weinig leerlingen kunnen de kleurkabouters vervangen worden door hoepels met daarin een kleurstift. Er kan individueel of in ploegjes gespeeld worden. Afhankelijk van het niveau van de kinderen kunnen er ook meer of minder kleurkabouters zijn. O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O 7

9 8 b.) Master mind met kegels. Dit spel is een estafettespel dat wordt gespeeld in ploegjes. Ieder ploegje heeft 5 ( 4 of 6 kan ook ) kegels rechtstaan op een verticale lijn. De afstand tussen de kegels is 2 meter. Een scheidsrechter staat met een geheime code achter de spelers van het ploegje. Na het startsignaal mag de eerste loper van elke ploeg een kegel naar keuze omleggen: met de punt naar links, rechts, onder of boven. Dan keert de loper terug en de scheidsrechter zegt of de desbetreffende kegel juist of fout ligt. Als de tweede loper wordt afgetikt mag die vertrekken om dezelfde of een andere kegel om te leggen. Het kan ook zijn dat een kegel gewoon moet blijven rechtstaan. Welke ploeg is het eerste klaar? Variant: De ploegjes maken voor elkaar een geheime code. De ploegjes mogen voor aanvang van het spel de kegels reeds omleggen. De scheidsrechter zegt dan voor het startsignaal al welke kegels juist liggen. Bij deze spelvariant best meer kegels gebruiken. LEGENDE: X = SPELER = KEGEL MET PUNT NAAR BOVEN = KEGEL MET PUNT NAAR ONDER = KEGEL MET PUNT NAAR LINKS = KEGEL MET PUNT NAAR RECHTS = RECHTSTAANDE KEGEL XXXX XXXX XXXX XXXX XXXX 8

10 9.) Valkuil / Mijnenveld. Terrein: 36 ( of 25, of 49 ) hoepels liggen in een vierkant. De hoepels aangrenzend tegen elkaar. Een ploeg van verschillende spelers tracht een parcours af te leggen van de ingang tot de uitgang ( 2 diagonaal tegenoverliggende hoepels ) zonder daarbij in een hoepel te treden waarin een bom ligt ( of diepe kuil: cfr valkuil ). De spelleider heeft een geheime kaart met daarop de hoepels met een bom in. De eerste speler vertrekt aan de ingang ( eerste hoepel ) en stapt vervolgens in een aangrenzende hoepel ( = verplicht ) naar keuze. Als er een bom ligt is hij uit en mag de tweede speler van de ploeg vertrekken bij de ingang. Als er geen bom ligt stapt de eerste speler verder tot hij in een hoepel met een bom stapt. De medespelers mogen kijken naar de speler in het mijnenveld maar mogen niets tegen hem zeggen. Als alle spelers van de ploeg geweest zijn en geen enkele heeft de uitgang kunnen bereiken mag de eerste speler opnieuw proberen. Als 1 speler van de ploeg de uitgang bereikt heeft is de ploeg gewonnen. Ploeg 2 doet precies hetzelfde maar begint diagonaal tegenover ploeg 1. De uitgang van ploeg 1 is dus de ingang van ploeg 2 en omgekeerd. De 2 ploegen proberen dezelfde geheime weg te ontcijferen. Het is zelfs mogelijk om 4 ploegen tegelijk te laten spelen. Bij elke ploeg is er dan een scheidsrechter van een andere ploeg. Variant: Ploeg A mag een geheim parcours uitstippelen voor ploeg B en omgekeerd. Het aantal bommen dat mag geplaatst worden kan op voorhand afgesproken worden. 9

11 10

12 10.) Dammen. Het spel wordt gespeeld met 2 ploegen van evenveel spelers. Terrein: afhankelijk van aantal spelers: rechthoek van ong. 12 op 10 m. Beginopstelling:De 2 ploegen staan op een frontrij tegenover elkaar ieder aan één zijde van het terrein. Doel van het spel: de tegenpartij vernietigen door de spelers uit te tikken. Spelregels: -Alle spelers van één ploeg springen na een signaal 1 sprong voorwaarts met aaneengesloten voeten zonder daarbij het evenwicht te verliezen. -De 2 ploegen springen om beurt. -Wie verkeerd springt ( zie verder ) is uit en gaat aan de zijkant van het terrein zitten. -Wie met 2 voeten de overkant van het terrein bereikt ( hielen over de lijn ) wordt een dam (zie verder) -de spelers van de ploeg die aan de beurt is om te springen kunnen spelers van de andere ploeg uittikken door hen aan te tikken met één vinger aan de pantoffel/schoen. Op een andere wijze uittikken is niet toegelaten. Het springen: Correct springen = voorwaarts, met aaneengesloten voeten zonder het evenwicht te verliezen. De voeten staan recht vooruit! Foutief springen = -een bijkomende sprong doen om in evenwicht te blijven -vallen na de sprong -hand(en) op de grond plaatsen na de sprong -1 voet van de grond heffen om het evenwicht te herstellen -op een andere speler leunen om in evenwicht te blijven -zijwaarts of achterwaarts springen (*) -de voeten schuin plaatsen (meer dan 45 ) (*) -springen als de tegenpartij aan de beurt is (*):Schuin voorwaarts springen is toegelaten zolang de voeten maar recht vooruit staan!! Het uittikken: Hoe? -met één vinger aan de pantoffel/schoen, zonder hierbij het evenwicht te verliezen of een hand op de grond te plaatsen -men kan in 1 beurt maar 1 tegenspeler uittikken (*) Wanneer? als de eigen ploeg aan de beurt is, na zelf te hebben gesprongen Opmerking: -achterwaarts tikken is niet toegelaten: als de hielen voorbij de hielen van de tegenstander staan is uittikken niet meer toegelaten (*) 11

13 -een speler die valt of een fout maakt tijdens of juist na het uittikken van een tegenspeler is zelf uit. De tegenspeler mag echter toch blijven staan. (*) EEN DAM:-wie met beide voeten de achterlijn bereikt ( hielen erover! ) = DAM -een DAM mag een medespeler die reeds uit is terugkiezen. Dit echter zolang de voorraad strekt. De teruggekozen speler is echter zelf géén DAM.(*) -een DAM mag bij iedere beurt 2 keer springen -een DAM mag in alle richtingen springen. Ook de voeten mogen in alle richtingen staan -een DAM mag in één beurt meerdere spelers van de tegenpartij uittikken -een DAM mag de lijnen van het speelveld niet meer overschrijden Opmerking: Een DAM wordt best gemarkeerd: petje, lintje, iets in de hand houden,. (*) Een teruggekozen speler door een dam:-kan nooit meer zelf een DAM worden -is onderworpen aan de spelregels van een gewone speler -mag, indien hij de achterlijn opnieuw haalt, zich omdraaien en op een andere plaats achter de achterlijn herbeginnen Einde van het spel: -De ploeg waarvan geen speler meer overblijft is verloren. -Als de dammen van beide ploegen uit zijn en er nog teruggekozen spelers overblijven, wint de ploeg waarvan de meeste spelers overblijven. -Indien dat ook gelijk is, is er geen winnaar. ( remise ) 12

14 OPBOUW NAAR EINDVORM IN VERSCHILLENDE STAPPEN 1) Welke ploeg heeft het meeste spelers aan de overkant? In opbouwvorm 1) wordt enkel het springen aangeleerd. Het uittikken is nog niet aan de orde. De ploegen springen om de beurt, wie een fout maakt tegen het springen is UIT. Wie de overkant bereikt heeft een punt voor zijn ploeg behaald. Welke ploeg behaalt het meeste punten? 2) Welke ploeg heeft als eerste 2 ( of 3 ) spelers aan de overkant? In opbouwvorm 2) gelden dezelfde regels als in opbouwvorm 1) Nu gaan de spelers echter meer risico nemen ( = verder springen ) om sneller de overkant te bereiken. De ploeg die na een gelijk aantal sprongen als eerste 2 spelers aan de overkant heeft is gewonnen. Als de stand dan gelijk is wordt er verder gespeeld tot er één ploeg meer spelers aan de overkant heeft bij een gelijk aantal sprongen. 3) Dammen 1 tegen 1. In opbouwvorm 3) speelt elke speler van de ploeg een individueel spel tegen een speler van de andere ploeg. Wie tegen wie speelt is op voorhand bepaald. De 2 tegenstanders staan dan ook loodrecht tegenover elkaar bij het begin van het spel. In deze vorm wordt nu ook het uittikken aangeleerd. De ploegen springen ook om beurt en wie een fout maakt tegen het springen is UIT. Een speler mag nu echter nadat hij zelf gesprongen heeft een tegenspeler uittikken. Als één van de twee spelers UIT is ( door fout springen of uitgetikt ) gaan beiden zitten. Als alle spelers zijn uitgekampt is het spel afgelopen. De ploeg die de meeste winnaars heeft is gewonnen. De overkant bereiken is in deze vorm onmogelijk omdat de 2 spelers frontaal elkaar gaan bekampen ( er is dus altijd een winnaar en een verliezer ) Bij het volgende spel schuiven de spelers van één ploeg allemaal één plaats op en de spelers van de andere ploeg blijven staan. Iedereen heeft nu een nieuwe tegenstander. 4) EINDVORM zoals beschreven hierboven. 13

15 11.) Mens-erger-je-niet. a) De lln worden verdeeld in groepjes. Elk groepje beschikt over een DS en een rij van 6 kegels. Elke kegel staat in een hoepel. De eerste speler werpt met de DS en loopt vervolgens naar de corresponderende kegel (de dichtstbijzijnde kegel is 1, de verste is 6). Hij moet deze kegel omleggen in de hoepel. Vervolgens loopt hij terug naar zijn ploeg en lost de volgende speler af. Deze mag dan op zijn beurt werpen en naar de kegels lopen. Als iemand een cijfer werpt van een kegel die al omligt mag hij die kegel meenemen naar zijn ploeg. Als iemand een cijfer werpt van een hoepel die al leeg is moet hij de pechlijn, achter de laatste kegel, gaan aantikken vooraleer hij terug naar zijn ploeg mag. Als een ploeg de 6de kegel terug meebrengt stopt het spel. De kegels die bij de andere ploegen nog in de hoepels staan/liggen zijn strafpunten: een kegel die reeds omligt = 1 strafpunt, een nog rechtstaande kegel = 2 strafpunten. b) Als een speler een cijfer werpt van een reeds lege hoepel mag hij een reeds omgelegde kegel van een andere ploeg (van het corresponderende cijfer uiteraard) terug rechtop zetten. Als die mogelijkheid er ook niet is moet hij de pechlijn gaan aantikken. Bij deze variant is het mogelijk dat er op tijd moet gespeeld worden omdat het zou kunnen dat het spel niet kan uitgespeeld worden. Alle ploegen krijgen dan strafpunten. De ploeg met de minste punten is dan de winnaar. SCHEMA: = pechlijn

16 c) De lln worden verdeeld in 4 groepjes die vanuit 2 richtingen naar de kegels toe komen. De volgorde (1-6) verschilt dus voor beide richtingen (zie pijlen). Er zijn 3 rijen met kegels waarvan de middelste rij een andere soort is. De kegels van de 2 buitenste rijen zijn elk 1 punt waard en die van de middelste rij elk 2 punten. Als een speler met de DS heeft geworpen mag hij een kegel met het corresponderende cijfer gaan omleggen met de punt naar zijn ploeg/hoek toe. Hij mag kiezen in welke rij hij dat doet. Er mag maar 1 kegel omgelegd worden. Als een speler van dezelfde ploeg opnieuw hetzelfde cijfer werpt en de kegel ligt nog steeds met de punt naar de ploeg/hoek mag hij die kegel meenemen. Als een speler een cijfer werpt van een kegel die reeds met de punt naar een andere ploeg/hoek ligt dan mag hij de punt verleggen naar zijn ploeg/hoek. Als men een cijfer werpt waarvan alle kegels reeds weg zijn moet men een pechrondje lopen rond alle kegels alvorens terug te keren naar de ploeg om de volgende af te lossen. Als er nog enkele kegels in het spel zijn (aanvoelen) wordt er afgeteld en wordt het spel stilgelegd. De ploeg met de meeste punten is gewonnen. Variante op c): Er zijn 2 (3 of 4) tikkers in het spel. De tikkers staan aan de zijkant van het terrein in een rij. Na het startsignaal mag 1 tikker zich in het speelveld begeven. Hij moet er 1 speler proberen te tikken. Als dat gelukt is gaat hij terug naar de rij en lost er de volgende tikker af. Er mag dus telkens maar 1 tikker in het speelveld. Als een tikker iemand aantikt zijn er een aantal mogelijkheden: 1) De loper loopt naar de kegels om een kegel te draaien/halen: de aangetikte loper moet terug naar de groep zonder een actie te ondernemen 2) De loper heeft net een kegel gedraaid: er is geen gevolg voor de aangetikte loper 3) De loper heeft een kegel vast: de aangetikte loper plaatst de kegel RECHTOP terug 4) De loper loopt een pechrondje : de aangetikte loper moet onmiddellijk terug naar de groep (= eigenlijk geluk) SCHEMA: