de bal het secretariaat de fietsenstalling het toilet het toiletpapier de trap

Transcriptie

1 Het schoolgebouw de school We gaan naar school om veel te leren. de klas het klaslokaal In de klas krijgen we rekenen en taal. In het klaslokaal krijgen we rekenen en taal. de eetzaal de refter In de refter eten we boterhammen. In de eetzaal eten we boterhammen. de turnzaal In de turnzaal doen we aan sport. de speelplaats Op de speelplaats spelen alle kinderen leuke spelletjes.

2 de bal Laten we voetbal spelen! het secretariaat Als je te laat bent, moet je langs het secretariaat. de fietsenstalling We parkeren onze fietsen in de fietsenstalling. het toilet Op het toilet kan je plassen. het toiletpapier Als je naar het toilet gaat, heb je toiletpapier nodig. de trap Via de trap gaan we naar boven of beneden.

3 de gang de hal In de gang vind je heel wat deuren. In de hal vind je heel wat deuren. de schoolpoort Via de schoolpoort gaan we de school binnen en buiten. de juffrouw De juffrouw helpt je graag verder. de meester De meester legt je alles goed uit. de bel Als de bel gaat, moet je in de rij gaan staan.

4 Vaste elementen in het schoolgebouw de deur Via de deur gaan we naar binnen en buiten. de sleutels Met de sleutels kan je de deur openen en sluiten. de muur Het bord hangt aan de muur. het raam Door het raam kan je naar buiten kijken. de schakelaar Met de schakelaar doe je het licht aan en uit.

5 de kapstok Aan de kapstok hangen de jassen van de kinderen. de klok Op de klok kan je zien hoe laat het is. het bord Op het bord schrijft de juffrouw oefeningen. de brandblusser Brand blussen we met een brandblusser. de kalender Op de kalender kan je zien welke dag het is. de lavabo de wastafel Handen wassen doe je aan de lavabo. Handen wassen doe je aan de wastafel.

6 de handdoek Droog je handen af met de handdoek. de verwarming Aan de verwarming kunnen we ons opwarmen. de lamp het licht De lamp geeft ons licht. Meubilair de tafel Naast de tafel staat een stoel. de stoel Op een stoel kan je zitten.

7 de bank In de bank steken boeken en schriften. het bureau de lessenaar Op het bureau ligt allerlei materiaal van de juf. Op de lessenaar ligt allerlei materiaal van de juf. de kast In de knutselkast vind je lijm en papier. de bank Op de bank kan je zitten. Verbruiksmateriaal de markeerder de fluostift Met een markeerder kan je belangrijke woorden aanduiden. Met een fluostift kan je belangrijke woorden aanduiden.

8 het penseel Met een penseel kan je schilderen. de stiften Met stiften kan je een tekening inkleuren. het potlood Met een potlood kan je tekenen of schrijven. de kleurpotloden Met kleurpotloden kan je een tekening inkleuren. de balpen Met een balpen kan je jouw naam op het blad schrijven. de vulpen In een vulpen passen inktbuisjes.

9 de waterverf Je hebt waterverf nodig om te schilderen. de wasco s Met de vettige wasco s kan je kleuren. het papier Op papier kan je tekenen of schrijven. de lijm Met lijm kan je iets vastkleven. de gom Fouten kan je uitgommen. de plakband Ik hang de tekening aan de muur met plakband.

10 het krijt Met krijt schrijf je op het bord. Gebruiksmateriaal de schaar Knip de prent uit met een schaar. de geodriehoek We meten de hoek met onze geodriehoek. de slijper De punt van mijn potlood is afgebroken. Ik heb een slijper nodig. de passer Teken een mooie cirkel met je passer.

11 de meetlat Trek een lijn onder de titel met je meetlat. de rekenmachine Met de rekenmachine kan je een som uitrekenen. de computer Op de computer kan je leuke spelletjes spelen. de nietjesmachine Ik niet de blaadjes aan elkaar. de thermometer Op de thermometer kan je zien hoe warm het is. de perforator Ik maak gaatjes in het blad met de perforator.

12 de paperclips Met een paperclip kan je blaadjes bij elkaar houden. de bordveger Met de bordveger kan je het krijt wegvegen op het bord. de duimspijker de prikker Met een duimspijker prikken we foto s aan de muur. Schoolbenodigdheden de agenda In de agenda schrijf je jouw huiswerk. het schrift In het schrift kan je schrijven.

13 Schoolbenodigdheden het boek In het boek kan je lezen. de afbeelding de prent Op de afbeelding kan je zien wat een vliegtuig is. Op de prent kan je zien wat een vliegtuig is. de tekst In de tekst vind je veel informatie. de pennenzak In de pennenzak steken potloden en stiften. de map het kaft In de map steken we al onze toetsen. In de kaft steken we al onze toetsen.

14 het mapje In het mapje kunnen we enkele blaadjes steken. de boekentas De agenda en het huiswerk steekt in de boekentas.