Hof van Cassatie van België

Transcriptie

1 15 JUNI 2015 C N/1 Hof van Cassatie van België Arrest Nr. C N STAD GENT, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen, met kantoor te 9000 Gent, Botermarkt 1, vertegenwoordigd door mr. Willy van Eeckhoutte, advocaat bij het Hof van Cassatie, tegen D.D., mede inzake Y.D.. I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van 3 juni De zaak is bij beschikking van de eerste voorzitter van 13 april 2015 verwezen naar de derde kamer.

2 15 JUNI 2015 C N/2 Raadsheer Koen Mestdagh heeft verslag uitgebracht. Advocaat-generaal Henri Vanderlinden heeft geconcludeerd. II. FEITEN Uit de stukken van de rechtspleging blijkt dat: - de verweerder die als brandweerman in dienst was bij de eiseres, op 1 april 2002 op pensioen is gegaan; - hij tijdens de laatste vijf jaren van zijn loopbaan aanvankelijk de graad had van eerste sergeant en met ingang van 1 mei 1999 de graad van sergeant-majoor verwierf; - de gemeenteraad van de eiseres op 22 juni 1998 een nieuw geldelijk statuut voor het stadspersoneel heeft goedgekeurd dat op 1 januari 1997 in werking is getreden; - de verweerder op 1 januari 1997 niet werd ingeschaald in de aan zijn graad verbonden nieuwe weddeschaal pb3, maar op grond van een in het nieuw geldelijk statuut bepaalde overgangsmaatregel zijn meer voordelige oude weddeschaal 1.58B, verhoogd met 1 pct., behield; - hij vanaf 1 mei 1999 werd ingeschaald in de aan zijn nieuwe graad verbonden nieuwe weddeschaal pb5 ; - de eiseres ervan uitging dat verweerders referentiewedde in beginsel moet worden vastgesteld op grond van de nieuwe weddeschaal pb3 van 1 april 1997 tot 30 april 1999 en de nieuwe weddeschaal pb5 van 1 mei 1999 tot 31 maart 2002, maar zij de referentiewedde over de volledige periode van 1 april 1997 tot 31 maart 2002 heeft vastgesteld op grond van de oude weddeschaal 1.58B, verhoogd met 1 pct., omdat dit voor de verweerder voordeliger is; - de verweerder meende dat zijn referentiewedde moet worden vastgesteld op grond van de oude weddeschaal 1.58B van 1 april 1997 tot 30 april 1999 en de nieuwe weddeschaal pb5 van 1 mei 1999 tot 31 maart 2002, hetgeen voor hem nog voordeliger is.

3 15 JUNI 2015 C N/3 III. CASSATIEMIDDEL De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan. IV. BESLISSING VAN HET HOF Beoordeling 1. Overeenkomstig artikel 156, eerste lid, Nieuwe Gemeentewet zijn de gemeenten gehouden aan de leden van hun personeel die vast benoemd zijn, en aan hun rechthebbenden, een pensioen te verzekeren volgens de regelen die op de ambtenaren en beambten van het hoofdbestuur van het Ministerie van Binnenlandse zaken alsmede op hun rechthebbenden worden toegepast. Volgens artikel 156, tweede lid, Nieuwe Gemeentewet wordt het pensioen berekend op basis van de referentiewedde bepaald in artikel 8, 1, tweede lid, van de algemene wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen. Krachtens artikel 8, 1, tweede lid, van de voormelde algemene wet van 21 juli 1844 is de referentiewedde de gemiddelde wedde van de laatste vijf jaar van de loopbaan of van de volledige duur van de loopbaan als die minder dan vijf jaar bedraagt. De gemiddelde wedde wordt bepaald op basis van de wedden zoals die vastgelegd zijn in de weddenschalen verbonden aan de ambten waarin de betrokkene vast was benoemd. 2. Artikel 11 van de wet van 9 juli 1969 tot wijziging en aanvulling van de wetgeving betreffende de rust- en overlevingspensioenen van het personeel van de openbare sector, zoals van toepassing voor de vervanging ervan door de wet van 25 april 2007 betreffende de pensioenen van de openbare sector, bepaalt: De op 1 januari 1968 of later ingaande rust- en overlevingspensioenen worden vastgesteld op grondslag van de bezoldigingen en voordelen die aan de belanghebbenden toegekend zijn of zouden zijn onder de voorwaarden, bepaald bij de op het tijdstip van de ingenottreding van het pensioen geldende bezoldigingsregelingen.

4 15 JUNI 2015 C N/4 Te dien einde wordt voor elk der graden in aanmerking genomen voor het vaststellen van de wedde die tot basis dient voor het berekenen van het pensioen, rekening gehouden met de weddeschaalverhogingen die zich hebben voorgedaan op de wijze ingesteld bij 1, 2 en 3 van paragraaf 1 van artikel 12 sedert 30 juni 1962, aannemend dat de betrokkenen het genot ervan zouden hebben gehad van het ogenblik af dat zij de vereiste voorwaarden vervulden en zonder dat er rekening wordt gehouden met de clausules van het geldelijk statuut die de toekenning ervan tot personen in dienst op een bepaalde datum beperken. Artikel 12, 1, eerste lid, van de voormelde wet van 9 juli 1969, zoals te dezen van toepassing, bepaalt: De rust- en overlevingspensioenen worden herzien wanneer: 1 het maximum van de wedde verbonden aan de laatste graad van het gewezen personeelslid werd verhoogd, hetzij door de verhoging van de weddeschaal verbonden aan die graad, hetzij door de toekenning van een verschillende schaal, zonder voorwaarde, of na een bepaalde anciënniteit, indien de betrokkene die anciënniteit telde; 2 de personen in actieve dienst die de graad hebben welke het gewezen personeelslid op het laatst had, zonder voorwaarde of na een bepaalde anciënniteit, maar zonder beperking van het quotum, een andere graad hebben bekomen waaraan een hogere weddeschaal is verbonden, indien de betrokkene de vereiste ancienniteit telde; 3 al de personen in actieve dienst die de graad hebben welke het gewezen personeelslid op het laatst had, bij overgangsmaatregel, met of zonder verandering van de benaming van hun graad, het genot hebben bekomen van een hogere weddeschaal die wordt toegekend aan de nieuwe personeelsleden met die graad uit hoofde van wijzigingen welke aan de exigentie van het ambt of aan de toelatingsvoorwaarden tot dat ambt werden aangebracht. 3. Uit die bepalingen volgt dat artikel 11 van de voormelde wet van 9 juli 1969 toepassing vindt wanneer een nieuwe bezoldigingsregeling in werking treedt in de loop van de laatste vijf jaar van de loopbaan of erna, tot de datum waarop het pensioen ingaat, en ertoe strekt het personeelslid ook te laten genieten van een uit de nieuwe bezoldigingsregeling voortvloeiende weddeschaalverhoging in het gedeel-

5 15 JUNI 2015 C N/5 te van de referentieperiode dat voorafgaat aan de inwerkingtreding van de nieuwe bezoldingsregeling. 4. Wanneer de bezoldigingsregeling die geldt op het tijdstip van de ingenottreding van het pensioen een overgangsregeling bevat die toeliet dat een personeelslid de weddeschaal van de vorige bezoldigingsregeling behield, dan maakt die behouden weddeschaal integraal deel uit van de op het tijdstip van de ingenottreding van het pensioen geldende bezoldigingsregeling in de zin van artikel 11 van de voormelde wet van 9 juli Het middel dat op een andere rechtsopvatting berust, faalt naar recht. Dictum Het Hof, Verwerpt het cassatieberoep en de vordering tot bindendverklaring. Veroordeelt de eiseres tot de kosten. Bepaalt de kosten voor de eiseres op 786,77 euro. Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samengesteld uit afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, en de raadsheren Alain Smetryns, Koen Mestdagh, Mireille Delange en Antoine Lievens, en in openbare rechtszitting van 15 juni 2015 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Henri Vanderlinden, met bijstand van griffier Vanessa Van de Sijpe.

6 15 JUNI 2015 C N/6 V. Van de Sijpe A. Lievens M. Delange K. Mestdagh A. Smetryns B. Deconinck