Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas. Focus: Zuidelijke sector

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas. Focus: Zuidelijke sector"

Transcriptie

1 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat Brussel - T.: +32 (0) F.: +32 (0) info@inbo.be - Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas. Focus: Zuidelijke sector Alexander Van Braeckel en Kris Van Looy INBO.R

2 Auteurs: Alexander Van Braeckel en Kris Van Looy Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin geïnteresseerd is. Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel Realisatie: Dit onderzoek gebeurde in opdracht van N.v. De Scheepvaart, Afdeling Waterbouwkunde, Lombaardstraat 26, 3500 Hasselt Wijze van citeren: Van Braeckel, A., Van Looy, K. (2007). Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas. Focus: Zuidelijke sector). Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2007 (INBO.R ). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. D/2007/3241/317 INBO.R ISSN: Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack Druk: Managementondersteunende Diensten van de Vlaamse overheid. Foto cover: De Grensmaas in Meers. Yves Adams/ Vildaphoto 2007, Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

3 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas Alexander Van Braeckel & Kris Van Looy Focus: Zuidelijke sector Rapportnummer:INBO.R

4

5 Inhoud Inhoud Samenvatting 1 Inleiding De Gemeenschappelijke maas Ecologische studie Doelstellingen Projectgebied: De zuidelijke sector van de Grensmaas Werkwijze Concept Input Hydraulische modelresultaten Hydrologische modelresultaten Ecologische model: ECODYN Beschrijving Evaluatie in ECODYN Procesevaluatie Habitat en doelsoortenanalyse Onzekerheden bij ecotoopvoorspellingen van een dynamische grindrivier Van grindrivier naar model Scenario s Resultaten Abiotische verkenning Zonering op valleiniveau Zonering op gebiedsniveau Biotische verkenning Ecotopen Structuurtypes Natuurtypen Habitattypen Evaluatie Processen en patronen Gradiëntvorming Patroonvorming Hydrodynamische veranderingen Ondiepe stromende bedding Bosontwikkeling in de bedding Hoogwatergeulen Erosie en sedimentatie Pionierplekken en dynamische ecotopen Pionierecotopen in het stroomvoerend deel Pionierecotopen in het stroombergend deel Graslanden Rivierbossen Habitats en doelsoorten Beschermde habitats en doelsoorten Bespreking habitattypen en doelsoorten Bedding en wateren Graslanden Ruigten Bossen Globale evaluatie habitatnetwerk en doelsoorten Het Netwerk van de Grensmaas met z n omgeving Ingrepen Conclusies Algemeen eindbeeld...88 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

6 6.2 Ingrepen Referenties Bijlagen Lijst met figuren Lijst met tabellen Successieschema Parameters doelsoortenanalyse Fysiotopen per deelgebied Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

7 Samenvatting Deze studie kadert in de voorbereiding van de ingrepen in de zuidelijke sector van de Gemeenschappelijke Maas die door nv De Scheepvaart Afdeling Waterbouwkunde worden voorgesteld. De ingrepen passen binnen de integrale rivierbeheersvisie zoals vastgesteld in het concept Levende Grensmaas waarin zowel het realiseren van natuurherstel als het oplossen van hoogwaterknelpunten die ontstaan met het Nederlandse Grensmaasplan (de zogenaamde Boertienlocaties) vooropstaan. De ingrepen betreffen voornamelijk oeververlagingen die soms grootschalige afgravingen tot op het grind zijn, soms beperkte oeverlijnherprofileringen. Het studiegebied omvat de volledige zuidelijke sector maar focust vooral op de 5 Vlaamse projectgebieden (Hochter Bampd, Herbricht, Kotem, Maaswinkel, Mazenhoven). De belangrijkste doelstelling van de studie is om de abiotische veranderingen weer te geven, belangrijk zijn voor het ecosysteem. Daarnaast zijn de biotische ontwikkelingen in de toekomst geschetst. Hierbij wordt het ecologische voorspellingsmodel ECODYN toegepast. Het model voorspelt de ontwikkeling van vegetaties in het gebied onder invloed van rivierprocessen en beheer, doorheen de tijd. Voor verschillende beheervarianten worden de potenties voor natuurtypen en Natura2000-habitats en beschermde soorten nagegaan. Met de geplande ingrepen aan Vlaamse en Nederlandse kant ontstaan er belangrijke wijzigingen in het functioneren van het riviergebied. Naast een toename van dynamische rivierecotopen zoals grindbanken en zandruggen, wordt het winterbed deels minder dynamisch. De geschetste biotische ontwikkeling die hierop plaatsvindt betreft vooral een nieuwe ontwikkeling van natuurwaarden. Bestaande natuurwaarden worden slechts beperkt beïnvloed. Voornamelijk in het gebied Hochter Bampd treden verschuivingen op, die gunstig ingeschat worden. Het geheel resulteert in een sterker aaneengesloten natuurkern van zo n 400ha voor de Zuidelijke Sector van de Gemeenschappelijke Maas aan Vlaamse zijde, waarin zo n 26 natuurtypen en 11 Europees beschermde habitattypen kunnen ontwikkelen. Op niveau van het gehele Grensmaasgebied kunnen duurzame habitatnetwerken ontstaan voor de meeste doelsoorten voor de Grensmaas. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

8 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

9 1 Inleiding 1.1 De Gemeenschappelijke maas In 1994 is voor het Vlaamse deel van de Maasvallei het ruimtelijk concept Levende Grensmaas ontwikkeld, dat een natuurlijker rivier met meer contact tussen de rivier en haar vallei vooropstelt. De voornaamste doelen van dit concept omvatten natuurontwikkeling en rivierherstel gekoppeld aan een verhoogde hoogwaterbescherming. Voor de uitwerking van dit concept worden rivierkundige ingrepen en hun ecologische impact uitgewerkt in twee fasen; voor de centrale sector en de zuidelijke sector. Voor het Nederlandse deel van de Maasvallei werd reeds in 1990 het concept Groen voor Grind gelanceerd en is in het voorjaar 2007 een definitief Grensmaasplan vastgesteld. Voor het Vlaamse deel heeft de Vlaamse regering in mei 2001 de nodige wijzigingen in het Gewestplan Maasland goedgekeurd en lopen momenteel de MER-studies en voorbereidingen voor uitvoering. 1.2 Ecologische studie In 2003 is gestart met de evaluatie van het Cumulatief Ontwerp van de Levende Grensmaas waarbij de Nederlandse ingrepen werden meegenomen (Van Braeckel & Van Looy, 2004). In 2005 zijn de Vlaamse ingrepen in de centrale sector tussen Meeswijk en Maaseik bekeken (Van Braeckel & Van Looy 2005). In dit rapport willen we met de geactualiseerde kennis het globale beeld van het geheel aan projecten in het Grensmaasgebied tussen Maastricht en Meeswijk (de Zuidelijke sector) bekijken, inclusief de geplande Nederlandse en Vlaamse ingrepen, met een focus op de scenario s ter evaluatie van de geplande Vlaamse ingrepen in de Zuidelijke sector. Ten opzichte van de vroegere studies is er een modelactualisatie gebeurd voor zowel het hydraulische model (Waqua06) als het hydrologische model voor de zuidelijke sector (versie 4) van de Grensmaasvallei. Het nieuwe hydraulische model gebruikt als modelbodem de gegevens van recente bodempeilingen ( ). Voor het hydrologisch model worden recente data gebruikt uit het uitgebreid grondwaterpiëzometriemeetnet (Herbos et al. 2007). In het ecologische model ECODYN (versie 2) is een verfijning doorgevoerd met de verhoging van de resolutie naar een grid met cellen van 5x5m. Deze studie wordt uitgevoerd in het kader van de evaluatie van de Vlaamse ingrepen in de zuidelijke sector van de Gemeenschappelijke Maas die door nv De Scheepvaart Afdeling Waterbouwkunde voorgesteld worden. De ingrepen kaderen in de integrale rivierbeheersvisie en het oplossen van hoogwaterknelpunten die ontstaan met het Nederlandse Grensmaasplan (de zogenaamde Boertienlocaties). De ingrepen worden beschreven onder I.2. De ingrepen zijn onderhevig aan een MER-procedure. Als voorbereiding op dit milieueffectenrapport worden in deze studie de effecten van de ingrepen op de natuur bestudeerd. Hierbij wordt zowel naar effecten op bestaande natuurpotenties, als naar de toekomstige natuurpotenties gekeken. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 1

10 1.3 Doelstellingen De belangrijkste doelstelling is om abiotische veranderingen, belangrijk voor het ecosysteem, weer te geven. Hierbij wordt de meest actuele situatie, de referentiesituatie voor de Vlaamse ingrepen de update van het cumulatief ontwerp- en een toekomstige situatie met elkaar vergeleken en geëvalueerd en bemerkingen gegeven voor de nabije uitvoeringsfase. Specifiek voor de zuidelijke sector worden deze ingrepen geëvalueerd en knelpunten gelokaliseerd. Daarnaast zijn de biotische ontwikkelingen in de toekomst geschetst. Deze ontwikkelingen worden vergeleken en geëvalueerd in een minimaal (huidig beleid) en optimaal beheerscenario. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het ecologische voorspellingsmodel ECODYN. Dit model voorspelt de ontwikkeling van abiotische (fysiotopen) en biotische (ecotopen) eenheden en hiervan afgeleide habitats en doelsoorten in het gebied. Fysiotopen De heterogeniteit en natuurlijke opeenvolging van fysiotopen dwars op de rivier en doorheen het studiegebied, wordt nagegaan, getoetst met het referentiebeeld en optimalisaties worden voorgesteld. Ecotopen Open en pioniertypes (pioniermodule): De ontwikkeling van pionierecotopen in het rivierbed, de bankzone en lageweerden, alsook de hogeweerdpionierecotopen en de ontwikkeling van karakteristieke stroomdalgraslanden, wordt in de pioniermodule in beeld gebracht. Deze module brengt het effect van hoogwaterpieken in de tijd doorheen het gebied in beeld. Graslanden en ruigten (pionier- en begrazingsmodule): De ontwikkeling van karakteristieke stroomdalgraslanden in beeld brengen en hun successie onder invloed van het natuurlijke begrazingsbeheer gebeurt respectievelijk in de pionier- en begrazingsmodule. Bossen: Stroomvoerend deel: In de bosmodule wordt de vestiging van bos onder invloed van de rivierdynamiek voorspelt. Knelpunten van zachthoutooibos-ontwikkeling met betrekking tot hydraulische ruwheid voorspellen/identificeren. Stroombergend deel: Potenties naar bosontwikkeling buiten de dynamiek van de rivier worden nagegaan met de begrazingsmodule. Natuurtypen, Natura2000-habitats en doelsoorten Voor verschillende beheervarianten worden de potenties voor de verschillende natuurtypen en Natura2000-habitats en beschermde soorten nagegaan. 2 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

11 2 Projectgebied: De zuidelijke sector van de Grensmaas Binnen deze studie worden de ingrepen aan Vlaamse zijde bekeken uit de zuidelijke sector en aan Nederlandse zijde deze van het Grensmaasplan. We focussen vooral op de 4 locatieingrepen die door nv De Scheepvaart gepland zijn in de Zuidelijke sector. Legende Het totale projectgebied omvat het visiegebied voor natuur in de Maasvallei dat evenredig verdeeld is over Vlaanderen en Nederland. Voor de volledige Grensmaas heeft 1550 ha een natuurbestemming in huidig beleid, wat kan resulteren in een grensoverschrijdend rivierpark Grensmaas (intentieverklaring Vlaams- Nederlandse Bilaterale Maascommissie) van 3100 ha. De Grensmaas is opgedeeld op basis van de Vlaamse projectingrepen in een zuidelijke, centrale en noordelijke sector. Het studiegebied van de Zuidelijke sector wordt in het noorden begrensd door het veer van Berg- Meeswijk. Een situering van de projectzones in de zuidelijke sector is zichtbaar op Figuur 1, de geactualiseerde grensoverschrijdende ingrepenkaart van de Vlaams-Nederlandse Bilaterale Maascommissie. Deze kaart bevat de begrenzing van het Levende Grensmaas voorkeursalternatief aan Vlaamse zijde. Dit wijkt wel nog in zeker mate af van het huidige beleid (dat verder in het rapport als basis wordt genomen), met delen onvergraven natuur waarin de natuurbestemming nog niet weerhouden is. De Vlaamse ingrepen worden hieronder per locatie beschreven. Figuur 1 Situering van het studiegebied Zuidelijke Sector binnen het ongestuwde deel van het Grensmaasgebied. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 3

12 Project Maaswinkel en Mazenhoven Rivierbeheerdoelen: - het verbeteren van de doorstroming van dit knikpunt in de rivier, door het geleiden van de winterbedstroming via een hoogwatergeul, om deze aan te sluiten op de geul in het gebied van Mazenhoven. Hiermee wordt naast de veiligheid van deze Mijnverzakkingsdijk tevens het veiligheidsniveau voor Maasband verbeterd. Natuurdoelen: - het activeren van stroomgeulen in het winterbed, dit was tevens één van de kernpunten in het concept Levende Grensmaas en het sluit aan bij de herinrichting van de voormalige grindgroeve. Ingrepen: - uitgraving van een beperkte hoogwatergeul vanaf de uitgespoelde kolk aan het uiteinde van de Maasbeempder Greendplas, tot en met de aanwezige hoogwatergeul doorheen de uiterwaard van Mazenhoven; - dempen van de uitgespoelde kolk tot het peil van de hoogwatergeul; - dempen van een doorsteek van de Maasbeempder Greendplas zodat de grazers rond het gebied kunnen trekken. De Zuidwestelijke hoek van de plas is ontgonnen tot in het landbouwgebied. Hier kunnen grazers geblokkeerd geraken bij opkomend water. In het zuidelijk deel van Maaswinkel zijn in het kader van dit project geen ingrepen voorzien, buiten een beperkte oeveraanvulling. Langs de oever loopt hier immers een leidingstraat die oeveringrepen belemmert. De monding van de Kikbeek wordt wel optrekbaar gemaakt voor vis, door plaatsing van een vistrap-constructie aan de uitstroom in de rivier. De invloed op hydraulica zowel als natuurdoelen in het studiegebied is verwaarloosbaar. Project Kotem Rivierbeheerdoelen: - het verhogen van het veiligheidsniveau voor Meers (een belangrijke flessenhals in het Nederlandse Grensmaasplan); 2 basisscenario s zijn uitgewerkt scenario 5 en 6, waarbij in S5 enkel aan de bedding en oeveringrepen voorziet, terwijl in S6 de weerd verlaagd wordt. Natuurdoelen: - indien landbouwgebruik in deze zone niet kan opgeheven worden is een minimale natuurontwikkeling voorzien in het natuurlijker maken van de oevers en het garanderen van de natuurcorridor langsheen de rivier; S5 is terugvalpositie voor S6, de basisoptie van het project Levende Grensmaas. Ingrepen: - beperkte oeververlaging is reeds locaal uitgevoerd tegenover Meers; - het beperkt afgraven van de bestaande zomeroever of weghalen van de oeverbestortingen en aanbrengen van deze specie in de bedding werd in een reeks varianten onderzocht om rivierkundig de beste oplossing te bekomen in de knelpuntlocatie (zie hydraulische rapporteringen); - zowel in S5 als S6 wordt vooral in de stroomafwaartse hoek van deze scherpe meanderbocht een oeververlaging voorzien om vlotter doorstroming van de bocht te krijgen; - S6 voorziet afgraven van weerden tot op het grind. 4 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

13 Project Herbricht Rivierbeheerdoelen: - het wegwerken van een belangrijke flessenhals in het Nederlandse Grensmaasplan ter hoogte van Voulwames en geleidelijker doen verlopen overgang uit grote Itterse Weert ontgravingslocatie; Natuurdoelen: - project Levende Grensmaas maar beperkter in opzet en ruimte (nevengeul niet opgenomen). Een natuurlijker rivieroever creëren in de gehele meanderbocht en tevens een beter uitstromen van het overstromingsgebied stroomafwaarts. Ingrepen: - oeververlaging over een brede strook ter hoogte van de bocht; - verwerken van de afgegraven grond in hoogwatervluchtplaats en verbreding van de dijk tegen de Zuidwillemsvaart; - lokale vergraving oeverzone en kappen populierenaanplanting ter hoogte van de uitstroming van de uiterwaard net voor Uikhoven; - verwijderen breukstenen uit binnenbocht; - afgraven van oeverstrook ter hoogte van de voorziene grinddrempel in de bedding (om opstuwend effect te minimaliseren); - afdekken mitigatiedrempels in het zomerbed met toutvenant uit de oeververlaging. Project Hochter Bampd Rivierbeheerdoelen: - het verhogen van het veiligheidsniveau voor Itteren (een belangrijke flessenhals in het Nederlandse Grensmaasplan). Natuurdoelen: - project Levende Grensmaas en sluit aan bij de optimale herinrichting van de voormalige grindgroeve zodat een maximale natuurontwikkeling in contact met de rivier ontstaat; meestromende hoogwatergeul en lagere oeverzones met open grind en zand. Ingrepen: - oeververlaging/weerdverlaging: - afgraven van stroomopwaartse weerden tot op het grind; - het afgraven van de bestaande zomerdijk tot 25cm boven het plaspeil, afdekken met 50cm toutvenant, aflopend naar de rivier tot peil grindplaat; - aanvullen plas in dode hoek van stroming, zodat de plas de vorm van een meestromende hoogwatergeul krijgt; - afwaarts overlaat van de plas/geul naar het zomerbed; - ter hoogte van Wissen-/ooibos afgraven zomeroeverkruin tot op niveau bosbodem - afdekken resterende verdedigde oevers ter hoogte van deze boszone met toutvenant afdekking; - aanvulling winterdijk. De begrenzing voor de ECODYN modellering wordt gehanteerd zoals in het Cumulatief onderzoek, namelijk met als grenzen aan de Vlaamse zijde deze van het voorkeursalternatief (Levende Grensmaas) en aan Nederlandse zijde van het Grensmaasplan. Voor een betere situering van de zuidelijke sector binnen het volledige Grensmaasproject worden binnen het hoofdstuk evaluatie naast de resultaten van de zuidelijk sector ook de cumulatieve resultaten van zuidelijke en centrale sector besproken. Aan Vlaamse zijde zijn hierbij enkel die gebieden weerhouden met een groene bestemming en arcering op het gewestplan en in hun huidige toestand van herinrichting na ontgrinding. Aan Nederlandse zijde zijn daar de gebieden uit de Stimuleringsplannen van de Provincie Nederlands Limburg weerhouden. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 5

14 3 Werkwijze In deze paragraaf bespreken we de werking van Ecodyn (Figuur 2) en de manier waarop we de evaluatie van de ingrepen in het Grensmaasgebied uitvoeren. 3.1 Concept ECODYN INVOER: - Hydraulisch model - Hydrologisch model - Bodemkaart - Landgebruikkaart Hydromorfzone watertafel fysiotoopmodule Voorspelling fysiotoop pioniermodule pionierecotoop successiemodule begrazingmodule bosmodule Stroombergend rivierdeel selectiescore + toegankelijkheid Stroomvoerende rivierdeel vestiging bos kieming bos nulbeheer begrazingsbeheer overleving bos aanpassing beslisregels Voorspelling potentieel ecotoop Voorspelling potentiële vegetatiestructuur T10 & T50 Foutcontrole/ verificatie ijking Ecologische analyse voorspelling natuurwaarde: ecotopen & doelsoorten Figuur 2 Flowchart van ECODYN 3.2 Input Hydraulische modelresultaten De belangrijkste input vormen de gemodelleerde waterhoogtes en stroomsnelheden, berekend bij een stationaire doorrekening van verschillende piekafvoeren. In tegenstelling tot Ecodyn 1 worden in Ecodyn 2 niet de modelcellen van de hydraulische modellering behouden maar worden de waarden in de centroïden van het WAQUA modelrooster gebruikt voor een interpolatie naar een grid met een fijnere resolutie van 5m x 5m. Zo krijgen we een gebiedsdekkend wateroppervlak op basis van een 5x5meter grid op basis van een interpolatie van de waterhoogtes volgens een IDW- functie (Inverse Distance Weight). Dit gebeurde in ARGIS Spatial Analyst en volgende instellingen: een vaste zoekradius van 35m en op basis van 4 omliggende punten. Aangezien de modelresultaten in het hydraulisch model in een regelmatig rooster geordend zijn, heeft deze functie een voldoende precisie en een werkbare rekentijd. De interpolatie van modelresultaten vereist wel een uitgebreidere controle van de aangeleverde data aangezien deze methode gevoeliger is voor afwijkende waarden. Naburige cellen binnen eenzelfde stroompatroon met een hoogteverschil van meer dan 75 cm werden verwijderd. Het betreffen vooral cellen die tijdens de hydraulische modelberekeningen hun initiële w aarden bleven behouden (mond. med. Meander). Het voordeel van deze methode is dat de resolutie van het hoogtemodel behouden blijft en de rivierzones beter in beeld kunnen worde gebracht. De gebruikte modelbodems zijn gebaseerd op het recent 5x5m landelijke digitale hoogtemodel voor Vla anderen en Nederland voor de onvergraven zones en de modelbodems (5mx5m) met de geplande insteekhoogtes in de verschillende modelscenario s voor de vergraven zones. Deze 6 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

15 modelbodems zijn omgezet van het Nederlandse Rijksdriehoekstelsel naar Belgisch Lambert projectie en de hoogtes van NAP naar TAW (+2m33). De gemodelleerde stroomsnelheden zijn met een IDW-interpolatie tot een gebiedsdekkend 5x5mgrid omgezet. De schuifspanning bij afvoeren van 300, 975, 1920 en 3000q is berekend volgens de volgende formule:, waarbij voor C de gemiddelde Chezywaarde genomen is van de Chezy-u en v. g is 9,80665 m/s² en rho 1000 kg/m3. U vormt de stroomsnelheid van elke afvoer. De waterdiepte is afgeleid uit de verschilkaarten van de geïnterpoleerde gemodelleerde waterhoogtes en de modelbodems voor de verschillende scenario s Hydrologische modelresultaten Als input voor Ecodyn zijn gemiddelde gemodelleerde stijghoogtes van het hydrologisch model gebruikt: GLG: gemiddelde stijghoogte van de minima van 10 jaar GHG: gemiddelde stijghoogte van de maxima van 10 jaar GVG: de gemiddelde stijghoogte van 10 jaar van de data tussen 15 maart en eind april Voor de omzetting van de hydrologische modelresultaten voor GLG, GVG en GHG tot een gebiedsdekkend vlak is gewerkt met een standaard Kriging interpolatie in ARCGIS 9.2 Spatial Analyst met variabele range en 12 modelpunten. Om de grondwaterstijghoogtes ten opzichte van maaiveld voor de verschillende scenario s te verkrijgen is een verschilkaart gemaakt met de overeen modelbodems. Illustratie: Maas en omgeving op basis van het digitaal terrein model Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 7

16 3.3 Ecologische model: ECODYN In ECODYN worden een aantal ecologische processen in modules gegoten en geïntegreerd tot een ruimtelijk voorspellend model (Figuur 2). Het model is opgebouwd uit een stapsgewijze verkenning van de plaats en ontwikkeling van fysiotopen en ecotopen in het gebied, gebaseerd op de expertise vanuit een reeks onderzoeksprojecten in de Grensmaasvallei Beschrijving We bespreken hier kort de opbouw van de verschillende modules vanuit de invoervariabelen, aannamen en onzekerheden. Stap 1 Afbakening van de standplaatsfactoren in de fysiotoop- en pionier-module In een eerste stap worden de rivierafhankelijke fysiotopen afgebakend. Het riviermodel schetst ruimtelijke standplaatskenmerken én tijdsstappen d.m.v. de overstroomde zone bij specifieke afvoergolven met hun kenmerkende retourperiode. Hydrologische zones zones met eenzelfde bereik van overstromingsfrequentie Hydromorfologische zones afbakening van zones met zelfde werkzame rivierkrachten (stroomsnelheden) binnen hydrologische zones Fysiotopen ruimtelijke eenheden met zelfde fysische (abiotische) kenmerken, omvat eenheden zowel afhankelijk van grondwaterinvloed als de rivierinvloed Ecotopen ruimtelijke eenheden met zelfde kenmerken van vegetatiestructuur, successiestadium binnen een fysiotoop De hydrodynamische parameters, overstromingsfrequentie en duur, worden afgeleid op basis van stationaire afvoergolven die maatgevend zijn voor de verschillende rivierzones of hydrologische zones (Tabel 1). Volgende hydrologische zones worden onderscheiden: Hydrologische zones 1. Rivierbed: rivierbedding op laagwaterpeil (<10m³/s) en de lage grindbanken op waterniveau m³/s, voornamelijk sterk vertegenwoordigd in de grote geulverbredingszones. 2. Bankzone: oever zone tussen m³/s, >10 dagen/jaar overstroomd met in brede bochten zone van point bars en scroll bars; dynamische grind- en hoge grindbanken, op rechtere rivierstukken de steilere oeverzones. 3. Lage weerd: zone tussen m³/s gemiddeld 10 dagen/jaar onder; zone waar frequente overstroming optreedt maar niet echt meer binnen het echte rivierbed. 4. Hoge weerd: zone boven de maatgevende bankfull afvoer, waar overstroming maximaal 10 dagen/jaar optreedt, zodat stroomdalgraslanden en hardhoutooibossen kunnen ontwikkelen. 5. Hoogwatervrije zone: zone boven de 3000m³/s, waar overstroming een retourperiode kent van slechts 1 keer in de 115 jaar. 8 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

17 Hydromorfologische zones Binnen de hydrologische zones, afgebakend op basis van overstromingsfrequentie kunnen morfologische eenheden onderscheiden worden (tabel 1). De morfodynamiek wordt weerspiegeld door verscheidene stroomsnelheidverdelingen bij verschillende afvoergolven. Verschillen in sedimentkarakteristieken wordt uit de hydraulische modeloutput afgeleid aan de hand van ranges van stroomsnelheden binnen de verschillende hydrologische zones. De grenswaarden van de berekende stroomsnelheden bij een stationaire doorrekening van afvoergolven (maatgevend voor die specifieke rivierzone), zijn gebaseerd op geijkte waarden voor het 2-dimensionale hydraulische model SCALDIS (Mwanuzi & De Smedt, 1997, Kwedza, 2002). Voor de recente toepassing zijn deze waarden gekalibreerd aan de gebruikte WAQUA modellering en in beperkte mate intern gevalideerd. Omwille van de beperkte aanwezigheid van langdurig beheerde natuurterreinen en het verstoorde overstromingsregime door hoge zomerdijken, is een uitgebreide validatie-oefening moeilijk. De afbakening van de diepe en ondiepe bedding binnen het rivierbed gebeurt op basis van een maximale waterdiepte van 80cm bij 10m³/s, conform de grens van het potentiële habitat 3260 (zie 4.2) Dit is in tegenstelling tot de 1m dieptegrens die in voorgaande ECODYN modelleringen is gebruikt (Van Braeckel & Van Looy. 2004, 2005). Tabel 1 Afbakening van hydrologische en hydromorfologische zone Mod Hydrologische zone Debietklassen (m³/s) Hydromorfologische Zone Rivierbed Diepe bedding 10 >0,8 356 d/j Ondiepe bedding 10 <0, d/j Grindbank 300 Bankzone Hoge grindbank 975 1,2 1, d/j Zandrug 975 0,8-1,2 Lage oever Fysiotoop-module Lage weerd Lageweerdzandrug 1920 > 0, x/j Dynamisch grasland ,6 0,8 Overstromingsgrasland ,4 0,6 Overstromingsfrequentie Bep Water-Stroomsnelheidiepte (m/s) bij bep. Debiet (m³/s) (m) Debiet Min Max Hoge weerd Droog stroomdalgrasland ,6 0, x/j Stroomdalgrasland ,2 0.6 Hogere weerd ,2 Hoogwatervrij >3000 1x50j Hoogwatervrij <0,005 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 9

18 Waterplassen en grondwaterafhankelijke fysiotopen Waterplas Waterplassen en grondwaterafhankelijke fysiotopen worden afgeleid uit de resultaten van het grondwatermodel. Voor de afbakening van het fysiotoop waterplas is het van belang om een gemiddelde toestand in beeld te brengen. Aangezien de meeste waterplassen in het niet gestuwde deel van de maas niet aangetakt zijn is gebruik van een gemiddelde waterstand afgeleid uit het grondwatermodel meer geschikt dan uit het hydraulisch model. Na kalibratie gebeurde de afbakening van de waterplassen op basis van de stijghoogte van de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand die meer dan 0,5m boven maaiveld uitkomen (Figuur 3). Deze begrenzing gaf een goed beeld van de aanwezige plassen in het gebied, met uitzondering van het noordelijk deel van de Maasbeemdergreendplas t.g.v afwijkingen in de modelbodem. Figuur 3 Voorspelde waterplassen op basis van de gvg voor de actuele situatie Moeras Het grondwaterafhankelijk fysiotoop moeras (Figuur 4) wordt afgebakend op basis van de gemiddelde stijghoogtes in het voorjaar (GVG) en kan variëren tussen de 0,2m boven en 0,8m onder maaiveld. Bijkomende voorwaarde is dat de gemiddelde amplitude (verschil GHG en GLG) niet groter mag zijn dan 3,5m. Voor het deelgebied van de Centrale sector bleken de gemodelleerde waarden van de gemiddelde amplitude berekend in grondmodel 3 steevast hoger te liggen dan grondwatermodel 4 (Tabel 2). Om die reden is als bovengrens van de gemiddelde amplitude 4,5m genomen voor de centrale sector. Voorspelde moerassen rechtstreek aan de rand van grote wateroppervlakten (bvb. Negenoord) zijn uit de selectie verwijderd, aangezien dit soort oevers een te dynamisch milieu vormen voor een moerasontwikkeling tengevolge van de golfslag o.a. veroorzaakt door windwerking. 10 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

19 Tabel 2 Gemodelleerde waarden van het grondwatermodel in het maasgebied Gemiddelde amplitude Grondwatermodel3 Centrale sector Grondwatermodel4 Zuidelijke sector Min Max 2,21-10,12 0,5-7,83 Mean 5,88 4,83 Stdev 01,19 1,218 Eerste tiende 2,21-4,32 0,51-3,4 quantiel Gekozen grens 4,5 3,5 Moerasontwikkeling die veroorzaakt wordt door een hangende watertafel ten gevolge van een slecht doordringbare laag in de ondergrond worden niet voorspeld. De ontwikkeling van dit moerastype is moeilijk te modelleren en te voorspellen en is bijgevolg niet meegenomen. Dit ondanks dat het een frequent voorkomend fenomeen is bij nieuwe kleibergingen langsheen de Grensmaas. Hiervoor is bijkomend onderzoek nodig, met o.a. bijkomende bodeminventarisatie, om hiervan een goed beeld te verkrijgen. Figuur 4 Voorspeld moeras op basis van de gvg (blauw) en de amplitude (rood) voor de actuele situatie Beken en beekmonding Aanvullend zijn de beken gedigitaliseerd op de orthofoto uit 2003 op schaal 7:500. Een beek wordt aan rivierzijde begrensd door het gemodelleerd rivierbed. De beekmonding beslaat in onze gehanteerde definitie het deel van de beek dat zich in de gemodellerde bankzone en de lageweerdoever van de rivier bevindt. Nevengeulen belangrijk voor de doelsoortanalyse worden op ecotoopniveau bijkomend afgebakend in de resultaatkaarten van de fysiotopen. Ze beslaan het rivierbed en bankzone en zijn aan beide kanten aan de rivier aangetakt. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 11

20 Pionierecotopen Tabel 3 Afbakening van pionierecotopen Peri ode Jaarlijks 50 jaarlijks Hydrologische zone Hydromorfologische Zone Bep Stroomsnelheid Debiet (m/s) bij bep. (m³/s) Debiet Min Max Rivierbed Grindbank 300 Hoge grindbank 975 1,2 1,5 Bankzone Zandrug 975 0,8-1,2 Lage weerdlageweerdzandrug 1920 > 0,8 Hogeweerdgrindbank ,5 1,8 Hogeweerdzandrug ,2 1,5 De pioniermodule vormt een verfijning van de fysiotoopmodule. Hierin worden pioniersituaties afgebakend die ontstaan bij een hoge afvoerpiek met een specifieke retourperiode (tabel 3, figuur 4). Deze pionierecotopen van zowel de oeverzone, lage weerd, alsook specifieke pionierecotopen voor de hoge weerd, ontstaan bij hoge stroomsnelheden, berekend bij de hoge afvoeren in elke hydrologische zone. Periodieke terugzetting van de vegetatieontwikkeling wordt op deze manier geïntegreerd in de verschillende tijdstappen van het model afhankelijk van hun retourperiode. Bij de afbakening werd geopteerd om stroomsnelheden bij stationaire doorrekening van piekafvoeren te gebruiken. Om een volledig beeld van erosie- en sedimentatieprocessen bij hoogwaters te krijgen, zou in principe een volledig afvoergolfverloop moeten geïnterpreteerd worden. Bij de bepaling van de stroomsnelheidsranges werd met deze beperking rekening gehouden, waardoor een graad van detail verloren gaat in de zin dat dikte van afzetting of ruimtelijke begrenzing minder verfijnd weergegeven kunnen worden. Figuur 5 Voorspelde pionierecotopen (oranje: zandrugecotopen naast de gekarteerde pionierecotopen (legende) in de bankzone op basis van de stroomsnelheden bij afvoeren voor de actuele situatie Bij een afvoer van 3000 m³/s ontstaan pioniersituaties in het winterbed door overtopping van de zomeroever met afzetting van grind en zand. Door de grote krachten van deze overtoppingen en de daarmee gekoppelde sedimentafzettingen zijn deze pionierecotopen in staat om successie terug te zetten in de minder dynamische ecotopen zoals droog stroomdalgrasland, stroomdalgrasland en hogere weerden. Bij een voorspelling van vegetatiestructuren en ecotopen wordt hiermee rekening gehouden. Hoge weerdzandrug en -grindbank ontstaan op een relatief beperkt aantal plekken. Bij de voorspelling is hiermee rekening gehouden door voor deze 2 ecotopen binnen ARCGIS Spatial Analyst een bijkomende boundaryclean uit te voeren waardoor geïsoleerde cellen verwijderd worden. De kans dat kleinere afzettingen langsheen de rivier ook daadwerkelijk tot de ontwikkeling van deze pioniervegetaties kan leiden is immers gering en daalt bij het optreden van een grote overtopping in de nabijheid (waar het sediment meer geconcentreerd wordt). De voorspelling gebeurt m.a.w. op die plaatsen met de hoogste kans. 12 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

21 Stap 2 Voorspelling van de vegetatiestructuur per fysiotoop De fysiotopen of abiotische eenheden dienen om het voorkomen van de ecotopen mee te voorspellen. Deze ecotopen worden bepaald door enerzijds de abiotiek en anderzijds door het successiestadium van de vegetatie en de soortensamenstelling. In deze stap staat de voorspelling van de snelheid en de richting van de successie voorop. Omwille van de verschillen in sturende factoren, wordt een onderscheid gemaakt tussen bosontwikkeling in het stroombergend en in het stroomvoerend gedeelte van de rivier. Als natuurbeheervormen onderscheidt ECODYN een variant zonder beheer en één met natuurlijke extensieve begrazing. De vegetatieontwikkeling wordt zo opgesplitst in 3 modules: Successiemodule die de successie zonder beheer aangeeft. Bosmodule die de bosontwikkeling in het stroomvoerend deel van de rivier voorspelt. Begrazingmodule die de potentiële afremming van successie onder invloed van grote grazers in het stroombergend deel van de rivier voorspelt. Successiemodule In de successiemodule worden voor de verschillende fysiotopen de structuurklassen pioniervegetatie, grasland, ruigte, struweel en bos onderscheiden en verder onderverdeeld volgens de vegetatietypering (Van Looy & De Blust, 1998; Van Looy & Peters, 2000; Peters et al., 2000; Van Looy, 2002). Het successieschema (bijlage 1) waarin deze vegetatietypen behoren, is afgeleid uit permanent kwadraatonderzoek dat tussen 1996 en 2002 werd uitgevoerd (Dekker & Smits, 1997; Kenzeler, 1999; Van Looy, non publ. data). Dit schema vormt de basis voor de successiemodule en de begrazingmodule. De successiemodule schetst de autonome ontwikkeling zonder beheer. De invloed van periodieke overstromingen die de successie remmen of vroege successiestadia zoals grindbanken fixeren, zijn wel in rekening gebracht. Omdat met de permanente kwadraten niet alle successiefasen gevolgd konden worden, zijn bepaalde vegetatieontwikkelingen ingeschat. Zo zijn onbegraasde situaties in de terreinen met natuurontwikkeling slechts beperkt aanwezig en loopt de ontwikkeling er op de meeste plaatsen nog maar een 10-tal jaar. Uitspraken over de vegetaties die na 30 tot 50 jaar zullen optreden, hebben daardoor een grotere onzekerheid. Voor dit tijdbereik zijn trouwens grotere tijdstappen gebruikt. Daarnaast is ook geen rekening gehouden met verschillen in nutriëntenbeschikbaarheid of initiële soortensamenstelling die binnen eenzelfde fysiotoop kunnen optreden, waardoor eveneens met veralgemeningen gewerkt moet worden. Bosmodule In de bosmodule wordt de vestiging van zachthoutooibos binnen de stroomvoerende sectie van het rivierbed doorgerekend. Sequenties van deze bosontwikkeling in tijd en ruimte worden onderscheiden binnen het proces van bosvestiging (Van Looy et al. 2005). Ruimtelijk worden op basis van hydromorfzones en de gemodelleerde schuifspanningsranges bij kritische afvoeren de verschillende stadia van bosontwikkeling afgebakend. De gebruikt fases zijn kieming, vestiging (struikfase) en overleving (boomfase) onderscheiden. Wanneer op een plek de 3 stadia kunnen doorlopen worden, kan bosontwikkeling optreden. De stochasticiteit van deze kritische evenementen wordt opgevangen door een gemiddelde tijdafvoerreeks te hanteren, samengesteld op basis van de retourperiode van de afvoerpieken. Begrazingmodule In de begrazingmodule wordt de vegetatiestructuur weergegeven die onder een extensieve begrazingsbeheer de hoogste kans heeft om tot ontwikkeling te komen. Hierbij worden enkele aannames gemaakt: Grazers kunnen vrij migreren tussen gebieden aan Vlaamse en Nederlandse zijde (vooral belangrijk wanneer primaire graasgebieden veranderen in de verschillende beheerscenario). Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 13

22 Begrazing met runderen en paarden kan de successie van struweel en bos niet terugzetten, wel kunnen ze het onderdrukken of zelfs fixeren in de sterkst geprefereerde gebieden. De ruimtelijke verscheidenheid in begrazingsintensiteit, zichtbaar in de vegetatie, wordt bepaald door de voorkeur en afkeur van paard en rund voor een bepaald fysiotoop en structuurtype (figuur 5). In de lagere delen van het rivierbed (grindbank, zandbank) is de begrazingsdynamiek miniem en staat niet in verhouding met de rivierdynamiek, waardo or hier geen effect wordt voorspeld. In de begrazingsmodule vormt de selectie van grazers de belangrijkste basis voor de gemodelleerde toekomstige patroonvorming in de vegetatie gekenmerkt door een specifieke grazersintensiteit. De voor- en afkeur van runderen en paarden voor ecotopen werd afgeleid uit veldonderzoek in de natuurterreinen langs de Grensmaas (Van Braeckel, 2002; Van Braeckel & Van Looy, 2002). Voor elk deelgebied wordt de selectieindex (Figuur 6)omgerekend naar een relatieve graasintensiteit waarbij ook ruimtelijke variabelen zoals plekgrootte, isolatie en wintertoegankelijkheid in Figuur 6 Selectie van paard en rund binnen verschillende fysiotopen rekening worden gebracht. De combinatie van graasintensiteit en graasgevoeligheid van de vegetatie leidt tot een fixatie, vertragen of ongemoeid laten van de successie. Onder jaarrondbegrazing binnen een gebied wordt in de modellering van grasland en ruigtes uitgegaan van structuurverdeling met een aandeel aan grasland variërend tussen de 35 en 55% van het niet-beboste oppervlak. Naast de selectie van de grazer is de successiesnelheid belangrijk bij de ruimtelijke verdeling van vegetatiestructuren binnen een fysiotoop (Tabel 4). Tabel 4 Successie van structuurtypes binnen enkele fysiotopen in de tijd. Fysiotoop uitgangsituatie Lageweerdzandrug onvergraven legende Dynamisch grasland onvergraven pionier vergraven glad grasland Overstromingsgrasland vergraven normaal grasland onvergraven ruig grasland Hogeweerdzandrug onvergraven ruigte vergraven struweel Stroomdalgrasland vergraven bos onvergraven Droog stroomdalgrasland onvergraven vergraven Hogere weerd onvergraven vergraven Moeras vergraven onvergraven Kwelzone onvergraven vergraven tijd Aan de hand van deze werkwijze is binnen de begrazingsmodule de ruimtelijke verdeling uitgetekend binnen projectgebied na een tijdstap van 10 en 50 jaar. 14 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

23 3.3.2 Evaluatie in ECODYN Procesevaluatie Criterium gradiënt Gradiënten of overgangen tussen abiotische omstandigheden vormen een basisgegeven in het riviergebied en dienen voldoende geleidelijk te lopen en ruimte te krijgen. De belangrijkste gradiënt speelt in frequentie, duur en kracht van overstroming: Frequentie: ook in hogere delen winterbed is periodieke overstroming van belang, voor soortverbreiding en bodemkenmerken. Duur: op lagere delen van het overstromingsgebied, zijn vegetaties van zilverschoonverbond afhankelijk van frequente, langduriger overstroming. Kracht: spreiding van stroomsnelheden resulteert in een verscheidenheid aan ecotopen. De gradiënten en samenhang die ontstaan in het beeld van de hydromorfologische eenheden, kunnen we evalueren aan de hand van het ecologische toetsingskader zoals opgesteld voor het Nederlandse Grensmaasplan (Helmer et al. 1996), en de Vlaamse tegenhanger + een grensoverschrijdende uitbreiding hiervan (Van Looy et al. 2001, Van Looy & Van Braeckel 2004). % Aandeel van hydrologische zone in streefbeeld (Helmer 1996) Rivierbed Bankzone Lage weerd Hoge weerd 6.8 Waterplas Figuur 7 Procentuele verdeling hydrologische zones in het streefbeeld (Helmer 1996, Van Looy et al. 2001). De verhouding rivierbed, bankzone, lage weerd, hoge weerd moet in evenwicht zijn. Ook binnen de verschillende zones kunnen gradiënten beoordeeld worden/geëvalueerd worden op termijn; vaststellen gradiënt binnen bankzone: Het aandeel ecotoop zandrug en hoge grindbank. Karakteristieke habitats voor loopkevers aangehaald in monitoring pilootproject Meeswijk (Geilen et al. 2004, Van Looy et al. 2005). Richtwaarde op niveau van zomerbed: breedte/diepte bedding: 20 (een 120m brede geul) aandeel lage weerd is een zorg, in huidige situatie volledig ontbrekend, in toekomst geleidelijke overgang tussen bedding en hoge weerd die zich moet uiten in voldoende lage weerd. Criterium patroonvorming De procesevaluatie gebeurt ook op basis van de ecotopen, aangezien de indeling in ecotopen een weergave is van de karakteristieke rivierproceswerking. Dit aspect zit ook overduidelijk in ECODYN verweven (hydrologische en hydromorfologische eenheden). Op basis van het voor de Grensmaas opgestelde ecotopenstelsel, werd de analyse gedaan van de huidige ecotopenverdeling en het streefbeeld (ecologisch toetsingskader) op basis van de 2815ha in het projectgebied. De streefbeeld-weergave zowel in verhouding als in effectieve oppervlaktearealen voor het Grensmaasgebied wordt in de analyse vergeleken met de verschillende ontwerpresultaten. Deze streefbeeldbenadering is vrij grof maar biedt wel inzicht in de verhoudingen van rivierzones en ecotopen na de ingreep. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 15

24 Tabel 5 Verdeling van ecotopen in het verleden Historisch 1846 Huidig Streefbeeld % % huidig/ 1846 % streefbeeld Diepe bedding ,5 Ondiepe bedding ,5 Grindbanken ,5 Steilwand , ,5 Strang (aangetakt) ,5 Plas/afgesloten strang 2 0, Beekmonding , ,5 Beek Zachthoutooibos ,5 Overstromingsgrasland Stroomdalgrasland ,5 Hardhoutbos/-struweel ,5 Moeras- en kwelzones ,5 Hooiland/weiland Akker Hydrodynamische veranderingen Naast de evaluatie van de ecotoopverdeling, kunnen ook de intrinsieke wijzigingen van processen en hun resultante aangegeven en geëvalueerd worden (wijzigingen hydro- en morfodynamiek; vanuit wijzigingen waterstanden, overstromingsduren en actieve schuifspanningen). Deze beschrijving gebeurt aan de hand van de resultaten van de hydraulische modellering en de streefbeeldbeschrijving van morfologische processen en hydromorfologische eenheden in kansrijke processen voor de toekomstige Maas (Liefveld et al. 2000), waar de processen oeverafkalving, alternerende bankvorming, pointbar en scrollbar vorming, hoogwatergeulen, oeverwalvorming en het dichtslibben van geulen en of grindgaten wordt beschreven (Figuur 8). Verschillende ecotooptypes zijn een rechtstreekse resultante van verandering in de hydrodynamiek en weerspiegelen de wijzigingen. Specifiek binnen dit onderdeel worden veranderingen in volgende biotopen aangegeven en geëvalueerd. Ondiepe stromende bedding Waarden voor de afbakening van dit habitat zijn uit de literatuur gehaald voor Vlottende waterranonkel (de la Haye ) en voor Rivierdonderpad en Rivierprik (Seeuws 1999 en Crombaghs 2005). Onderscheidende parameters zijn de diepte (tussen 0 en 80 cm) en de stroomsnelheid (tussen 0,3 en 1 m/s). Deze analyse gebeurt op een afvoer van 10m³/s omdat dit de belangrijkste vigerende en/of kritische waterstand is tijdens het groeiseizoen voor de vegetatie en de paai- en opgroeiperiode voor de vissoorten. Voor een bredere argumentatie van deze habitatcriteria verwijzen we naar de analyse in het monitoringplan van de grinddrempels (Vulink et al. 2006). Bosontwikkeling in de bedding De gemodelleerde bosontwikkeling in het rivierbed en de bankzone (bosmodule) toont de mogelijkheden in een 10 jaar periode met een normaal afvoerverloop, opgemaakt op basis van een reeks gemiddelde afvoeren (gemiddelde zomerpiek, laagwaterperiode, jaarlijkse, tweejaarlijkse, 5-jaarlijkse en 10-jaarlijkse retourperiode piekafvoeren). Het gaat uit van een maximalistische inschatting waarbij de lagere zomerafvoer lange periodes stabiel is zonder vertoning van piekafvoeren. Naast deze maximale inschatting waar boskieming boven een 10m³/s-afvoer (standaard binnen de Ecodyn modellering) nog kan plaatsvinden, is een minimale inschatting gemaakt waarbij boskieming slecht boven de 40m³/s afvoer kan plaatsvinden. Dit is een situatie die grindbanken omvat die frequenter overstromen indien voldoende pieken optreden. 16 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

25 Hoogwatergeulen Het activeren van stroomgeulen in het winterbed is één van de kernpunten in het concept Levende Grensmaas. Pionierplekken en dynamische ecotopen Het herstellen van de rivierdynamiek en bijhorende dynamische ecotopen is natuurlijk de essentie van het rivierherstelproject voor de Grensmaas. Grindbanken, zandruggen en lage weerden zijn plekken waar erosie- en sedimentatieprocessen zorgen voor een periodieke terugzetting van ontwikkelingen en een verschuivende mozaïek van biotopen langsheen de rivier. Basis voor deze processen is de geomorfologische proceswerking van dit type grindrivier, waarvoor actuele referenties zoals de Allier alsook de historische situatie inzicht en leidraad kunnen geven voor het streefbeeld. Figuur 8 Actuele referenties Grensmaas te Meers en Allier bovenaan, onderaan historische referentie Grensmaas (1800 Tranchot) en geomorfologische referentiekaders. Criterium morfodynamiek Dit criterium omvat erosie-sedimentatie en een benodigd aanbod aan steilwanden! Op dit moment is er een zeer beperkt aanbod zandige fractie in de sedimentvracht aanwezig. Dit moet voor de gewenste ontwikkeling van het gebied verbeteren, maar kan enkel als er voldoende oevererosie mogelijk is van de grindlaag. Deze laag of de tout-venant bestaat voor zo n 40% uit zandfractie terwijl in de deklaag slechts een geringe fractie aanwezig is. Evaluatie van de morfodynamiek gebeurt op mesohabitat-niveau waarbij per meanderbocht 1 steilwand nodig is. Variatie aan erosie-sedimentatieproceswerking zit vervat in de evaluatie van de ecotopen in de gradiënt en patroonvorming. Een mogelijke oplossing voor het voorzien van sediment wanneer er geen steilwanden beschikbaar zijn, is het lokaal aanwezig laten van oneffenheden en hindernissen in het ontwerp, zodat erosieprocessen gestimuleerd worden. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 17

26 Rivierbos Zachthoutooibos Criterium rivierbos Om aan te geven of er voldoende zachthoutooibos kan ontwikkelen om een duurzame instandhouding van het rivierbos (met z n typische soorten) te garanderen, is zowel de totale oppervlakte als de jongwas belangrijk. Criteria voor dit aspect zijn: Totale oppervlakte rivierbos (zachthoutooibos en struweel): 4ha/rkm Oppervlakte jonge fase zachthoutstruweel: 1ha/rkm Deze criteria zijn beschreven in Van Looy et al. 2005, en tevens voorgesteld als beoordelingscriterium voor dit type grote rivieren binnen de Europese IntercalibratieWerkgroep voor rivieren. Dit criterium kan ook vertaald worden in aantal populaties voor kritische kensoorten Zwarte populier en Bittere wilg. Voor deze kritische soorten uitgedrukt, komt het criterium op 2 plekken per rivierkm, maar daar kunnen we moeilijk op vooruitlopen vanuit de gestarte herintroductie (Vanden Broeck et al. 2002). Hiervoor zal de monitoring de komende jaren mogelijks inzicht verschaffen. Grondwaterveranderingen in huidige ooibossen Naast de invloed van de rivier wordt ook gekeken naar mogelijke effecten van veranderingen in het grondwater. Vooral voor ooibossen die niet rechtstreeks verbonden zijn met de rivier maar afhankelijk van het grondwater is dit van belang. Hardhoutooibos Dit bostype is vrij zeldzaam langs de Grensmaas en beschermd op Europees niveau als habitattype eiken-iepenbos 91F0. De huidige aanwezige bossen van dit type vereisen bijzondere aandacht. In dit onderdeel worden veranderingen nagegaan en bijgevolg de effecten van de ingrepen geëvalueerd. Volgende aspecten worden bekeken en geëvalueerd: ontwikkelingen en verschuivingen van en naar hardhoutooibos vanuit zachthoutooibos; verwachte grondwaterveranderingen in de huidige hardhoutooibossen. Voor deze ontwikkelingen kijken we meer in detail naar het bos van Hochter Bampdt dat als habitatrichtlijngebied beschermd is Habitat en doelsoortenanalyse Inleiding Het ecologische netwerk, voorgesteld door de ruimtelijke verdeling van de ecotopen, kan getoetst worden aan de hand van de habitatvereisten van doelsoorten die om deze reden geselecteerd werden. Voor de Nederlandse Voorkeursaanpak gebeurde dit reeds door Alterra (Van Rooij et al. 2000), voor het Vlaamse voorkeursalternatief (Levende grensmaas) door het INBO (Vanacker et al ). Aan de hand van recente onderzoeken in het Grensmaasgebied en literatuuronderzoek van habitatmodellen van de geselecteerde doelsoorten, kunnen de netwerk-benaderingen verfijnd worden. Relevante onderzoeksrapporten: habitatonderzoek reofiele vissoorten (De Vocht et al. 2003), laagwateronderzoek RHASIM-modellering (Liefveld 2003), ecologische verbindingsstudies (Econet-studies van Rooij et al., ). De vergelijkbaarheid met eerdere netwerkanalysen voor het project (Vanacker et al en van Rooij et al. 2000) zal wel maximaal nagestreefd worden, maar toch zal voortschrijdende kennis ingebouwd worden om een voldoende betrouwbaar beeld te kunnen geven van de cumulatieve effecten. Tevens zal op empirische basis vanuit een ecologische netwerkbenadering (aansluitend bij econetstudies Maasbekken Intermeuse, Zandmaas-Integrale Verkenning Maas) het functioneren op riviersysteemniveau geëvalueerd worden. Het eindbeeld wordt voor het internationale 18 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

27 netwerkfunctioneren op niveau van het Maasbekken (op basis van Econetstudies Maasbekken Intermeuse, Zandmaas-Integrale Verkenning Maas) geëvalueerd op basis van de resultaten van deze studie, in combinatie literatuurreferenties (EVIM, Intermeuse). Voor de keuze van doelsoorten werd een uitvoerige lijst gebruikt op basis van opgestelde ecoprofielen van riviersoorten en de Europese beschermingskaders (habitats en strikt beschermde soorten) van toepassing op (het streefbeeld voor) het gebied. De evaluatie van het ecologisch netwerk zal aangeven of de potenties en doelstellingen van het project gehaald worden. Selectie van gidssoorten Gidssoorten definiëren we als de doelsoorten voor het Grensmaasproject die bepaalde facetten van het eindbeeld kunnen illustreren en de evaluatie van een eindbeeld toelaten. Ze vertegenwoordigen elk een hele groep organismen die van een specifiek deel van het riviersysteem gebruik maken. Ze werden gekozen op basis van hun kenmerkendheid en kwetsbaarheid (Habitat- en Vogelrichtlijn en Rode Lijsten), hun indicatieve waarde voor ruimtelijke habitatkenmerken en de beschikbaarheid van soortmodellen. Het definiëren van doelsoorten is gebaseerd op de beschrijving van voorkomende habitattypes van de Habitatrichtlijn en kensoorten voor de Maasvallei (Hermy 1993, Sterckx & Van Looy 2004, Janssen & Schaminée 2003, Decleer 2007). De habitats waarvoor het gebied werd aangeduid, waarvoor de Maasvallei dus een belangrijk aandeel inneemt op Vlaams-Nederlands niveau, zijn in vet aangegeven. De aangeduide gebieden aan Vlaamse zijde beslaan 645ha (vaststelling mei 2002), aan Nederlandse zijde 302ha. Voor de habitats werd per regio een aandeel in percentages opgenomen. Stromende wateren: 3260 submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion.(NL 40%) vertegenwoordiger ondiepe bedding: Vlottende waterranonkel, en nevengeulen: Rivierfonteinkruid 3270 rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot Chenopodietum rubri p.p. en Bidention p.p. (NL 30%) vertegenwoordiger grindbanken: Riempjes Graslanden: 6120 Droge stroomdalgraslanden (Alysso-Sedion) de droge stroomdalgraslanden met Grote tijm en Echte kruisdistel als vertegenwoordigers; overige kensoorten: Sikkelklaver, Wondklaver, Zacht vetkruid en Voorjaarsganzerik en als Maasaandachtsoort: Harige ratelaar 6110 Kalkminnende pioniervegetatie van stenige bodems (Sedo-cerastion) Hoge grindafzettingen met als vertegenwoordiger Smalle raai, overige kensoorten Wit vetkruid, tripmadam, Muurpeper, Plat beemdgras, Kandelaartje, Spiesleeuwebek, Eironde leeuwebek, Akkerdoornzaad Laaggelegen schraal hooiland van Alopecurion (VL 10%) Droge variant met als vertegenwoordiger Veldsalie en kensoorten Beemdkroon, Kleine pimpernel, Gulden sleutelbloem, Knolsteenbreek Vochtige variant met Engelse alant als vertegenwoordiger en kensoorten vochtige graslanden Karwijvarkenskervel, Polei en Aardbeiklaver Ruigten: 6430 Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland Type natte strooiselruigten van Filipendulion en Senecion fluviatilis Met vertegenwoordiger Viltig kruiskruid; de prioritaire gemeenschappen zijn deze met minder algemene kensoorten Groot warkruid, Poelruit, Moerasmelkdistel, Echte heemst. Type zoomruigten van Aegopodion podagraria Met kensoorten Kleine kaardebol, Kruidvlier, Brandpastinaak, Peperkers (vertegenwoordiger Heksnemelk) 6210 Kalkrijke zomen (struikvormende facies van type 6210) Vertegenwoordiger Heksenmelk met Grensmaaskensoorten Wilde marjolein, Donderkruid, Dubbelkelk, Hemelsleutel Bossen: 91EO Alluviale bossen met Zwarte els en Gewone es (NL 20%, VL 6%); mesofiele (rivierbegeleidende) broekbossen van Alno-Padion, zachthoutooibossen van Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 19

28 Salicion albae en beekbegeleidende bronbossen kensoorten voor deze 3 types in de Maasvallei: Zwarte populier, Stijve en Slanke zegge, Elzenzegge, Paarbladig goudveil, Bittere veldkers, Moerasvaren 91FO Gemengde bossen langs grote rivieren met Zomereik, Steeliep, Gewone es van Querco-ulmetum minoris (VL < 1%) met vertegenwoordiger Vingerhelmbloem en kensoorten Gladde iep, Kardinaalsmuts, Aalbes en Vogelkers Moerassen 7140 Overgangs- en trilveen (VL 1%) Verlandingsvegetatie van Cicution virosae in laagveenmoeras van oude rivierarm met mesotroof kwelwater in Vijverbroek. Vertegenwoordiger Waterscheerling, overige kensoorten Holpijp, Grote boterbloem en Moerasvaren De kensoorten werden overgenomen uit de argumentatie en beschrijving van de habitattypes voor Vlaanderen en Nederland (Hermy 1993, Sterkx 2002, Janssen & Schaminée 2003, Decleer 2007). Naast de habitatrichtlijn werden ook de prioritaire soorten voor de provincie Limburg weerhouden (bedreigde, kwetsbare en zeldzame soorten sensu rode lijsten, waarvoor Limburg een belangrijke plaats inneemt (in VL en/of Ned). Voor de selectie van gidssoorten werden deze soorten weerhouden die duidelijk voor een habitatanalyse in aanmerking komen (op basis van verspreiding en optimum in Grensmaas-rivierecotopen) en waarvoor voldoende kennis aanwezig is ten aanzien van habitatkwaliteit, areaal- en habitatnetwerkvereisten (riviereconet-netwerkanalysesoorten). Doelsoortenanalyse duurzaamheid habitatnetwerken Op basis van habitatgeschiktheidswaarden wordt het aandeel geschikt habitat over het gebied in beeld gebracht. Vervolgens wordt met een set rekenregels de populatie ingeschat die van het habitatnetwerk gebruik kan maken. Deze rekenregels gaan ofwel uit van het totale areaal geschikt habitat, ofwel van een specifiek aandeel kritisch habitat (bv. nest-/foerageergebied), ofwel van het aantal plekken geschikt habitat en hun configuratie (zie bijlage 3). Zowel de HSI-waarden als de rekenregels werden overgenomen uit de literatuur, met een bijsturing voor een aantal soorten waarvoor specifieke gegevens over het habitatgebruik in het Grensmaasgebied voorhanden zijn (oa Vanacker et al. 1998, Van Rooij et al. 2000, De Vocht et al. 2003). De beoordeling van duurzaamheid van habitatnetwerken gebeurt eveneens op basis van de gangbare methodes (Pouwels et al. 2002, Van Oostenbrugge et al. 2002). Duurzame netwerken definiëren we als habitatnetwerken die een levensvatbare populatie kunnen huisvesten. Een belangrijk onderdeel van deze analyse vormen grote kernpopulaties of sleutelpopulaties. Dit zijn sterke populaties die aanwezig zijn in een voldoende groot geschikt habitat en van waaruit marginale habitat in de omgeving telkens geherkoloniseerd kan worden en in het netwerk functioneel is. De criteria voor sleutelpopulaties en duurzame netwerken, zijn gebaseerd op internationaal gehanteerde waarden (oa. Vanuit LARCH). Verschillen in deze waarden zijn gelieerd aan de reproductiecapaciteit, levensduur en generatieduur. Voor de plantensoorten werden de principes van de metapopulatietheorie ingepast in de benadering van de vereisten aan de ecotopenverdeling. Doelsoorten werden uitgekozen waarvoor duidelijke aanwijzingen aanwezig zijn dat ze gevoelig zijn aan extinctieprocessen die gebonden zijn aan het verdwijnen en nieuw creëren van standplaatsen in het gebied. De soorten zijn dus niet afhankelijk van de oppervlakte van ecotopen, maar wel aan het aantal plekken, opdat er voldoende populaties kunnen vestigen opdat de overleving van de soort in het gebied gegarandeerd kan worden. De waardering berust op de analyse van de huidige frequentie van bezetting van geschikte standplaatsen (frequentie in ecotopen-dataset; frequentie van soortvoorkomen per aantal geschikte ecotopen in Grensmaasgebied). Deze floratoetsing werd specifiek voor de Grensmaas ontworpen op basis van de uitgebreide Grensmaasdataset. Vanuit de resultaten van het vegetatieonderzoek, werden kritische parameters afgeleid voor doelsoorten van verschillende groepen (Van Looy et al. 2002, Van Looy 2003). Voor bossoorten geldt de periodieke verstoring en plekgrootte als belangrijkste factor, voor de ruigten de rivierinvloed en voedselrijkdom (onafhankelijk de grootte en fragmentatie), voor de pioniers- en graslandvegetaties geldt isolatie als belangrijke parameter. 20 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

29 Vanuit de analyse van deze sturende factoren werden gidssoorten geselecteerd voor de verschillende groepen en standplaatsen en werd op basis van het recent voorkomen (Grensmaasecotopenkartering 1999), een inschatting gegeven van de populatieontwikkeling (populatie/plekken criterium) in de rekenregels. De duurzaamheid wordt getoetst aan de kritische habitatfactoren; isolatiegevoeligheid voor grasland- en pioniersoorten, successiesnelheid en overstromingsinvloed voor ruigtesoorten en grootte van plekken voor bossoorten. Afgeleide regels voor duurzame habitatnetwerken werden als volgt vastgesteld (Tabel 6): Tabel 6 Regels voor duurzame habitatnetwerken Sleutelpopulatie Duurzaamheid Duurzaamheid (plekgrootte, ha) incl. sleutelpopulatie sleutelpopulatie (# populaties) (# populaties) Pioniers > 0.5 > 15 > 50 Grasland > 2.5 > 50 > 75 Ruigte > 10 > 30 > 50 Bos > 25 > 15 > 60 zonder In deze evaluatie zitten een aantal specifieke criteria - uit onderzoek vastgesteld ingebouwd. Voor de oeverbossen werd een criterium van 2 plekken per rivierkilometer voor de doelsoorten Zwarte populier en Bittere wilg vastgesteld (Van Looy et al. 2005), wat voor het Grensmaasgebied resulteert in 60 plekken (vermits deze soorten geen echte sleutelpopulaties ontwikkelen). Voor de droge stroomdalgraslanden werd een minimumaanbod van zo n 75 plekken afgeleid, te rekenen in een cyclus van 25jaarlijkse piekregimes, waarbij jaarlijks zo n 3 plekken (en/of 3 ha) habitat gegenereerd wordt. Tabel 7 Schaal gidssoorten; niveau van habitatgebruik en verspreidingscapaciteit binnen het netwerk plassen kleine modderkruiper Meso 1-20ha kleine tanglibel beekrombout Dispersie lokaal < 5km Habitat micro 0-1ha stromen weidebeekjuffer de wateren regionaal 5-100km micro 0-1ha rivierdonderpad vlottende waterranonkel rivierfonteinkruid meso 1-20ha barbeel kopvoorn sneep macro > 20ha bever nationaal > 100km meso 1-20ha ijsvogel otter macro > 20ha ruigte viltig kruiskruid kwartelkoning heksenmelk rietgors grauwe klauwier roodborsttapuit geelgors pionier grindwolfspin riempjes visdief blauwvleugelsprinkhaan rugstreeppad smalle raai kleine plevier grasland grote tijm veldsalie engelse alant das wilde kruisdistel paap Bos vingerhelmbloem zwarte populier wielewaal middelste bonte specht kwak aalscholver moeras boomkikker bruine kiekendief waterscheerling kamsalamander roerdomp Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 21

30 3.3.3 Onzekerheden bij ecotoopvoorspellingen van een dynamische grindrivier Van grindrivier naar model Een grind- en regenrivier zoals de Grensmaas is gekenmerkt door zijn onvoorspelbaarheid van ontwikkelingen, aangezien het een dynamische omgeving vormt die voortdurend in verandering is. Bij deze modeloefening wordt een abstractie gemaakt van de werkelijkheid van deze grindrivier, Het is immers ons doel om een gemiddelde situatie weer te kunnen geven waarbij verschillende ingreepscenario s goed vergelijkbaar zijn. Omdat met de ecologische modellering de nadruk valt op een voorspelling van ontwikkelingen in de tijd, beïnvloeden naast de onzekerheden uit de inputmodellen 2 onzekere elementen het resultaat; de morfologie en de afvoertijdreeks. Morfologie Bij deze modelleringsreeks wordt uitgegaan van een vaste modelbodem dat gebaseerd is op digitale hoogtegrids voor en na de uitvoering van de werken in verschillende scenario s. Ze zijn gebaseerd op geïnterpoleerde hoogtemetingen waardoor zelfs binnen een grid van 5x5m steile oevers minder goed weergegeven zijn. Dit kan dus een lichte overschatting van de breedte van verschillende zoneringen tot gevolg hebben of het totaal ontbreken van zones bij zeer steile oevers. Oeverelementen zoals de aanwezigheid van breuksteen kan hier niet in meegenomen worden zodat ook de beperkte ingrepen maar met een hoge ecologische potentie- zoals weghalen van verstevigingen hier niet tot uiting komen. De dynamische krachtwerking van stroming bepaalt waar en wanneer vegetatie kan vestigen en ontwikkelen. Dit proces kan lokaal sterk variëren in de tijd (zowel binnen één afvoergolf, als gezien in een reeks van afvoergolven). Binnen ECODYN wordt hiervan tot op zekere hoogte abstractie gemaakt (enkel stationaire afvoeren gebruikt, en een beperkte reeks om ecotopen te typeren) en gebruiken we dus een meer uitgemiddelde situatie om de ontwikkelingen te voorspellen. Wijzigingen in standplaats door morfologische ontwikkelingen zoals ophogen en van textuur wijzigen door sedimentatie, of juist verlagen door erosie kunnen niet (of nog niet) gemodelleerd worden. Voor een morfologische modellering van de ontwikkelingen in de Grensmaas ontbreekt nog steeds de expertise; de complexiteit van graded-bed modelling is nog te groot voor betrouwbare voorspellingen. De plaatsvoorspelling van ontwikkelingen is om deze reden beperkt betrouwbaar. De voorspelde gradiënten van hydrologische zones en fysiotopen daarentegen zijn wel betrouwbaar, net als het patroon van biotische ontwikkelingen hierop. Afvoertijdreeks De plaatsen met hun huidige of als ingreep ingetekende topografie kennen een specifieke dynamiek en ontwikkelen vanuit morfologisch oogpunt in die toestand in een standaard cyclus van kritische afvoeren (Figuur 6). Voor de bosmodule bv. wordt dan voor elke opeenvolgende zomer- en winterafvoer de schuifspanning berekend en een selectie doorgevoerd op de beschikbare oppervlakte voor kieming, vestiging en overleving (Tabel 8). Het spreekt voor zich dat een standaard afvoertijdreeks (die de theoretische afvoerverdeling in de tijd volgens de terugkeerperiodes volgt) zich nooit voordoet in de tijd. 22 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

31 zomerpiek 350 m³/s winterpiek 800 m³/s maatgevende beddingafvoer 1500 m³/s extreme afvoer 2000 m³/s t [m³/s] Piekdebie jaar Figuur 9 Standaard 10-jaar reeks van kritische afvoerwaarden. Tabel 8: Samenstelling standaard 10-jaar cyclus zoals toegepast in de bosmodule. Fase Kritische Recurrentie over Retourperiode afvoer 10 jaar [jaar] [m³/s] (3x uitgemiddeld) Kieming ,3 0,5 Vestiging 1 ste jaar ,6 0,5 Vestiging 2 de jaar Overleving Voorspelling van de toekomstige situatie Het patroon van ecotopen en habitats doorheen het gebied in een ruimtelijke en tijdsfasering mag dus niet als exact gelokaliseerd gezien worden. De verdeling over het gebied, binnen de context van de processen en gradiënten die het gebied kenmerken heeft wel een grote betrouwbaarheid. De beperkte validatie die is uitgevoerd op de ontstane ecotopen na 10 jaar ontwikkeling van pilootproject Meers, alsook van de ontwikkeling van pionierplekken in de hoge weerden (85%) en bosontwikkeling binnen de bedding (90%) geeft ook een sterk vertrouwen in de voorspellingskracht van het ecologisch model (Van Looy et al. 2005). Evaluatie aan de hand van doelsoorten Bij de doelsoortenanalyse worden de beschikbare rekenregels uit habitatgeschikheids- en habitatnetwerkmodellen toegepast voor de doelsoorten van de Grensmaas. Bij onze analyse gaan we voor de evaluatie uit van een maximaal scenario waarbij de ontwikkelde ecotopen geheel of gedeeltelijk geschikt habitat zullen zijn voor de doelsoorten. Belangrijkste evaluatie-aspect is evenwel de vergelijking tussen verschillende scenario s, waarbij van dezelfde aannamen wordt uitgegaan. De inschatting van de duurzaamheid van de habitatnetwerken die kunnen ontstaan is vrij robuust, zodat ze een grotere betrouwbaarheid heeft dan de individuele cijfers van aantallen die kunnen voorkomen. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 23

32 3.3.4 Scenario s Ingreepscenario s Potentiebepaling met ECODYN 2 wordt tot op fysiotoopniveau uitgevoerd voor verschillende scenario s: De Actuele Situatie De Referentie Situatie voor de Vlaamse ingrepen Scenario 5 Scenario 6 voor deel ter hoogte van Kotem Tabel 9 Overzicht van de ingreepscenario s Scenario AS RS S5 S6 Actuele Referentie Beschrijving situatie situatie scenario 5 scenario 6 Meegenomen ingrepen Ingrepen Zuidelijke sector Vlaamse actualisaties X X X X Autonome ontwikkelingen - X X X Centrale sector (Meeswijk-Maaseik) - X X X POL Grensmaas voorkeurs-alternatief 2003 (m.u.v. Meers en Roosteren) - X X X Passende Beoordeling (incl. drempels bij Meers/Aan de Maas) - X X X Bodemverdediging - X - - Roosteren (Ontwerp 2006) - X X X Hochter Bampd - - Herbricht - - Kotem I Kotem II Maaswinkel - - Mazenhoven - - Beheerscenario s Figuur 10 Minimaal/huidig beleid en maximaal beheerscenario Als verschillende beheerscenario s worden aan Vlaamse zijde 2 scenario s bekeken: Optimaal scenario: dit ruim gebied kan gezien worden als een visiegebied voor natuur. Minimaal scenario of het Huidig beleid: deze afbakening weerspiegelt het huidig beleid. Aan Vlaamse zijde is hierbij de begrenzing aangepast aan het huidig beleid op basis van de gewestplanbestemming en het aangewezen habitatrichtlijngebied en aan de huidige ingrepen van de centrale en zuidelijke sector. Zo is bvb. in Herbricht een beperking ingevoerd tot enkel de ingreeplocaties en beschermde gebieden (gewestplan en habitatrichtlijngebied). Deze afbakening moet een realistische inschatting toelaten van de effecten van de ingrepen op aanwezige en in de nabije toekomst te ontwikkelen natuurwaarden. Een optimaal scenario waarbij aan Vlaamse zijde het volledige winterbed als natuurgebied wordt ingericht, wordt eveneens doorgerekend om een beeld te hebben van de mogelijke potenties voor het gebied. Dit is eveneens van belang voor o.a. de implementatie van de habitatrichtlijn waar gekeken moet worden naar de favourable reference range van de habitats die meestal het gehele winterbed beslaat. 24 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

33 4 Resultaten 4.1 Abiotische verkenning In dit deel wordt nagegaan hoe de oppervlakteverdeling van de verschillende hydrologische zones en fysiotopen is Zonering op valleiniveau De abiotische verkenning steunt dus op een onderverdeling in grotere hydrologische eenheden en daarbinnen op basis van de stroomdynamiek (morfodynamiek op basis van stroomsnelheden) een verdere opsplitsing in hydromorfologische eenheden, die aangevuld met grondwatergegevens tot de opdeling in fysiotopen resulteert. Volledige Grensmaas Over het gehele Grensmaastraject (Centrale en Zuidelijke Sector) levert deze vergelijking van abiotische condities in de drie situaties (actuele situatie, referentiesituatie en scenario 5) het volgende beeld op (Tabel 10). Tabel 10 Oppervlakten (ha) van fysiotopen in de maasvallei tussen Maastricht en Maaseik Hydrologische Fysiotoop België Nederland zone AS RS S5 S5vsRS AS RS S5 S5vsRS Diepe bedding 85,9 96,8 99,4 +2,6 70,7 99,3 122,5 +23,2 Rivierbed Ondiepe bedding 50,3 47,2 50,5 +3,3 56,3 139,2 116,8-22,5 Lage Grindbank 57,1 47,6 52,7 +5,2 73,1 282,1 277,9-4,2 Lage oever 1,0 10,2 11,3 +1,1 13,6 28,9 35,5 +6,6 Bankzone Zandrug 7,8 16,3 16,6 +0,3 12,2 80,9 79,5-1,4 Hoge grindbank 11,8 7,0 2,1-4,9 20,2 15,0 11,0-4,0 Overstromingsgrasland 58,2 52,1 69,7 +17,6 13,1 48,3 62,1 +13,8 Lage weerd Dynamisch grasland 1,9 3,3 3,7 +0,5 2,0 6,6 9,8 +3,2 Lageweerdzandrug 2,7 3,3 2,2-1,1 8,0 7,7 7,7 Stroomdalgrasland 515,2 81,4 129,8 +48,3 535,6 157,4 128,6-28,8 Droog stroomdalgrasland 39,1 18,3 9,6-8,7 110,6 15,8 10,5-5,3 Hogeweerdzandrug 19,9 29,1 4,3-24,8 55,6 37,9 12,2-25,7 Hogere weerd 403,5 692,0 644,0-48,0 417,5 442,1 460,0 +17,9 Hoge weerd Moeras 1,6 1,7 4,6 +2,8 4,9 0,0-4,9 Waterplas Tijdelijke plas 45,4 46,7 46,7 Waterplas 168,7 141,7 137,8-3,8 6,4 0,2 0,3 0,1 Beek 2,2 2,2 1,9-0,3 10,6 9,7 9,7 Beek Beekmonding 0,0 0,1 0,0 0,5 0,7 0,7 Hoogwatervrij Hoogwatervrij 85,4 260,2 270,2 +10,0 91,3 120,3 151,9 31,6 Bij deze analyse over de volledige Grensmaas zien we eenzelfde trend als voor de zuidelijke sector. Na de Nederlandse ingrepen gaat aan Vlaamse zijde een groot deel van de dynamiek in het winterbed verloren (toename hoogwatervrij gebied en laagdynamische hogere weerden). Met de ingrepen aan Vlaamse zijde wordt het extreme effect vanwege het Nederlandse project iets gemilderd (verschil S5 RS). Op Nederlandse oever wordt een belangrijk aandeel van de hoge weerden (stroomdalgrasland) omgezet naar ondiepe bedding en lage grindbank na de Nederlandse ingreep. Door de Vlaamse ingrepen is er aan Nederlandse kant een lichte toename in lage oever (6,6ha) maar vooral lage weerd (17ha), wat een belangrijke winst aan deze zeldzame hydrologische zone oplevert. Binnen het uitgestrekt wateroppervlak dat ontstaat na de Nederlandse ingrepen zien we een bijkomende verschuiving van ondiepe naar diepe bedding. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 25

34 Zuidelijke Sector Het resultaat van de analyse is weergegeven in tabel 5 voor de Zuidelijke sector (B: 760ha, NL: 823ha) en vervolgens voor het gehele Grensmaasgebied (Tabel 11). 60 Rivierbed Bankzone Lage Hoge weerd weerd 50 % VL-ac VL-rs VL-s5 NL-ac NL-rs NL-s5 TOTac TOT-rs 10 0 Diepe bedding Ondiepe bedding Lage Grindbank Lage oever Zandrug Hoge grindbank Overstromingsgrasland Dynamisch grasland Lageweerdzandrug Stroomdalgrasland Droog stroomdalgraslan Hogeweerdzandruglaag Hogere weerd Moeras Waterplas Beek Beekmonding Hoogwatervrij Figuur 11 Oppervlaktes per fysiotoop in de Zuidelijke Sector aan Vlaamse zijde in de actuele situatie, referentiesituatie en scenario 5. In Figuur 11 zien we voor de referentiesituatie (ten opzichte van actuele situatie) de effecten tengevolge de Nederlandse ingrepen van het Grensmaasplan op de Vlaamse zijde. We zien dat er een sterke afname van de rivierdynamiek in het winterbed optreedt. Stroomdalgrasland gaat grotendeels over in het hogere weerdfysiotoop. Er is zelfs een aanzienlijke toename van het hoogwatervrij gebied. Het effect van de Nederlandse ingrepen resulteert met andere woorden in een minder frequent en/of minder dynamisch overstromen van het winterbed. 26 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

35 Tabel 11 Oppervlakten (ha) van fysiotopen in de maasvallei per deelgebied, voor de actuele situatie (AS), de referentiesituatie voor de ingrepen (RS) en de Scenario5 (S5) uitkomst voor de ingrepen in de zuidelijke sector. Hydrologische Fysiotoop België Nederland Zone AS RS S5 S5vsRS AS RS S5 S5vsRS Diepe bedding 34,1 49,1 51,6 +2,5 44,6 69,7 92,8 +23,1 Rivierbed Ondiepe bedding 32,9 29,5 33,0 +3,5 41,1 117,3 95,1-22,2 Lage Grindbank 36,9 25,1 30,3 +5,2 50,4 122,4 121,6-0,8 Lage oever 0,1 0,7 2,1 +1,4 6,9 19,7 19,1-0,6 Bankzone Zandrug 3,3 3,5 5,2 +1,7 10,4 53,7 50,8-2,9 Hoge grindbank 5,7 2,9 0,5-2,4 11,9 8,7 7,0-1,7 Overstromingsgrasland 4,9 5,0 14,2 +9,2 4,3 40,9 55,8 +14,9 Lage weerd Dynamisch grasland 1,3 0,9 1,9 +1,0 1,0 5,2 8,6 +3,4 Lageweerdzandrug 1,2 1,6 1,0-0,6 5,1 5,3 5,4 +0,1 Stroomdalgrasland 331,1 31,4 80,5 +49,1 387,2 113,9 81,8-32,1 Droog stroomdalgrasland 26,0 12,3 6,7-5,6 65,1 10,0 5,6-4,4 Hoge weerd Hogeweerdzandrug 5,4 18,4 1,8-16,6 27,5 18,7 6,0-12,7 Hogere weerd 177,7 406,9 346,7-60,2 118,2 173,1 182,8 +9,7 Moeras 1,4 1,7 1,8 +0,1 4,9 0,0-4,9 Waterplas Waterplas 39,8 39,3 35,8-3,5 6,4 0,2 0,3 +0,1 Beek Beek 0,4 0,4 0,4 3,2 2,9 2,9 Beekmonding 0,4 0,7 0,7 Hoogwatervrij Hoogwatervrij 58,0 131,2 146,4 +15,2 39,7 56,1 87,1 +31,0 Uitvoering van de Vlaamse ingrepen mildert dit effect ten dele en geeft aan Vlaamse zijde een beperkte toename van enkele oeverfysiotopen en lage weerden zoals overstromingsgrasland. Gezien de kleine oppervlakte van de ingreeplocaties is dit over de gehele zuidelijke sector een beperkte invloed. Deze wijzigingen in het Vlaamse deel (Tabel 11) situeren zich in een toename van enkele hectaren voor lage grindbank (5,2ha), lage oever (1,4ha), zandrug (1,7ha), overstromingsgrasland (9,2 ha), dynamisch grasland (1 ha) alsook stroomdalgrasland (+49,1ha). Aan Nederlandse zijde treedt door de Vlaamse ingrepen een toename op van 14,9ha overstromingsgrasland. Er is ook een verschuiving ondiep/dieo rivierbed te situeren in de vergraven vlakte van Itteren. Hier werkt het effect van de beddingaanvulling vóór de mitigatiedrempel door in een kleine verdere opstuwing tot in Itteren, wat ter hoogte van de grote vlakte met een bijkomende cm resulteert in een sprong van ondiepe naar diepe bedding. Een kleine verlaging (geleidelijker oplopend) van de opwaartse aanvulling van de drempels kan dit gebied terug naar ondiep doen verschuiven. Op het vlak van de hydromorfodynamiek zien we dus tengevolge van de ingrepen in de zuidelijke sector aan Vlaamse zijde een kleine toename aan dynamische oevermilieus, een beperkt herstel van dynamiek in het winterbed (die grotendeels verdwenen was tengevolge de uitvoering van de Nederlandse ingrepen) en nog een kleine toename van hoogwatervrij gebied, dus een deel van winterbed dat niet meer zal overstromen. Aan Nederlandse zijde verhoogt de hydromorfodynamiek vooral in de lage weerd en stijgt de hoogwatervrije zone. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 27

36 4.1.2 Zonering op gebiedsniveau In dit deel wordt voor elk deelgebied in de Zuidelijke sector ingegaan op de ingrepen en veranderingen in fysiotopen en hun onderlinge verdeling in de actuele situatie en één of meerdere potentieel toekomstige situaties (S5 en/of S6) zowel aan Nederlandse als Vlaamse zijde (zie ook Bijlage 8.4). Leut-Meeswijk (Be) en Urmond (NL) Aan Vlaamse zijde vinden we benedenstrooms beginnend het deelgebied Leut-Meeswijk (Figuur 12), waar recent een rivierbedverbreding is uitgevoerd waardoor een brede grindbank is ontstaan. Door de benedenstroomse ingrepen van Negenoord en aan Nederlandse zijde Nattenhoven, vermindert de overstromingsdynamiek in het gebied waardoor de hogere delen grotendeels overgaan van het fysiotoop stroomgrasland (in AS 16ha naar 4,2ha in S5) naar voornamelijk hogere weerd (in AS 0ha naar 13,3 ha in S5). a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 12 Deelgebieden Leut-Meeswijk en Urmond: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b) en toekomstige situatie (c; S5) Aan Nederlandse zijde bevindt zich hier de stroomgeulverbreding van Urmond. In de toekomstige situatie wordt er afgegraven op 30 m TAW wat ervoor zorgt dat het grootste gedeelte binnen het rivierbed (onder de 300m³-lijn) komt te liggen. De hoogste potenties ontstaan voor lage grindbankontwikkeling (5,2ha naar 16,7ha). Het gebied zal binnen het rivierbed een sterke dynamiek krijgen. Zowel ter hoogte van de vergravingen van Urmond als van Meeswijk krijgen we een honderdtal meter van de rivieras een relatief steile helling met potenties voor zandrugontwikkeling (0,5 => 5,3ha) maar waarbij de potentie voor Hoge grindbank (1,5ha) gelijk blijft. De oppervlakte fysiotoop overstromingsgrasland stijgt tot 1,6ha. In het volledige gebied stijgt het aandeel van de hogere minder dynamische weerden van 7ha tot 17ha terwijl de hoogwatervrije zones toenemen tot 3,4ha. Dit zijn de gecombineerde effecten van de ingrepen van het Nederlands Grensmaasproject en de Vlaamse ingrepen van de Centrale Sector. Het hoofdeffect is een waterstandsverlaging ten gevolge van de hoogwatergeul van Mazenhoven en het terugtrekken van de zomerdijk van Negenoord. 28 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

37 Mazenhoven, Maaswinkel (Be) en Maasband (NL) a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 13 Deelgebieden Mazenhoven, Maaswinkel en Maasband: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) Figuur 14. Transect km 33,7 Mazenhoven grens Urmond-Maasband In het deelgebied Mazenhoven is aan Vlaamse zijde een hoogwatergeul voorzien (Figuur 13, Figuur 14). De huidige geul/laagte in het gebied bevindt zich in de hoogste delen van de weerd die enkel vanaf een afvoer van 3000m³/s kan overstromen. In het toekomstig scenario (S5) stroomt de geul en haar omgeving mee bij 3000m³/s en valt ze binnen de hoge stroomdalgraslanden. Wat niet afgeleid kan worden uit de modelresultaten is het effect van het verwijderen van de steenbestorting (tot aan de oversteek van de PALL en Fluxys-leiding) in de zomeroever. Dit kan ook nog een sterke invloed hebben op de ontwikkelingen aan Vlaamse zijde (Severyns et al. 2001), waarbij de oever een evenwichtsituatie kan gaan innemen. Naar verwachting zal er weinig erosie Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 29

38 aan deze binnenbochten plaatsvinden na uitvoering van het Grensmaasproject en zal er zelfs sedimentatie kunnen optreden op de binnenbochtoever, in tegenstelling tot het sterk erosieve karakter dat de huidige oevers in de smalle bedding hebben. Stroomopwaarts Mazenhoven inclusief Maasbeempder Greend plas bevindt zich aan Vlaamse zijde het deelgebied Maaswinkel. De grootste verandering is de verminderde dynamiek van het winterbed ten opzichte van de actuele situatie: stroomdalgrasland gaat van 61,4ha naar 4,2ha na de Nederlandse ingrepen (RS). De effecten in de referentiesituatie ter hoogte van Maasbeempder Greend zijn voornamelijk het gevolg van de ingrepen te Negenoord en Nattenhoven en Urmond. Deze ingrepen van het RS veroorzaken de gewenste verlaging van de hoogwaterstanden t.h.v. het Mijnverzakkingsgebied. Het uitvoeren van de Vlaamse ingreep zorgt voor een beperkt herstel van de stroomdalgraslanden tot 7,2 ha in S5. De hoogwatervrije zone stijgt van 7,9 naar 44,3ha in RS en 48,2 ha in S5 In dit gebied is er slechts een zeer beperkte ingreep aan Vlaamse zijde voorzien, zodat er ook geen effect kan toegeschreven worden aan deze locale ingreep. Het effect van de voorziene grinddrempels in de bedding is te zien in een toename met 4ha aan diepe bedding ten opzichte van de actuele situatie. Aan Nederlandse zijde is een nevengeul gepland in het deelgebied Maasband tegenover Maaswinkel en het zuidelijk deel van Mazenhoven is. Het Nederlandse project doet bijkomend 5ha grindbank, 13ha zandruggen, 5ha lage oever en 1,5ha overstromingsgrasland ontstaan. In tegenstelling tot Maaswinkel verlaagt hier de hoogwatervrije zone van 33,9 naar 13,8ha. De Vlaamse ingrepen hebben een beperkt effect op Nederlandse oever. Dynamische hogere delen, ontstaan na de Nederlandse ingrepen (RS versus AS), verminderen in oppervlakte na de uitvoering van de Vlaamse ingrepen (S5) zoals voor droog stroomdalgrasland en hogeweerdzandrug. Foto: recente ingreep in deelgebied Meers 30 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

39 Meers a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 15 Deelgebied Meers: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) Figuur 16 Doorsnede transect km Meers In Meers ontstaat er met de geplande Nederlandse ingrepen nog een flinke toename van lage grindbanken (in AS 19ha naar 34ha in S5) en zandruggen (in AS 6,5ha naar 13,2ha in S5), alsook een toename in lage weerden (overstromingsgrasland in AS 1,5ha naar 9,4ha in S5). De Vlaamse ingrepen in Kotem (S5 en S6) hebben een beperkt effect naar Meers toe in een kleine afname van dynamiek op de hogere delen (hogeweerdzandrug, hogere weerd en hoogwatervrij). Het effect van de stroomgeulverbreding in Kotem (Scenario 6 ) is nog het sterkst merkbaar in een toename van de hoogwatervrije zone (+5ha) in het Nederlandse winterbed. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 31

40 Kotem a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 d) Fysiotoop Toekomstige situatie S6 Figuur 17 Deelgebied Kotem: ingrepen in S5 en S6 (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie in scenario 5 zonder Kotemingreep (c) en in scenario 6 met de Kotemingreep (d) Kotem ondervindt een extreme invloed van de locatie Meers (Figuur 17), met als gevolg dat sterke wijzigingen kunnen optreden onder invloed van kleine ingrepen en wijzigingen. Dit komt duidelijk naar voor in de uitgebreide optimalisatieslag die in de hydraulische studie voor deze locatie is uitgevoerd (Herbos et al. 2007). Er is een omslag te zien tussen stroomdalgrasland en hogere weerd met uitvoering van het Nederlandse Grensmaasproject zonder en met de uitvoering van de Vlaamse ingrepen. In de referentiesituatie (RS) dalen de potenties van het stroomdalgrasland van 39,1 ha naar 1ha. Na de uitvoering van de beperkte Vlaamse ingrepen (S5) stijgt dit opnieuw naar 41,3ha. Bij de rivierbedverruiming(s6) daalt het stroomdalgrasland maar stijgen de lageweerden sterk (overstromingsgrasland +4ha, dynamisch grasland +5ha, Figuur 17). 32 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

41 Het effect van de grinddrempel is te zien in een toename diepe bedding (1,8ha) omwille van stuwing en een daling van de lage grindbank met 1,6ha, de Vlaamse ingreep heeft daar geen invloed op. Kotem-Uikhoven en Geulle Aan de Maas Ingreep Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 18 Deelgebieden Kotem-uikhoven en Geulle Aan de Maas: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele toekomstige situatie (c; S5) (b)en Bij Kotem-Uikhoven vallen binnen de grenzen van het huidig beleid, in tegen stelling tot Figuur 18 enkel fysiotopen van de rivierbedding tot en met de grindbanken. Hierbinnen zien we enkel een afname aan ondiepe bedding (-0.4ha) en een toename van diepe bedding (+0,6). Binnen de grenzen van het optimaal beheerscenario gaat de dynamiek in het winterbed aan Vlaamse zijde grotendeels verloren wanneer enkel de Nederlandse ingrepen in deze zone (Geulle Aan de Maas) uitgevoerd worden (stroomdalgrasland AS: 18ha naar RS:3,7ha). Deze verschuiving wordt gedeeltelijk hersteld door de Vlaamse ingrepen (8ha in S5). De oppervlakte in Kotem-Uikhoven is in het huidige beleid beperkt tot de oppervlakte bestemde natuur. In het cumulatief ontwerp (het Vlaamse Voorkeursalternatief) was hier ook nog een weerdverlaging voorzien, maar deze is niet meer gepland. Hier wordt het aan de dynamiek van de rivier overgelaten hoe de Vlaamse oevers verder evolueren. Deze oevers zijn niet verdedigd met breukstenen. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 33

42 a) Geulle Aan de Maas-transect km 27 b) Fysiotoop Toekomstige situatie (S6) Figuur 19 Deelgebied Geulle aan de Maas: ingreep doorsnede (a) en de verwachte fysiotopen in het toekomst scenario S6 met de Kotemingreep (b) Met het Nederlandse project Geulle Aan de Maas ontstaat er een grote variatie aan dynamische milieus in het rivierbed, bankzone en lage weerden. De getrapte opbouw (Figuur 19 a) met een globale flauwe helling zorgt voor een accentuatie van deze gradiënt. Lage grindbank stijgt van 9,2ha naar 30,6ha en zandrug van 0,5 naar 10,8ha. Binnen de lage weerd verhoogt de oppervlakte van overstromingsgraslanden (AS: 1,7ha) door de Nederlandse ingrepen met 5,2ha (RS) en met beperkte Vlaamse ingrepen (S5) zelfs met 19,3ha. Dit is een gevolg van een beperkte waterstandsdaling tengevolge de ingrepen in Kotem. In scenario 5 resulteert dit in lagere waterstanden bij gemiddeld hoogwaterpeil (met omschakeling van een deel hogeweerd in lageweerd). De rivierbedverruiming ter hoogte van Kotem (S6) oefent een sterk effect uit op de locatie Geulle Aan de Maas(Figuur 19 b). In Scenario 6 vervalt de waterstandsdaling bij gemiddelde afvoeren maar daalt ze wel bij extreme hoogwaters wat zichtbaar wordt in een toename van het hoogwatervrij gebied (2ha). Het overstromingsgrasland bedraagt in Scenario 6 daardoor 8,6ha of een beperkte stijging van 6,9ha ten opzichte van de Actuele Situatie. Bijkomend speelt in heel de zone de sterke grondwatervoeding die kan zorgen dat moerasontwikkeling in de hoge weerd kan ontstaan. 34 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

43 Herbricht a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 20 Deelgebied Herbricht: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) Met het Nederlandse ingrepen gaat in het deelgebied Herbricht (Figuur 20) een deel van de dynamiek in het winterbed verloren waardoor de hogere weerd toeneemt van 2,6ha in AS naar 14,2ha in RS. Door de Vlaamse ingrepen vermindert het aandeel aan hoge weerd ten voordele van rivierbed. De ingrepen in Herbricht (S5) leiden ten opzichte van de Nederlandse (RS) tot een sterke toename van grindbank (+4ha) en in beperkte mate van lage oever en overstromingsgrasland (0,3 en 0,4ha). De Vlaamse ingreep compenseert zo een deel van het verlies aan grindbank dat ontstaat door de aanleg van drempels in de bedding. Deze drempels zorgen tevens voor een stijging in het aandeel diepe bedding en een daling in de ondiepe bedding. Door de aanleg van een hoogwatervluchtplaats komt er een stuk hoogwatervrij in deze zone. Foto Ingreep rivierbedverbreding (Meeswijk,Centrale Sector) Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 35

44 Itteren a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 21 Deelgebied Itteren: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) De grote ingreep in de Itterse Weert binnen het Nederlandse Grensmaasplan (Figuur 21) resulteert in een uitgestrekt wateroppervlak van 80ha bij een afvoer van 10 m/s of een stijging van 70ha, mee tengevolge van de opstuwing door de drempels. Hierbij stijgt het oppervlak diepe bedding met 40,5ha en ondiepe bedding met 31,6ha. Door de Vlaamse ingreep is er binnen dit wateroppervlak een omslag van meer diepe bedding 39,14 door een gemodelleerde waterstijging van 6cm bij 10 m³/s. De ingreep resulteert in een afname van dynamiek op de hogere delen, zodat er een groot aandeel (99ha) laagdynamische hoge weerd ontstaat. Vanuit het grondwatermodel zijn er geen indicaties dat de stijghoogtes groot genoeg zijn om kwelafhankelijke moerasontwikkeling te doen ontstaan. Mogelijks kan er wel ten gevolge van een lokale stuwwatertafel op de kleischermen plaatsen met een moeraskarakter optreden (zie ervaringen Hochter Bampd verder), maar deze zijn moeilijk voorspelbaar. 36 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

45 Hochter Bampd a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 22 Deelgebied Hochter Bampd: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) In Hochter Bampd (Figuur 22) treedt ten gevolge van de Nederlandse ingrepen in de hoge weerd een verschuiving op van hoogdynamische naar laagdynamische milieus (Stroomdalgrasland: AS:36ha > RS:5,8ha). Het belangrijkste effect van de voorziene Vlaamse ingrepen (scenario 5) is de ontwikkeling van meer lage weerden met voornamelijk overstromingsgrasland(+9ha) ten koste van hoge weerd en waterplas. Ook het aandeel stroomdalgrasland stijgt met 5,4ha. Vanuit het grondwatermodel wordt een kwelafhankelijke moeraszone voorspeld aan de voet van de kanaaldijk centraal in het gebied. Deze voorspelde zone blijft onveranderd ook na de Vlaamse ingreep en neemt zelfs toe met 4ha. Vanuit veldonderzoek is vastgesteld dat ook in het Wissenbos (het huidige wilgenooibos in het noordelijk deel van het gebied) een deel van het voormalig aangevulde terrein kwel/grondwaterbeïnvloed is. Hier zien we dus de potenties voor de ontwikkeling van moeras en moerasbos op kleischermen, met een snelle en spontane vestiging van een Goudveil-Essenbos. In dit deel van het gebied daalt de overstromingsdynamiek van de rivier waarbij het overgaat naar hoge weerd. Aangezien in deze zone een stijging van de gemiddelde stijghoogtes optreedt wordt eerder een uitbreiding van de kwelzone verwacht. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 37

46 Borgharen a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 23 Deelgebied Borgharen: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) In de ingreeplocatie Borgharen (Figuur 23) werd zowel een stroomgeulverbreding als een weerdverlaging toegepast. De grootste verandering zien we dan ook in het oppervlak aan rivierbedding, grindbank en lage oever. De rivierbedding neemt o.a. ook ten gevolge van de stuwing, toe met een oppervlak in van 36,8ha in S5 t.o.v. de 15,4ha in AS. Lage grindbank stijgt met 18,1ha en lage oever stijgt met 4,9ha. De weerdverlaging heeft een beperkte winst van 3,4 ha aan overstromingsgrasland. De hogere weerden die nog resten zijn minder dynamisch geworden met omschakeling van stroomdalgrasland naar meer hogere weerd en vooral hoogwatervrije zones. Dit betekent dat in deze zone meer dan 26ha een nagenoeg rivieronafhankelijke vegetatie gaat ontwikkelen. Bosscherveld a) Ingreep b) Fysiotoop Actuele situatie c) Fysiotoop Toekomstige situatie S5 Figuur 24 Deelgebied Bosscherveld: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5) Het deelgebied Bosscherveld (Figuur 24) treedt ten opzichte van de actuele potenties een verhoging van overstromingsfrequentie op. Het oppervlak overstromingsgrasland verhoogt met 17,6ha. Binnen de bankzone (q<300 m³/s) ontstaat 1,4ha lage oever en 3,9ha zandrug. 38 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

47 4.2 Biotische verkenning In dit deel wordt de biotische ontwikkeling geschetst voor een toekomstige situatie overeenkomstig met het scenario 5 (zonder de afgraving in Kotem) uit de abiotische verkenning (paragraaf 4.1). De biotische ontwikkeling is een vegetatieontwikkeling vanuit een pionier- of graslandsituatie na een korte (10jaar) en lange termijn (50jaar) met een beheer van extensieve jaarrondbegrazing met paarden en runderen. Aan Vlaamse zijde worden de verschillen bekeken tussen het minimaal en maximaal beheerscenario vergeleken Ecotopen Ecotopen zijn dus ruimtelijke eenheden met een kenmerkende vegetatiestructuur (4.2.2) binnen een fysiotoop (4.1), zoals binnen de lageweerd zowel 2 types graslanden zich kunnen ontwikkelen naast een lageweerdruigte en zachthoutstruweel en ooibos. Hier worden de ontwikkelingen vergeleken tussen een optimaal en een minimaal/huidig beleid beheerscenario aan Vlaamse zijde. Tabel 12 Ecotoopverdeling na 10 en 50jaar in een minmaal (huidig beleid) en maximaal beheerscenario in de Zuidelijke Sector Zone ring Rivierbed Bank zone Lage weerd Hoge weerd Water Na 50 jaar & hoog water Na 10 jaar (3000m³/s) BE Verschil BE Verschil Ecotoop Huidig Optim- Beleid aal ha NL Huidig Optim- Beleid aal ha NL Diepe bedding 98,5 99,4 +0,9 122,2 98,5 99,4 +0,9 122,2 Ondiepe bedding 50,5 50,5 110,5 50,5 50,5 110,5 Nevengeul 6,3 6,3 Grindbank 42,0 42,8 +0,8 202,3 42,0 42,8 +0,8 202,3 Lage oever 9,3 9,3 29,6 48,4 48,4 29,6 Hoge grindbank 2,1 2,1 10,9 2,1 2,1 10,9 Zandrug 15,0 13,8-1,3 45,3 21,1 21,4 +0,4 39,1 Overstromingsgrasland 43,6 53,2 +9,6 34,7 19,8 20,2 +0,4 40,5 Dynamisch grasland 0,8 1,0 +0,2 4,7 2,4 1,8-0,6 5,1 Lageweerdruigte 21,8 12,6-9,3 21,5 0,4 1,4 +1,0 10,3 Zachthoutstruweel 13,7 13,8 +0,1 116,4 57,2 57,1-0,1 121,3 Zachthoutooibos 10,9 11,1 +0,2 24,7 10,1 10,2 +0,1 24,8 Hogeweerdgrasland 305,5 610,1 +304,5 393,5 161,7 362,7 +200,9 305,2 Droog stroomdalgrasland 1,4 2,0 +0,6 2,7 0,7 1,3 +0,6 2,0 Hogeweerdgrindbank ,8 24,6 +0,8 8,0 Hogeweerdzandrug ,7 36,7 +3,0 5,6 Hogeweerdleempakket 0,8 2,4 +1,6 7,5 1,5 +1,5 Hogeweerdruigte 180,4 342,4 +162,0 266,4 3,1 143,9 +140,8 17,2 Hardhoutstruweel 47,9 42,4-5,5 74,5 206,5 341,3 +134,7 316,1 Hardhoutooibos 54,0 57,7 +3,8 10,4 163,0 149,5-13,5 107,0 Broekbos 4,6 4,6 4,6 4,6 Beek 1,84 1,85 +0,02 9,73 1,84 1,85 9,73 Beekmonding 0,04 0,04 0,73 0,04 0,04 0,73 Geïsoleerde plas 184,0 184,6 +0,6 2,8 137,2 137,8 +0,6 2,8 Binnen het rivierbed en de bankzone is er weinig verschil tussen de beheerscenario onder huidig beleid en het optimaal scenario. In de lage weerd zien we aan Vlaamse kant een groter aandeel aan graslanden in het optimaal scenario. De grootste verschillen vinden we in de graslanden en ruigtes in de hoge weerd. Deze gaan na een ontwikkeling van 50 jaar grotendeels over in hardhoutstruwelen binnen de zone van het huidig beleid. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 39

48 T10 (a) (b) Figuur 25 Ontwikkeling van ecotopen in de Zuidelijke sector in het huidig beleid scenario (a) en het optimaal scenario (b) na 10 jaar onder extensieve jaarrondbegrazing. 40 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

49 T50 (a) (b) Figuur 26 Ontwikkeling van ecotopen in de Zuidelijke sector in het huidig beleid scenario (a) en het optimaal scenario (b) na 50 jaar en een hoogwater van 3000 m³/sec onder extensieve jaarrondbegrazing. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 41

50 4.2.2 Structuurtypes Dit geeft de structuurontwikkeling weer na het instellen van een beheer met extensieve jaarrondbegrazing waarbij de kuddes vrij kunnen rondtrekken in het gebied (Figuur 27 en Figuur 28). T10 (a) (b) Figuur 27 Ontwikkeling van structuurtypes in de Zuidelijke sector in het huidig beleid scenario na 10 (a) en 50 jaar (b) onder extensieve jaarrondbegrazing. 42 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

51 De meest gebieden blijven na 10 jaar (Figuur 27 en Figuur 28) een vrij open grasland/ruigte structuur behouden met uitzondering van delen van Geulle Aan de Maas waarvan verwacht wordt dat deze als kleiberging (Figuur 1) snel kan verbossen bij het wegblijven van initieel overgangsbeheer. Na 50 jaar en een hoog water van 3000m³/s wordt vooral de successie in Kotem in grote dele teruggezet. Het gebied van Leut-Meeswijk en Mazenhoven blijkt op lange termijn moeilijk open te houden. Aansluiting aan het kasteelpark Vilain XIIII kan hier een oplossing bieden. Het gebied rond de plas van Maasbeemder Greend kan in het huidig beleid scenario de verruiging/verstruweling snel gaan door de nabijheid van de betere graasgronden van Mazenhoven. In het optimaal scenario is dit effect veel minder door een meer evenwichtige spreiding van de graasgronden en een betere ontsluiting van het gebied. Kotem en Kotem- Uikhoven blijven na 10 jaar door hun gunstige uitgangssituatie als grasland grotendeels als open gebied behouden met ontwikkeling van een grasland-ruigte mozaïek. Na een hoog water van 3000m³/s ontstaan in Kotem grote potenties voor pionierontwikkeling door grindafzettingen die slecht kunnen behouden blijven onder natuurbeheer. Herbricht vormt na 10 jaar een gevariëerde mozaïek van ruigte afgewisseld met grasland en struweel. Het blijft echter een klein gebied dat op langere termijn (50j) sterk kan gaan dichtgroeien. Bij een bredere verbinding met Hochter Bampd zou een groter gebied met meer structuurvariatie kunnen ontstaan. Door de beperking in het huidig ontwerp van Herbricht, in tegenstelling tot het cumulatief ontwerp waar een reactivatie van de hoogwatergeul was voorzien, blijft op lange termijn de variatie beperkt. In Hochter Bampd blijft de nieuwe lage weerd zone in het zuiden van het gebied op korte en lange termijn een belangrijke graasgrond. Aan Nederlandse zijde blijken Meers, Itteren, Bosscherveld en Borgharen door hun grote interne variatie in het de uitgangsituatie of fysiotoopverdeling gevarieerde vegetatiestructuurpotenties behouden zowel na een korte als lange vegetatieontwikkeling. Enkel Urmond, Maasband, de kleiberging in Geulle Aan de Maas behoeft de nodige opvolging op lange termijn. Foto Extensieve jaarrondbegrazing met Konikpaarden in Meers Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 43

52 Optimaal scenario (a) (b) Figuur 28 Ontwikkeling van structuurtypes in de Zuidelijke sector in het optimaal scenario na 10 (a) en 50 jaar (b) onder extensieve jaarrondbegrazing 44 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

53 4.2.3 Natuurtypen De verfijnde voorspelling tot op niveau van het vegetatietype, doorvertaald naar de Vlaamse Natuurtypen en de Europese Natura2000 habitattypen (tabel 19 & 20, figuur 23-29), geeft een insteek naar het op te maken natuurrichtplan en beheerplan voor deze Grote Eenheid Natuur. Tabel 13 Natuurtypeverdeling na 10 en 50jaar in minmaal (Huidig Beleid) en maximaal beheerscenario in de Zuidelijke Sector Ecotoopnaam Vegetatietype Na 10 jaar BE Huidig Beleid Optimaal NL Verschil Na 50 jaar & hoog water (3000q) BE Huidig Optim- Verschil NL Beleid aal Diep stromend water 51,62 51,63 92,47 51,62 51,63 92,47 Zwarte populierenooibos Salici-Populetum 0,06 0,05 1,13 0,07 0,06 1,13 Riviertandzaad-verbond Chenopodion fluviatile 24,56 25,38 0,8 93,46 24,56 25,38 0,8 93,46 Medicagini- Droog stroomdalgrasland Avenetum Op kalkhoudend substraat pubescentis 0,13 0,11 0,66 0,39 0,32-0,1 0,64 Pioniersgrasland op steen met vetkruiden Alysso-Sedion 0,51 0,51 6,86 22,18 22,97 0,8 9,03 Riverbegeleidend eiken-iepenbos Querceto-ulmenion 33,25 36,51 3,3 2,35 71,15 64,08-7,1 37,56 Kalkminnend pioniergrasland op hoge zandafzettingen Glanshavergrasland Droog kamgrasland Elzenbroekbossen Alnion glutinosae 1,79 1,79 0,04 1,79 1,79 0,04 Salicetum albofragilis Wilgenvloedbossen 0,02 0,02 4,61 4,53-0,1 0,00 Sedo-Thymetum pulegioides Arrhenatheretum elatioris Cynosurion,Galiotrifolietum 0,61 1,01 0,4 0,26 0,14 0,50 0,4 0,13 100,65 120,11 19,5 166,0 9 39,96 64,17 24,2 97,91 22,61 57,22 34,6 22,72 22,61 57,03 34,4 22,72 Ruigte- en zoomgemeenschappen van Trifolion medii 3,47 6,21 2,7 5,88 0,67 43,39 42,7 1,44 kalkrijke bodems Verbond der nitrofiele zomen 20,88 78,70 57,8 0,69 15,42 14,7 0,00 Braamstruwelen op voedselrijke afzettingen Pioniergemeenschap van droogvallende oevers Snelstromende wateren Overstromingsgrasland, matig vochtig Lonicero-Rubion sylvatici en Pruno- Rubion radulae Eleocharition acicularis Ranunuculion fluitantis Lolio-Potentillion anserinae, alopecurion 24,04 18,50-5,5 33,57 71,35 226,98 155,6 136,7 9 1,73 1,62-0,1 14,99 1,73 1,73 14,99 33,43 33,46 98,67 33,43 33,46 98,67 6,74 6,76 32,87 6,91 7,21 0,3 32,73 Ruigten op vochtige tot natte, voedelrijke gronden 4,58 4,58 1,44 0,12 0,18 0,1 1,22 Doornstruwelen met Eenstijlige meidoorn en Sleedoorn 1,14 0,31-0,8 5,74 1,86 1,01-0,8 7,43 Struwelen met smalbladige wilgen langs snelstromende rivieren Salicion purpureae 5,56 5,70 0,1 58,21 5,56 5,67 0,1 58,21 Ruigte van droge substraten Tanaceto- Artemisietum 0,21 0,21 0,21 0,21 0,21 0,18 Kweekgrasland Elymus Caninum 0,68 0,68 3,79 1,29 1,29 4,57 Dynamische wilgenvloedstruwelen Drijfbladvegetaties van stilstaande wateren Salicion triandraeviminalis 1,31 1,43 0,1 9,59 1,31 1,32 9,59 Nymphaeion 35,20 35,54 0,3 0,17 35,20 35,54 0,3 0,17 Overstromingsgrasland, nat Lolio-Potentillion anserinae 0,01 0,01 Rivierbegeleidende esseniepenbos Ulmo-fraxinetum 6,15 5,89-0,3 12,53 16,78 14,94-1,8 34,05 Raket-verbond Sisymbrion 4,24 4,54 0,3 20,95 4,24 4,57 0,3 20,95 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 45

54 T10 (a) (b) Figuur 29 Ontwikkeling van Natuurtypen in de Zuidelijke sector na 10 jaar onder extensieve jaarrondbegrazing T50 (a) (b) 46 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

55 Figuur 30 Ontwikkeling van Natuurtypen in de Zuidelijke sector na 50 jaar onder extensieve jaarrondbegrazing Bij de natuurtypes zien we doorheen de jaar ontwikkeling ongeveer eenzelfde verschuiving optreden als bij de ecotopen. Bij de natuurtypes zijn een verdere verfijning van de ecotopen in de dynamische zachthoutooibossen, naar Bittere wilgstruwelen (Salicion purpureae ) en Zwarte populierenbossen en van de pionierecotopen van de hoge weerden op basis van de kalkrijkdom van de afzettingen. Op de rivieroever ontstaan kalkminnende pioniergraslanden op steen (met vetkruiden) of zand (hoge zandafzettingen), terwijl verder in het winterbed droge pioniergraslanden (op droge zandgrond) ontstaan op minder kalkhoudende substraten. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 47

56 4.2.4 Habitattypen Tabel 14 Verdeling van de Natura 2000 habitats na 10 en 50jaar in een minmaal (huidig beleid) en maximaal beheerscenario in de Zuidelijke Sector Na 10 jaar Na 50 jaar & hoog water (3000q) BE BE Huidig Optim- Verschil Huidig Optim- Ver- habitatsubtype Beleid aal NL Beleid aal schil NL 3260 relatief snelstromende rivieren en beken (submontaan) 33,4 33,5 98,7 33,4 33,5 98, hoofdtype 26,3 27,0 0,7 108,5 26,3 27,1 0,8 108, hoofdtype 0,5 0,5 6,9 22,2 23,0 0,8 9, hoofdtype 0,9 1,6 0,7 0,3 20,9 21,3 0,4 1, kalkrijke zomen en struwelen 3,5 6,2 2,7 5,9 0,7 43,4 42,7 1, boszomen 72,9 172,0 99,1 135,6 72,0 242,4 170,4 146,9 vochtige tot natte ruigten 4,6 4,6 1,4 0,1 0,2 0,1 1,2 Totaal ,5 176,6 99,1 137,0 72,2 242,6 170,4 148, matig droog - vochtig type 124,8 220,2 95,4 189,5 63,1 127,4 64,3 121,5 matig nat type 6,8 6,8 0,0 33,0 6,9 7,2 0,3 32,7 Totaal ,6 227,0 95,5 222,4 70,0 134,6 64,6 154,2 91EO hoofdtype 14,9 14,9 81,5 30,8 28,5-2,3 107,1 91FO hoofdtype 33,3 36,5 3,3 2,4 71,1 64,1-7,1 37,6 Totaal 321,9 523, ,5 618,1 665,8 We zien aan de grote oppervlakten die in aanmerking komen als habitat, dat het gebied zeer grote potenties heeft als belangrijke natuurkern op niveau Vlaanderen en internationaal. Wanneer we bovendien nog de pioniergemeenschappen van droogvallende oevers (Eleocharition acicularis) zouden opnemen (behoort tot het habitattype 3130, subtype van dwergbiezengemeenschappen) met zo n 17 ha, en de stilstaande wateren voldoende gunstig zouden kunnen evolueren tot het habitattype 3150 van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition, met 36 ha, dan kunnen we de overgebleven witte vlekken inkleuren en komt het volledige gebied in aanmerking om tot een beschermd habitattype gerekend te worden in de toekomst. Voor het habitattype 3260 van de bedding hebben we hier de ruime begrenzing van de ondiepe bedding weerhouden, waarbinnen vanuit de vastgestelde huidige habitatvereisten eigenlijk slechts de 22,5 ha snelstromend habitat mag weerhouden worden (zie 5.1.3). Pionierhabitats van de hoge weerd (6120) zijn pas na 50 jaar goed ontwikkeld. De grootste oppervlaktes zijn aanwezig in de habitattypes van droge ruigten en graslanden in de hoge weerden, binnen deze types zien we ook het grote verschil tussen de begrenzing van huidig beleid en het optimaal beheerscenario. 48 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

57 Figuur 31 Ontwikkeling van Natura 2000 habitattypen in de Zuidelijke sector na 10 jaar onder extensieve jaarrondbegrazing Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 49

58 Figuur 32 Ontwikkeling van Natura 2000 habitattypen in de Zuidelijke sector na 50 jaar onder extensieve jaarrondbegrazing 50 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

59 5 Evaluatie De evaluatie kunnen we op verschillende niveaus doorvoeren; het niveau van processen en patronen, van habitats en soorten en van de individuele ingrepen. 5.1 Processen en patronen Procestoetsing is gericht op de voornaamste hydro- en morfodynamische processen in het gebied. Hiervoor zijn de hydrologische zones en fysiotopen de eenheden die uiting geven aan de uitkomst van ingrepen. We kunnen de gradiënten en samenhang evalueren aan de hand van een ecologisch toetsingskader. Daarnaast kunnen we een aantal processen toetsen: stroming, erosie en sedimentatie, vorming pionierplekken en dynamische ecotopen, bosontwikkeling en begrazing Gradiëntvorming Volledige Grensmaasgebied % VL-ac VL-rs VL-s5 NL-ac NL-rs NL-s5 TOT-ac TOT-rs TOT-s Rivierbed Bankzone Lage weerd Hoge weerd Waterplas Beek Hoogwatervrij hydrologische zone Figuur 33 Procentuele verdeling hydrologische zones voor het gehele Grensmaasgebied met opsplitsing Vlaamse en Nederlandse oever en samen (TOT), voor de drie situaties. Figuur 33 toont de verdeling van de hydrologische zones voor het volledige Grensmaasproject (vanaf Maastricht tot Maaseik), terwijl Figuur 34 de verdeling van de fysiotopen binnen deze hydrologische zones voor de zuidelijke sector toont opgedeeld naar Vlaamse en Nederlandse zijde en samen (TOT), voor de verschillende scenario s: actuele situatie (AS), referentiesituatie na uitvoering Nederlands Grensmaasproject (RS) en Vlaamse centrale sector naast scenario 5 (s5) met alles uit de RS en de uitvoering van de ingrepen in de Vlaamse zuidelijke sector. Over het volledige Grensmaasgebied tussen Maastricht en Maaseik zones (figuur 26) zien we bij de verdeling in de hydrologische zones na de ingrepen procentueel een sterke vermindering van de hoge weerd, de zone die momenteel het gros van het gebied uitmaakt. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 51

60 Met het Nederlandse project is er een sterke toename van de meest dynamische zone (rivierbed, bankzone) die ook nog duidelijk merkbaar is op het totaal. Er is dus een verschuiving naar de dynamische delen, voornamelijk naar de meest dynamische zone van rivierbed en grindbanken. Belangrijkste te kort blijft de lage weerd zone, zelfs na de Vlaamse ingrepen die dit aandeel verhogen. Hoogwatervrije delen nemen vooral aan Vlaamse zijde toe en voor het gehele Grensmaasprojectgebied ontstaat zo een 15% aan hoogwatervrij gebied, in die mate interessant voor begrazingsbeheer indien er een goede spreiding is (als hoogwatervluchtplaats), maar vanuit ecologisch oogpunt een vermindering aan natuurpotentieel. Totaal S5 levert een meer evenwichtige beeld op voor de veranderingen in de verschillende hydrologische zones, dus geeft globaal genomen een positief effect t.o.v. RS. Toch blijft in de totale verdeling de sterke tweedeling in het gebied tussen hoog- en laagdynamische zones te scherp aanwezig, door de beperkte ontwikkeling van de en blijven de lage weerden en de bankzone. Zuidelijke sector Rivierbed Bankzone Lage weerd Hoge weerd % VL-ac VL-rs VL-s5 NL-ac NL-rs NL-s5 TOTac TOT-rs 10 0 Diepe bedding Ondiepe bedding Lage Grindbank Lage oever Zandrug Hoge grindbank Overstromingsgrasland Dynamisch grasland Lageweerdzandrug Stroomdalgrasland Droog stroomdalgraslan Hogeweerdzandruglaag Hogere weerd Moeras Waterplas Beek Beekmonding Hoogwatervrij Figuur 34 Fysiotopenverdeling voor de Zuidelijke Sector met opsplitsing Vlaamse en Nederlandse oever en te samen (TOT), voor de drie situaties. Bij de verdeling van de fysiotopen binnen de hydrologische zones in de Zuidelijke sector (Figuur 34) zien we een behoorlijk aantal slecht of zeer beperkt ontwikkelde fysiotopen, zoals lage oever maar ook hoge grindbank, dynamisch grasland en lageweerdzandrug. Een deel hoogdynamische fysiotopen gaan met de Vlaamse en Nederlandse ingrepen (S5) beter scoren t.o.v. de actuele situatie (AS). 52 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

61 Deelgebieden Toetsing hydrologische zone in S5 tov streefbeeld Herbricht Hochter Bampd Kotem Kotem-Uikhoven Leut-Meeswijk Maaswinkel Mazenhoven KotemS Rivierbed Bankzone Lage weerd Hoge weerd Hoogwatervrij Waterplas Figuur 35 Toetsing van hydrologische zones van Vlaamse deelgebieden in de Zuidelijke Sector Op gebiedsniveau zien we in Figuur 35 en Figuur 36 het verschil van de verdeling over de fysiotopen t.o.v. het streefbeeld. Aan Vlaamse zijde zien we dat van de Vlaamse ingrepen in S5 Hochter Bampd het best scoort met de kleinste afwijkingen in alle rivierafhankelijke zones. Kotem vertoont naast Kotem-Uikhoven in S5 nog een zeer groot aandeel aan hoge weerd. Na uitvoering van Kotem in scenario 6 zien we dat het streefdoel beter benaderd wordt. Toetsing hydrologische zone in S5 tov streefbeeld Aandemaas Borgharen Boscherveld Herbricht Hochter Bampd Itteren Kotem Kotem-Uikhoven Leut-Meeswijk Maasband Maaswinkel Mazenhoven Meers Urmond Rivierbed Bankzone Lage weerd Hoge weerd Hoogwatervrij Waterplas Figuur 36 Toetsing van hydrologische zones van Nederlandse en Vlaamse deelgebieden in de Zuidelijke Sector Wanneer we zowel de ingrepen aan de Vlaamse als de Nederlandse oever bekijken zien we dat verschillende gebieden o.a. Borgharen en Geulle aan de Maas hoger scoren dan verwacht voor rivierbed. Maasband scoort in tegenstelling tot andere gebieden zeer hoog voor bankzone. Bosscherveld scoort goed voor de lage weerd en de meeste gebieden nog hoog scoren voor hoge weerd en hoogwatervrije zone. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 53

62 5.1.2 Patroonvorming Om na te gaan of de patronen die zullen ontstaan aan de verwachting voldoen, kan het ecologisch toetsingskader voor ecotopen toegepast worden (Van Looy et al. 2001, Van Looy & Van Braeckel 2004). Hierbij wordt wel een abstractie gemaakt van grasland, ruigtes en hun mozaïeken naar grasland aangezien voor deze verhoudingen geen streefwaarden voorhanden zijn. Toetsing ecotopen in S5 tov streefbeeld voor de Zuidelijke Sector Diepe bedding Ondiepe bedding Grindbank Hoge grindbank Zandrug Zachthoutstruw eel Lage oever Dynamisch grasland Lagew eerdzandrug Zachthoutooibos Overstromingsgrasland Droog stroomdalgrasland Hogew eerdzandrug hogere weerd Stroomdalgrasland Kw elzone Zachthoutstruw eel Moeras Weiland/hooiland Akker WaterPlas Figuur 37 Toetsen van ecotopen voor de zuidelijke sector in Scenario 5 na 10 jaar (afwijking in percentages ten aanzien van streefbeeld, positief is teveel). Binnen het rivierbed scoren de meeste pionierecotopen goed alsook de zachthoutstruweelontwikkeling (Figuur 37). In de lage weerd treedt bijna over de hele lijn tekorten 54 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

63 op met uitzondering van het van nature weinig frequent voorkomende pionierecotoop lageweerdzandrug. Vooral het zachthoutooibos vertoont na 10 jaar een groot tekort. Het verminderen van dynamiek in het winterbed uit zich in de tegenstelling tussen de laagdynamische hogere weerden die overmatig ontstaan, en de (droge) stroomdalgraslanden. Het landbouwgebied aan Vlaamse zijde dat buiten het huidig beleid aanwezig blijft omvat 300 ha akkers, wat een sterke afwijking betekent tegenover het streefbeeld dat op basis van de situatie van 1846 is opgemaakt voor het landbouwgebruik. Toen was er duidelijk meer weiland/hooiland in de vallei aanwezig. Moeras en kwelzones ontwikkelen zeer beperkt in het gebied. De insnijding van de rivier in de afgelopen 150 jaar zorgt ervoor dat de verwachtingen hiervoor iets lager moeten liggen Hydrodynamische veranderingen Ondiepe stromende bedding Dit habitat van de bedding van de Grensmaas (3260) wordt gevormd door stromende ondiepe delen, waar de aanwezigheid van een gevarieerd grind-zandsubstraat voor talloze typische soorten een geschikt leefgebied vormt. De zones binnen de bedding die voldoen aan de criteria voor deze kenmerkende habitat zijn echter zeer beperkt, en worden bovendien bedreigd door de aanleg van opstuwende drempels in het kader van mitigatiemaatregelen voor het grondwater. Figuur 38 Habitat van de bedding zonder ( actuele situatie scenario) en met ( referentiesituatie ) mitigatiegrinddrempels. In groene kleur in Figuur 38 is de habitat van de bedding aangegeven; overeenkomend met habitattype 3260 zoals aangeduid voor de Grensmaas. Het herbergt vegetaties met Vlottende Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 55

64 waterranonkel alsook beschermde vissoorten Rivierdonderpad en Rivierprik. De ondiepe habitat (tussen 0 en 80 cm) die geen stroming kent (<0,3m/s) of een te hoge stroomsnelheid (>1m/s) is op de figuren respectievelijk geel en rood aangegeven. Deze analyse gebeurde op een afvoer van 10m³/s, een waterpeil waarbij de andere Grensmaasingrepen (met uitzondering van de kleine nevengeul thv het huidige eiland in Meers) geen effect hebben omdat ze hoger insnijden. Dit laat toe om de effecten van de grinddrempels tussen de scenario s Actuele Situatie en Referentie Situatie) na te gaan. Door de aanleg van de grinddrempels vermindert het habitat van de bedding met 9 ha. Voor dit reeds beperkte habitat in de Grensmaas gaat het daarbij over 20 % van het gehele Grensmaastraject. Voor het volledige Grensmaastraject zien we een afname van 44 ha naar 37,5 ha. Dit is inclusief een toename van habitat van 2 ha die ontstaat met de voorziene beddingaanvulling ter hoogte van Kerkeweerd. Voor de recent aangelegde drempels (3 en 5, Figuur 39a) ter hoogte van het eilandje van Maaswinkel zien we wel een positief effect optreden ten aanzien van de situatie voorheen. Dit is ook in het veld waar te nemen waar er in de gehele zone rond het eilandje tussen de 2 drempels een gunstige stroming aanwezig is. a) b) Figuur 39 a) situering drempels en hun laagwater-opstuwingseffect; b) beeld van de beddinghabitat bij een brede beddingaanvulling in Herbricht (S5) Aanleg van hoge grinddrempels De aanleg van de 2 meest stroomafwaartse hoge grinddrempels doet grote vlakten stilstaand water ontstaan bij laagwater (kritische periode voor ontwikkeling blauwalgen) in de vergravingslocaties van Geulle, Itteren en Borgharen aan Nederlandse zijde. Vooral bij Itteren gaat het om een grote oppervlakte en is het risico op ontwikkeling van algen en schadelijke milieucondities niet denkbeeldig. Aanleg van brede beddingaanvullingen (Vlaamse ingrepen ZS) Bij uitvoering van de Vlaamse ingreep van beddingaanvulling ter hoogte van de meest stroomopwaarts gelegen drempels (Figuur 39b), zien we een herstel van habitat ter plaatse van zo n 1,5 ha, dus wordt zowat 17 % van het negatieve effect van de drempels weggewerkt. Door de Vlaamse aanvulling worden de gebieden op en afwaarts van de drempels over in totaal ca 900m terug ondiep gemaakt met vers toutvenant substraat. Hieruit blijkt dus (zoals hierboven ook voor de beddingsuppletie ter hoogte van Kerkeweerd vermeld) het rechtstreeks positieve effect van de beddingaanvulling voor het habitat! 56 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

65 Bosontwikkeling in de bedding Binnen de meest dynamische zones van het stroomvoerend deel wordt binnen de bosmodule volgend beeld geschetst van de zachthoutstruweel- en bosontwikkeling (figuur 10, tabel 11-14). Grensmaas Tabel 15 Resultante bosontwikkeling in de bedding na 10 jaar verdeeld over de fysiotopen voor de Zuidelijke Sector Hydrologische zone Fystioop AS-VL AS-NL S5-VL S5-NL Rivierbed Lage Grindbank 2,1 3,2 3,78 22,37 Bankzone Hoge grindbank 0,6 0,6 0,00 0,12 Lage oever 0,2 0,93 Zandrug 1,6 2,5 0,73 28,53 Totaal: 4,3 6, Tabel 15 geeft in deze maximalistische inschatting aan dat de ontwikkeling van zachthoutooibos binnen het stroomvoerend deel zich concentreert op de lage grindbanken en zandruggen. Ten aanzien van de potentie in de Actuele Situatie (zonder verstevigde oevers) tonen vooral de Nederlandse ingrepen een grote winst aan mogelijke bosontwikkeling. Voor de Vlaamse locaties ontstaat er met de ingrepen enkel een aanzienlijke winst in Hochter Bampd en Herbricht. Bij frequenter en/of uitzonderlijk hoge piekperiodes zal er van de 18,7% minder zachthoutooistruwelen en -bossen ontwikkelen in scenario 5 (15,2ha) dan hier voorspeld is. In Tabel 16 wordt een vergelijking gemaakt van ontwikkelingskansen bij een fluctuerend dan wel stabiel laagwaterregime. De vergelijking gebeurde op basis van de boskieming bij een 10q-afvoer (standaard binnen de Ecodyn modellering) en bij de 40m³/s afvoer wat ook grindbanken omvat die frequenter overstromen indien voldoende pieken optreden. Foto Ontwikkeling van Bittere wilgstruweel Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 57

66 Deelgebied In de actuele situatie (AS) is bosontwikkeling nog slechts zeer beperkt mogelijk binnen het huidige diep ingesneden zomerbed (Figuur 40 en Figuur 41). Snippers van bos kunnen ontwikkelen aan de rand van de bedding; bv. op de kop van Bosscherveld, ter hoogte van de eilanden en brede grindbanken in de bedding of bij de Geulmonding. Een heel ander plaatje ontstaat in de nieuwe Grensmaasbedding na de rivierverruiming (Scenario 5). Hier zien we dat er uitgebreide kansen ontstaan voor bosontwikkeling in de rivierverruimingszones. a) Actuele situatie b) Scenario 5 Figuur 40 Bosontwikkeling in de Actuele Situatie (a) en in Scenario 5 (b) volgens de Bosmodule (potentie na 10 jaar). In het noordelijk deel van de Zuidelijke sector (Figuur 40 b) zien we een opmerkelijke toename van de mogelijkheden voor zachthoutooibosontwikkeling. De voorgestelde situatie in S5 geeft een zeer realistische inschatting van de bosontwikkeling in de toekomstige situatie, waarbij een aantal locaties als mogelijk kritieke punten gesignaleerd kunnen worden of waar een opvolging vereist is (zoals Geulle aan de Maas), anderzijds plaatsen waar een ontwerpbijsturing oplossing zou kunnen bieden zoals het verlagen van de drempel van de nevengeul in Maasband. Door het wegvallen van de lage grindbank in Kotem, ten gevolge van het stuweffect van de stroomopwaartse drempel ontbreekt nagenoeg bosontwikkeling op deze locatie (Figuur 40 b). 58 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

67 a) Actuele situatie b) Scenario 5 Figuur 41. Bosontwikkeling in de Zuidelijke sector in de Actuele Situatie (a) en in Scenario 5 (b) volgens de Bosmodule (potentie na 10 jaar). In het zuidelijk deel van het studiegebied (Figuur 41b) zien we eveneens een toename van bosontwikkeling in de bedding. Door de daling van het oppervlak aan lage grindbank, ten gevolge van het stuweffect, vooral in de ingreeplocatie Itteren gaat een groot deel van potentiële standplaatsen voor zachthoutooibosontwikkeling verloren. Een opmerkelijk grote zone waar bosontwikkeling mogelijk is, vormt de brede grindbank van Borgharen (figuur 30) waar volgens de modelresultaten een belangrijk deel van de stroomsectie zou kunnen verbossen. Deze voorspelling geeft een maximalistische inschatting waarbij de afvoer langer rond 10q schommelt zonder vertoning van piekafvoeren (10ha bij 10q-grens). Bij het aanhouden van het huidige meer natuurlijke peildynamiek is de potentiële bosontwikkeling beperkter (6,5ha bij 40q-grens). Wanneer evenwel de gemiddelde en laagwatersituaties nog minder natuurlijk gaan schommelen tengevolge verdere reservering voor waterkracht, dan wordt het scenario op basis van 10q kieming weer wel realistisch! Stabiel versus variabel laagwaterpeil De verschillen per gebied worden geïllustreerd aan de hand van verandering tussen bosontwikkeling bij het instellen van een variabele laagwaterconditie schommelend tussen 10 en 40q met effect op de boskieming (Tabel 16). Bij het behoud van de natuurlijke peildynamiek zien we een daling van gemiddeld 27% van de oppervlakte waar bosontwikkeling in de bedding op de lage grindbanken zich kan ontwikkelen. De oorzaak hiervoor is dat een afvoer van 40q de boskieming bij een variabel peilregime kan blijven afremmen. Dit is vooral zichtbaar in Bosscherveld, Borgharen en Hochter Bampd en Geulle Aan de Maas. Dit vormen de locaties naast Meers met de hoogste potenties aan bosontwikkeling. In Meers blijft het verschil bij het instellen van een stabiel laagwaterregime beperkt; het effect van de kleine peilvariaties wordt in deze zone met drempels en ruggen immers tenietgedaan op de grindbanken. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 59

68 Tabel 16. Vergelijking effect variabel of stabiel laagwaterregime voor bosontwikkeling per deelgebied. Stabiel Variabel Verschil Deelgebied (Q10) (q40) (ha) % Hochter Bampd 6,3 2,6-3,6-57,9 Herbricht 2,2 1,5-0,7-32,7 Kotem-Uikhoven 0,6 0,4-0,2-37,9 Kotem 0,8 0, 6-0,2-21,1 Maaswinkel 0,5 0,3-0,1-30,2 Mazenhoven 0,6 0,4-0,2-25,8 Leut-Meeswijk 0,6 0,4-0,2-28,5 België 11,6 6,3-5,2-45,2 Boscherveld 4,2 1,3-2,9-69,3 Borgharen 10,1 6,5-3,5-35,1 Itteren 0,5 0,5-0,1-11,9 Aandemaas 17,9 16, 1-1,8-10,0 Meers 14,8 13,5-1,3-8,9 Maasband 15,1 14,9-0,2-1,4 Urmond 7,0 6,8-0,2-2,3 Nederland 69,7 59,7-10,0-14,3 Totaal 81,2 66,0-15,2-18,7 Ontwikkelingstadia van bosontwikkeling De potentiële bosontwikkeling wordt (in de bosmodule) bepaald de spreiding van de 3 ontwikkelingsfasen; kieming (1 e jaar), vestiging (2-3j) en overleving (4-10j) (Tabel 17). De ruimtelijke verdeling (Figuur 42) toont een groot aandeel kieming in de grindbankzones. De dynamiek is er echter te hoog om er verder te kunnen ontwikkelen. Een gemiddeld winterhoogwater zal de kiemplanten van de laagste plaatsen wegspoelen. De ontwikkeling schuift hierdoor op naar hoger gelegen milieus. De overleving (struikfase tussen 4-10jaar) weerstaat een sterke stroming. De resultante van deze 3 fasen toont de bosontwikkeling na 10 jaar zoals is weergegeven in de voorafgaande Figuur 40 en Figuur 41. Tabel 17. Verschil tussen het voorkomen van elke bosfase tu ssen de Actuele en Toekomstige (S5) situatie per deelgebied. Verschil S5-AS Vestiging Kieming Overle ving Deelgebied ha % ha % ha % Boscherveld 3,1 63 5, ,9 396 Borgharen 8, , ,4 238 Hochter Bampd 3,9 69 7, ,9 175 Itteren -3,7-72 0,5 41 3,7 72 Herbricht -2,6-30 3, ,9-44 Geulle aan de Maas 34, , ,5 268 Kotem-Uikhoven -0,8-16 0,0 2 0,4 10 Kotem -0,4-6 2, ,5 14 Meers 20, , ,9 80 Maaswinkel -3, , ,0-33 Maasband 13, , , Mazenhoven 0,0-1 0, ,4-10 Urmond 11, , ,4 448 Leut-Meeswijk -0,3-5 1, ,3-12 We zien dat in de toekomstige situatie de krachten sterk afnemen op de oevermilieus waar bosontwikkeling kan optreden (Tabel 17), zodat er nog slechts beperkt een uitspoeling van ontwikkeld struikgewas zal optreden (hoge percentages overleving). Enkel de bosvestiging in Itteren, Herbricht, Kotem-Uikhoven, Kotem en Maaswinkel daalt. Dit betreffen voornamelijk deelgebieden waar een stuweffect van de grinddrempels optreedt. 60 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

69 Figuur 42. Bosontwikkelingsfasen in de Zuidelijke Sector in Scenario 5. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 61

70 Hoogwatergeulen De plas van Hochter Bampd wordt een meestromende hoogwatergeul vanaf een afvoer van 1000m³/s, die dankzij de verlaagde stroomop- en -afwaartse oevers een beter doorstroming zal krijgen. Hiervan wordt een positief effect verwacht op de waterkwaliteit van de plas (cfr. Lock et al ) omwille van de snellere bezinking van zwevende stof, snellere neutralisatie van nutriënten en globaal verminderde slibvang die deze maatregel teweegbrengt. Figuur 43 Rivierkaart van Schouster (1761) opgemaakt voor de Nederlandse Heerlijkheden van Itteren en Bunde om de effecten van de Vlaamse oeververdedigingen in kaart te brengen. Vanuit natuuroogpunt vertoont dit resultaat een grotere overeenkomst met de natuurlijke condities van zijwateren van de rivier op deze plek. Ter illustratie kan de oude kaart (Schouster 1761, Figuur 43) van het gebied dienen, waarop een oude Maasarm als plas op deze locatie aanwezig was. Wat de huidige ingreep betreft kan dus van een echt rivierherstel gesproken worden. De ingreep die de kaart beschrijft - de aanleg van zomerdijken en kribben in het gebied - wordt tenietgedaan. Op de kaart vallen de toenmalige aanwezigheid van eilanden (Herbricht), de grote breedte van de bedding en overstromingsgebied inclusief lage weerden ook op. De toenmalige bedding lag gemiddeld zo n 3-4m hoger dan de huidige, maar zowel door de hier beschreven ingrepen als door een nog recentere grindwinning (begin 20 e eeuw) in de bedding in dit traject, is de bedding diep ingesneden in het landschap. De hoogwatergeul bij Mazenhoven valt heel wat minder uit qua dimensies en effecten. Zoals de doorsnede in Figuur 14 doorheen de ingreep Mazenhoven laat zien, is de ingreep zeer beperkt in vergelijking met de grote Nederlandse ingreep op die plaats. De geul wordt dan ook slechts sporadisch doorstroomd, met als gevolg dat we mogen verwachten dat het tegenhouden van houtige opslag op deze plaats een intensieve maatregel zal worden (vergelijkbaar met de geul die in De Rug te Roosteren is gegraven). Ecodyn voorspelt hier een snelle struweelontwikkeling en slechts bij extreme piekafvoeren (vanaf 3000m³/s) een beperkt aandeel pionierecotopen (droge pioniers op zand) die kunnen ontwikkelen in het stroomafwaartse deel (Figuur 44). De figuur geeft een beeld van de ontwikkeling na 50 jaar waarbij een extreem hoogwater voor pioniermilieus kan zorgen op de hoge weerden, de struweelontwikkeling is in het gebied uitgebreid vanaf de geul naar het aangrenzende gebied. De eerste 10 jaar ontstaat er enkel een snelle zoom- en struweelontwikkeling in de ingreepzone van de hoogwatergeul. 62 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

71 Figuur 44 Natuurtypes in locatie Mazenhoven na 10 (rechts) en 50 jaar (linksboven) ontwikkeling. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 63

72 5.1.4 Erosie en sedimentatie Erosie en sedimentatie vormen de motor van een levende rivier en het herstellen van deze processen is de hoofddoelstelling van het rivierherstelproject voor de Grensmaas. Om deze processen op duurzame manier te kunnen garanderen is echter een voldoende aanbod aan steilwanden vereist (Malavoi et al. 2001, Piégay et al. 2005). Op dit moment is er een zeer beperkt aanbod grindige en zandige fractie in de sedimentvracht aanwezig. Dit moet voor de gewenste ontwikkeling van het gebied verbeteren, maar kan enkel als er voldoende oevererosie mogelijk is van de grindlaag. De alluviale grindlaag (of de tout-venant) bestaat voor zo n 30-40% uit zandfractie terwijl in de deklaag slechts een geringe fractie aanwezig is. Een mogelijke tijdelijke oplossing voor het voorzien van sedimentlading is het lokaal aanwezig laten van oneffenheden en hindernissen in het ontwerp, zodat erosie en sedimentatieprocessen gestimuleerd worden. De analyse van de mogelijkheden voor oevererosie gebeurde op basis van de stroomsnelheden binnen de bedding nabij de Bankfull afvoer (1920 m³/s), waarbij de plaatsen waar hoge stroomsnelheden (>3.5m/s) bij de oever optreden als kansrijk werden aangegeven, voor zover het een onverdedigde oever betreft. De potentie voor de ontwikkeling van steilwanden (figuur 36) in de Referentiesituatie van zo n 6680 m over het volledige Grensmaastraject, vermindert nog een beetje met de uitvoering van de Vlaamse Ingrepen (S m). In de figuur is te zien dat deze vermindering zich voordoet in het traject van Herbricht, waar de ingreep een vermindering van erosie (voornamelijk in de binnenbocht van de meander ) doet optreden, wat meer in overeenstemming is met een natuurlijk meanderbochtpatroon van erosie aan buitenbocht en sedimentatie aan binnenbocht. Het probleem van de beperkte kansen voor steilwanden op het traject blijft natuurlijk bestaan. De hier geschetste potenties zouden dus eigenlijk geoptimaliseerd moeten worden, door het garanderen dat er mogelijkheden voor oevererosie blijven bestaan. De aangegeven potenties voor oevererosie en de ontwikkeling van steiloevers zal immers maar op een fractie van deze plaatsen toegestaan worden. Voor de plaatsen die in de zuidelijke sector als kansrijk worden aangegeven, lijkt helaas geen enkele plek in aanmerking te komen om natuurlijke steilwanden te laten ontwikkelen. De bescherming van respectievelijk Uikhoven, Geulle en Meers laten dit niet toe. Oplossingen kunnen op termijn gezocht worden in het weghalen van oeververdedigingen, bv. in de bocht van Herbricht (huidig knelpunt straat) of Maaswinkel (huidig knelpunt leidingen). Wel worden in het project een aantal trajecten van oevers met tout-venant afgestort - in Hochter Bampd, rkm , en Kotem en waarmee ook wel een voeding van de rivier ontstaat (hier zijn in de S5 situatie wel geen krachten meer aanwezig om sterke oevererosie te doen optreden, maar een periodieke voeding van de bedding met het lokale grind is wel te voorzien). Foto Steilrand aan de beekmonding van de Berwijn 64 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

73 a) Noordelijk deel in de referentiesituatie b ) Noordelijk deel in Scenario 5 c) Zuidelijk deel in de referentiesituatie d) Zuidelijk deel in Scenario 5 Figuur 45 Kansrijke locaties voor de ontwikkeling van steilwanden weergegeven bij het stroombeeld (stroomsnelheden) van 1920 m³/s. in RS (a,c) en S5 (b,d) Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 65

74 5.1.5 Pionierplekken en dynamische ecotopen Pionierecotopen in het stroomvoerend deel De optredende rivierkrachten bij piekafvoeren, kunnen op vele plaatsen ontwikkelingen terugzetten, ofwel door de erosieve kracht van het water, ofwel door de afzetting van sedimentpakketten. Grindbanken en een aantal bankzone en lageweerd ecotopen zoals zandrug lage oever (Tabel 17), kunnen met wisselende frequentie in de tijd, ofwel door de kracht g edeeltelijk teruggezet worden ofwel door sedimentatie bedekt worden met pakketten grind of zand die een nieuwe ontwikkeling initiëren. a b en Figuur 46 Pionierecotopenverdeling na hoog water (3000q) en 50 jaar ontwikkeling in de Actuele situatie (a) en in Scenario 5 (b; S5). 66 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

75 Bij uitvoering van de Grensmaasplannen aan weerszijden van de rivier (Figuur 46) zien we dat er meer kansen voor pionierplekken binnen de verruimde rivierbedding ontstaan. Aan Vlaamse zijde is een sterke toename zichtbaar ter hoogte van de rivierbedverruiming van Herbricht. In Hochter Bampd wordt de gehele stroomopwaartse zijde een dynamisch pioniermilieu, wat een ruime winst aan pionierplekken betekend. Aan Nederlandse zijde kunnen in de meeste ingreeplocaties grote oppervlakten pionierecotopen in het rivierbed en bankzone ontstaan. Een uitzondering hierop vormt het ingreepgebied van de Itterse weert waar grote delen grindbank verloren gaan aan ondiep water. Tabel 18 Pionierecotopen ontwikkeling in de Zuidelij ke sector Pionierecotopen RS S5 Huidig beleid Optimaal Huidig beleid Optimaal Lage Grindbank Lage oever Zandrug Hoge grindbank Lageweerdzandrug Pionierecotopen in het stroombergend deel Vooral hogere piekafvoeren bieden kansen voor het ontstaan van een aantal karakteristieke pionierecotopen in de hoge weerd, die van belang zijn voor een aantal specifieke, zeldzame doelsoorten. Hoewel deze hoge afvoeren slechts sporadisch voorkomen, blijven deze afzettingen onder natuurbeheer over lange periode in het terrein aanwezig. Het potentiële aandeel van pionierecotopen in het winterbed verschilt tussen de actuele situatie en de toekomstige situatie na de Grensmaasingrepen (Figuur 46). De dynamiek in het winterbed neemt sterk af door de rivierverruimingsmaatregelen. 118 ha hoge weerd pionierecotopen kunnen vanuit de huidige situatie potentieel ontstaan in de zuidelijke sector. Na uitvoering van (voornamelijk de Nederlandse) rivierverruimingsmaatregelen blijft er nog slechts zo n 66 ha van over. Het verschil in de natuurbegrenzing huidig beleid versus (inclusief Kotem) optimaal gebied met het volledig winterbed) ligt niet zozeer in de dynamische delen; er komt slechts zo n 5 ha bij in het optimale scenario waarbij het volledige winterbed een natuurlijker beheer krijgt (Tabel 19). Aangezien de potenties in de Actuele Situatie voornamelijk in landbouwgebruik liggen, gaat de afname aan hogeweerdpionierecotopen dus niet direct over een huidig verlies maar een verlies aan potenties. In Mazenhoven zien we een vermindering van potentie ten opzichte van de actuele situatie, waarschijnlijk te wijten aan het uitvoeren van het Nederlandse project en de ingreep Negenoord. Met de uitvoering van de Vlaamse ingreep wordt er stroomopwaarts toch nog een stuk pioniermilieu op de hoge weerd ontwikkeld. Hetzelfde beeld krijgen we te zien in Herbricht met een lichte afname van de pionierpotenties in het stroomopwaartse deel (tegenover de grote locatie Itterse weert), maar stroomafwaarts ontstaan er nieuwe potenties dankzij de geplande ingrepen. De oeverstrook tussen rivierkm 20.8 en 22.2 waar een 20m brede strook met 1 à 2 m verlaagd wordt en waarna de oevers met toutvenant afgedekt worden, bieden ook wel initieel kansen op de ontwikkeling van pionierecotopen voor zo n 1,5 à 2 ha. Op termijn neemt de kracht van de rivier op deze oever echter wel sterk af zodat hier geen periodieke terugzetting zal optreden. Tabel 19 Voorkomen van pionierecotopen in de hoge weerd na 3000q-golf (huid ig beleid v ersus het optimaal beheerscenario) Huidig bele id Optimaal Ecotoop AS RS S5 S6 AS RS S5 S6 Hogeweerdgrindbank 81,2 44,1 29,8 31,3 85,3 50,8 32,9 36,0 Hogeweerdzandrug 37,9 14,3 27,8 12,4 39,0 15,3 28,0 12,9 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 67

76 Ook de frequentie van deze pionierplekken is cruciaal voor de evaluatie, en deze wordt geëvalueerd aan de hand van het mogelijke voorkomen van doelsoorten van de ecotopen/habitattypes die hier ontstaan. Hoewel met het uitvoeren van de ingrepen de dynamiek in de hoge weerd iets afneemt, is het vooral de kans van optreden die van belang is; het aantal plaatsen waar het kan optreden. Hier zien we dus een positief effect in, temeer daar er ook dankzij de oeveringrepen meer grof sediment in de hoogwatergolf zal aanwezig zijn om grind-zandplekken op de hoge weerd te vormen. De interessantste plekken voor habitats op de hoge weerd liggen overwegend in huidig landbouwgebied (binnen de projectgrens van Levende Grensmaas). Het aansluiten van deze gebieden bij het begraasd natuurterrein is voor het bereiken van de doelstellingen voor deze habitats essentieel. De evaluatie van het onderscheid tussen de actuele en Scenario5 potenties kan dan ook positief zijn wanneer met de ingrepen ook de natuurbestemming gerealiseerd word Graslanden In de lage weerden zijn de standplaatsen van 2 graslandtypen zowel in de huidige situatie alsook in de toekomstige situatie vrij beperkt aanwezig. De tegenstelling tussen de diep ingesneden bedding en de hooggelegen weerden wordt slechts op een beperkt aantal plaatsen via een weerdverlaging omgezet in bijkomende lage weerden. Het project (S5-S6) betekent wel bijna een verdubbeling van de potentiële standplaatsen aan lageweerdgras landen in vergelijking met de referentiesituatie (Tabel 20)! Tabel 20 Verspreiding graslanden op basis van fysiotopen Hyrologische zone Fysiotoop RS S5 Lage weerd Dynamisch grasland 6 10 Overstromingsgrasland Hoge weerd Droog stroomdalgrasland Stroomdalgrasland Hogere weerd Hoogwatervrij Hoogwatervrij Relicten in de huidige situatie en potenties voor de ontwikkeling van stroomdalgrasland zullen sterk wijzigen voor het winterbed na uitvoering van het Nederlandse project. De overstromingsfrequentie neemt immers fors af. Hiermee neemt ook de kansrijkdom af voor de (snelle) ontwikkeling van soortenrijke stroomdalgraslanden. Positieve stimulansen worden wel gegeven in de oeverzones, door locale verlagingen en kleine vergravingen, waar zaadbronnen kunnen ontstaan voor stroomdalgraslanden in de gebieden er rond. Voor het voortbestaan van stroomdalgraslanden is een verbinding met de rivier belangrijk. Herkolonisatie en kolonisatie van natuurterreinen vanaf de winterdijken of vanuit relictstroomdalgraslanden in de vallei vormt immers een belangrijk element voor de natuurontwikkeling langs de Grensmaas. De beperkte Vlaamse ingrepen verhogen na de uitwerking van de Nederlandse ingrepen het oppervlak aan stroomdalgrasland met 15ha, ten nadele van de minder frequent overstroomde hogere weerden. De hoogwatervrije zone stijgt dan weer met ongeveer 40 ha ten opzichte van RS maar voornamelijk in de grote Nederlandse ingreeplocaties (Tabel 21) waar een te kort aan hoogwatervrije zones voor het geplande extensief begrazingsbeheer een knelpunt vormde (Peters & Hoogerwe rf 2003). Tabel 21 Verspreiding hoogwatervrije zones België RS S5 Nederland RS S5 Herbricht 0,1 2,0 Aandemaas 0,3 0,1 Hochter Bampd 11,9 16,0 Borgharen 6,3 26,6 Kotem 0,2 0,1 Boscherveld 3,0 7,9 Kotem-Uikhoven 0,3 0,2 Itteren 8,4 13,7 Leut-Meeswijk 0,5 0,5 Maasband 1,0 1,0 Maaswinkel 44,3 48,2 Meers 33,7 34,4 Mazenhoven 0,9 0,9 Urmond 3,4 3,4 68 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

77 Rivierbossen Zachthoutooibos en -struweel Voldoende zachthoutooibos nodig voor een duurzame instandhouding van het rivierbos (met z n typische soorten) voldoet aan 4ha rivierbos per rivierkilometer en 1ha jonge fase/ zachthoutstruweel per rivierkilometer. In aantallen voor de kritische kensoorten Zwarte populier en Bittere wilg komt dit neer op 2 plekken per rivierkm. Tabel 22 Frequentie (aantal plekken) en oppervlakte van bosontwikkeling in de zuidelijke sector Bosontwikkeling Aantal T10 Aantal /km Aantal T50 Aantal /km Opp (ha) Opp/km (ha) Zachthoutstruweel 36 1,8 51 2,55 63,8 3,2 Zachthoutooibos 57 2, ,85 12,1 0,6 Totaal 93 4, ,4 75,9 3,8 Deze score binnen de zuidelijke sector van 4,65 (en 5,4) voor de frequentie van zachthoutbosontwikkeling op de oevers is merkelijk hoger dan in de centrale sector waar ze slechts 3,1 (en 3,4) bedraagt (Tabel 22). Er ontwikkelen dus vele plekken met zachtoutooibos. Dit is zeer belangrijk voor de instandhouding van de soorten van deze habitat; Bittere wilg en Zwart populier zijn soorten die voldoende populaties moeten ontwikkelen op niveau van een riviertraject om op een duurzame instandhouding te kunnen hopen. Van deze oppervlakte bosontwikkeling is er zo n 63,8 ha zachthoutstruweel, tijdelijke/kortlevende struweelbossen op grindbanken van het type Bittere wilgstruweel. Grondwaterveranderingen in de huidige zachthoutooibossen Binnen de huidige zachthoutooibossen en - struwelen is er een daling in GHG en een stijging van de GLG op basis van de stijghoogtes waar te nemen (Tabel 23). In de bankzone en lage weerd zijn deze sterk afhankelijk van de rivierinvloed en een effect van veranderende overstromingsregime. Door deze daling van de amplitude (GHG-GLG) zal een lichte vermindering in grondwaterdynamiek optreden. Dit effect zal echter zeer beperkt zijn in vergelijking met de toename in rivierdynamiek door de meer rechtstreekse invloed van de rivier zoals bvb. de frequentere overstroming ten gevolge van de verlaging van de zomerdijk in Hochter Bampd. Tabel 23 Veranderingen van gemiddeld hoogste en laagste grondwaterniveau ter hoogte van de zachthoutooibospatches in scenario 5. Gemiddelde van verschil (m) in waterstand tussen S5 en AS voor HABITAT Deelgebied GHG GLG 91EO Geulle aan de Maas -0,53-0,03 Borgharen -1,60-0,02 Herbricht -0,93 +0,35 Hochter Bampd -1,02 +0,54 Itteren -0,94 +0,84 Kotem -0,90 +0,60 Kotem-Uikhoven -0,49 +0,12 Maaswinkel -0,83 +0,20 Totaal 91EO -0,82 +0,28 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 69

78 Hardhoutooibos Ontwikkelingen en verschuivingen van en naar hardhoutooibos vanuit zachthoutooibos De huidige ontwikkeling binnen van rivierbos in het winterbed betreft omwille van de hoge ligging of aanwezigheid van zomerdijken vooral evoluties naar het hardhoutooibos (habitattype eikeniepenbos 91F0). Door de ingrepen zullen verschuiven gaan optreden tengevolge van de wijziging van de hydrodynamiek in het gebied. Tabel 24 Verdeling van de huidige hardhoutooibossen per fysiotoop in de actuele situatie en scenario 5. 91FO Oppervlakte (ha) Stroomdal- Grasland Hogere weerd Hoogwatervrij Verschil Ver Ver- Deelgebied Locatie AS S5 AS S5 schil AS S5 schil ten noorden van wissenbos 1,2-1,2 0,1 1,0 +0,8 0,3 0,7 +0,38 gradiënt wissenbos 2,5 0,1-2,4 2,4 +2,4 Hochter Bampd Hoog bos -patches 0,8 0,1-0,8 6,8 7,5 +0,75 (dijkrand) 0,1-0,1 0,6 0,7 +0,14 1,0 1,0 Maaswinkel Maasbeemder Greend 0,6-0,6 0,6 +0,6 Maaswinkel bos 2,1-2,1 5,6 1,9-3,7 1,0 6,8 +5,88 Mazenhoven Kraaienbos 0,4-0,4 0,9 1,3 +0,4 0,0 0,0 +0,01 Totaal 91FO 7,7 0,1-7,6 6,7 7,1 +0,4 9,6 16,7 +7,2 Binnen het habitat 91FO zien we in Tabel 24 dat er een verschuiving optreedt van fysiotopen tengevolge een lagere frequentie van overstroming (fysiotoop Stroomdalgrasland naar minder frequent overstroomde hogere weerd). Een klein deel in Hochter Bampd gaat over naar de hoogwatervrije zone (-1,27ha) wat gecompenseerd wordt door een toename vanuit het zachthoutooibos met 7,2ha. In Maaswinkel treedt een omvangrijkere verschuiving van 5,88ha naar hoogwatervrij. Met een overgang naar hoogwatervrije zone verandert het bos van type valt een overgang naar een zuurder eikenbostype te verwachten en kunnen we dus spreken van een verlies aan hardhoutooibos. Het hardhoutooibos vereist immers een periodieke overstroming om de specifieke eigenschappen van bodem en vestiging van soorten tot uiting te laten komen. Overstroming zorgt voor een aantal processen die belangrijk zij voor het behoud van het bostype: 1. toevoer kalkhoudend water zorgt voor een gebufferde bodem (bodem die fysisch-chemisch sterk door de kalk beïnvloed is); een aantal typische soorten is kalkminnend (kardinaalsmuts, wilde liguster, rode kornoelje) 2. overstroming van de bodem/strooisellaag zorgt voor een vrij open bodem; de typische soorten van het habitattype zijn afhankelijk van deze bodemverstoring (vingerhelmbloem, klimopereprijs, sneeuwklokje, daslook) 3. de aanvoer/zaadverbreiding van de typische soorten gebeurt via overstroming (toevoer van soorten die in de vallei ontbraken zoals muskuskruid, daslook) 4. frequente inundatie en voeding van hangwatersystemen zorgt ervoor dat karakteristieke vochtminnende alluviale soorten kunnen voorkomen (bittere veldkers, bosmuur, groot heksenkruid) Het verlies in Hochter Bampd (overgang naar de hoogwatervrije zone (-1,27ha) wordt ruimschoots gecompenseerd door een toename vanuit het zachthoutooibos met 7,2ha (Tabel 25). Ook in Maaswinkel is er een verschuiving vanuit huidig zachthoutooibos naar hardhoutooibos en ontstaat zo 7,4ha. In totaal is er dus een nettowinst van 9,94 ha aan hardhoutooibos uitgaande van de huidige beschermde habitattypes. Het verlies aan zachthoutooibos binnen de huidige bossen en struwelen wordt ruimschoots gecompenseerd door de bosontwikkeling (winst zachthoutooibos) in de ingreeplocaties. 70 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

79 Tabel 25 Winst en verlies van hardhoutooibos in scenario 5 91FO: Hardhoutooibos Verlies aan bestaand hardhoutooibos Herbricht 2,3 Hochter Bampd 1,27 7,2 Kotem 0,1 Kotem-Uikhoven 0,1 Maaswinkel 5,88 7,4 Mazenhoven 0,01 0,0 Som per type 7,16 17,1 Winst aan hardhoutooibos +9,94 Toename aan hardhoutooibos na ingreep Grondwaterveranderingen in de huidige hardhoutooibossen Bij het huidige hardhoutooibos treedt een gemiddelde daling op van de GHG met 84cm en een gemiddelde verhoging van de GLG met 18cm (Tabel 26). Bij een verlaagde invloed vanuit de rivier op de hogere delen is een toename van de GLG of stijghoogtes in de zomer positief, zoals in Hochter Bampd. Er is een daling van de GLG in de lintvormige bossen aan de rand van de waterplassen in Hochter Bampd, Kotem-Uikhoven en Maaswinkel wat vermoedelijk zeer beperkt is. De daling van de GHG in Kotem-Uikhoven en Maaswinkel zal eerder een positief effect hebben op overstromingsgevoelige soorten. De stijging van de GLG op basis van de stijghoogtes in Maaswinkel en Mazenhoven is ondanks de grote diepte gunstig. Tabel 26 Veranderingen van gemiddeld hoogste en laagste grondwaterniveau ter hoogte van de hardhoutooibospatches in scenario 5. 91FO: AS S5 verschil in Hardhoutooibos Meter onder maaiveld ghg glg Ghg Glg Ghg Glg Herbricht klein bosje 0,82 6,58 1,44 5,77-0, wissenbos 1,58 5,23 2,06 4,67-0, Gradiënt talud wissenbos 0,49 3,81 1,13 3,44-0, Hochter Bampd Hoog bos -patches 5,05 10,01 5,47 9,37-0, (dijkrand) 4,43 8,76 6,33 9,49-1, ,93 7,20 5,93 6,95-1, Kotem-Uikhoven rond Maaswiel -1,94 2,88-0,94 3,45-1, Maaswinkel Maasbeemdergreend -3,27 3,17-2,07 3,44-1, Maaswinkel bos 1,93 5,69 2,77 5,45-0, Mazenhoven Kraaienbos 1,82 8,45 2,14 7,94-0, Gemiddelde 91FO 1,58 6,18 2,43 6,00-0,84 0,18 Hardhoutooibos in de kijker: het Wissenbos van Hochter Bampd Ingreep De belangrijkste ingreep in Hochter Bampd is naast het afgraven van de stroomopwaartse weerd, het verlagen van de oeverdam. Die dam zorgt nu nog voor een ongunstig overstromingspatroon met overdadige slibafzettingen als gevolg. Niet alleen de oeververlaging in het zuiden en de uitstroomverlaging in het noorden, maar een groot stuk van de dam zal verlaagd worden tot een niveau van ongeveer 40 m TAW, waarbij het waterpeil van het ooibos als maatgevend voor het afgraven zal gebruikt worden. Aangezien het bos een hoogteligging heeft variërend van 40,7 tot 42 m TAW, zal de ontwatering van het gebied na een hoogwater vlotter verlopen. Hierdoor zal er alleen nog slibafzetting optreden in locale depressies. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 71

80 INTERMEZZO Huidige ontwikkeling in Hochter Bampd De huidige ontwikkeling in het laagste deel van het Wissenbos, is een mengvorm van zachthoutpionierbos en moerasbos. We hebben dit Elzenrijk wilgenbos genoemd. Voor de soorten van een moerasbos (Alnetum) is het gebied overwegend te dynamisch, voor de typische zachthoutbossoorten staat de bodem dan weer net te lang onder water en is de slibafzetting een probleem. Van deze gestoorde, voedselrijke situatie profiteren verstoringssoorten zoals Grote brandnetel (Urtica dioica) en Reuzenbalsemien (Impatiens glandulifera). Ondanks de verstoring door slibafzetting wisten zich in het bos toch reeds een groot aantal kensoorten van het Eikeniepenbos te vestigen, zoals Gelderse roos, Daslook, Sneeuwklokje, Maarts viooltje, Muskuskruid. Een beperkte overgangszone naar het drogere deel van het bos toont een duidelijke kwelinvloed met veel Paarbladig goudveil, Groot heksenkruid en Bosmuur, op een plaats waar de sedimentatie ook beperkt is. De potenties voor een hardhoutooibosontwikkeling zijn dus zeker aanwezig, mede onder invloed van de aanwezige locale kwelinvloed tengevolge van de gestoorde bodemstructuur (aanwezigheid fijnere bodemlaag in aanvullingszone). Deze grondwaterinvloed wordt door de ingrepen nog versterkt, aangezien door het vullen van het noordwestelijke deel van de plas een soort kleischerm voor het grondwater richting ooibos gezet wordt. Zo is er dan ook een uitbreiding van deze waardevolle kwelgebonden milieus te verwachten. Verandering in overstromingsregime Figuur 47 geeft de verandering van de overstromingsduur in het lagere gedeelte van het Wissenbos weer in relatie met de overstromingsfrequenties. Het belangrijkste effect naar de bosontwikkeling is dat in de middenzone van overstromingsfrequenties (hoogwaterpieken van zo n m³/s, met ongeveer een jaarlijkse frequentie) de overstromingsduur sterk zal afnemen, aangezien het gebied ook vlotter zal ontwateren. Dit heeft directe gevolgen voor de sedimentatie en erosie in het gebied, evenals voor de ontwikkeling van het bos, zowel voor wat betreft de vestiging en groeikansen van houtige soorten als voor kruidachtigen. r) 60 erstr om ingsduur (dag en /jaa overstromingsduur hudige situatie overstromingsduur toekomstige situatie ov 0 3 2,5 2 1,5 1 0,5 0,3 0,1 terugkeerperiode (jaar) Figuur 47 Huidige en voorspelde relatie tussen de overstromingsduur en frequentie voor het lagere deel van de kernvlakte. Verschuiving bosgemeenschappen De tolerantie van bosgemeenschappen ten aanzien van overstromingen werd door Dister beschreven voor de middenlooptrajecten van de Rij n en de Allier. De overeenkomstige bostypes in het Wissenbos verschillen deels met de indeling van Dister aangezien de beschreven boseenheden in Hochter Bampd jonge ontwikkelingsstadia vormen van de alluviale bosgemeenschappen die Dister onderscheid (Tabel 27). 72 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

81 Tabel 27 Overzicht van bostypes en overstromingsduur volgens Dister. (Dister 1980) bostype Hochter Bampd Bostype Dister Elzen-Schietwilgenbos Alnetum glutinosae (Elzenbroekbos) Schietwilgenbos en Salicetum albo-fragilis (Schietwilgenbos) wilgstruweel Fraxino-Ulmetum alnetosum (Elzenrijk Essen- Elzenrijk Essen-Iepenbos Iepenbos) Fraxino-Ulmetum impatientosum (Essen-Iepenbos Essen-Iepenbos met Impatiens glandulifera) Fraxino-Ulmetum typicum (Typische Essen-Iepenbos) 3-14 Overstromingsduur (dagen/jaar) a) b) Figuur 48 a) huidige bostypes in het Wissenbos met aanduiding van het kernvlak voor bosmonitoring; b): voorspelde natuurtypes voor het gebied Hochter Bampd. Het Schietwilgen-ooibos bestaat momenteel uit een zuivere ontwikkeling van het Salicetum albo-fragilis (Figuur 48). Toch zien we een evolutie naar verschillende andere types in functie van de hoogteligging. Een groot deel van het laaggelegen wilgenbos ontwikkelt zich momenteel tot een Elzenbroekbos en een open moeras (afgestorven wilgen in plasoever tengevolge van stijgend plaspeil, dit als gevolg van aanslibbing bodem). In de hogere randen van het bos komt een Elzenrijk essen-iepenbos in ontwikkeling voor. Nog hoger vinden we de typische vorm van Essen- Iepenbos en bovenaan de talud Iepen-Eikenbos. Het essenrijk Wilgenstruweel is eveneens een ontwikkelingsstadium van een Essen-Iepenbos, overeenkomend met de overstromingsduurklasse die Dister aangeeft. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 73

82 Het Elzenrijk Essen-Iepenbos treffen we in smalle stroken aan met een overgang van Elzenrijk Essen-Iepenbos op de lagere delen en hoger de droge Essen-Iepenbosontwikkeling. Bij het verlagen van de oever zal de schommeling van het oppervlaktewaterpeil en de duur van overstromingen nauwer aansluiten bij deze in de rivier zelf. Figuur 47 beschrijft de verandering in overstromingskarakteristieken (overstromingsfrequentie en -duur) in het lagere deel van de plot bij uitvoering van het Grensmaasproject. Bij lage waterafvoeren zal er weinig of geen verschil te merken zijn met de huidige situatie. Bij hogere debieten zal, door de verbreding van de Maas, de waterstand dalen. De verlaging van de zomerdijk zal deze daling van overstromingsfrequentie iets verminderen en zorgt ervoor dat het gebied vlotter en dus sneller kan overstromen. De overstromingsduur daarentegen zal wel sterk veranderen, en zal ervoor zorgen dat er een verschuiving van de ontwikkeling zal optreden, doorheen de zones. Verwacht kan worden dat de smalle strook Eiken-Iepenbos zal uitbreiden tot de kern van het Wissenbos, terwijl de daar aanwezige ontwikkeling van Essen-Iepenbos naar het huidige Elzen-Schietwilgenbos zal doorschuiven (Figuur 48). De huidige ontwikkeling van Elzenbroekbos en open moeras zal zich voortzetten en zal een sterker beïnvloed worden door kwel i.p.v. de rivier. We zien dus een duidelijke verkorting van de overstromingsduur. Zo zal, op plaatsen waar er bijvoorbeeld twee keer per jaar een overstroming plaatsvindt, de duur verkorten van 6 of 7 dagen op dit moment naar slechts 2 of 3 dagen. Alleen op de hoogste en laagste delen zal er weinig of geen verandering qua overstromingsduur te verwachten zijn. Wanneer we de grondwaterstanden bekijken zien we een stijging in zowel gemiddeld laagste als hoogste grondwaterpeil op basis van de stijghoogtes. Een vermindering van kweldruk op het gebied is om die redenen niet te verwachten. Besluit De ontwikkelingen van verschillende bostypes zullen in de toekomst duidelijker uitgesplitst worden, maar vooral ruimtelijk sterk opschuiven met de accentuering van de variatie aan sedimentatie en overstromingsduur. Ruimtelijk zal er een sterkere differentiatie optreden: grotere oppervlaktes met hardhoutooibos zullen ontstaan (momenteel een zeer zeldzaam bostype), terwijl een grondwaterbeïnvloed Elzenbroekbostype zal kunnen blijven bestaan in de lagere zones aan de voet van de flank naar de Zuid-willemsvaart. Er treedt een verschuiving van de verschillende types op, waarbij dynamische wilgenstruwelen en alluviale essen-iepenbossen op de lagergelegen delen van de hoogwatergeul zullen terechtkomen, terwijl het grootste deel van het huidige Wissenbos naar een Rivierbegeleidend Eiken-iepenbos evolueert. Dit komt beter overeen met het beeld van rivierbosontwikkeling langs grindige middenlooprivieren (Dordogne, Allier, ) dat we als streefbeeld voor het Grensmaasproject hadden gesteld. Dat er mogelijk, door de uitvoering van het project, een aantal soorten zullen verdwijnen van hun huidige voorkomen, of bomen zullen afsterven (elzen in de dynamischer zones), kan gezien worden als een overgang van de huidige suboptimale situatie naar een eindtoestand die het streefbeeld van rivierbosontwikkeling moet benaderen. 74 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

83 5.2 Habitats en doelsoorten Beschermde habitats en doelsoorten De analyse van de kansen voor ontwikkeling van Europees beschermde habitattypes zoals bij de resultaten weergegeven, geeft voornamelijk de abiotische kansen weer voor ontwikkeling van beschermde natuur in het gebied. De biotische afweging op basis van de doelsoortenanalyse, geeft een inzicht in de mate waarin deze ontwikkelingen voldoende duurzame habitatnetwerken doen ontstaan, zowel voor fauna als voor flora. Evaluatie gebeurt op basis van de geschiktheid en duurzaamheid van het gebied voor de geselecteerde doelsoorten, waarbij zowel plantensoorten zijn opgenomen die de kansen op goede ontwikkeling van habitattypes aangeven, als diersoorten die toelaten het ruimtelijk functioneren van die vegetaties als habitat te evalueren. Voortschrijdende inzichten uit onderzoek naar beschermde habitats en soorten in de Maasvallei, hebben geleid tot de formulering van een aantal richtlijnen en criteria voor bescherming en herstel van populaties en habitats. Op basis van een aantal in het onderzoek bepaalde ecologische vereisten, kunnen deze criteria toegepast worden op de doorrekening met ECODYN. De gehanteerde ecotopen zijn binnen het voorkomen in de Maasvallei omschreven naar het aandeel van specifieke vegetatietypen (Vlaamse natuurtypen), karakteristieke soorten voor de Grensmaas en vooral hun functioneren als habitat voor diverse diergroepen. Verder onderzoek in het gebied resulteerde in een monitoring- en beoordelingsysteem voor de ecotopen en ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied (Van Looy et al. 2002) en het aanduiden van doelsoorten (tabel 7) en habitatcriteria (Vanacker et al 1998, Pedroli et al. 2002, Geilen et al, 2004, Van Braeckel & Van Looy 2004). Aan de met het model bekomen ecotopenverdeling worden doelsoorten getoetst die afhankelijk zijn van ecotoopkenmerken of specifieke configuraties van ecotopen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een combinatie van minimumarealen en ruimtelijke configuratie van habitat (frequentie, combinaties, afstanden, ). Zo wordt een beeld verkregen van habitatgeschiktheid in de tijd voor verschillende doelsoortengroepen. Tabel 21 geeft een overzicht van de doelsoorten, parameters en per soort het 1e discriminerend ecotoop. Het resultaat van de doorrekening kan weergegeven worden in een overzichtstabel met de doelsoorten en de duurzaamheid van de populaties die gerealiseerd worden in de verschillende scenario s en in de tijd (Tabel 28). Foto: Beekrombout kan een duurzame populatie vormen in de toekomst (Yves Adams/Vildaphoto) Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 75

84 Tabel 28 Duurzaamheid van de ontstane habitatnetwerken voor de verschillende scenario s, Hydro zone Rivierbedding Bankzone Lage weerd Hoge weerd Scenario AS Actuele RS (Ned. S5 Sector Zuid Volledige Soort Situatie Eindplan) T10 T50 Grensmaas Barbeel I Kopvoorn Rivierdonderpad Vlott,waterranonkel I Rivierfonteinkruid I Sneep Kleine tanglibel 0/I Beekrombout I Otter 0 I I I I Kleine modderkruiper I Bever Ijsvogel I I I I ++ Weidebeekjuffer I Riempjes I Visdief 0 I I I + Kleine plevier Grindwolfspin I Blauwvleugelsprinkhaan I Rugstreeppad Engelse alant I Kwartelkoning I I I + ++ Paap I + Zwarte populier I Heksenmelk Kwak 0 I I I + Aalscholver I I I I + Rietgors I + + I ++ Grauwe klauwier 0 I I + + Roodborsttapuit I + + I ++ Geelgors I Viltig kruiskruid I Smalle raai I Grote tijm I Veldsalie I Echte kruisdistel I Das I I I I I Waterral I Boomkikker I Moerasvaren Waterscheerling Kamsalamander I Bruine kiekendief 0 I I I I Roerdomp 0 I I I I Vingerhelmbloem I Wielewaal I Middelste bonte specht In blauw de Europese beschermingssoorten van Habitat en Vogelrichtlijn, 0 = afwezig, I = kleine populatie, + = sleutelpopulatie, ++ = duurzame populatie, 76 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

85 5.2.2 Bespreking habitattypen en doelsoorten Bedding en wateren Habitattypes stromende wateren (3260) en rivieroevers (3270) Voor de ondiepe bedding (180 ha) in de zuidelijke sector is er slechts een 22,5 ha geschikte habitat (habitattype 3260) aanwezig met een gunstige stroomsnelheid na de ingrepen in het gebied. De traagstromende ondiepe bedding kent wel een uitbreiding dankzij de Nederlandse ingrepen (mede te wijten aan de mitigatiedrempels) zodat er ruim 167 ha habitat beschikbaar komt voor soorten die van deze omstandigheden houden, zoals bv. Rivierfonteinkruid die ook een sterke uitbreiding toont in het gebied. Deze traagstromende habitat behoort ook tot habitattype 3260, maar is niet het subtype dat in de Grensmaas is aangemeld en ontwikkeling behoeft. Voor de bedding verwachten we om twee bijkomende redenen een iets gunstiger ontwikkeling dan deze die geschetst werd vanuit de modelresultaten: 1. het model brengt geen morfologische wijzigingen in rekening; 2. de waterkwaliteit en voornamelijk de organische belasting die nu mee verantwoordelijk is voor de slechte kwaliteit van de habitat zal verbeteren met de verdere afvalwaterzuivering bovenstrooms. De doelsoorten van deze habitattypes blijken vlot terug te keren in het gebied (zowel de kensoorten van 3260 Vlottende waterranonkel en Rivierfonteinkruid, als deze van 3270 Riempjes en Grindwolfspin). Met uitzondering natuurlijk van de soorten die ondertussen volledig verdwenen zijn uit het stroomgebied, zoals de voorheen typische Maasoeversoorten Liggende raket (Sisymbrium supinum) en Spiesraket (S. loeselii). Foto Rivierdonderpad (Yves Adams/Vildaphoto) Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 77

86 Tabel 29 Populatie- en habitatinschat ting van doelsoorten van het rivierbed in de verschillende deelgebieden voor Scenario 5. Soort Sector Land parameter Habitat Eenheid Populatie Repr. Barbeel Centrale Sector België 0,09 eenheden 47 Kopvoorn CS Nederland 0,13 RE 68 paaihabitat Zuidelijke RE Sector België 0,17 89 ZS Nederland 0,45 RE 237 CS België 2,05 RE CS Nederland 1,83 RE paaihabitat ZS België 2,94 RE ZS Nederland 6,75 RE Rivierdonderpad CS België 0,91 RE 455 CS Nederland 1,26 RE 630 paaihabitat ZS België 1,66 RE 830 ZS Nederland 4,51 RE Sneep CS België 0,47 RE 247 CS Nederland 0,71 RE 373 paaihabitat ZS België 0,84 RE 442 ZS Nederland 2,29 RE Kleine modderkruiper CS België 1,58 RE 790 Beekrombout CS Nederland 0,14 RE 70 paaihabitat ZS België 0,52 RE 260 ZS Nederland 0,45 RE 225 CS België 1,4 Ex. > CS Nederland 1,74 Ex. > habitat ZS België 2,64 Ex. > ZS Nederland 7,1 Ex. > Kleine tanglibel CS België 0,87 Ex. > CS Nederland 1,09 Ex. > habitat ZS België 1,65 Ex. > ZS Nederland 4,69 Ex. > Soorten van stilstaande wateren zoals de kleine modderkruiper krijgen meer kansen in de Centrale sector, waar er grote plassen aanwezig zijn (Tabel 29). Voor de stroomminnende soorten liggen de meeste kansen in de zuidelijke sector; het habitat van stromend water (3260) is hier ook het best vertegenwoordigd (22,5 ha van de 37,5 ha voor de volledige Grensmaas). De libellensoorten geven hetzelfde beeld. Deze twee soorten kunnen ook model staan voor de doelsoorten van de Habitatrichtlijn, namelijk de Kleine tanglibel voor de Rivierrombout en de Beekrombout voor de Gaffellibel, volgens hun ecologische profielen. Alle vier de soorten werden recent in de Zuidelijke sector vastgesteld (Kleine tanglibel en Gaffellibel zeer sporadisch, terwijl de rombouten ondertussen populaties hebben terplekke), terwijl ze nog niet in de centrale sector aanwezig zijn. De Gaffellibel is als doelsoort voor het Grensmaas habitatgebied aangemeld. De Gaffellibel is gebonden aan ondiep, snel stromend, helder, zuurstofrijk, onvervuild water, met af en toe takken of boomwortels. Het vrij kunnen stromen en eroderen/sedimenteren van de waterloop is voor het voortbestaan van de soort van vitale betekenis. Als instandhoudingsdoel wordt voor de Grensmaas een behoud van omvang en verbetering van kwaliteit van het leefgebied voor vestiging van een duurzame populatie van ten minste 150 volwassen individuen gesteld. 78 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

87 Tabel 30 Populatie- en habitatinschatting voor doelsoorten van oevers in de verschillende deelgebieden voor Scenario 5. Soort SectorCode Land eenheid Na 10 jaar Bever CS België 33 CS Nederland 20 RE ZS België 34 ZS Nederland 57 Kleine plevier CS België 142 CS Nederland Broedpaar 160 ZS België 147 ZS Nederland 273 Visdief CS B-NL 14 Broedpaar ZS B-NL 13 Weidebeekjuffer CS België 23 CS Nederland populatie 24 ZS België 29 ZS Nederland 61 Blauwvleugelsprinkhaan CS B-NL Aantal ex. 536 ZS B-NL 650 Grindwolfspin CS B-NL Aantal ex ZS B-NL Riempjes CS B-NL Aantal 95 ZS B-NL populaties 86 De grindbanken zijn vooral aan Nederlandse zijde ruim voldoende ontwikkeld, maar ook aan Vlaamse zijde ontstaan er goede kansen voor Kleine plevier, Riempjes, Blauwvleugelsprinkhaan en Grindwolfspin. Soorten die bijkomend gebonden zijn aan wateren in het overstromingsgebied zoals Bever en Weidebeekjuffer doen het zelfs aan Vlaamse zijde ruim beter dan aan de Nederlandse zijde van het Grensmaasgebied. Voor grotere veeleisende doelsoorten als Visdief, Aalscholver, Kwak en Otter blijven de mogelijkheden evenwel beperkt. Voor Aalscholver (Tabel 30) liggen de kansen natuurlijk ruimer wanneer het studiegebied zou uitgebreid worden tot de volledige Maasvallei. Binnen het winterbed blijft het habitatnetwerk voor de soort te beperkt, maar rekening houdend met de plassen buiten het winterbed, liggen er natuurlijk goede kansen voor deze soort in de Maasvallei. Foto hoge grindbank pilootproject Meeswijk (Yves Adams-Vildaphoto) Foto grindwolfspin (Yves Adams-Vildaphoto) Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 79

88 Geïsoleerde plassen, poelen en moerassen Uit het onderzoek van Fourneau et al 2003 op de plasjes van Maaswinkel blijkt dat om de oevermilieus met karakteristieke zeldzame soorten (habitattypes 3130 en 3270) op een duurzame manier te ontwikkelen er voldoende variatie moet aanwezig zijn in de sturende variabelen. Voor deze plassen en hun oevermilieus werd in de huidige situatie afstand tot de Maas, overstroming (rechtstreeks of niet, frequentie) en onderlinge isolatie als discriminerend bevonden. Vooral een frequent contact met de rivier is een voorwaarde voor vestiging van deze typische rivierbegeleidende habitattypes. Geïsoleerde plasjes (<0,5ha) bieden kansen voor amfibieën. De kansen in de zuidelijke sector voor Boomkikker en Kamsalamander zijn uitgebreider dan het huidige voorkomen in dit gebied (Tabel 28, Tabel 31), maar zijn moeilijk te realiseren omwille van de sterke versnippering binnen de huidige gebruikscontext (intensieve landbouw in winterbed) van het gebied. De voorziene ingrepen hebben hier ook geen invloed op, dus mogen we spreken van een overschatting van de potenties voor deze doelsoorten. Tabel 31 Potenties voor Boomkikker en Kamsalamander in het Grensmaasgebied na 10 jaar, weergegeven in reproductieve eenheden. Soort Sector Land eenheid Na 10 jaar Boomkikker CS België 595 CS Nederland RE 11 ZS België 141 ZS Nederland 1 Kamsalamander CS België 595 CS Nederland RE 11 ZS België 141 ZS Nederland 1 Echte kwelmilieus zijn in de Zuidelijke Sector niet uitgesproken aanwezig (toch niet in de modellering, cfr. bespreking situatie Hochter Bampd hoger). We schatten de kansen voor doelsoorten zoals Moerasvaren en Waterscheerling (Tabel 32) dan ook in als zeer gering op korte en zelfs op middellange termijn. Ook soorten van uitgebreidere moeraszones of rietoevers (Bruine kiekendief, Roerdomp, Waterral) hebben beperkte kansen in het gebied. Tabel 32 Potenties voor watergebonden doelsoorten in het Grensmaasgebied na 10 en 50 jaar, weergegeven in broedparen. Soort Sector Land eenheid Na 10 jaar Aalscholver CS België 7 CS Nederland Broedpaar 0 ZS België 2 ZS Nederland 0 Bruine kiekendief CS België Broedpaar 3 CS Nederland 0 ZS België 1 ZS Nederland 0 Visdief CS B-NL Broedpaar 14 ZS B-NL 13 Otter CS B-NL RE 7 ZS B-NL 3 Kwak CS B-NL Broedpaar 5 ZS B-NL 2 Roerdomp CS B-NL Broedpaar 2 ZS B-NL 1 80 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

89 Graslanden Droge stroomdalgraslanden (6120) zijn voor hun ontwikkeling afhankelijk van overtoppingen, afzettingen van grind en zand in het winterbed bij piekafvoeren. De soorten van dit habitattype zijn momenteel zeer gevoelig voor isolatie. Het frequenter optreden van dit habitattype is vereist om een goede staat van instandhouding te bereiken. Grote tijm en Smalle raai (Tabel 28) krijgen meer habitat ter beschikking, vooral in de tijd zien we een goede uitbreiding van het beschikbare areaal in de Zuidelijke sector (0,8 ha na 10 jaar, naar 8,9ha na 50 jaar). Glanshavergraslanden (6510) krijgen uitgebreid kansen met het project. Vanuit de gunstige ervaringen die we op het terrein zien (cfr, Maas in Beeld), zijn de verwachtingen zeer positief. Ook voor dit type blijft het aantal plekken en populaties van de doelsoorten Veldsalie en Echte kruisdistel (Tabel 33) wel beperkt in de Zuidelijke sector, en moet de volledige Grensmaas gerekend worden om een duurzame instandhouding te garanderen. Op termijn krimpt dit areaal ook wel in, hoewel we na een periode van 50 jaar met natuurlijke begrazing toch wel nog 70% van het initieel ontwikkelde (na 10jaar) grasland overhouden. We zien dan ook dat er voor de doelsoorten voldoende plekken overblijven. Foto Groot geaderd witje op Veldsalie Vooral het matig droge (Arrhenaterion) glanshavergraslandtype is goed ontwikkeld in de Maasvallei. Voor het subtype van de vochtige tot natte standplaatsen met vossestaartgraslanden (Alopecurion) kunnen we stellen dat ze eerder zeldzaam zijn in het gebied en veelal minder soortenrijk zijn in valleien van dit grindriviertype. Dit ondanks dat de meeste typische soorten zeker voorkomen in het gebied zoals Engelse alant, Trosdravik, Groot streepzaad, Grote en Kleine ratelaar, Waterkruiskruid, en een aantal interessante soorten zoals Aardbeiklaver en Polei die ook tot dit vegetatietype gerekend kunnen worden. Na de ingrepen is voor dit type (kensoort Engelse alant,tabel 33) wel een positieve ontwikkeling te zien, hoewel voor een duurzame instandhouding toch nog meer lage weerd zou moeten ontstaan. Dit zien we ook in het aanbod voor de Das, waarvoor slechts potentie is voor een drietal families in het gebied. Plantensoorten van de weerden Tabel 33 Aantallen populaties die kunnen ontwikkelen in de Zuidelijke sector (Vlaams en Nederlands deel samen) na 10 en 50jaar voor het huidig beleid en optimaal scenario. Soort Minimaal scenario Optimaal scenario T10 T50 T10 T50 Echte kruisdistel Engelse alant Grote tijm Heksenmelk Smalle raai Veldsalie Viltig kruiskruid Vingerhelmbloem Zwarte populier Waterscheerling Totaal Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 81

90 Ruigten Habitattype 6430 voedselrijke zoomvormende ruigten Langs de Grensmaas kunnen we bij ruigten overwegend van boszomen en nitrofiele ruigten spreken, eerder dan over natte ruigten. Typerende natte soorten van Moerasspirearuigten (Filipendulion) komen wel steeds meer voor in deze ruigten, ondanks de vaak s zomers droge standplaatsen. Ook het type kalkrijke zomen en struwelen (Trifolion medii) dat volgens de EUhandleiding bij habitattype 6210 thuishoort, rekenen we voor de Maasvallei bij dit ruigtetype. Het betreft immers overwegend mengvormen van de verschillende vegetatietypes die we in de Maasvallei tegenkomen. De zeldzame typische soorten van het 6430-type zijn van belang bij de beoordeling van een goede staat van instandhouding. In de huidige situatie zijn dit voor de Maasvallei: Pijpbloem, Hokjespeul, Grote centaurie, Ruige anjer, Ruig hertshooi, Sikkelklaver, Ruig viooltje, Borstelkrans, Donderkruid en Brandpastinaak. De vochtige ruigten en ruige graslanden vormen een subtype waarbinnen doelsoorten als Kwartelkoning, Rietgors, Paap, Engelse alant en Viltig kruiskruid thuishoren. Op zich schatten we de kansen vrij positief in voor deze soorten (Tabel 28 en Tabel 33), ook al blijven de ontwikkelingen beperkt en halen we geen duurzame populaties. Voor de droge ruigten, in het mozaïeklandschap met graslanden en struwelen, gelden als doelsoorten Grauwe klauwier, Geelgors, Roodborsttapuit en Heksenmelk. Hiervoor schatten we de kansen zeer goed in (Tabel 28 en Tabel 34), en zien we duurzame populaties ontstaan in het gebied (al dan niet in samenhang met de Centrale sector). Tabel 34 Aantallen broedparen van broedvogels van graslanden en ruigtes. Minimaal scenario Optimaal scenario Soort SectorCde T10 T50 T10 T50 Geelgors CS ZS Grauwe klauwier CS ZS Kwartelkoning CS ZS Paap CS ZS Rietgors CS ZS Roodborsttapuit CS ZS Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

91 Bossen Naar habitattypes zijn de volgende 2 groepen te onderscheiden: - 91E0 alluviale bossen, zowel moerasbos (elzenbroekbos) als zachthoutooibos ; - 91F0 rivierbegeleidende Eiken-Iepenbossen. Deze habitattypes kunnen we best nog verder onderscheiden, volgens de bostypes (natuurtypes), zoals in onderstaande tabel. Tabel 35 Voorspelde bostypes in de Zuidelijke Sector aan Vlaamse en Nederlandse zijde, na 10 en 50 jaar ontwikkeling. oppervlakte Vl - NL- VL- T10 T10 T50 VL- T50 Natuurtype associatie Struwelen met smalbladige wilgen langs snelstromende rivieren Salicion purpureae 5,6 58,2 5,6 58,2 Zwarte populierenooibos Salici-Populetum 0,1 1,1 0,1 1,1 Dynamische wilgenvloedstruwelen Salicion triandrae-viminalis 1,3 9,6 1,3 9,6 Wilgenvloedbossen Salicetum albo-fragilis 0,0 0,0 4,6 0,0 Rivierbegeleidende Essen-Iepenbos Ulmo-fraxinetum 6,2 12,5 16,8 34,1 Doornstruwelen met Eenstijlige meidoorn en Sleedoorn 1,1 5,7 1,9 7,4 Riverbegeleidend Eiken-Iepenbos Querceto-ulmenion 33,3 2,4 71,2 37,6 Elzenbroekbossen Alnion glutinosae 1,8 0,0 1,8 0,0 Voor de plantendoelsoorten Vingerhelmbloem en Zwarte populier ontstaan er voldoende habitatplekken in het gebied. Het areaal zachthoutooibos hebben we in het vorige hoofdstuk ook reeds als afdoend geëvalueerd. De ontwikkeling van het type Zwarte populierenooibos blijft naar oppervlakte wel vrij beperkt in de Zuidelijke sector, maar toch ontstaan er ook voor dit type voldoende kansen op termijn, vermits het via morfologische ontwikkelingen nog een deel van het wilgenstruwelentype kan overnemen. Als broedvogel van doornstruwelen en mozaïeklandschap dat kan ontwikkelen, toont de Grauwe klauwier een positieve ontwikkeling in de tijd (Tabel 36). Aan Vlaamse zijde ontstaat een sterk contrast (7 naar 23 broedparen) tussen de begrenzing van het huidig beleid en het beeld wanneer het volledige winterbed in natuurbeheer komt. Voor de echte bossoorten is het zeker meer dan 10 jaar wachten vooraleer er duurzame populaties te verwachten zijn voor soorten als Middelste bonte specht en Wielewaal. Tabel 36 Aantallen broedparen van broedvogels van bos en struweel. Minimaal scenario Optimaal scenario Soort Sector Land eenheid T10 T50 T10 T50 Grauwe klauwier CS België CS Nederland Broedpaar ZS België ZS Nederland Middelste bonte specht CS België CS Nederland Broedpaar ZS België ZS Nederland Wielewaal CS België CS Nederland Broedpaar ZS België ZS Nederland Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 83

92 5.2.3 Globale evaluatie habitatnetwerk en doelsoorten Naast de doelsoortenanalyse kunnen we ook een ruwe inschatting van het bereiken van de streefdoelen voor het riviergebied maken aan de hand van minimumarealen van een aantal grotere doelsoorten, zoals ze in de literatuur beschreven zijn (Kurstjens et al. 2003). GM ZS+NL ZS Evaluatie projecten (ZS: zuidelijke sector, ZS+NL: Vlaams-Nederlands zuidelijk deel Grensmaas, GM: volledige grensoverschrijdende rivierpark Grensmaas) op basis van minimumarealen van grotere doelsoorten (Figuur van J. Helmer in Bekhuis et al. 2003). Met de via het project gerealiseerde 3750 ha natuur in de Maasvallei (projectgebied + aansluitende natuurgebieden in alluviale vallei) zien we dat we min of meer stranden tussen de oppervlaktevereisten van de bever en de otter. Dit komt overeen met de resultaten van de doelsoortenanalyse. Voor arenden, elanden, beren en wolven zijn er dus geen mogelijkheden weggelegd in het gebied. Ook de Zwarte ooievaar (ooit nog dé symboolsoort voor Plan Ooievaar) stelt hoge verwachtingen aan oppervlakten riviervallei met bos. Wanneer we echter de aansluiting met het omliggende landschap mee beschouwen, denken we maar aan de zijvalleien van Geul, Roer aan Nederlandse zijde en Ziepbeek, Kikbeek, Bosbeek en Aabeek aan Vlaamse zijde, dan behoort zelfs de Zwarte ooievaar tot de mogelijkheden (hierbij kunnen we vermelden dat deze soort ondertussen tot op zo n 50km van het gebied genaderd is) Het Netwerk van de Grensmaas met z n omgeving Vroegere netwerk-studies (Van Rooij et al. 2000) gaven reeds aan dat een duurzaam netwerk voor een aantal soorten slechts ontstaat mits aansluiting met natuurgebieden in de omgeving (gidssoorten bever, boomkikker en eventueel paap, grauwe gors, geelgors). Vooral voor soorten zoals bever en kwak lijken de mogelijkheden met de realisatie van het netwerk-contact met de omgeving positief uit te pakken. Vooral de aansluiting met het Maasplassen-gebied en de vlakte van Bocholt is voor vele soorten van belang. De toekomst voor kritische vogelsoorten als Paap en Grauwe gors is onzeker en de realisatie van het rivierpark is niet onmiddellijk een zeker toevluchtsoord voor deze soorten. 84 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

93 Internationale en bovenregionale onderzoeksprojecten (Intermeuse (Geilen et al. 2001), ECONET (Foppen et al. 1996, Buit et al. 1999) en EVIM (RWS Dir. Limburg 2000) geven aan dat aansluiting met de Zandmaas en omliggende regio s van belang kan zijn voor een aantal doelsoorten en doelprocessen. De soorten waarvoor het internationale netwerk van belang kan zijn, situeren zich uiteraard in de eerste plaats in de rivier zelf, bv. trekvissoorten en macrofauna. Hiertoe gebeuren talrijke internationale inspanningen om barrières op te heffen en de kwaliteit van de biotopen te verbeteren door de waterkwaliteit te verbeteren en habitats te herstellen in oevers en vooral in zijbeken van de rivier. Hierbij vermelden we de eerste resultaten van het project Saulmon In november 2002 trokken de eerste zalmen de Maas terug op tot in Wallonië. Herstel van beekmondingen kan tot snelle positieve resultaten leiden; zo werd op de heraangelegde Berwijn optrek/paai vastgesteld van zeeforel en zalm. De nog resterende barrières aan de nog niet van vistrappen voorziene stuwen, de vervuiling van zijbeken en hoofdrivier, worden in de huidige planvorming meegenomen en tegen 2010 mogen er nog belangrijke verbeteringen verwacht worden voor de kritische aquatische organismen en trekvissen in de Maas. Voor het Grensmaasgebied is vooral het contact met de zijbeken momenteel een doorn in het oog. Dit project en de projecten rond prioritaire waterlopen (voor vismigratie) verbeteren de beekmondingen van Ziepbeek, Kikbeek, Vrietselbeek, Kogbeek, Aabeek en Kingbeek, zodat er in het Grensmaasgebied een belangrijk herstel van paaigebieden voor reofiele vissoorten van de grindbedding ontstaat (de Geulmonding is op dit moment al een belangrijke paaihabitat voor barbeel). Ook worden op deze manier migratiewegen terug opengemaakt voor paling, en andere trekkende vissoorten. Voor de terrestrische riviergebonden organismen kan ook een netwerk ontstaan, wanneer de kansen van de Zandmaas en Grensmaas gebundeld worden, en voor sommige soorten zijn zelfs contacten met de Haute Meuse en de Lorraine Meuse van belang. Voor soorten van riviergraslanden zoals kwartelkoning en paap bleken scenario s op niveau van het volledige Maasbekken positieve effecten te kunnen hebben en duurzame populaties in het Maasstroomgebied toe te laten. Naast de uitzonderlijke kern van de Lorraine Maas, ontstaan ook in het Grensmaas-Zandmaas netwerk voldoende habitatkernen voor deze soorten. Onderstaande Figuur 49 toont de analyse van paap op basis van de Corine-landgebruikskaart voor het gehele Maasstroomgebied (Geilen et al. 2001). Foto paap (Yves Adams/Vildaphoto) Figuur 49 Potentiële habitatnetwerken voor paap op niveau van Maasstroomgebied bij uitvoering herstelprojecten in het winterbed (Geilen et al. 2001). Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas 85

94 Voor een aantal onderzochte regionaal indicatieve soorten zoals otter, roerdomp en kwak ontstaat in het Grensmaasgebied geen duurzaam habitatnetwerk. Voor de otter liggen er in het bovenstroomse gebied van Maas-Semois wel mogelijkheden. In het Grensmaas-Zandmaastraject ontstaat enkel een onvolledig netwerk, maar toch kunnen volgens de modellering kleine populaties zich in het gebied in stand houden mits goede aansluitingen met de systemen van de Geul, Roer en de overige zijbeken gerealiseerd worden. Dezelfde conclusie geldt voor soorten zoals kwak, visdief en bever in het Grensmaas-Zandmaasgebied. Voor de roerdomp ontstaat te beperkte habitat (aan grote moerassen) voor een duurzaam netwerk, hoewel de plannen voor retentiegebieden in de benedenstroomse gebieden eventueel een belangrijk aandeel geschikt habitat voor roerdomp kunnen bieden, zodat locale populaties zeker tot de mogelijkheden behoren. Voor grote zoogdieren zoals everzwijn en edelhert blijft het riviergebied enerzijds te smal en de beschikbare habitat (vooral grotere boscomplexen die beschutting bieden) te beperkt en anderzijds de vallei te sterk afgesneden van het omliggende landschap om tot een aaneengesloten habitatnetwerk te komen (RWS Dir. Limburg 2000). Mogelijks zullen zwervende everzwijnen of edelherten sporadisch in het gebied terechtkomen, maar voor echte populaties is er geen kans. Soorten van open en halfopen landschappen kunnen wel profiteren om het gebied (mee vanuit de omgeving) te benutten. Das, vos en marterachtigen zullen het gebied gebruiken en locale populaties in contact/aansluiting met het achterland ontwikkelen. Foto Grote grazers in natuurgebied Groeskens-Kerkeweerd 86 Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas

Cumulatief Onderzoek Grensmaas. Ecologie

Cumulatief Onderzoek Grensmaas. Ecologie Cumulatief Onderzoek Grensmaas Ecologie Alexander Van Braeckel & Kris Van Looy Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2004.2 Inhoudstafel Inleiding 2 Deel I. Ruimtelijke ontwikkeling ECODYN 3 I.1

Nadere informatie

Bestek DSW/08-05 Gemeenschappelijke Maas Rivierkundige ingrepen Zuidelijke Sector te Lanaken en Maasmechelen

Bestek DSW/08-05 Gemeenschappelijke Maas Rivierkundige ingrepen Zuidelijke Sector te Lanaken en Maasmechelen Bestek DSW/08-05 Gemeenschappelijke Maas Rivierkundige ingrepen Zuidelijke Sector te Lanaken en Maasmechelen ir. Herman Gielen projectingenieur afdeling Waterbouwkunde cel Maas 23-04-2008 d4.4 bestek DSW/08-05

Nadere informatie

DE DYNAMIEK ONTLEED IN TIJD EN RUIMTE

DE DYNAMIEK ONTLEED IN TIJD EN RUIMTE V.2 DE DYNAMIEK ONTLEED IN TIJD EN RUIMTE Van Looy, K., Van Braeckel, A. & De Blust, G. 2005. De dynamiek ontleed in tijd en ruimte. Model voorspelt ontwikkelingen in het Grensmaasgebied. Landschap 22

Nadere informatie

Advies betreffende kansrijkdom oevererosie als basis voor het vaststellen van natuurvriendelijke oevers en interventielijnen

Advies betreffende kansrijkdom oevererosie als basis voor het vaststellen van natuurvriendelijke oevers en interventielijnen Advies betreffende kansrijkdom oevererosie als basis voor het vaststellen van natuurvriendelijke oevers en interventielijnen Nummer: INBO.A.2010.69 Datum: 10 maart 2010 Auteur(s): Kris Van Looy - kris.vanlooy@inbo.be

Nadere informatie

nstituut oor Gemeenschappelijke Maas: Ecologische effecten van ingreepscenario s centrale sector van Maasmechelen tot Maaseik.

nstituut oor Gemeenschappelijke Maas: Ecologische effecten van ingreepscenario s centrale sector van Maasmechelen tot Maaseik. Gemeenschappelijke Maas: Ecologische effecten van ingreepscenario s centrale sector van Maasmechelen tot Maaseik. Alexander Van Braeckel & Kris Van Looy Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2005.06

Nadere informatie

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING notitie Witteveen+Bos van Twickelostraat 2 postbus 233 7400 AE Deventer telefoon 0570 69 79 11 telefax 0570 69 73 44 www.witteveenbos.nl onderwerp project opdrachtgever projectcode referentie opgemaakt

Nadere informatie

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag

Hydraulische beoordeling nieuwe waterkering Alexander, Roermond. WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag nieuwe waterkering Alexander, Roermond WAQUA-simulaties ten behoeve van Waterwetaanvraag i Datum 17 maart 2014 Status Concept, versie 0.2 Project P0056.9 Naam Paraaf Datum Auteur Drs. R.C. Agtersloot 17-03-2014

Nadere informatie

De dynamiek ontleed in tijd en ruimte

De dynamiek ontleed in tijd en ruimte De dynamiek ontleed in tijd en ruimte Dynamische modellering Vegetatiesuccessie Natuurontwikkeling Grensmaasproject Model voorspelt de ontwikkelingen in het Grensmaasgebied Het ECODYN-model is een dynamisch

Nadere informatie

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397.

Gemeente Zwolle. Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte. Witteveen+Bos. Willemskade postbus 2397. Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek Westenholte Willemskade 19-20 postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 Gemeente Zwolle Morfologisch gevoeligheidsonderzoek

Nadere informatie

CONCREET VOORBEELD. Ga vervolgens naar stap 2

CONCREET VOORBEELD. Ga vervolgens naar stap 2 CONCREET VOORBEELD STAP 1: Baken binnen de SBZ de toetszone af op basis van de berekende contour van de projectspecifieke grondwaterstandverandering. stap 2 Uitwerking stap 1. De Voortoets geeft aan dat

Nadere informatie

Dynamiek in het Grensmaasgebied.

Dynamiek in het Grensmaasgebied. A. Van Braeckel en K. Van Looy Instituut voor Natuur en BosOnrzoek Dynamiek in het Grensmaasgebied. Evaluatie van herstelmaatregelen: hen en toekomst Langs Grensmaas is meer bewegingsvrijheid voor rivier

Nadere informatie

Maascollege. Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst

Maascollege. Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst Maascollege Waterstanden in de Maas, verleden, heden, toekomst Inhoud presentatie kararkteristiek stroomgebied waar komt het water vandaan hoogwater en lage afvoer hoogwaterbescherming De Maas MAAS RIJN

Nadere informatie

#15 Grensmaas I R. Natuurrapport 2005 / deel III Gebieden / #15 Grensmaas

#15 Grensmaas I R. Natuurrapport 2005 / deel III Gebieden / #15 Grensmaas #15 Grensmaas Kris Van Looy 1 Het rivierherstelproject voor de Grensmaas vereist een spoedige integrale realisatie. De achteruitgang van kwetsbare soorten en de trage realisatie van habitatbescherming

Nadere informatie

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete Alain De Vocht Centrum voor Milieukunde, Universiteit Hasselt, Agoralaan, Geb. D, 3590 Diepenbeek, Belgium alain.devocht@uhasselt.be

Nadere informatie

Fauna in het rivierengebied: morfodynamiek in de Millingerwaard biedt kansen voor veel diersoorten. 1 juni 2013, Marieke de Lange

Fauna in het rivierengebied: morfodynamiek in de Millingerwaard biedt kansen voor veel diersoorten. 1 juni 2013, Marieke de Lange Fauna in het rivierengebied: morfodynamiek in de Millingerwaard biedt kansen voor veel diersoorten 1 juni 2013, Marieke de Lange Met dank aan Projectteam Jinze Noordijk Marijn Nijssen Gilbert Maas Sabine

Nadere informatie

Rivierkundige berekeningen Randwijkse Waard Rivierkundige analyse

Rivierkundige berekeningen Randwijkse Waard Rivierkundige analyse Rivierkundige berekeningen Randwijkse Waard 9T5318.A0 Definitief 24 maart 2010 A COMPANY OF HASKONING NEDERLAND B.V. KUST & RIVIEREN Barbarossastraat 35 Postbus 151 6500 AD Nijmegen (024) 328 42 84 Telefoon

Nadere informatie

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris

Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris 1 Handleiding natuurbeheerplan DEEL 2 Inventaris versie 05/04/2019 De inventarisatie heeft als doel informatie te verzamelen om de beheerdoelstellingen - die in deel 1 verkenning van het natuurbeheerplan

Nadere informatie

Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap. Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s

Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap. Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s Water en natuur: complexe uitdaging in een versnipperd landschap Koen Martens, VMM AOW met input van vele collega s Inleiding Decreet IWB, decreet natuurbehoud, SBZ, : vraag naar ecologisch herstel waterlopen

Nadere informatie

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram

Begrippenlijst. Barometer. EN (elektroneutraliteit) Hydrologisch jaar. Maucha-diagram. Metingtype. Referentieniveau. Stiff-diagram Begrippenlijst AMP Druksonde EN (elektroneutraliteit) Gebied GG GLG GXG IR/EC-diagram Maucha-diagram Meetpunt Metingtype Peilbuis Peilschaal Raai Stiff-diagram Tijdreeks Barometer Duurlijn Flume Gebiedgroep

Nadere informatie

Grensmaas, klimaatbuffer avant la lettre

Grensmaas, klimaatbuffer avant la lettre Grensmaas, klimaatbuffer avant la lettre Grensmaas rivierverruiming grindwinning natuurontwikkeling klimaatbuffer De Maas is een regenrivier die razendsnel kan stijgen en flinke wateroverlast veroorzaken.

Nadere informatie

Grondwatersysteemanalyse en effectberekening van de ringweg rond Tongeren in de omgeving van het natuurgebied De Kevie

Grondwatersysteemanalyse en effectberekening van de ringweg rond Tongeren in de omgeving van het natuurgebied De Kevie Grondwatersysteemanalyse en effectberekening van de ringweg rond Tongeren in de omgeving van het natuurgebied De Kevie Agentschap Infrastructuur: Wegen en verkeer Limburg 27 maart 2007 Definitief rapport

Nadere informatie

Ecologische doelstelling

Ecologische doelstelling Nevengeulen langs de grote rivieren Leren van de praktijk Margriet Schoor Oost Nederland Platform beek- en rivierherstel Vreugderijkerwaard, oktober 2009 14 december 2011 Waarom nevengeulen? Hoofdgeul

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu M.E.RBEOORDELINGSNOTITIE STROOMLI]N MAAS, DEELGEBIED 3, TRANCHE 3 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu RWS-2017/8211 Onderwerp

Nadere informatie

Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden. Hydrologie VKA. Voorkeursalternatief (VKA)

Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden. Hydrologie VKA. Voorkeursalternatief (VKA) Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden Hydrologie VKA Voorkeursalternatief (VKA) Deelrapport Integrale Gebiedsontwikkeling Wijnaerden Milieueffectrapport (MER) 05-12-2016 De begrenzing van de zandwinplas

Nadere informatie

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond;

Opbouw presentatie. Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken. 15 december 2011 Gerben van Geest Deltares. - Achtergrond; Opbouw presentatie - Achtergrond; Kansen voor waterplanten langs de Rijntakken - Sturende factoren voor waterplanten; - Uitleg KRW-tool. 15 december 11 Gerben van Geest Deltares Achtergrond: Maatregelen

Nadere informatie

Assetmanagement van nevengeulen

Assetmanagement van nevengeulen Assetmanagement van nevengeulen Kennisdag Platform Beek- en Rivierherstel 15 november 2016 Luc Jans Oost-Nederland Assets; wat zijn dat? Bezittingen, eigendommen, onderdelen, objecten In de wegeninfrastructuur

Nadere informatie

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer INBO.R.2012.16 INBO.R.2012.26 Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO Geraardsbergen Gaverstraat 4 9500 Geraardsbergen T: +32 54 43 71 11 F: +32

Nadere informatie

Integrale beekherstelprojecten in Vlaanderen. Kansen voor realisatie doelstellingen KRLW én Habitatrichtlijn?

Integrale beekherstelprojecten in Vlaanderen. Kansen voor realisatie doelstellingen KRLW én Habitatrichtlijn? Integrale beekherstelprojecten in Vlaanderen Kansen voor realisatie doelstellingen KRLW én Habitatrichtlijn? Beekherstelproject Marke Rechtgetrokken, verbrede en gestuwde waterloop Problemen wateroverlast

Nadere informatie

Effect van klimaatwijziging op de afvoerdebieten in hoog- en laag watersituaties en op de globale waterbeschikbaarheid. Thomas Vansteenkiste

Effect van klimaatwijziging op de afvoerdebieten in hoog- en laag watersituaties en op de globale waterbeschikbaarheid. Thomas Vansteenkiste Effect van klimaatwijziging op de afvoerdebieten in hoog- en laag watersituaties en op de globale waterbeschikbaarheid Thomas Vansteenkiste Methodologie NEERSLAG/ EVAPORATIE HYDROLOGISCH MODEL STROOM-

Nadere informatie

1) Bijsluiter betrekkingslijnen 2013_2014 geldigheidsbereik 1 november oktober 2014

1) Bijsluiter betrekkingslijnen 2013_2014 geldigheidsbereik 1 november oktober 2014 1) Bijsluiter betrekkingslijnen 2013_2014 geldigheidsbereik 1 november 2013-31 oktober 2014 Document 1 van 4 1) "Bijsluiter betrekkingslijnen 2013_2014" 2) "Betrekkingslijnen Maas versie 2013_2014" 3)

Nadere informatie

EINDCONCEPT: BOUWSTENEN INRICHTING BEDRIJVENTERREIN. REIN. DLG OOST NEDERLAND. 25 februari 2011. C03021.910435

EINDCONCEPT: BOUWSTENEN INRICHTING BEDRIJVENTERREIN. REIN. DLG OOST NEDERLAND. 25 februari 2011. C03021.910435 EINDCONCEPT: BOUWSTENEN WAALWAARDHYDRAULISCH ONDERZOEK INRICHTING BEDRIJVENTERREIN. REIN. DLG OOST NEDERLAND 25 februari 2011. C03021.910435 Inhoud 1 Inleiding 3 1.1 achtergrond 3 1.2 doel 3 2 Aanpak 4

Nadere informatie

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016 Overzicht presentatie Overzicht presentatie: 1. Systeem & gebied 2. Wat speelt er

Nadere informatie

Deze landbouwimpactstudie beschrijft het studiegebied uit Figuur 1. pagina 1 van 8

Deze landbouwimpactstudie beschrijft het studiegebied uit Figuur 1. pagina 1 van 8 De landbouwimpactstudie is een gebiedsgebonden computeranalyse op basis van beschikbare gegevens. Ze geeft indicatief de impact van een gebiedsontwikkeling weer op de aangegeven landbouwpercelen, voor

Nadere informatie

Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica

Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica Ruimte voor de Waal - Nijmegen Verificatie Ruimtelijk Plan Hydraulica Gemeente Nijmegen 1 oktober 2010 Definitief rapport 9V0718.05 A COMPANY OF HASKONING NEDERLAND B.V. KUST & RIVIEREN Barbarossastraat

Nadere informatie

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011

Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden. Juni 2011 Achtergrond rapportage beleidsregel toepassen van drainage in attentiegebieden Juni 2011 Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de negentiende eeuw,

Nadere informatie

Systeemanalyse Volther-Agelerbroek

Systeemanalyse Volther-Agelerbroek Systeemanalyse Volther-Agelerbroek Systeemanalyse Volther-Agelerbroek Systeemanalyse Volther-Agelerbroek 1783 AD 1848 AD >1876 AD Systeemanalyse Volther-Agelerbroek 1899 AD 1935 AD Systeemanalyse Volther-Agelerbroek

Nadere informatie

Proefproject Vrij Eroderende Oevers langs de Maas locaties Bergen, Aijen en De Waerd

Proefproject Vrij Eroderende Oevers langs de Maas locaties Bergen, Aijen en De Waerd Proefproject Vrij Eroderende Oevers langs de Maas locaties Bergen, Aijen en De Waerd Deel 2: monitoring 2007, situatie na 1 jaar Bart Peters Augustus 2007 Peters, B., 2007. Proefproject Vrij Eroderende

Nadere informatie

Hydraulische toetsing Dijkverlegging Westenholte. Verslag van hydraulische toetsing variant Hanken Dijkverlegging Westenholte.

Hydraulische toetsing Dijkverlegging Westenholte. Verslag van hydraulische toetsing variant Hanken Dijkverlegging Westenholte. Hydraulische toetsing Dijkverlegging Westenholte Verslag van hydraulische toetsing variant Hanken Dijkverlegging Westenholte. Ir. N.G.M van den Brink, 25 januari 2008 Inhoudsopgave........................................................................................

Nadere informatie

Rivierkundige compensatie dijkverbetering - Werkendam Rivierkundige Analyse

Rivierkundige compensatie dijkverbetering - Werkendam Rivierkundige Analyse Rivierkundige compensatie dijkverbetering - Werkendam 28 oktober 2009 Definitief 9S6258.E0 Barbarossastraat 35 Postbus 151 6500 AD Nijmegen (024) 328 42 84 Telefoon (024) 360 54 83 Fax info@nijmegen.royalhaskoning.com

Nadere informatie

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten

Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten Nevengeulen als kraamkamer voor vis Onderzoeksresultaten 2000-2010 Martijn Schiphouwer (i.p.v. Jan Kranenbarg) Vreugderijkerwaard, 18-10-2012 Opbouw presentatie 1. ON-onderzoek 2009: nevengeulen & uiterwaardwateren

Nadere informatie

Grondwaterstanden juni 2016

Grondwaterstanden juni 2016 Grondwaterstanden juni 2016 Kennisvraag: In beeld brengen van de grondwatersituatie zoals die buiten geweest is. Antwoord: op vrijwel alle meetlocaties waar analyse mogelijk was komt de maximale waterstand

Nadere informatie

Resultaten van 15 jaar natuurontwikkeling in de Vlaamse Maasvallei Kris Van Looy Gijs Kurstjens Bart Peters

Resultaten van 15 jaar natuurontwikkeling in de Vlaamse Maasvallei Kris Van Looy Gijs Kurstjens Bart Peters Maas in Beeld Resultaten van 15 jaar natuurontwikkeling in de Vlaamse Maasvallei Kris Van Looy Gijs Kurstjens Bart Peters Van kevers tot bevers Maas in Beeld Resultaten van 15 jaar natuurontwikkeling in

Nadere informatie

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch

Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Hydrologische berekeningen EVZ Ter Wisch Inleiding In deze notitie worden verscheidene scenario s berekend en toegelicht ter ondersteuning van de bepaling van inrichtingsmaatregelen voor de EVZ Ter Wisch.

Nadere informatie

Morfologie kwelders en. platen Balgzand

Morfologie kwelders en. platen Balgzand Morfologie kwelders en platen Balgzand Autonome ontwikkeling Hoogwatervluchtplaatsen Werkdocument RIKZ/AB - 99.607x ir. B.B. van Marion December 1999 Samenvatting In het kader van het project GRADIËNTEN

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu M.E.RBEOORDELINGSNOTITIE STROOMLIJN MAAS, DEELGEBIED 3, TRANCHE 1 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum RWS-2016/4724 Onderwerp

Nadere informatie

Hydraulische toetsing Alternatief dijkverlegging Westenholte. Verslag van hydraulische toetsing alternatief voor Dijkverlegging Westenholte.

Hydraulische toetsing Alternatief dijkverlegging Westenholte. Verslag van hydraulische toetsing alternatief voor Dijkverlegging Westenholte. Hydraulische toetsing Alternatief dijkverlegging Westenholte Verslag van hydraulische toetsing alternatief voor Dijkverlegging Westenholte. Ir. N.G.M van den Brink, 22 maart 2008 Inhoudsopgave........................................................................................

Nadere informatie

natuurontwikkeling (ecologisch herstel van het natuurlijk karakter van de rivier); harmonisatie en afstemming van de verschillende

natuurontwikkeling (ecologisch herstel van het natuurlijk karakter van de rivier); harmonisatie en afstemming van de verschillende INTEGRAAL RIVIERBEHEER LANGS DE GRENSMAAS EEN OVERZICHT VAN HET NATUUR- ONTWIKKELINGSPLAN VAN HET GRENSMAASGEBIED ir. I. HOET, Projectingenieur en ir. L. PLESSERS, afdelingshoofd, Ministerie van de Vlaamse

Nadere informatie

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon

hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon memo Witteveen+Bos Postbus 2397 3000 CJ Rotterdam telefoon 010 244 28 00 telefax 010 244 28 88 hydraulische, morfologische en scheepvaarteffecten dijkversterking BR636-1 BR636-1/smei/147 ir. A. Zoon datum

Nadere informatie

Smalle strook, scherpe ambitie MAASVALLEI GRENSVERLEGGEND!

Smalle strook, scherpe ambitie MAASVALLEI GRENSVERLEGGEND! Smalle strook, scherpe ambitie MAASVALLEI GRENSVERLEGGEND! Een strategisch open-ruimte project in uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen 23 oktober 2009 Lambert Schoenmaekers Projectleider

Nadere informatie

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Uitgangssituatie Algemeen Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater Projectnummer: 2008_009 Projectnaam: Inrichting Straelensbroek/Straelens Schuitwater PMJP: B1 Inrichting verworven EHS Natuurdoel:

Nadere informatie

Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden. Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer

Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden. Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer Sturende dynamische processen Stroming van zoet en zout oppervlakte-

Nadere informatie

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming

Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming NOTITIE Onderwerp Invloed damwand Meers-Maasband op grondwaterstroming Project Grensmaas Opdrachtgever Projectbureau Consortium Grensmaas Projectcode HEEL14-29 Status Definitief Datum 18 mei 2016 Referentie

Nadere informatie

Oppervlaktewater in Nederland

Oppervlaktewater in Nederland Indicator 20 januari 2009 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Nederland heeft een grote verscheidenheid

Nadere informatie

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten MEMO datum 18-3-211 van Ir Yves Plancke yves.plancke@mow.vlaanderen.be Ir. Marco Schrijver marco.schrijver@rws.nl titel Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Nadere informatie

Veiligheid en beheer van natuurgebieden in Ruimte voor de Rivier

Veiligheid en beheer van natuurgebieden in Ruimte voor de Rivier Veiligheid en beheer van natuurgebieden in Ruimte voor de Rivier B. Makaske G.J. Maas Alterra-rapport 1624, ISSN 1566-7197 Veiligheid en beheer van natuurgebieden in Ruimte voor de Rivier In opdracht van

Nadere informatie

De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee. Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ

De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee. Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ De ecologische behoeften van het IJsselmeer en de Waddenzee Peter M.J. Herman Waddenacademie, NIOZ Een blik over de dijk Wat zijn grote trends in ecologie IJsselmeergebied? Wat drijft deze trends? Hoe

Nadere informatie

Onderstaand volgt een korte beschrijving van deze maatregelen:

Onderstaand volgt een korte beschrijving van deze maatregelen: Aan Coen Riemslag (Gemeente Zutphen) Van Ron Agtersloot Kopie Datum 31 maart 2016 Project P0026.21: Hydraulische ondersteuning IJsselkade Zutphen Betreft 1 Aanleiding Gemeente Zutphen werkt momenteel aan

Nadere informatie

Verkennend hydrologisch onderzoek van de Halve Maan site in Oostende

Verkennend hydrologisch onderzoek van de Halve Maan site in Oostende ADVIES VAN HET INSTITUUT VOOR NATUUR- EN BOSONDERZOEK INBO.A.. Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid Kliniekstraat, Brussel www.inbo.be Verkennend hydrologisch onderzoek van de Halve Maan

Nadere informatie

.be. Maatschappelijk project Elerweerd. Voor mens en natuur

.be. Maatschappelijk project Elerweerd. Voor mens en natuur .be R i v i er par k Maatschappelijk project Elerweerd Voor mens en natuur Is deze infobrochure ook bij u in de bus gevallen? Dan woont u in alle waarschijnlijkheid in de nabijheid van het gebied waar

Nadere informatie

Toelichting modelleringstudies Zenne- Kanaal Brussel Charleroi. Fernando Pereira 15/04/2014 Brussel

Toelichting modelleringstudies Zenne- Kanaal Brussel Charleroi. Fernando Pereira 15/04/2014 Brussel Toelichting modelleringstudies Zenne- Kanaal Brussel Charleroi Fernando Pereira 15/04/2014 Brussel Modellering Zenne Kanaal Brussel Charleroi Aanleiding: de was van november 2010 Vraag voor overkoepelende

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van tnftastructuur en Milieu M.E.R.-BEOORDELINGSNOTITIE STROOMLI]N MAAS, FASE 3, TRANCHE $ Deelgebied Lithse Ham Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum

Nadere informatie

Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Onderwerp: Ontwerpnotitie De Run 1. Doelstelling 2. Informatiebehoefte

Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Onderwerp: Ontwerpnotitie De Run 1. Doelstelling 2. Informatiebehoefte Notitie HaskoningDHV Nederland B.V. Transport & Planning Aan: Waterschap De Dommel Van: Onno de Vrind en David Salwegter (Royal HaskoningDHV) Datum: 26 november 2018 Kopie: - Ons kenmerk: BD5471_T&P_NT_1811270852

Nadere informatie

SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL

SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL NOTA SIGNAALGEBIED INDUSTRIEGEBIED E17 DEERLIJK ANALYSE MOGELIJKE COMPENSATIE SEPTEMBER 2015 IN OPDRACHT VAN INTERCOMMUNALE LEIEDAL Disclaimer HydroScan en degenen die aan dit rapport hebben meegewerkt,

Nadere informatie

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu

Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu M.E.R.-BEOORDELINGSNOTITIE STROOMLI]N MAAS, DEELGEBIED 3, TRANCHE 2 Rijkswaterstaat Ministerie van Infrastructuur en Milieu Datum RWS-2016/21317

Nadere informatie

Winterbedverruiming in de Maascorridor

Winterbedverruiming in de Maascorridor verkennende studie in de deelgebieden maasbree en horst Winterbedverruiming in de Maascorridor Rivierverruiming gecombineerd met natuurontwikkeling in de stedelijke context van Venlo en buurgemeenten.

Nadere informatie

Kosteneffectief werken met natuur: Ecologische versus technologische oplossingen. Rolinde Demeyer 5 december 2013

Kosteneffectief werken met natuur: Ecologische versus technologische oplossingen. Rolinde Demeyer 5 december 2013 Kosteneffectief werken met natuur: Ecologische versus technologische oplossingen Rolinde Demeyer 5 december 2013 Kosteneffectief werken met natuur In welke gevallen kan een groene oplossing (= natuur die

Nadere informatie

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp

1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 Depots Scherpekamp 1 Verslag 2 effectbepaling Rivierkundige effecten Via15 26/08/15 06-83 98 30 64 claus@uflow.nl www.uflow.nl Hoenloseweg 3 8121 DS Olst Aan: Mevr. I. Dibbets, Dhr. F. Berben Cc Mevr. S. Malakouti Rijkswaterstaat

Nadere informatie

Modelleren bij Beekherstel

Modelleren bij Beekherstel Modelleren bij Beekherstel Overbodige luxe of noodzakelijk kwaad Eisse Wijma Juni 2008 Niet het doel maar het middel Beekherstel Kleine Beerze Zuid Bron: WS de Dommel 1 Onze Visie Modelleren draagt bij

Nadere informatie

Memo WSR c.c.: Noël Geilen Tom Buijse Luc Jans Emiel van Velzen

Memo WSR c.c.: Noël Geilen Tom Buijse Luc Jans Emiel van Velzen Memo WSR 2004-029 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat Aan Frank Kok c.c.: Noël Geilen Tom Buijse Luc Jans Emiel van Velzen Van ir. M.H.I. Schropp Datum 17 december 2004 Onderwerp Ontwerpwaarden

Nadere informatie

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL Bekijk op https://www.youtube.com/watch?v=pgyczqy-krm voor het herinirichtingplan Sarsven en De Banen. Begin vorige eeuw kwamen plantenliefhebbers uit het hele land al naar

Nadere informatie

Help! Het water komt!

Help! Het water komt! Help! Het water komt! Hoog water in Europa Toename aantal overstromingen in Europa De Moldau bedreigt het historische centrum van Praag Wat is er aan de hand? december 1993 Steeds vaker treden Europese

Nadere informatie

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal

Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal Samenvatting rapport Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal De aanleiding voor het onderzoek Oorzaken en oplossingen kweloverlast omgeving Twentekanaal betreft de voorgenomen verruiming

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Achtergrondrapport Vollenhove-Noordoostpolder (dijkring 7) en Vollenhove-Friesland/Groningen (dijkring

Nadere informatie

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2)

Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) ScaldWIN WP3 Analyse grensoverschrijdende verzilting grondwater in het poldergebied van de provincies Oost-Vlaanderen, WestVlaanderen en Zeeland (fase 2) Dieter Vandevelde Vlaamse Milieumaatschappij Afdeling

Nadere informatie

Witteveen+Bos, RW /torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning

Witteveen+Bos, RW /torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning 2 Witteveen+Bos, RW1809-303-20/torm/027 definitief d.d. 26 maart 2012, toelichting aanvraag watervergunning BIJLAGE O1-4 PROJECTBESCHRIJVING 1. PROJECTBESCHRIJVING 1.1. Aanleiding De hoogwatersituaties

Nadere informatie

Niche run voor het scenario DD2 i.h.k.v. het natuurontwikkelingsproject Grote Nete

Niche run voor het scenario DD2 i.h.k.v. het natuurontwikkelingsproject Grote Nete Niche run voor het scenario DD2 i.h.k.v. het natuurontwikkelingsproject Grote Nete Nummer: INBO.A.3144 Datum advisering: 16 juni 2014 Auteur(s): Contact: Kenmerk aanvraag: Cécile Herr Lon Lommaert (lon.lommaert@inbo.be)

Nadere informatie

Deze landbouwimpactstudie beschrijft het studiegebied uit Figuur 1. pagina 1 van 8

Deze landbouwimpactstudie beschrijft het studiegebied uit Figuur 1. pagina 1 van 8 De landbouwimpactstudie is een geautomatiseerde gebiedsanalyse op basis van beschikbare gegevens. De studie geeft indicatief de impact van een gebiedsontwikkeling weer op de gekende landbouwpercelen, voor

Nadere informatie

Doelstellingen Grensmaas

Doelstellingen Grensmaas Grensmaasproject 1 Doelstellingen Grensmaas Hoogwaterbescherming. Natuurontwikkeling Financiering door grindwinning 2 Hoogwaterbescherming Gereed 31-12-2017 Risico van nieuwe overstroming wordt teruggebracht

Nadere informatie

Weerstand tegen strorning in de Gorai rivier

Weerstand tegen strorning in de Gorai rivier Weerstand tegen strorning in de Gorai rivier Samenvatting In deze studie wordt de weerstand tegen strorning in de Gorai rivier onderzocht. Als basis voor deze studie zijn veldmetingen gebruikt die gedaan

Nadere informatie

Europees beschermde natuur

Europees beschermde natuur Europees beschermde natuur Kwartelkoning Vlaanderen streeft naar 100 broedkoppels van deze soort, in 2007 waren er 6. Twee richtlijnen Vogelrichtlijn, 1979 Habitatrichtlijn, 1992 Afbakenen van gebieden

Nadere informatie

Erika Vanden Bergh (erika.vandenbergh@inbo.be) Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale dienst Oost-Vlaanderen Gebr. Van Eyckstraat 2-6 B-9000 Gent

Erika Vanden Bergh (erika.vandenbergh@inbo.be) Agentschap voor Natuur en Bos Provinciale dienst Oost-Vlaanderen Gebr. Van Eyckstraat 2-6 B-9000 Gent Advies betreffende een studie wat betreft de effecten op de groenknolorchissen bij de ophoging fase 3 van het Logistiek Park Waaslandhaven met overschotgronden van de Liefkenshoekspoortunnel Nummer: INBO.A.2010.233

Nadere informatie

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld

Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Toepassing van instrumenten uit handboek op NATURA2000-gebied Boetelerveld Perry de Louw (Deltares) Jan van Bakel (De Bakelse Stroom) Judith Snepvangers (Landschap Overijssel) Natura2000-gebied Boetelerveld

Nadere informatie

Rivierkundige effecten terreinuitbreiding Putman te Westervoort

Rivierkundige effecten terreinuitbreiding Putman te Westervoort Rivierkundige effecten terreinuitbreiding Putman te Westervoort Putman Exploitatiemaatschappij b.v. 7 mei 2010 Definitief rapport 9V1079.A0 A COMPANY OF HASKONING NEDERLAND B.V. KUST & RIVIEREN Barbarossastraat

Nadere informatie

Werfix BVBA. Drenotube drainage: beschrijving systeem

Werfix BVBA. Drenotube drainage: beschrijving systeem Drenotube drainage: beschrijving systeem DRENOTUBE is een geocomposiet (samenstelling van verschillende materialen) ter vervanging van de klassieke Franse drainage. Ze bestaat uit 4 elementen. 1. Een golvende

Nadere informatie

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO

4.5 Riviervis. Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO 4.5 Erwin Winter en Joep de Leeuw, RIVO (erwin.winter@wur.nl) De toestand van veel riviervissen is verbeterd sinds het dieptepunt in de jaren zeventig, maar de visstand is nog ver verwijderd van de situatie

Nadere informatie

Scenariostudie natuurperspectief Grevelingen

Scenariostudie natuurperspectief Grevelingen Scenariostudie natuurperspectief Grevelingen Tom Ysebaert, Marijn Tangelder, John Janssen, Arno Nolte, Brenda Walles, Jeroen Wijsman Kennisdag Grevelingen en Volkerak, 14 juni 2018 Doel studie Het doel

Nadere informatie

Om in aanmerking te komen voor een beoordeling op basis van Artikel 6d moet de verlaging van waterstanden ten minste 1 cm bedragen.

Om in aanmerking te komen voor een beoordeling op basis van Artikel 6d moet de verlaging van waterstanden ten minste 1 cm bedragen. Afgedrukt: 21 februari 2014 Project : Ontwerp landgoederen Ossenwaard Datum : 17 februari 2014 Onderwerp : Resultaten van de berekeningen Van : Anne Wijbenga; Joana Vieira da Silva Aan : M. van Berkel

Nadere informatie

a) Getijdenwerking en overstromingen op de Schelde

a) Getijdenwerking en overstromingen op de Schelde EXCURSIEPUNT DE SCHELDEVALLEI Hoogte = Ter hoogte van het voormalige jachtpaviljoen, De Notelaar, gelegen aan de Schelde te Hingene (fig. 1 en 2), treffen we een vrij groot slikke- en schorregebied aan,

Nadere informatie

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR.

analyse GGOR Voor verdere informatie (zoals ligging verschillende natuurdoeltypen) wordt verwezen naar de beschrijving en kaarten van het AGOR. analyse GGOR afweging en uitgangspunten Het GGOR voor Alm&Biesbosch richt zich op het realiseren van de gewenste peilen ten behoeve van de geambieerde natuurdoeltypen van de provincie Noord-Brabant voor

Nadere informatie

Beeldenboek vegetatiebeheer grote rivieren

Beeldenboek vegetatiebeheer grote rivieren Beeldenboek vegetatiebeheer grote rivieren Inleiding De vegetatielegger, die onderdeel is van de legger Rijkswateren, geeft aan welke vegetatie op een bepaalde locatie in het rivierbed aanwezig mag zijn.

Nadere informatie

Natuurtoets & Passende Beoordeling

Natuurtoets & Passende Beoordeling Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek - Kliniekstraat 25-1070 Brussel - T.: +32 (0)2 558 18 11 - F.: +32 (0)2 558 18 05 - info@inbo.be - www.inbo.be Natuurtoets & Passende Beoordeling MITIGATIEMAATREGEL

Nadere informatie

7.2 Bijlage 2: bijlagen bij de habitats

7.2 Bijlage 2: bijlagen bij de habitats 7.2 Bijlage 2: bijlagen bij de habitats 7.2.1 Bijlage 2-1 Aanvulling bij de SWOT-analyse van de BWK, deel relevante zwakten van de BWK (uit Paelinckx et al. 2009, in voorbereiding). Een foutloze en gebiedsdekkende

Nadere informatie

Cyclische Verjonging Ewijkse Plaat

Cyclische Verjonging Ewijkse Plaat Cyclische Verjonging Ewijkse Plaat Inrichtingsplan Bart Peters m.m.v. Heleen Vreugdenhil, E. Kater & W. Helmer 15 december 2004 POP-Project Cyclische Verjonging, Radboud Universiteit Nijmegen, Staatsbosbeheer,

Nadere informatie

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater HOOFDSTUK 3 Oppervlaktewater Het oppervlaktewater in het Schelde-stroomgebied wordt ingedeeld in waterlichamen. Deze indeling is belangrijk, want voor ieder waterlichaam moeten doelstellingen geformuleerd

Nadere informatie

Start natuurontwikkeling: 1996 Rijkswaterstaat, beheer door Stichting het Limburgs Landschap. Voor. Beoordeling ontwikkeling

Start natuurontwikkeling: 1996 Rijkswaterstaat, beheer door Stichting het Limburgs Landschap. Voor. Beoordeling ontwikkeling 8 EIKENWEERD Uit: B. Peters, G. Kurstjens & P. Calle. 2008. Maas in Beeld. Resultaten van 15 jaar ecologisch herstel. Gebiedsrapport 3: Zandmaas. Bureau Drift, Berg en Dal/Kurstjens Ecologisch Adviesbureau,

Nadere informatie

Natuurverkenning 2030

Natuurverkenning 2030 Natuurverkenning 2030 Aanpak Terrestrische verkenning Scenario s Verlies en versnippering van leefgebied Vermesting Klimaatverandering Aquatische verkenning Scenario s Verontreiniging Versnippering van

Nadere informatie

MER Grensmaas 2003. achtergronddocument 4. Natuur. Bart Peters Gert Hoogerwerf

MER Grensmaas 2003. achtergronddocument 4. Natuur. Bart Peters Gert Hoogerwerf MER Grensmaas 2003 achtergronddocument 4 Natuur Bart Peters Gert Hoogerwerf maart 2003 1 MER Grensmaas 2003, achtergronddocument 4 NATUUR Peters, B. & G. Hoogerwerf maart 2003 Bureau Drift, Berg en Dal

Nadere informatie

Van boeiende sanering naar een bloeiende Winterbeek

Van boeiende sanering naar een bloeiende Winterbeek Van boeiende sanering naar een bloeiende Winterbeek Waterforum 13 oktober 2017 Caroline Van Gool OVAM Koen Martens - VMM Inhoud 1. Voorstelling projectgebied 2. Verontreiniging als spelbreker 3. Organisatorische

Nadere informatie

Figuur 2 ontwateringsituatie

Figuur 2 ontwateringsituatie Bijlage Achtergrondrapportage beleidsregel toepassen drainage in keurbeschermings- en attentiegebieden Achtergrond van de lagen benadering De oorsprong van de lagenbenadering moet gezocht worden in de

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0) Memo Aan Jasper Fiselier (DHV) Datum Van Pieter Koen Tonnon Jan Mulder Kenmerk Doorkiesnummer +31 (0)88 33 58 464 +31 (0)88 33 58 446 Aantal pagina's 9 E-mail pieterkoen.tonnon @deltares.nl jan.mulder@deltares.nl

Nadere informatie