Hoofdstuk 1 De kredietcrisis

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Hoofdstuk 1 De kredietcrisis"

Transcriptie

1 Hoofdstuk 1 De kredietcrisis 1.1 a. Via de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. De hypotheekrente van de eerste woning mag worden afgetrokken van het verdiende inkomen. Daardoor betalen mensen met een hypotheeklening minder belasting. b. Mensen met een eigen woning zullen minder snel bereid zijn te verhuizen voor een baan dan huurders omdat ze gehecht zijn aan hun huis of omdat het huis moeilijk voor een aanvaardbare prijs te verkopen is. De arbeidsmobiliteit van eigen-woningbezitters is dus lager. c. De arbeidsmobiliteit neemt toe. Door de belastingverlaging wordt de totale aanschafprijs van een nieuwe woning lager. Dat zal mensen er eerder toe brengen te verhuizen voor een nieuwe baan. 1.2 a. Woningwisselaars zijn onzeker over de opbrengst van hun oude huis. Ze lopen bij dalende prijzen het risico dat de opbrengst van hun oude woning zo laag is dat ze met hypotheekschuld blijven zitten. b. De woningwisselaars stellen hun koop uit, totdat ze hun oude woning hebben verkocht. De vraag naar woningen stagneert waardoor het aantal verkochte woningen zal afnemen. c. De prijzen dalen en veel vragers wachten daarom met kopen tot de prijs nog verder daalt. d. Veel aanbieders zijn niet bereid de prijs veel te laten dalen. Sommigen omdat ze geen restschuld willen overhouden. Anderen hopen op herstel van de woningprijzen. Intussen blijven ze in hun huis wonen. 1.3 a. De hoogte van het inkomen. Uit het inkomen worden de hypotheeklasten (rente en aflossing) betaald. Of de huizenkoper een vaste of een tijdelijke baan heeft. Bij verlies van baan en inkomen kunnen er betalingsproblemen ontstaan. Het eigen vermogen. Bij betalingsproblemen wordt eerst het eigen vermogen aangesproken. Hoe groter dit vermogen, des te kleiner het risico voor de bank. b. Lager. Het risico voor de bank is kleiner. Bij wanbetaling kan de bank de lening verhalen uit de opbrengst van de openbare verkoop. Omdat het risico kleiner is zullen banken genoegen nemen met een lagere rente. 1.4 a. De vraag. Door de garantie zijn de rentelasten lager, waardoor kopers een hogere prijs kunnen betalen. b. Moeilijker te verkopen. Deze huizen vallen niet onder de garantie. De rentelasten voor deze huizen zijn hoger, waardoor de vraag kleiner is.

2 1.5 a. In de nominale betekenis. Hij houdt geen rekening met de inflatie en kijkt alleen naar het bedrag in euro's. b. Index reële waarde = (index nominale waarde/prijsindex) 100 = (200/145) 100 = 137,9. De waarde van het huis is reëel met 37,9% toegenomen het reële rendement is 37,9%. c. Ja. Hij kijkt alleen naar de nominale prijsontwikkeling en verwaarloost het effect van inflatie op de koopkracht van zijn geld. 1.6 a. Hoge transactiekosten. Het zoeken naar iemand die vraagt wat de spaarder te bieden heeft, kost veel tijd. Het risico is groot. Er is sprake van asymmetrische informatie. De spaarder weet niet hoe betrouwbaar de tegenpartij is. Bij een bank is dit probleem minder groot. b. Veiligheid. De kans op berovingen is groter en in geval van een beroving is er geen dekking. Wie geld thuis bewaart, loopt rente-inkomsten mis. 1.7 De bestedingen zullen afnemen. Als geld wordt opgepot, wordt het niet besteed, dus als er meer wordt opgepot, nemen de bestedingen af. 1.8 a. Eigen vermogen is permanent, dus gedurende de hele levensloop van de onderneming, beschikbaar. Over eigen vermogen hoeft geen vaste vergoeding te worden betaald, maar een wisselend dividend. Dit is gunstig in slechte tijden, omdat er dan weinig winst is en weinig of geen dividend zal worden uitgekeerd. b. De verschaffers van eigen vermogen hebben zeggenschap. Uitbreiding van het eigen vermogen kan inhouden dat meer aandeelhouders zich met het bedrijfsbeleid kunnen bemoeien. De winst wordt verdeeld over de verschaffers van het eigen vermogen. Naarmate er meer aandeelhouders zijn, zal er per euro eigen vermogen minder dividend uitgekeerd worden. c. Bij het kopen van het huis is hij aanbieder op de vermogensmarkt. Hij belegt zijn geld in onroerend goed. Bij het afsluiten van de hypotheeklening is hij vrager op de vermogensmarkt. De bank is aanbieder. d. De bank is vrager op de vermogensmarkt. Op een markt moet de vrager betalen, de bank betaalt rente, de prijs van lenen. (De spaarder is aanbieder, want hij ontvangt de prijs van lenen.)

3 1.9 a. Onroerend goed (grond, gebouwen), kunstobjecten en niet materiële activa (goodwill, octrooi). b. Schuld 2008 = = 614 miljard. Aantal Nederlanders = 7,24 miljoen 2,24 = Schuld per hoofd = 614 miljard/ = ,10. Schuld 2010 = = 657 miljard. Aantal Nederlanders = 7,39 miljoen 2,22 = Schuld per hoofd = 657 miljard/ = ,81. Toename = (40.046, ,10)/37.860,10 100% = 5,8% a. Over het bedrag dat nu moet worden terugbetaald, komt geen extra percentage voor de uitlener van het geld. Er wordt dus geen rentepercentage in rekening gebracht. b. Omdat er geen rente betaald wordt, kan de klant geen hypotheekrente aftrekken. Hierdoor moet hij meer belasting betalen dan iemand die hetzelfde huis koopt met een lening waarover wel rente wordt berekend a. Als de rente daalt, wordt lenen goedkoper. Voor bedrijven die met geleend geld investeren en gezinnen die met geleend geld consumeren, is lenen aantrekkelijker. b. Geld op een spaarrekening zetten levert minder op. Gezinnen zullen daarom minder sparen en als ze sparen zullen ze minder spaargeld beleggen en eerder oppotten Grafiek 1 = A. Als de bestedingen teruglopen, wordt er meer gespaard. Dit leidt bij dezelfde rentevoet tot meer aanbod op de vermogensmarkt: aanbodlijn verschuift naar rechts. Grafiek 2 = D. Als consumenten inflatie verwachten zullen ze hun bestedingen vervroegen om de stijging van de prijzen voor te zijn. Ze zullen minder gaan sparen, waardoor ze bij dezelfde rentevoet minder geld op de vermogensmarkt gaan aanbieden: aanbodlijn verschuift naar links. Grafiek 3 = C. Bij grote tekorten moet de overheid veel geld lenen. Bij dezelfde rentevoet zal de overheid meer geld op de vermogenmarkt vragen: de vraaglijn verschuift naar rechts. Grafiek 4 = B. Als bedrijven hun investeringen terugschroeven, lenen ze minder geld. Bij dezelfde rentevoet zal de vraag naar leningen afnemen: de vraaglijn verschuift naar links vrager vermogensmarkt aanbieder 5 geldmarkt 6 1, 3, 4 kapitaalmarkt 2, 7

4 1.14 a. De lange rente. Het risico, bijvoorbeeld van inflatie, is groter naarmate het geld langer uitstaat. b. De looptijd van een obligatielening is langer, zodat de belegger langere tijd afstand doet van zijn geld. De belegger neemt een groter risico, omdat bedrijven die de obligatie uitgeven failliet kunnen gaan a. Aantal uitstaande aandelen winst per aandeel = ,46 = b. Dividend per aandeel/winst per aandeel 100% = 1,26/2,46 100% = 51,2%. c. Zie tabel. aantal uitstaande aandelen ( 1000) winst per aandeel ( ) dividend per aandeel ( ) koerswinstverhouding dividend rendement (%) gemiddelde koers ( ) ,40 0,98 8,2 3, ,89 1,09 8,3 4, ,42 1,17 14,1 5, ,46 1,26 9,3 5,5 23 (1): 24/8,3 = 2,89; (2): 1,09/24 100% = 4,5%; (3): 14,1 1,42 = 20,02 20; (4): 23/2,46 = 9, ( )/ % = 56,1% a. 0, = 2 miljoen. b. De vraag naar de 4%-obligaties zal afnemen, omdat beleggers op de nieuwe 7%-obligaties een hogere rente krijgen. Het aanbod van de 4%-obligaties zal toenemen, omdat beleggers deze laagrentende obligatie willen vervangen door een obligatie met een hogere rente. De koers van de 4%-obligaties zal dalen, omdat de vraag afneemt en het aanbod toeneemt. c. Omdat de obligatiekoersen zijn gedaald wordt het aantrekkelijk te switchen van aandelen naar de goedkoper geworden obligaties. Je kunt een hoger rendement krijgen met minder risico a. Reële rentepercentage = 104/ = 101,96. De reële rente = 101,9 100 = 1,96%. b. Als de nominale rente lager is dan de inflatie.

5 1.19 a. Aandelen zijn eigendomsbewijzen. De aandeelhouder is eigenaar van een deel van de onderneming. Hij ontvangt dividend. De gestegen prijzen kunnen leiden tot een nominale toename van de winst. De aandeelhouder kan de inflatie dus (deels) gecompenseerd krijgen via een iets hogere winstuitkering. Aandelen kunnen enige bescherming bieden tegen inflatie. b. De nominale rente stijgt. Beleggers willen compensatie voor de inflatie en gaan pas beleggen bij een hogere nominale rente. Of: Door de inflatie daalt het reële rendement. Hierdoor daalt het aanbod van vermogen, zodat de nominale rente stijgt. c. De koersen van tweedehandsobligaties zullen stijgen. Deze obligaties hebben een vaste rente. Als de marktrente daalt, zal de vraag naar de bestaande hoogrentende obligaties toenemen a. 1. Het CPB voorspelt een recessie 2. De centrale bank zinspeelt op renteverhogingen 3. Het IMF verwacht dat de prijzen in de EU zullen stijgen obligatiekoersen stijgen dalen dalen toelichting minder lenen, rente daalt vraag naar tweedehandsobligaties daalt door inflatie stijgt de rente en daalt de vraag naar tweedehands-obligaties aandelenkoersen dalen dalen stijgen toelichting winstverwachting daalt, vraag naar aandelen daalt vraag naar aandelen daalt ten gunste van nieuwe obligaties omdat het rendement op obligaties terugloopt, switchen beleggers naar aandelen. De vraag naar aandelen stijgt.

6 b. Bij 1 en Bij een verwachte recessie switchen beleggers van aandelen naar obligaties. De aandelenkoersen dreigen te dalen, dus verkoopt de belegger aandelen en koopt hij obligaties. 3. Beleggers gaan van obligaties naar aandelen. Bij inflatie ondervinden obligatiehouders nadeel van inflatie, omdat het reële rendement daalt De winst bedraagt (6% 2%) van 100 miljoen = 4 miljoen. Dat is 4 miljoen/10 miljoen 100% = 40% Rendement eigen vermogen = 4 miljoen/4 miljoen 100% = 100% rendement a. Een negatief eigen vermogen betekent dat het vreemd vermogen groter is dan de waarde van de bezittingen. b. Nee. De verplichtingen van de bank aan de spaarders ( 100 miljoen) zijn groter dan de bezittingen ( 90 miljoen) a. Spaarders zullen hun spaargeld zo snel mogelijk willen opnemen bij deze bank. b. De bank heeft onvoldoende kasgeld om aan alle spaarders hun tegoeden uit te keren. Als de spaarders hun vordering opeisen, zal de bank daaraan niet kunnen voldoen en zal de bank omvallen De prijsvechters gedragen zich roekeloos door spaarders met een hoge spaarrente te lokken. Als het misloopt, moeten de voorzichtige banken de vergoedingen in het kader van de garantieregeling uitkeren. De prijsvechters wentelen het risico voor een deel af op de voorzichtige banken a. Het systeem moedigt aan de omzet te vergroten. Managers letten daardoor minder op de risico's. b. De banken, verzekeraars en pensioenfondsen die hypotheekobligaties kopen, zijn niet op de hoogte van de risico's, terwijl de partij die de kredietobligaties verkoopt dat wel is 'Niemand weet wat de beleggingen van banken nog waard zijn, niemand weet hoe 'giftig' de hypotheekobligaties zijn.' 1.29 De ontvangsten nemen af. De productie daalt, waardoor de overheid minder inkomstenbelasting en btw ontvangt. De uitgaven zullen toenemen omdat meer mensen bijstand ontvangen. Minder ontvangsten en meer uitgaven leiden tot een verslechtering van de overheidsfinanciën.

7 1.30 a. Lagere overheidsuitgaven kunnen leiden tot ontslag van ambtenaren, waardoor de ontvangen inkomstenbelasting afneemt. Lagere overheidsuitgaven kunnen leiden tot lagere productie in bedrijven die voor de overheid werken en daardoor tot lagere inkomens en daarmee tot lagere belastingenontvangsten zoals vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting. b. Lagere overheidsuitgaven kunnen leiden tot ontslagen waardoor de overheid meer sociale uitkeringen moet betalen. Als de overheidsuitgaven dalen, kunnen de productie en dus de werkgelegenheid dalen. Door meer werklozen stijgen de uitgaven aan sociale uitkeringen. c. In de jaren stimuleert de overheid de economie door stijging van de overheidsuitgaven en lastenverlichting. En in de jaren remt de overheid de economische groei af door bezuinigingen en door lastenverzwaring. d. Bijvoorbeeld. De bedoeling van het kabinet Rutte is dat de overheid overtollige taken afstoot en zich concentreert op zijn kerntaken. Door het afstoten van taken kunnen de belastingen omlaag, waardoor er minder marktverstoringen optreden en de economie harder kan groeien a. Door het stijgende overheidstekort moet de overheid extra lenen op de kapitaalmarkt. Door de toenemende vraag (bij gelijkblijvend aanbod) stijgt de rente. b. Stijgende rente betekent hogere rente-uitgaven voor de overheid en dus een groter overheidstekort. c. Omdat voor beleggers het risico van een belegging in een PIIGS-land toeneemt, wordt er minder belegd in staatsleningen van PIIGS-landen (de aanbodlijn verschuift naar links), waardoor de rentevoet stijgt. De belegger ontvangt zo een risicopremie. d. Het risico voor beleggers in Griekse staatsobligaties neemt af waardoor beleggers weer bereid zijn in Griekenland te beleggen (de aanbodlijn verschuift naar rechts). Hierdoor daalt de rentestand. e. Als Griekenland de rente en aflossing niet kan betalen, moet de Nederlandse overheid dat voor een deel doen. f. Als er geen noodfonds is en Griekenland niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen, krijgen de beleggers (de banken en pensioenfondsen in de rijke landen) hun rente en aflossing niet. Deze banken en pensioenfondsen kunnen daardoor in de problemen raken. Als er geen noodfonds is en de Griekse overheid geen geld meer heeft, kan ze de ambtenarensalarissen en uitkeringen niet meer betalen, waardoor de Grieken minder kunnen besteden. Dan daalt de export van de rijke landen naar Griekenland.

8 Hoofdstuk 2 Economische crisis 2.1 a. De prijsdaling leidt ook tot een toename van de gevraagde hoeveelheid, waardoor vraag en aanbod aan elkaar gelijk worden en het marktevenwicht wordt hersteld. b. Als er een vraagoverschot bestaat, zullen de prijzen stijgen. De vragers zullen tegen elkaar opbieden om een product te bemachtigen en de aanbieders zien dat ze tegen een hogere prijs ook kunnen verkopen. Door de stijgende prijzen worden meer aanbieders naar de markt gelokt, omdat het winstgevender wordt. Omgekeerd zullen door de prijsstijging vragers afvallen. Het proces gaat door tot vraag en aanbod in evenwicht zijn. 2.2 a. Als er werkloosheid is, dan is het aanbod van arbeid groter dan de vraag naar arbeid. Dit komt doordat het loon te hoog is. Door loondaling wordt personeel goedkoper. Ondernemers zullen meer personeel willen omdat een werknemer eerder rendabel is. De vraag naar arbeid stijgt. Anderzijds zullen door de loondaling sommige werknemers het niet meer de moeite waard vinden om in loondienst te gaan werken. Het aanbod van arbeid daalt. Door loondaling stijgt de vraag naar arbeid en daalt het aanbod van arbeid totdat vraag en aanbod in evenwicht zijn en er geen werkloosheid meer is. b. Er is een tekort aan arbeidskrachten. Om personeel aan te trekken, zullen bedrijven meer loon bieden. Als de lonen stijgen, zullen meer mensen in loondienst willen werken, zodat het aanbod van arbeid stijgt. Tevens zullen ondernemers proberen met minder personeel te werken, waardoor de vraag naar arbeid daalt totdat er evenwicht op de arbeidsmarkt is. c. Vrijwillig werklozen willen een hoger loon dan het evenwichtsloon. Ze kunnen alleen werk krijgen als ze het evenwichtsloon accepteren. 2.3 a. Veel beleggers hebben geld geleend om te speculeren. Nu de effecten verlies opleveren moeten leningen afgelost worden met geld dat bestemd is voor consumptie. Daardoor neemt de vraag naar consumptiegoederen af. Uit angst voor de toekomst, bijvoorbeeld een verwachte inkomensdaling, gaat men alvast sparen en dus minder consumeren. b. Omdat de consumptie afneemt, blijven de bedrijven met voorraden zitten en krimpen ze de productie in. Dan zullen bedrijven geen investeringen doen. Het is voor bedrijven moeilijk om nieuwe aandelen of obligaties te plaatsen. Niemand wil beleggen als het koersrisico te groot is. Daardoor komt er onvoldoende vermogen binnen dat nodig is om investeringen te doen.

9 c. Dalende productie in de VS betekent dalende inkomens in de VS. De Amerikanen hebben minder te besteden en dat leidt tot minder import uit Europa. Europa verkoopt dan minder aan de VS, dus daalt de productie in Europa. d. Door de dalende productie in Europa, dalen de inkomens in Europa. Dan kan er ook minder besteed worden. e. Een deel van de bestedingen leidt tot import, als de Europeanen producten kopen die in het buitenland worden gemaakt. Dalende bestedingen in Europa leiden dus tot dalende importen van Europese landen. 2.4 Dalende lonen en dalende werkgelegenheid. 2.5 Elk individu maakt de afweging tussen consumeren en sparen. In een crisissituatie is sparen voor het individu aantrekkelijk, maar hij hoopt dat anderen blijven consumeren. Anderen maken dezelfde afweging. Individueel maakt ieder in zijn eigen belang de juiste keuze, maar de uitkomst voor de maatschappij als geheel is desastreus. 2.6 De besparingen nemen toe, omdat een kleiner deel van het inkomen wordt besteed. 2.7 Door de loonsverlaging neemt de koopkracht van de werknemers af en daalt de macrovraag naar goederen en diensten. De bedrijven zien hun voorraden oplopen en de verliezen zullen toenemen of de winsten nemen af. 2.8 a. De bestedingen zullen stijgen. Als de overheid de inkomstenbelasting en/of sociale premies verlaagt, stijgt het netto inkomen van de burgers. Dus zullen ze meer uitgeven. b. De bestedingen zullen stijgen. Gezinnen en bedrijven die deze subsidies ontvangen, kunnen met dat geld uitgaven doen. c. Bij vergroting van haar eigen bestedingen. Als de overheidsbestedingen toenemen, wordt het geld dat de overheid in de economie pompt, volledig besteed. Als de burgers meer geld krijgen zullen ze een deel van het geld sparen, waardoor de effectieve vraag minder stijgt dan bij verhoging van de overheidsbestedingen. 2.9 De stimulering is bedoeld om de bestedingen te verhogen. Als de belastingen worden verhoogd, hebben burgers en bedrijven minder geld te besteden. Zo wordt de bestedingsimpuls (deels) tenietgedaan.

10 2.10 Keynes laagconjunctuur / onderbesteding hoogconjunctuur / overbesteding investeringen laag hoog consumptie laag hoog besparingen hoog laag begrotingssaldo tekort overschot situatie op de arbeidsmarkt werkloosheid krapte prijzen en lonen dalen stijgen anticyclisch overheidsbeleid stimuleren afremmen 2.11 Bij hoogconjunctuur moeten de bestedingen afgeremd worden. Dit kan door een renteverhoging door de centrale bank. Bij een renteverhoging wordt er minder geleend en meer gespaard, waardoor de bestedingen afnemen a. Bij een lager werkloosheidspercentage wordt de arbeidsmarkt krapper. De werknemers zullen hun looneisen eerder ingewilligd zien waardoor de lonen zullen stijgen. De gestegen loonkosten worden doorberekend in de prijzen, zodat er (loonkosten)inflatie ontstaat. b. 1. C. Laagconjunctuur. In een laagconjunctuur is de werkloosheid hoog en is er deflatie. 2. A. Hoogconjunctuur. Bij een hoogconjunctuur is de arbeidsmarkt krap en de inflatie hoog. 3. B. Situatie die politici wensen. Vrij lage werkloosheid en een beperkte inflatie.

11 2.13 a. Zie grafiek, rechtsboven. Dit punt S of een ander punt met hoge inflatie en hoge werkloosheid. b. Volgens de keynesiaanse theorie is bij onderbesteding de werkloosheid hoog en de inflatie laag en bij overbesteding de werkloosheid laag en de inflatie hoog. Bij stagnatie zijn de werkloosheid en de inflatie hoog Doordat de overheid veel geld leent op de kapitaalmarkt, stijgt de rente en zullen de investeringen en de consumptie afnemen waardoor de economische groei kan vertragen.

12 2.15 a. Werkloosheidsuitkeringen en bijstandsuitkeringen nemen toe. Als de economie in een laagconjunctuur belandt, neemt de werkloosheid toe en dalen de inkomens. De overheid zal meer geld moeten uitgeven aan uitkeringen, zoals werkloosheids- en bijstandsuitkeringen. Deze uitkeringen worden vrijwel geheel geconsumeerd en zo zullen de bestedingen niet verder dalen. b. Belastinginkomsten nemen af. Als de economie in een laagconjunctuur belandt, neemt de opbrengst uit inkomstenbelasting af. Door de progressie bij de heffing van de inkomstenbelasting neemt de gemiddelde belastingdruk af bij een daling van het inkomen. De huishoudens kunnen dankzij de afnemende belastingdruk hun bestedingen enigszins op peil houden a. Het is geen keynesiaans beleid. Bezuinigen terwijl de economie nog niet is hersteld van een crisis, is tegengesteld aan wat Keynes voorstaat: bij een neergaande economie moet je niet bezuinigen maar de effectieve vraag juist stimuleren door de overheidsbestedingen op te voeren. b. Door te bezuinigen remt het kabinet de bestedingen af, waardoor de conjuncturele neergang verder versterkt wordt. Een versterking van de conjunctuur werkt procyclisch uit. c. Snoeien betekent bezuinigen door de overheid. Als de overheid bezuinigt, hoeft ze minder te lenen. Ze zal dan minder concurreren op de vermogensmarkt met particuliere investeerders. De rente zal lager blijven, de particuliere investeringen kunnen toenemen en de economie kan groeien a. Als de vraag naar een product daalt, is de vraag kleiner dan het aanbod. Dan dalen de prijzen, waardoor de vraag stijgt en het aanbod daalt totdat vraag en aanbod weer aan elkaar gelijk zijn. b. Het afschaffen van de WW-premie voor werknemers leidt een hoger nettoloon, waardoor de bestedingen kunnen stijgen. De slooppremies leiden tot extra vraag naar auto's, waardoor productie en inkomens in de autobranche stijgen, waardoor de bestedingen verder stijgen. Beide maatregelen stimuleren de bestedingen, waardoor de productie groeit. Dit gaat tegen de neergaande conjunctuur in en is dus anticyclisch. c. Door de crisis daalt de effectieve vraag, waardoor productie en inkomens dalen. Daardoor dalen de belastingontvangsten op bestedingen (o.a. btw) en de inkomstenbelasting. Ook is er minder werk en meer werkloosheid, waardoor de overheid meer uitkeringen moet betalen. Door de anticyclische stimuleringsmaatregelen stijgen de overheidsuitgaven (WW-uitkeringen en slooppremies). Dit alles leidt tot een toename van het overheidstekort, waardoor er meer geleend moet worden. De overheidsschuld stijgt. De staatsschuld stijgt in sommige landen zo hard dat men bang is dat de overheden hun schulden uiteindelijk niet meer kunnen betalen.

13 2.18 Bij een crisis daalt de afzet, de productie en de werkloosheid. Bij vrije-marktwerking dalen de lonen en dus de loonkosten voor de ondernemer, waardoor de winst gehandhaafd blijft (klassieke theorie). Lonen zijn niet alleen kosten, maar ook koopkracht. Als de lonen van de werknemers dalen, leidt dit tot minder bestdingen en tot minder afzet en winst (keynesiaanse theorie). Vandaar dat werkgevers wel de lonen van het eigen personeel willen verlagen, maar niet van alle andere werknemers.

14 Hoofdstuk 3 Inkomen, hoe verdien je dat = productiefactoren arbeid kapitaal ondernemerschap vorm van inkomen loon rente en huur winst 3.3 Ecomeubel heeft de ingekochte meubels en energie niet zelf geproduceerd, dat hebben de meubelfabriek en het energiebedrijf gedaan a. Netto toegevoegde waarde = = b. Netto toegevoegde waarde = loon + rente + huur + winst = = a. Pijlen omhoog geven geldstromen aan. b. Pijlen omlaag geven goederenstromen weer. c. Markten.

15 3.7 a. Resultatenrekening houthandelaar 2010 ( ) kosten opbrengst afschrijvingen omzet hout loon verlies (saldo) totaal totaal Resultatenrekening meubelfabrikant 2010 ( ) kosten opbrengst inkoopwaarde hout van de verkochte meubels omzet meubels inkoop energie afschrijvingen loon rente winst (saldo) totaal totaal Resultatenrekening Ecomeubel 2010 ( ) kosten opbrengst inkoopwaarde verkochte meubels omzet meubels inkoop energie afschrijvingen loon rente huur winst (saldo) totaal totaal b. houthandelaar meubelfabrikant Ecomeubel bedrijfskolom omzet inkoop goederen/diensten bruto toegevoegde waarde afschrijvingen netto toegevoegde waarde

16 c. houthandelaar meubelfabrikant meubelspeciaalzaak bedrijfskolom loon rente huur winst (+) of verlies (-) beloning van de productiefactoren = netto toegevoegde waarde van de bedrijfskolom d. De netto toegevoegde waarde wordt gebruikt om de productiefactoren te belonen via loon, huur, rente en winst. 3.8 a. Bbp stijgt met ( )/ % = 40,7%. b. Indexcijfer nominaal bruto binnenlands inkomen in 2010 = ,7 = 140,7. Consumentenprijsindex in 2010 (2000 = basisjaar) = (137/112) 100 = 122,3. Indexcijfer reëel bruto binnenlands inkomen = (140,7/122,3) 100 = 115. Een stijging van 15%. c. Indexcijfer reëel bruto binnenlands product in 2010 = 115. Indexcijfer aantal inwoners in 2009 = ( / ) 100 = 104,7. Indexcijfer reëel bruto binnenlands product per hoofd = (115/104,7) 100 = 109,8. Een stijging van 9,8%. 3.9 a. Horeca: afwashulp die zwart betaald wordt of overuren van obers die zwart betaald worden. Bouw: het zwart bijklussen van bouwvakkers in het weekend. Landbouw: jongeren die als vakantiewerk fruit plukken en zwart betaald worden. b. Als 13% van de werkelijke productiewaarde zwart is, dan is = 87% wit. 87% van de productiewaarde = 588 miljard 100% = productiewaarde = (588/87) 100 = 675,86 miljard. c. Kinderopvang, huishoudelijke zorg voor oude mensen a. Overbevissing zal op termijn de visvangst onmogelijk maken. Door de accijns wordt vis duurder en komt er minder vraag naar vis. De vissers zullen het aanbod aanpassen aan de vraag en minder gaan vissen. Hierdoor kan het biologisch evenwicht in de zeeën gehandhaafd blijven, waardoor de visvangst een duurzaam karakter en dus een welvaartsbevorderend effect heeft. b. De maatregel zal leiden tot werkgelegenheidsverlies in de visserij en bij toeleveranciers en dus tot inkomensverlies.

17 3.11 a. Economische activiteiten die milieuvervuiling en uitputting van grondstoffen tot gevolg hebben. Gezondheid van de bevolking. b. Met een betere maatstaf kunnen overheden de juiste maatregelen nemen met het oog op een duurzame economie bestrijdingsmiddelen vervuilen het grondwater. het vervoer van bloemen gaat gepaard met uitstoot van CO2 omdat veel bloemen per vliegtuig worden vervoerd. Deze effecten zijn negatief omdat ze de welvaart verminderen. Ze zijn extern omdat de milieuschade niet in de prijs wordt doorberekend a. De pijl linksboven die aangeeft hoeveel de bedrijven ontvangen voor de verkoop van de geproduceerde goederen en diensten. b. De pijl rechtsonder waarin het inkomen als beloning voor het ter beschikkingstellen van de productiefactoren naar de gezinnen gaat In de bedrijven die de goederen en diensten produceren en verkopen, wordt het binnenlandsproduct gevormd (pijl linksboven). Het binnenlands product wordt als inkomen uitgekeerd in de vorm van loon, rente, pacht, huur en winst aan de gezinnen (pijl rechtsonder). Met dit inkomen kopen de gezinnen goederen en diensten van de bedrijven. Het binnenlands inkomen komt voort uit het binnenlands product en wordt gebruikt om datzelfde binnenlands product te kopen. Dus binnenlands product = binnenlands inkomen. 3.15

18

19 3.18 a = 315 miljard. Zie figuur. b = 30 miljard. Zie figuur. c. 285 (C) + 25 (Iuitbreiding) + 35 (Iv) = 345 miljard. Zie figuur. d. Zie figuur. e. Wb = W + Iv = = 350 miljard. f. De voorraden zijn met 5 miljard toegenomen want de vraag ( 345 miljard) is kleiner dan de productie ( 350 miljard). g. Ja. De bedrijven hebben een financieringsbehoefte van = 65 miljard. In 35 miljard wordt voorzien door de afschrijvingen. Blijft over: 30. De gezinnen sparen = 30 miljard. Dat is precies het bedrag dat de bedrijven nodig hebben a. Import = = 373 miljard. b. Van overheid naar financiële instellingen. De belastingen zijn hoger dan de overheidsbestedingen, zodat er sprake is van een uitgaande geldstroom. c. Stijging nationaal inkomen: = 45 miljard. d. Een hogere export leidt tot een hoger nationaal product/inkomen, waardoor de bestedingen toenemen hetgeen weer leidt tot een hoger nationaal product/inkomen. Enzovoort. Er is een soort kettingreactie. e. een pijl van overheid naar gezinnen Een toelichting waaruit blijkt dat de gezinnen uitkeringen krijgen van de overheid. een pijl van overheid naar buitenland Een toelichting waaruit blijkt dat overheidsbestedingen ook in het buitenland kunnen worden gedaan. een pijl van overheid naar bedrijven Een toelichting waaruit blijkt dat bedrijven subsidies krijgen van de overheid.

20 3.20 a. Zie figuur. Gezinnen ontvangsten uitgaven Y 460 C 250 S 68 B 142 totaal 460 totaal 460 Bedrijven ontvangsten uitgaven C 250 Y 460 I 29 M 373 O 139 E 415 totaal 833 totaal 833 Overheid ontvangsten uitgaven B 142 O 139 B O 3 totaal 142 totaal 142 Buitenland ontvangsten uitgaven M 373 E 415 (E M) 42 totaal 415 totaal 415 b. Voor de gezinnen is het inkomen het geld wat ze ontvangen en gaan besteden. Voor de bedrijven zijn de inkomsten de bestedingen van de gezinnen, andere bedrijven, overheid en buitenland en dit geld besteden ze onder andere aan beloningen voor de gebruikte productiefactoren (loon, rente, huur, pacht, winst). c. De besparingen (S). Wat je niet van je inkomen uitgeeft aan consumptie en belasting spaar je. d. De netto investeringen (I). Als de effectieve vraag afwijkt van de productie zullen er voorraadveranderingen optreden. De voorraadveranderingen zijn onderdeel van de netto investeringen.

1 ste druk. Economische crisis

1 ste druk. Economische crisis Hoofdstuk 1 De kredietcrisis 1.1 a. Via de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. De hypotheekrente van de eerste woning mag worden afgetrokken van het verdiende inkomen. Daardoor betalen mensen met een

Nadere informatie

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering.

Als de lonen dalen, dalen de loonkosten voor de producent. Hetgeen kan betekenen dat de producent niet overgaat tot mechanisatie/automatisering. Top 100 vragen. De antwoorden! 1 Als de lonen stijgen, stijgen de productiekosten. De producent rekent de hogere productiekosten door in de eindprijs. Daardoor daalt de vraag naar producten. De productie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven Samenvatting door D. 1403 woorden 18 januari 2014 7 3 keer beoordeeld Vak Economie Conjunctuurbeweging/Conjunctuur: Het patroon van het stijgen

Nadere informatie

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115 Samenvatting door M. 1480 woorden 6 januari 2014 7,2 17 keer beoordeeld Vak Methode Economie Praktische economie Tijd is geld De ECB leent geld uit aan de banken. Ze rekenen daar reporente voor. Banken

Nadere informatie

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken. Hoofdstuk 4 Inkomen Paragraaf 4.1 De inkomensverschillen Waardoor ontstaan inkomens verschillen. Inkomensverschillen ontstaan door: Opleiding Verantwoordelijkheid Machtspositie Onregelmatigheid of gevaar

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo II

Eindexamen economie vwo II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Voorbeelden van een

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn: kosten van politie-inzet

Nadere informatie

1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag.

Het rendement van een belegging is de opbrengst uitgedrukt in procenten van het belegde bedrag. Samenvatting door een scholier 1412 woorden 18 juli 2015 6,7 33 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO De klassieken Keynes Lange termijn/geen termijn Korte termijn Prijsmechanisme: vraag en aanbod

Nadere informatie

Ruilen over de tijd (havo)

Ruilen over de tijd (havo) 1. Leg uit dat het sparen door gezinnen een voorbeeld is van ruilen in de tijd. 2. Leg uit waarom investeren door bedrijven als ruilen over de tijd beschouwd kan worden. 3. Wat is intertemporele substitutie?

Nadere informatie

5.1 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos? 5.1 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2014-I

Eindexamen vwo economie 2014-I Opgave 1 1 maximumscore 2 De kredietcrisis in de VS leidt ertoe dat Nederlandse banken verlies lijden op hun beleggingen in de VS en daardoor minder makkelijk krediet verstrekken aan bedrijven. Hierdoor

Nadere informatie

5.2 Wie is er werkloos?

5.2 Wie is er werkloos? 5.2 Wie is er werkloos? Volgens het CBS behoren mensen tot de werkloze beroepsbevolking als ze een leeftijd hebben van 15 tot en met 64 jaar, minder dan 12 uur werken, actief op zoek zijn naar betaald

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opgave 1 Hoe verdelen we de zorgkosten? 1 maximumscore 2 Stel het bbp op 100 en het totaal van de zorgkosten op 9 9 1,035 24 = 9 2,283328 = 20,55 1 100 1,0132 24 = 136,99 20,55 136,99 100% = 15% (en dat

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-II 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen Ruilen over de tijd Intertemporele substitutie Bedrijven lenen geld om te investeren

Nadere informatie

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD

MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD pdf18 MACRO-VRAAG EN MACRO-AANBOD De macro-vraaglijn of geaggregeerde vraaglijn geeft het verband weer tussen het algemeen prijspeil en de gevraagde hoeveelheid binnenlands product. De macro-vraaglijn

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een voorbeeld van een

Nadere informatie

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl Domein E: Ruilen over de tijd Rente : prijs van tijd Nu lenen: een lagere rente Nu sparen: een hogere rente Individuele prijs van tijd: het ongemak dat je ervaart Algemene prijs van tijd: de rente die

Nadere informatie

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen

Goede tijden, slechte tijden. Soms zit het mee, soms zit het tegen Slides en video s op www.jooplengkeek.nl Goede tijden, slechte tijden Soms zit het mee, soms zit het tegen 1 De toegevoegde waarde De toegevoegde waarde is de verkoopprijs van een product min de ingekochte

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 salaris: 122.000 175 = 86.437

Nadere informatie

ALGEMENE ECONOMIE /03

ALGEMENE ECONOMIE /03 HBO Algemene economie Raymond Reinhardt 3R Business Development raymond.reinhardt@3r-bdc.com 3R 1 M Productiefactoren: alle middelen die gebruikt worden bij het produceren: NOKIA: natuur, ondernemen, kapitaal,

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo I

Eindexamen economie 1 vwo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vakbonden, werkgeversbonden, individuele

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II 4 Antwoordmodel Opgave voorbeeld van een juiste berekening: 84.760.000 4 = 2.080 uur 63.000 2 voorbeeld van een juist antwoord: Een antwoord waaruit blijkt dat uitzendkrachten in deeltijd werken. 3 voorbeelden

Nadere informatie

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M) 1) Geef de omschrijving van trendmatige groei. 2) Wat houdt conjunctuurgolf in? 3) Noem 5 conjunctuurindicatoren. 4) Leg uit waarom bij hoogconjunctuur de bedrijfswinsten zullen stijgen. 5) Leg uit waarom

Nadere informatie

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD Module 4 Nu en later Inflatie Definitie: stijging van het algemeen prijspeil Gevolgen van inflatie koopkracht neemt af Verslechtering internationale concurrentiepositie Bij

Nadere informatie

Economische conjunctuur

Economische conjunctuur Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. Ontstaat door veel vraag naar producten Trend (Gemiddelde groei over groot aantal jaren) laagconjunctuur

Nadere informatie

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging

Module 8 havo 5. Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Module 8 havo 5 Hoofdstuk 1 conjunctuurbeweging Economische conjunctuur hoogconjunctuur Reëel binnenlands product groeit procentueel sterker dan gemiddeld. laagconjunctuur Reëel binnenlands product groeit

Nadere informatie

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2 Als je moet kiezen welk plaatje je op je cijferlijst zou willen hebben,

Nadere informatie

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

Domein E: Concept Ruilen over de tijd 1. Het bruto binnenlands product is gestegen met 0,9%. Het inflatiepercentage bedraagt 2,1%. Bereken de reële groei van het BBP. 2. Waarmee wordt het inflatiepercentage gemeten? 3. Lees de onderstaande

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2008-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 De werkgelegenheid verandert met

Nadere informatie

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman

Ruilen over de tijd. Zie steeds de eenvoud!! Frans Etman Ruilen over de tijd Zie steeds de eenvoud!! vwo Frans Etman Bedenk dat bij ruilen er altijd twee dingen gedaan worden. Je geeft wat en je krijgt wat terug. Als je twee keer ruilt - ruilen over de tijd

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II

Eindexamen economie 1 vwo 2001-II 4 Antwoordmodel Opgave Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. ja Uit de toelichting moet blijken dat de stijging

Nadere informatie

Arbeid = arbeiders = mensen

Arbeid = arbeiders = mensen Vraag van en aanbod naar arbeid Arbeid = arbeiders = mensen De vraag naar mensen = werkenden Het aanbod van mensen = beroepsbevolking Participatiegraad Beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking * 100%

Nadere informatie

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * 100-100 Als %

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * 100-100 Als % Inflatie Stijging algemene prijspeil Consumenten Prijs Indexcijfer Gewogen gemiddelde Voordeel: Mensen met schulden Nadeel: Mensen met loon, spaargeld Reële winst bedrijven daalt Rentekosten bedrijven

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18 Samenvatting door Suzanne 4057 woorden 20 september 2017 4,2 7 keer beoordeeld Vak Methode Economie Percent Economie samenvatting hoofdstuk 16,17,18 Paragraaf 16.1

Nadere informatie

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden Domein Goede Tijden, Slechte Tijden Zie steeds de eenvoud!! havo Frans Etman Hoog- of laagconjunctuur Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) heeft 2 filmpjes gemaakt over de indicatoren van de economie.

Nadere informatie

H1: Economie gaat over..

H1: Economie gaat over.. H1: Economie gaat over.. 1: Belangen Geld is voor de economie een smeermiddel, door het gebruik van geld kunnen we handelen, sparen en goederen prijzen. Belangengroep Belang = Ze komen op voor belangen

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie 2013-I

Eindexamen vwo economie 2013-I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Waar produceren

Hoofdstuk 1: Waar produceren Hoofdstuk 1: Waar produceren Open economie - Een land handeld veel met het buitenland, importeert & exporteert veel Er is meer keuze aan goederen of diensten dan in een gesloten economie Concurrentiepositie

Nadere informatie

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3 Samenvatting door een scholier 1203 woorden 17 januari 2005 6,1 90 keer beoordeeld Vak Economie Samenvatting economie lesbrief: inkomen. Hoofdstuk 1: de

Nadere informatie

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Antwoorden stencils OPGAVE 1 11.313 pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten Antwoorden stencils OPGAVE 1 1. Nominaal Inkomen 1996 = 25,34 miljard pond x 1,536 = 38,92224 miljard pond Bevolkingsomvang 1996 = 3.340.000 x 1,03 = 3.440.200 Nominaal Inkomen per hoofd = 38,92224 miljard

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-I 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 twee van de volgende voorbeelden

Nadere informatie

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Samenvatting door een scholier 1037 woorden 19 augustus 2003 5,5 126 keer beoordeeld Vak Economie H1. Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden Macroniveau:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 artikel 1 Een verklaring waaruit

Nadere informatie

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag

Loonkosten per product omhoog - Prijzen omhoog - Internationale concurrentiepositie omlaag Samenvatting Economie Europa Samenvatting door S. 1608 woorden 27 maart 2017 7,5 27 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Hoofdstuk 1: Waar produceren Open economie - Een land handeld veel met het

Nadere informatie

Eindexamen havo economie 2013-I

Eindexamen havo economie 2013-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) monopolie bij (2) toe

Nadere informatie

Examen HAVO. Economie 1

Examen HAVO. Economie 1 Economie 1 Examen HAVO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Tijdvak 2 Woensdag 21 juni 13.30 16.00 uur 20 00 Dit examen bestaat uit 31 vragen. Voor elk vraagnummer is aangegeven hoeveel punten met een goed

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Opgave 1 Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. 1 Voorbeeld van een juiste berekening: 47,5 27,5 100% = 72,73% 27,5

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I

Eindexamen economie 1 vwo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 vergemakkelijken van het ontslaan

Nadere informatie

20.1 Wat is economische groei?!

20.1 Wat is economische groei?! 20.1 Wat is economische groei? Om te beoordelen of er geproduceerd is, moet het BBP worden gecorrigeerd voor de inflatie. BBP is de totale product door binnenlandse sectoren. We vinden dan de toename van

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo 2010 - I

Eindexamen economie vwo 2010 - I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit

Nadere informatie

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden

Domein Goede Tijden, Slechte Tijden Domein Goede Tijden, Slechte Tijden Zie steeds de eenvoud!! vwo Frans Etman Hoog- of laagconjunctuur Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) heeft 2 filmpjes gemaakt over de indicatoren van de economie.

Nadere informatie

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten? 3) Wat zijn negatief externe effecten? 4) Waarom is deze maatstaf niet goed genoeg? Licht toe. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 Zakelijk boeren 1 maximumscore 1 A, B, D, E, F, H Opmerking

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo I

Eindexamen economie 1-2 vwo I Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 nivellering 38,2 : 9,6 = 3,98 : 1 2 maximumscore

Nadere informatie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen Samenvatting door een scholier 1239 woorden 30 oktober 2003 6,6 81 keer beoordeeld Vak Economie Lesbrief Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 Beroepsbevolking= werkgelegenheid

Nadere informatie

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3 Samenvatting door H. 1812 woorden 16 juni 2013 6 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Economie samenvatting Werk hoofdstuk 1, 2 en 3 Hoofdstuk 1. Werken

Nadere informatie

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud:

Economie. Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets. Inhoud: Boekje Conjunctuur Samenvattingen + overige voorbereiding voor de toets Economie Inhoud: Wat? blz. h1 & h2 samengevat 2 h3 samengevat 3 h4 samengevat 4 wat moet weten 5 Begrippen 6 & 7 Links 7 Test je

Nadere informatie

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement

2) sparen -> oppotten: chartaal of giraal geld op een betaalrekening. Direct kunnen gebruiken (=liquide). Geen rendement Samenvatting door C. 1209 woorden 29 mei 2016 7,8 6 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Samenvatting Economie Monetaire Zaken H.1 Geld * Geld -> Chartaal (munten en bankbiljetten) + Giraal (geld

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 q v = 200 1,25 + 450 = 200 q a

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) volkomen concurrentie bij (2) niet bij (3)

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2002-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Voorbeelden van een juist antwoord zijn:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2003-I 4 Antwoordmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie vwo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave maximumscore 2 Door de vermindering van

Nadere informatie

UIT groei en conjunctuur

UIT groei en conjunctuur Economische groei. Economische groei drukken we uit in de procentuele groei van het BBP op jaarbasis. De groei van het BBP heeft twee oorzaken. Het BBP kan groeien omdat de prijzen van producten stijgen

Nadere informatie

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd 2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd Mensen moeten steeds de keuze maken tussen werken en vrije tijd: 1. Werken * Je ontvangt loon in ruil voor je arbeid; * Langer werken geeft meer loon (en dus kun

Nadere informatie

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE

6,3 ECONOMIE. Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari keer beoordeeld. Lesbrief Globalisering INFLATIE Samenvatting door een scholier 4680 woorden 25 januari 2011 6,3 17 keer beoordeeld Vak Economie ECONOMIE Lesbrief Globalisering INFLATIE Soort Oorzaken OPLOSSINGEN Vraag Bestedingsinflatie Door de oplevende

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2007-II Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 0,15 0,12 100% = 25%

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 havo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juist antwoord

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2007-II Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 van het aanbod van arbeid

Nadere informatie

Economie Samenvatting M4

Economie Samenvatting M4 Economie Samenvatting M4 Hoofdstuk 1 De prijs van tijd Ruilen over tijd is een belangrij onderdeel van economisch handelen. Dat geldt voor huishoudens, bedrijven en de overheid. Gezinnen sparen voor hun

Nadere informatie

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl

Keuzeonderwerp. Keynesiaans model. Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt. fransetman.nl Keuzeonderwerp Keynesiaans model Gesloten /open economie zonder/met overheid met arbeidsmarkt Vraag op de goederenmarkt Alleen gezinnen en bedrijven kopen op de goederenmarkt. C = 0,6 Y Aa = 4 mln mensen

Nadere informatie

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting Economie Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 1990 woorden 6 december 2010 3,6 2 keer beoordeeld Vak Methode Economie In balans 2.1 produceren Produceren: het maken van goederen en het

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-II 4 Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening is:

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II

Eindexamen economie 1-2 havo 2000-II Opgave 1 Uit een krant: Uitzendbranche blijft groeien Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat de uitzendbranche in het eerste kwartaal van 1998 flink is gegroeid. In vergelijking

Nadere informatie

H2: Economisch denken

H2: Economisch denken H2: Economisch denken 1 : Produceren Produceren: Het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van de productiefactoren door bedrijven en de overheid. Alleen bedrijven en de overheid kunnen produceren

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 vwo 2002-II

Eindexamen economie 1 vwo 2002-II 4 Antwoordmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 van prijsdifferentiatie Een toelichting waaruit

Nadere informatie

Eindexamen economie havo I

Eindexamen economie havo I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave Is Brazilië uitgedanst? maximumscore 2 Op oktober 205 was

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I

Eindexamen economie 1-2 vwo 2004-I 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Vraag Antwoord Scores

Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 1 Op de gegevens voor de top 10% van 1999

Nadere informatie

Eindexamen economie pilot vwo 2011 - II

Eindexamen economie pilot vwo 2011 - II Beoordelingsmodel Vraag Antwoord Scores Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore

Nadere informatie

Praktische opdracht Economie De kredietcrisis en verder

Praktische opdracht Economie De kredietcrisis en verder Praktische opdracht Economie De kredietcrisis en verder Praktische-opdracht door 1859 woorden 2 juni 2014 5 4 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO Opdracht 1: D. E. Met de term economische groei wordt

Nadere informatie

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)!

Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Slechts 1 antwoord is juist, alle andere zijn fout (en bevatten heel vaak onzin)! Vragen aangeduid met een * toetsen in het bijzonder het inzicht en toepassingsvermogen. Deze vragenreeksen zijn vrij beschikbaar.

Nadere informatie

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen

Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting Economie Lesbrief Modellen Samenvatting door een scholier 1385 woorden 6 mei 2006 6,2 13 keer beoordeeld Vak Methode Economie LWEO H. 1, Crisis. Conjunctuurtheorie = theorie over crisis met

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2008-I

Eindexamen economie 1 havo 2008-I Beoordelingsmodel Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 bij (1) primair bij (2) directe

Nadere informatie

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl

Examen HAVO en VHBO. Economie 1,2 oude en nieuwe stijl Economie 1,2 oude en nieuwe stijl Examen HAVO en VHBO Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs Vooropleiding Hoger Beroeps Onderwijs HAVO Tijdvak 2 VHBO Tijdvak 3 Woensdag 21 juni 13.30 16.30 uur 20 00 Dit

Nadere informatie

Eindexamen economie vwo I

Eindexamen economie vwo I Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 maximumscore 2 Uit het antwoord moet

Nadere informatie

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II

Eindexamen economie 1-2 vwo 2006-II 4 Beoordelingsmodel Opmerking Algemene regel 3.6 is ook van toepassing als gevraagd wordt een gegeven antwoord toe te lichten, te beschrijven en dergelijke. Opgave 1 1 Een voorbeeld van een juiste berekening

Nadere informatie

Eindexamen vwo economie I

Eindexamen vwo economie I Opgave 1 1 maximumscore 1 Uit het antwoord moet blijken dat de hoogte van de arbeidsinkomensquote 0,7 / 70% is. 2 maximumscore 2 Een antwoord waaruit blijkt dat als b 1 daalt, het inkomen na belastingheffing

Nadere informatie

Eindexamen economie 1 havo 2000-I

Eindexamen economie 1 havo 2000-I Opgave 1 Meer mensen aan de slag Het terugdringen van de werkloosheid is in veel landen een belangrijke doelstelling van de overheid. Om dat doel te bereiken, streeft de overheid meestal naar groei van

Nadere informatie