Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode"

Transcriptie

1 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport)

2

3 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport) RIVM Rapport

4 Colofon RIVM 2015 Delen uit deze publicatie mogen worden overgenomen op voorwaarde van bronvermelding: 'Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de titel van de publicatie en het jaar van uitgave'. E. Buis, RIVM A. van den Ham, LEI C.H.G. Daatselaar, LEI B. Fraters, RIVM S. Lukacs, RIVM Contact: Eke Buis Centrum voor Milieu Monitoring Dit onderzoek werd verricht in opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M), in het kader van het Project Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM, projectnummer M/680717) Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu Postbus BA Bilthoven Pagina 2 van 134

5 Publiekssamenvatting Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; overzicht voor de natte gronden in de Zandregio Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Bijlagenrapport) Dit rapport bevat achtergrondrapportages en diverse aanvullende tabellen behorend bij het overzichtsrapport voor het programma voor de natte delen van de Zandregio van Nederland. Dit monitoringsprogramma is deel van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Het RIVM en het LEI Wageningen UR zijn verantwoordelijk voor het management en uitvoering van het LMM. Gezamenlijk hebben zij dit overzicht gemaakt in opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). De hoofdtekst is opgenomen in een apart RIVM-rapport (rapportnummer ). Kernwoorden: Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid, zandgebied, gedraineerde gronden, waterkwaliteit, bedrijfskarakteristieken Pagina 3 van 134

6 Pagina 4 van 134

7 Synopsis Minerals Policy Monitoring Programme; overview of the drained soils of the sandy regions Agricultural practise and water quality (Annexes) This report contains a number of background documents and additional tables belonging to the overview report of monitoring programme of the drained soils of the Sand region of the Netherlands. This monitoring programme is part of the Minerals Policy Monitoring Programme (LMM). The National Institute for Public Health and the Environment (RIVM) and the Agricultural Economics Research Institute (LEI) of Wageningen University and Research Centre are responsible for the management and operation of the LMM. RIVM and LEI have carried out this research by order of the ministry of Economic Affairs and the ministry of Infrastructure and the Environment. The main results of the overview study are given in a separate RIVM report (report number ). Keywords: Minerals Policy Monitoring Programme, sandy region, drained soils, water quality, agricultural practice Pagina 5 van 134

8 Pagina 6 van 134

9 Inhoud 1 Inleiding 9 2 Karakteristieken van de steekproef in de Zandregio Algemeen Representativiteit en betrouwbaarheid Wijziging in rotatiemethode Optreden van leereffecten Beschrijving bedrijven in de Zandregio 2004 en Vertegenwoordiging LMM-steekproef in de Zandregio Vertegenwoording in de Zandregio als geheel Vertegenwoording in de drie zandgebieden 20 3 Bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio Toelichting tabellen Akkerbouwbedrijven Melkveebedrijven Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden Zand Noord Zand Midden Zand Zuid Vergelijking van de verschillende gebieden Hokdierbedrijven Overige dierbedrijven 49 4 Bemesting en nutriëntenoverschotten Toelichting tabellen Akkerbouwbedrijven Bemesting Overschotten Stikstof- en fosfaatgebruik voor de akkerbouwbedrijven in de Zandregio Melkveebedrijven Bemesting Overschotten Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden Zand Noord Zand Midden Zand Zuid Vergelijking van de zandgebieden Hokdierbedrijven Overige dierbedrijven Bemesting Overschotten 95 Pagina 7 van 134

10 5 Waterkwaliteit Waterkwaliteitsnormen Gemiddelden en percentielwaarden waterkwaliteit Frequentiediagrammen waterkwaliteit Ruimtelijk beeld waterkwaliteit Waterkwaliteit op melkveebedrijven per zandgebied Trends in de waterkwaliteit nitraat en totaal fosfor Resultaten zomerslootbemonsteringen Beschrijving zomerslootprogramma Resultaten 132 Literatuur 134 Pagina 8 van 134

11 1 Inleiding In de periode is op een selectie van landbouwbedrijven in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) in de Zandregio een grond-, drain- en slootwaterbemonstering uitgevoerd in de winterperiode, het zogenaamde nat-zandprogramma. Dit om de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op de waterkwaliteit beter te kunnen vaststellen voor de natte delen van de Zandregio. Omdat de bedrijven reeds deelnamen aan het LMM, werd jaarlijks al de bedrijfsvoering geregistreerd en het bovenste grondwater in de zomer bemonsterd. In opdracht van het ministerie van Economische Zaken (EZ) en het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en LEI Wageningen Universiteit en Research Centrum een studie uitgevoerd ter voorbereiding op een evaluatie van het programma. LEI is verantwoordelijk voor de informatie met betrekking tot de landbouwpraktijk en het RIVM voor de milieu- en waterkwaliteitsgegevens. Het RIVM heeft tevens de rol van penvoerder. Het voorliggende Bijlagenrapport geeft achtergronden en presenteert de resultaten van het programma in meer detail. Het hoofdrapport, waarin de evaluatievragen zijn geformuleerd, is verschenen als apart rapport onder het nummer (Buis et al., 2014). De beschrijving van de opzet en uitvoering van het programma en van de studie is eveneens gegeven in het hoofdrapport. In dit rapport wordt in meer detail ingegaan op: karakteristieken van de steekproef in de Zandregio (hoofdstuk 2); bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio (hoofdstuk 3); bemesting en nutriëntenoverschotten (hoofdstuk 4); waterkwaliteit (hoofdstuk 5); in paragraaf 5.1 is een overzicht van de figerende waterkwaliteitsnormen gegeven. In de hoofdstukken met betrekking tot de landbouwpraktijk (2-4) worden niet alleen cijfers gepresenteerd voor de LMM-bedrijven deelnemende aan het nat-zandprogramma (nat-zandbedrijven), maar ook voor de overige LMM-bedrijven in het standaardprogramma in de Zandregio (overige LMM-zandbedrijven) en voor de bedrijven in de Landbouwtelling in de Zandregio. Voor alle hoofdstukken geldt dat onderscheid wordt gemaakt in vier bedrijfstypen en drie zandgebieden. De bedrijfstypen zijn akkerbouw-, melkvee-, hokdier- en overig dierbedrijven. Voor de hokdierbedrijven en de overig dierbedrijven zijn soms te weinig waarnemingen (< 7 bedrijven) om resultaten te kunnen presenteren. Pagina 9 van 134

12 Pagina 10 van 134

13 2 Karakteristieken van de steekproef in de Zandregio 2.1 Algemeen Representativiteit en betrouwbaarheid Vaak worden in verband met de steekproef van zowel de Evaluerende Monitor (EM) als de Derogatie Monitor (DM), de begrippen representativiteit en betrouwbaarheid gebruikt. Representativiteit heeft betrekking op de vraag in welke mate een steekproef een bepaalde groep of het geheel van een populatie vertegenwoordigt en daarvan een getrouwe weergave geeft. Betrouwbaarheid heeft betrekking op de vraag in hoeverre kan worden verwacht dat, bij herhaling van het onderzoek, dezelfde uitkomst wordt verkregen. Bij betrouwbaarheid spelen de begrippen spreiding en significantie een rol. De mate van spreiding en significantie geven aan in welke mate een statistisch verantwoorde, dus voldoende betrouwbare, conclusie kan worden getrokken en welke onzekerheden daarbij gelden. Representativiteit kan nooit betrekking hebben op alle mogelijke variabelen die op een bedrijf kunnen voorkomen, tenzij de steekproef samenvalt met vrijwel de hele populatie. Voor het Bedrijveninformatienet (verder te noemen Informatienet) wordt vooral gekeken naar variabelen die te maken hebben met de economie van een bedrijf. Hierdoor is voor de bedrijfsomvang in ege (economische grootte eenheid) gemeten, de steekproef representatief voor die van de hele populatie. Dat geldt ook voor de bedrijfsoppervlakte (Vrolijk en Cotteleer, 2005). Dat voor deze variabelen inderdaad sprake is van representativiteit, is begrijpelijk omdat dit variabelen zijn waarmee het netto bedrijfsresultaat samenhangt. Andere variabelen, zoals methaanuitstoot, hoeven niet dezelfde mate van representativiteit te hebben. Een steekproef kan dus representatief zijn voor één variabele maar niet voor een andere. Of representativiteit van een bepaalde variabele van belang is, hangt af van het onderzoek dat met de steekproef wordt gedaan. De representativiteit zou dus beoordeeld moeten worden voor de variabelen die voor het betreffende onderzoek relevant zijn (Vrolijk en Cotteleer, 2005) Wijziging in rotatiemethode Omstreeks 2004 is het LEI afgestapt van de rotatiemethode waarbij ieder jaar circa een zesde deel van het bedrijvenbestand in het Informatienet werd vervangen. Sindsdien wordt gewerkt met een vast meetnet met minimale rotatie. Deze minimale rotatie ontstaat doordat er altijd ondernemers zijn die hun bedrijf beëindigen of hun medewerking aan de steekproef beëindigen, of doordat ondernemers door veranderingen op hun bedrijf niet meer in de steekproef vallen. Een vast meetnet zou kunnen betekenen dat de ontwikkelingen in het bestand geen gelijke tred houdt met de ontwikkelingen in de Landbouwtelling. Dit kan ten koste gaan van de representativiteit van het Informatienet en daarmee mogelijk ook van de bedrijven die voor LMM worden gebruikt. Het werken met strata, waarbij een bedrijf wordt gezocht in hetzelfde stratum als waaruit er een afvalt, dempt bovenvermeld risico aanzienlijk. Uiteraard wordt nagegaan of dit, gezien Pagina 11 van 134

14 de ontwikkelingen in de steekproef en de Landbouwtelling, nog steeds terecht is, of dat de vervanger voor een afvaller beter in een ander stratum kan worden gezocht. Door de resultaten uit het Informatienet te vergelijken met die van andere bronnen (oogstramingen, prijzenstatistieken, Landbouwtelling) wordt in voldoende mate een vinger aan de pols gehouden (Poppe, 2004; Vrolijk en Van der Veen, 2005). Het programma voor de natte delen van de Zandregio (natzandprogramma) is opgestart nadat was overgestapt op een vast meetnet met minimale rotatie. De steekproef is daardoor relatief vast gebleken; 20 van de 25 bedrijven uit het eerste seizoen hebben alle vijf jaar meegedaan aan het meetprogramma (Buis et al., 2013) Optreden van leereffecten In vrijwel alle bestaande literatuur wordt als nadeel van minimale rotatie het optreden van mogelijke leereffecten gemeld, waardoor ondernemers zich aanpassen en deze bedrijven geen representatief beeld meer vormen. Dit komt voort uit de gedachte dat sommige ondernemers over weinig informatie beschikken en andere over veel. Ondernemers die deelnemen aan het Informatienet, zouden dan meer bedrijfseconomische informatie ter beschikking hebben en dus meer mogelijkheden zich aan te passen. Zo n twintig jaar geleden zal dit inderdaad het geval zijn geweest maar dit verschil is nu veel minder groot doordat sprake is van een collectieve toename van kennis. De bedrijfsadministratie in de landbouw is sterk toegenomen. In de huidige situatie beschikken de meeste landbouwers daarom over voldoende informatie (Vrolijk en Cotteleer, 2005). 2.2 Beschrijving bedrijven in de Zandregio 2004 en 2008 De bedrijfskarakteristieken zijn bepaald voor de LMM-steekproef in de gehele Zandregio (standaard-zandprogramma). Dit betreft zowel bedrijven die alleen deelnemen in het standaard-zandprogramma in de zomerperiode, als bedrijven die ook deelnemen aan het programma in de natte delen van de Zandregio (nat-zandprogramma) en die aanvullend in de winterperiode worden bemonsterd. In de Zandregio is ongeveer 47% van de Nederlandse cultuurgrond gelegen (Tabel 2.1), dit is ruim ha (Tabel 2.2). In de Zandregio bestaat 53% van de cultuurgrond uit grasland. Dat komt ongeveer overeen met het Nederlandse gemiddelde van 51%. Pagina 12 van 134

15 Tabel 2.1: Verdeling cultuurgrond (%) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling Cultuurgrond Zandregio (*1.000 ha) Aandeel van totaal Nederland (%) % Grasland in de Zandregio % Grasland Nederland Verdeling areaal cultuurgrond Zandregio (%) - akkerbouwbedrijven tuinbouwbedrijven 2,6 2,5 2,9 2,7 2,8 - blijvende teeltbedrijven 1,5 1,6 1,6 1,8 1,9 - melkveebedrijven overige graasdierbedrijven hokdierbedrijven 4,9 5,3 5,3 5,8 5,8 - gewassencombinaties 1,9 1,6 1,9 1,6 1,7 - veeteeltcombinaties 3,5 3,7 3,4 3,5 3,3 - overige combinaties 6,5 6,8 6,7 6,5 6,0 Bron: CBS-Landbouwtelling Tabel 2.2: Overzicht cultuurgrond (ha * 1.000) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling ha cultuurgrond Zandregio Totaal Zandregio Akkerbouwbedrijven Tuinbouwbedrijven Blijvende teeltbedrijven Melkveebedrijven Overige graasdierbedrijven Hokdierbedrijven Gewassencombinaties Veeteeltcombinaties Overige combinaties Bron: CBS-Landbouwtelling Melkveebedrijven hebben in de Zandregio bijna 50% van de cultuurgrond in gebruik (Tabel 2.1; arealen in ha staan in Tabel 2.2). De akkerbouwbedrijven volgen met ruim 15%. Op overige graasdierbedrijven is eveneens ongeveer 15% van de cultuurgrond in gebruik. De cultuurgrond in de zandgebieden is daarmee voor ongeveer tweederde deel in gebruik bij graasdierbedrijven (melkvee en overig graasvee). De overige combinaties en de hokdierbedrijven hebben ieder ongeveer 5% van de cultuurgrond in gebruik. Voor de veeteeltcombinaties, de gewassencombinaties, de tuinbouwbedrijven en de blijvende teeltbedrijven is dat nog minder. Het aandeel grond dat op overige graasdierbedrijven in gebruik is, stijgt wat. In heel lichte mate is dat ook op hokdierbedrijven het geval. Bij de overige bedrijfstypen is sprake van een lichte daling of van een stabilisatie. Het aandeel grond op de gecombineerde bedrijfstypen blijft met 11 12% tamelijk stabiel. Het aantal bedrijven en het aandeel van elk bedrijfstype daarin geeft een vergelijkbaar beeld (Tabel 2.3 en Tabel 2.4). Voor alle bedrijfstypen Pagina 13 van 134

16 is, in absolute aantallen uitgedrukt, sprake van een afname van het aantal bedrijven, behalve bij de overige graasdierbedrijven. Daar is sprake van een stabilisatie (Tabel 2.4). Relatief neemt het aandeel van laatstgenoemd bedrijfstype daardoor toe. Vooral bij het aandeel melkveebedrijven is sprake van een afname, de andere bedrijfstypen nemen in aandeel relatief licht af of stabiliseren. Het aandeel hokdierbedrijven en blijvende teeltbedrijven stijgt licht, maar het aandeel van de laatste groep blijft gering. Het aandeel van de gecombineerde bedrijven blijft met 10 11% stabiel. Tabel 2.3: Verdeling aantal bedrijven (%) per bedrijfstype in de Zandregio volgens de Landbouwtelling Aantal bedrijven (x1.000) Aandeel bedrijven in Zandregio van totaal Nederland (%) Aandeel bedrijfstypen Zandregio (%) - akkerbouwbedrijven tuinbouwbedrijven 6,1 6,0 6,1 5,8 5,6 - blijvende teeltbedrijven 3,9 3,9 4,0 4,2 4,2 - melkveebedrijven overige graasdierbedrijven hokdierbedrijven gewassencombinaties 1,6 1,4 1,5 1,3 1,4 - veeteeltcombinaties 3,7 3,9 3,5 3,7 3,4 - overige combinaties 5,9 5,9 5,8 5,9 5,8 Bron: CBS-Landbouwtelling Tabel 2.4: Overzicht aantal bedrijven in de Zandregio per bedrijfstype volgens de Landbouwtelling Aantal bedrijven Zandregio Totaal Zandregio Akkerbouwbedrijven Tuinbouwbedrijven Blijvende teeltbedrijven Melkveebedrijven Overige graasdierbedrijven Hokdierbedrijven Gewassencombinaties Veeteeltcombinaties Overige combinaties Bron: CBS-Landbouwtelling Pagina 14 van 134

17 2.3 Vertegenwoordiging LMM-steekproef in de Zandregio Vertegenwoording in de Zandregio als geheel Bijna de helft van alle Nederlandse cultuurgrond ligt in de Zandregio (Tabel 2.5, Tabel 2.6). De oppervlakte cultuurgrond in de Landbouwtelling die door de LMM-steekproef in de Zandregio wordt gedekt, bedraagt voor alle jaren ca. 83%. Voor Nederland als geheel is dat 81%. De Zandregio is van alle regio s de regio met de meeste bedrijven Tabel 2.7, Pagina 15 van 134

18 Tabel 2.8). Ruim de helft (53%) van alle Nederlandse land- en tuinbouwbedrijven is in deze regio aanwezig. Het aandeel bedrijven in de Landbouwtelling dat door de LMM-steekproef in de Zandregio wordt gedekt, blijft met ongeveer 47% tamelijk stabiel. Dat dit aandeel relatief klein is (nauwelijks de helft), wordt vooral veroorzaakt door de selectiegrens van minimaal 10 hectare die voor LMM wordt gehanteerd. Ruim de helft van de bedrijven in de LMM-steekproef in de Zandregio bestaat uit melkveebedrijven. Tabel 2.5: Verdeling van het areaal cultuurgrond (ha * 1.000) per LMM-regio, voor de hele LMM-steekproefpopulatie en voor de steekproefpopulatie in zand Ha cultuurgrond LMM-Zandregio LMM-Kleiregio LMM-Veenregio LMM-Lössregio Totaal Nederland LMM-steekproefpopulatie Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven melkveebedrijven hokdierbedrijven overige dierbedrijven Totaal steekproefpopulatie Zandregio 1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren. Bron: CBS-Landbouwtelling Pagina 16 van 134

19 Tabel 2.6 Aandeel cultuurgrond (%) per LMM-regio, voor de hele LMMsteekproefpopulatie en voor de steekproefpopulatie in zand LMM-Zandregio LMM-Kleiregio LMM-Veenregio LMM-Lössregio 1,6 1,6 1,6 1,5 1,5 Dekking LMM-steekproefpopulatie Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven melkveebedrijven hokdierbedrijven 3,9 4,4 4,4 5,0 5,1 - overige dierbedrijven Dekking steekproefpopulatie Zandregio 1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren. Bron: CBS-Landbouwtelling Tabel 2.7: Aantal bedrijven per LMM-regio en voor de LMM-steekproefpopulatie in de Zandregio Aantallen bedrijven LMM-Zandregio LMM-Kleiregio LMM-Veenregio LMM-Lössregio Totaal Nederland LMM-steekproefpopulatie (*1.000) Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven melkveebedrijven hokdierbedrijven overige dierbedrijven* Totaal steekproefpopulatie Zandregio 1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren. Bron: CBS-Landbouwtelling Pagina 17 van 134

20 Tabel 2.8: Aandeel bedrijven (%) per LMM-regio en voor de LMMsteekproefpopulatie in de Zandregio LMM-Zandregio LMM-Kleiregio LMM-Veenregio LMM-Lössregio 1,5 1,5 1,5 1,6 1,6 Dekking LMM-steekproefpopulatie Steekproefpopulatie Zandregio - akkerbouwbedrijven melkveebedrijven hokdierbedrijven 7,2 8,1 8,3 9,1 9,5 - overige dierbedrijven* Dekking steekproefpopulatie Zandregio 1 Onder overige dierbedrijven vallen hokdiercombinaties, gewasveeteelt-combinaties en overige graasdieren. Bron: CBS-Landbouwtelling Areaal niet-vertegenwoordigd in de LMM-steekproef Daarnaast spelen ook de nge-grenzen die voor de LMM-steekproef worden gehanteerd een rol. De nge (Nederlandse Grootte Eenheid) is een maat voor de economische omvang van een bedrijf. Vooral van het aandeel cultuurgrond van bedrijfstypen die al in de LMM-steekproef zitten, valt een aanzienlijk deel buiten de LMM-steekproef doordat deze bedrijven onder de ondergrens van 10 hectare vallen (Tabel 2.9). Dit is ook zichtbaar in de aantallen bedrijven (Tabel 2.10:). Bovendien is er een behoorlijk aandeel cultuurgrond die op niet-lmm bedrijfstypen gelegen is, maar wel LMM-waardig is; met andere woorden deze bedrijven met afwijkend bedrijfstype voldoen wel aan de nge-grenzen en de oppervlaktegrens waaraan een LMM-bedrijf moet voldoen. In aantallen bedrijven is dit percentage veel kleiner. Dit wordt veroorzaakt doordat een LMM-waardig bedrijf uit minimaal 10 hectare bestaat en relatief meer bijdraagt aan het totale oppervlak cultuurgrond dan aan het aantal bedrijven. Pagina 18 van 134

21 Tabel 2.9: Samenstelling van het areaal cultuurgrond buiten de steekproef in de Zandregio 1, met onderverdeling naar bedrijfstypen die wel of niet in het LMM zijn opgenomen (%) Totaal oppervlakte niet vertegenwoordigd (*1000 ha) Aandeel LMM-bedrijfstypen Aantal ha cultuurgrond (* 1000) Aandeel ha cultuurgrond (%) < 16 nge, < 10 ha < 16 nge, >= 10 ha nge, < 10 ha > 800 nge, < 10 ha > 800 nge, >= 10 ha Aandeel niet-lmm-bedrijfstypen Aantal ha cultuurgrond (*1000) Aandeel ha cultuurgrond (%) < 16 nge, < 10 ha < 16 nge, >= 10 ha nge, < 10 ha > 800 nge, < 10 ha > 800 nge, >= 10 ha LMM-waardig Op basis van een economisch omvang in Nederlandse Grootte Eenheden (nge) kleiner dan de ondergrens (16 nge) of groter dan de bovengrens (> 800 nge) en/of een landbouwareaal kleiner dan 10 ha. Bron: CBS-Landbouwtelling Pagina 19 van 134

22 Tabel 2.10: Samenstelling van de bedrijven buiten de steekproef in de Zandregio 1, met onderverdeling naar bedrijfstypen die wel of niet in het LMM zijn opgenomen (%) Totaal aantal bedrijven niet vertegenwoordigd (x1.000) Aandeel LMM-bedrijfstypen Aantal bedrijven Aandeel bedrijven (%) < 16 nge, < 10 ha < 16 nge, >= 10 ha nge, < 10 ha > 800 nge, < 10 ha > 800 nge, >= 10 ha Aandeel niet-lmmbedrijfstypen Aantal bedrijven Aandeel bedrijven (%) < 16 nge, < 10 ha < 16 nge, >= 10 ha nge, < 10 ha > 800 nge, < 10 ha > 800 nge, >= 10 ha LMM-waardig Op basis van een economisch omvang in Nederlandse Grootte Eenheden (nge) kleiner dan de ondergrens (16 nge) of groter dan de bovengrens (> 800 nge) en/of een landbouwareaal kleiner dan 10 ha. Bron: CBS-Landbouwtelling Boven is geconcludeerd dat het aandeel bedrijven in de Landbouwtelling dat door de LMM-steekproef wordt vertegenwoordigd, voor de Zandregio ongeveer 46% bedraagt (Tabel 2.8). Voor het door de LMM-steekproef vertegenwoordigde Landbouwtellingareaal is dat 81 82% (Tabel 2.6). Beide percentages komen goed overeen met het landelijke gemiddelde Vertegenwoording in de drie zandgebieden Voor de drie onderscheiden zandgebieden (Zand Noord, Midden en Zuid, zie Buis et al., 2013) verschilt dit beeld onderling (Tabel 2.11 en Tabel 2.12). Het door de LMM-steekproef vertegenwoordigd areaal cultuurgrond in de Landbouwtelling voor Zand Midden komt met 83-85% (aandeel vertegenwoordigde cultuurgrond) en 47 49% (aandeel vertegenwoordigde bedrijven) goed overeen met het gemiddelde van de Zandregio als geheel. In Zand Noord is dit met ongeveer 90% voor het door de LMM-steekproef vertegenwoordigde areaal cultuurgrond aanzienlijk hoger. Dat geldt ook voor het vertegenwoordigde aandeel bedrijven (ongeveer 62%). Voor Zand Zuid zijn beide cijfers aanzienlijk lager (respectievelijk 71 72% van het areaal en 36 37% van de aantallen bedrijven). De oorzaak van deze verschillen ligt vooral in de ondergrens van 10 ha. Dat criterium heeft voor Zand Zuid aanzienlijk Pagina 20 van 134

23 meer gevolgen voor het in de LMM-steekproef vertegenwoordigd areaal dan voor Zand Noord. Tabel 2.11: Samenstelling van het areaal (ha) cultuurgrond per zandgebied, met onderverdeling naar binnen en buiten de LMM-steekproef (%) Zand Noord (x1.000 ha) steekproefpopulatie Zand Midden (x1.000 ha) steekproefpopulatie Zand Zuid (x1.000 ha) steekproefpopulatie Bron: CBS-Landbouwtelling Tabel 2.12: Samenstelling van de aantallen bedrijven per zandgebied, met onderverdeling naar binnen en buiten de LMM-steekproef (%) Zand Noord (aantal x1.000) 9,6 9,4 9,2 8,9 8,9 - steekproefpopulatie Zand Midden (aantal x1.000) steekproefpopulatie Zand Zuid (aantal x1.000) steekproefpopulatie Bron: CBS-Landbouwtelling De bedrijfsaantallen in de Landbouwtelling worden alleen weergegeven voor de hele Zandregio. Op Landbouwtellingniveau is het niet bekend welke bedrijven tot de natte delen van de Zandregio behoren. Bij de beoordeling van de verdeling per zandgebied is het van belang te weten dat voor het standaard-zandprogramma alleen voor melkveebedrijven een stratificatie op gebiedsniveau is nagestreefd. Voor het nat-zandprogramma zijn de bedrijven geselecteerd uit de deelnemers uit het standaardprogramma, waarbij gestreefd is bedrijven te verdelen over bedrijfstype, bedrijfsgrootte en gebied (Buis et al., 2013, paragraaf 2.2). Zeker vanaf 2006, toen het aantal melkveebedrijven in LMM aanzienlijk toenam, is sprake van een goede vertegenwoordiging van de melkveebedrijven per gebied in het LMM. Ook voor de akkerbouwbedrijven is dat de laatste jaren verbeterd (Tabel 2.13). Vóór 2007 was in het LMM de vertegenwoordiging van het aantal akkerbouwbedrijven en melkveebedrijven in Zand Midden nogal eens hoger dan voor Zand Zuid, terwijl het aandeel in Zand Zuid in de Landbouwtelling groter is dan in Zand Midden. Vooral voor de melkveebedrijven is dat duidelijk verbeterd. Voor de hokdierbedrijven en de overige dierbedrijven blijkt het lastiger de Landbouwtellingsbedrijven op gebiedsniveau in het LMM te vertegenwoordigen. Het beperkte aantal bedrijven van deze typen speelt daarbij een belangrijke rol. Bij de hokdierbedrijven liggen de meeste bedrijven in het LMM in Zand Zuid. Voor de overige dierbedrijven geldt dat de bedrijven in ongeveer gelijke Pagina 21 van 134

24 mate in Zand Zuid en Zand Midden voorkomen. Beide bedrijfstypen ontbreken in het nat-zandprogramma in Zand Noord. Tabel 2.13: Verdeling van de bedrijven (%) over de zandgebieden en de bedrijfstypen voor de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) en de overige LMM-bedrijven het standaard-zandprogramma (OZ) Akkerbouw Melkvee Hokdier Overige Jaar Gebied Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ Lbt NZ OZ 2004 Noord Midden Zuid Noord Midden Zuid Noord ,0 0 0, Midden Zuid Noord Midden Zuid Noord Midden Zuid Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI, en Informatienet van het LEI In het LMM wordt bij de selectie van bedrijven gekeken naar grootteklasse. Tot en met 2006 werd gewerkt met vier grootteklassen, daarna met drie grootteklassen. Ook hier geldt dat stratificatie per zandgebied nooit is nagestreefd, noch voor het nat-zandprogramma, noch voor het standaard-zandprogramma. De akkerbouwbedrijven in de twee grootste klassen zijn in het LMM sterker vertegenwoordigd dan die in de twee kleinste grootteklassen (Tabel 2.14). Daarbij speelt de definiëring van de grootteklassen een rol. Bij de melkveebedrijven is in het LMM in het algemeen sprake van een goede vertegenwoordiging van alle bedrijfsgrootteklassen, min of meer vergelijkbaar met die in de Landbouwtelling (Tabel 2.15). Daarbij speelt mee dat bij melkveebedrijven gestratificeerd wordt op gebiedsniveau. Maar als er in sommige jaren sprake is van een sterkere vertegenwoordiging, is dat vrijwel altijd het geval bij de grootste bedrijfsgrootteklassen. Het aantal hokdierbedrijven in het LMM is te klein om een goede vertegenwoordiging per bedrijfsgrootteklasse te kunnen nastreven (Tabel 2.16). Zeker in 2008 is dat wel beter, maar ook dan blijven de landbouwbedrijven uit de kleinste grootteklassen weinig vertegenwoordigd. Ook bij de overige bedrijven ligt de nadruk van het aandeel LMM-bedrijven op de bedrijven in de grootste klassen (Tabel 2.17). Ook hier speelt de definiëring van de grootteklassen en het beperkte aantal bedrijven in LMM een rol. Pagina 22 van 134

25 Toelichting bij Tabel 2.14 tot en met Tabel 2.17 De tabellen geven de procentuele verdeling per bedrijfstype in de Zandregio naar zandgebied en economische grootteklasse voor de jaren 2004 t/m 2008: Landbouwtelling (Lbt) en LMM-bedrijven in het Informatienet. Voor de LMM-bedrijven zijn zowel de cijfers voor de bedrijven in het nat zandprogramma (NZ) gegeven als voor de gehele groep van bedrijven in het standaard-zandprogramma (HZ). De gehele groep omvat dus zowel de LMM-bedrijven in het natzandprogramma als de LMM-bedrijven die hier niet aan deelnemen. Tussen 2004 en 2006 wordt gebruik gemaakt van vier grootteklassen, in 2007 en 2008 van drie grootteklassen. Tabel 2.14: Verdeling (%) van de akkerbouwbedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ). Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI, en Informatienet van het LEI. Pagina 23 van 134

26 Tabel 2.15: Verdeling (%) van de melkveebedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ) Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI, en Informatienet van het LEI. Pagina 24 van 134

27 Tabel 2.16: Verdeling (%) van de hokdierbedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprogramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ) Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI, en Informatienet van het LEI. Pagina 25 van 134

28 Tabel 2.17: Verdeling (%) van de overige dierbedrijven over economische grootteklassen per jaar en per zandgebied voor de Landbouwtelling (Ltb), het nat-zandprgramma (NZ) en het standaard-programma in de Zandregio (HZ) Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2004 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Grootteklasse Alle Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ Lbt NZ HZ 2007 Noord Midden Zuid Totaal Noord Midden Zuid Totaal Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI, en Informatienet van het LEI. Pagina 26 van 134

29 Pagina 27 van 134

30 3 Bedrijfsstructuur en bedrijfsvoering in de Zandregio 3.1 Toelichting tabellen In de tabellen in dit hoofdtuk is de informatie gegeven op basis van landelijk beschikare cijfers (Landbouwtelling) en op basis van cijfers afkomstig uit het Informatienet. De landbouwtellingscijfers (Ltb) zijn gebruikt om informatie te geven over de Zandregio als geheel. De Informatienetcijfers zijn gebruikt om informatie te geven voor de LMMbedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMbedrijven in het standaard-zandprogramma (OZ). Van verschillende kengetallen zijn, naast de gemiddelden, ook de standaardfouten van die gemiddelden, berekend met Excel. Met behulp van de standaardfout kan het betrouwbaarheidsinterval rond een gemiddelde worden bepaald. Deze betrouwbaarheidsintervallen worden in de B-tabellen gegeven (zie bijvoorbeeld Tabel B3.1). Het 95%- betrouwbaarheidsinterval geeft de onder- en bovengrens aan waarbinnen het gemiddelde in 95% van de gevallen zal liggen als opnieuw een steekproef getrokken zou worden. Worden voor een kengetal bijvoorbeeld twee jaren met elkaar vergeleken en de betrouwbaarheidsintervallen van de gemiddelden van die twee jaren overlappen elkaar nergens, dan kan worden gezegd dat de gemiddelden van die twee jaren significant van elkaar verschillen met een zekerheid van 95%. Is er wel sprake van overlap van de betrouwbaarheidsintervallen dan is er geen significant verschil, althans niet als een betrouwbaarheid van 95% of meer wordt verlangd. Betekenis van de kleurencodes in de tabellen: In de tabellen met informatie over het 95%-betrouwbaarheidsinterval voor de karakteristieken voor de bedrijfsstructuur en de bedrijfsvoering zijn die cellen lichtgrijs gemarkeerd, waarvoor geldt dat tussen de landbouwtellingsbedrijven en/of de nat-zandbedrijven en/of de overige LMM-bedrijven in de Zandregio significante verschillen bestaan voor de betreffende karakteristiek. 3.2 Akkerbouwbedrijven De akkerbouwbedrijven in het LMM-programma in de Zandregio zijn, qua oppervlakte, groter dan de akkerbouwbedrijven op zand in de Landbouwtelling (ruim 60%; iets meer dan 50 ha bij Lbt en bijna 90 ha bij LMM). Voor de bedrijven in het nat-zandprogramma is dit verschil gemiddeld 60 70% tussen de jaren (Tabel 3.1), voor de overige LMMbedrijven in het standaard-zandprogramma is het percentage verschil met de Landbouwtelling tussen de jaren wisselender (21-111%). Door de grote spreiding in oppervlakte cultuurgrond tussen de bedrijven van het LMM (Tabel B3.1), zijn bovengenoemde verschillen tussen de Landbouwtelling en de LMM-bedrijven alleen voor het standaard zandprogramma en dan nog alleen voor de jaren 2005 en 2006 significant (Tabel B3.1). De gemiddelde bedrijfsomvang van de akkerbouwbedrijven in de Landbouwtelling (significant) en het natte zandprogramma (niet significant) neemt toe; bij de droge akkerbouw bedrijven in het LMM is geen areaal toename te zien (grote fluctuaties in Pagina 28 van 134

31 gemiddeld areaal tussen jaren). De gemiddelde bedrijfsoppervlakten bij de natte bedrijven in het LMM (90 ha) verschillen niet significant van de drogere bedrijven (88 ha). Dit komt eveneens door de grote spreiding tussen individuele bedrijven en het geringe aantal waarnemingen. De bouwplannen tussen beide LMM-programma s geven wel verschillen te zien, maar deze zijn echter niet significant. De LMM-bedrijven in het nat- zandprogramma hebben een groter aandeel aardappelen en suikerbieten (periode gemiddeld totaal 63%) dan de overige LMMbedrijven (totaal 52%). Het aandeel granen is op de LMM-bedrijven van het nat-zandprogramma lager (24% om 30%). Dat geldt in geringe mate ook voor het aandeel voedergewassen en het aandeel overige gewassen (totaal 10% om 13%). Het percentage gewassen met winterbedekking is bij de overige LMM-zandbedrijven (15%), zeker de laatste jaren, hoger dan op die in het natte zandprogramma (7%). Qua aandeel aardappelen, suikerbieten en granen lijkt het bouwplan op de overige LMM-zandbedrijven het meest op dat van de bedrijven in de Landbouwtelling. De Landbouwtellingbedrijven hebben gemiddeld wel meer voedergewassen (20% om 8%) en minder graszaad en braak (totaal 1% om 4%) dan de overige LMM-bedrijven. Voor het aandeel voedergewassen, het aandeel braak (2006 t/m 2008) en het aandeel overige gewassen (2004 en 2005) zijn deze verschillen met de Landbouwtellingbedrijven significant. Dat geldt ook voor het aandeel suikerbieten in Op de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma is het aandeel van deze gewassen nog kleiner. Het bouwplan van de Landbouwtelling verschilt met dat van het nat-zandprogramma significant voor het aandeel voedergewassen en, voor de jaren 2007 en 2008, ook voor het aandeel suikerbieten. Voor het percentage gewassen met winterbedekking geeft de Landbouwtelling geen informatie. Pagina 29 van 134

32 Tabel 3.1 Karakteristieken 1 voor bedrijfsstructuur van akkerbouwbedrijven in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ NZ Oppervlakte cultuurgrond Lbt (ha) OZ NZ % aardappelen Lbt OZ NZ % suikerbieten Lbt OZ NZ % granen Lbt OZ NZ % peulvruchten Lbt 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 OZ 0,0 1,3 1,1 0,3 1,1 NZ 1,3 0,4 0,4 0,0 0,0 % voedergewassen Lbt OZ 10 5,3 6,1 7,8 8,3 NZ 5,0 1,5 3,8 6,5 6,2 % graszaad Lbt 1,5 1,7 1,4 1,2 0,8 OZ 4,3 0,0 3,2 3,3 3,0 NZ 0,3 1,0 0,2 0,6 0,4 % braak Lbt 0,2 0,1 0,0 0,0 0,0 OZ 1,6 1,1 1,9 3,0 1,7 NZ 0,3 1,0 0,2 0,6 0,4 % overig Lbt 9,1 9,5 8,6 9,3 8,3 OZ 4,3 2,7 8,0 5,0 5,2 NZ 6,2 5,8 5,5 6,2 4,2 % gewassen Lbt nb nb nb nb nb winterbedekking OZ 9,3 7,8 8, NZ 6,0 8,0 8,9 9,2 6,8 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 0,16 0,12 0,13 0,11 0,11 OZ 0,25 0,11 0,03 0,01 0,14 NZ 0,09 0,00 0,07 0,06 0,03 1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.1 hieronder. Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI. Pagina 30 van 134

33 Tabel B3.1: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor de akkerbouwbedrijven in de Zandregio Landbouwtelling Aantal waarnemingen Opp. cultuurgrond % aardappelen % suikerbieten % granen % peulvruchten 0,1-0,3 0,1-0,2 0,1-0,2 0,0-0,2 0,0-0,2 % voedergewas % graszaad 1,3-1,8 1,4-1,9 1,2-1,7 1,0-1,4 0,6-1,0 % braak 0,10-0,20 0,0-0,10 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-0,0 % overig 8,4-9,7 8,8-10 7,9-9,3 8,5-10 7,6-9,1 Totaal dieren (GVE/ha) 0,14-0,28 0,10-0,14 0,11-0,15 0,10-0,13 0,10-0,13 Nat zand Aantal waarnemingen Opp. cultuurgrond ,0-178 % aardappelen % suikerbieten 8, % granen % peulvruchten 0,0-3,8 0,0-1,3 0,0-1,3 0,0-0,0 0,0-0,0 % voedergewas 0,0-12 0,0-4,0 0,0-10 0,0-14 0,0-14 % graszaad 0,0-3,8 0,0-5,2 0,0-4,6 0,0-6,0 0,0-3,8 % braak 0,0-0,8 0,1-2,0 0,0-0,4 0,0-1,1 0,0-0,9 % overig 0,0-14 0,5-11 0,0-12 0,6-12 0,0-8,8 % gewassen met 0,8-11 0,0-17 0,0-18 2,7-16 1,4-12 winterbedekking Totaal dieren (GVE/ha) 0,00-0,26 0,00-0,00 0,00-0,21 0,00-0,17 0,00-0,09 Overig LMM-zand Aantal waarnemingen Opp. cultuurgrond ,0-165 % aardappelen % suikerbieten , % granen % peulvruchten 0,0-0,0 0,0-3,8 0,0-2,2 0,0-0,8 0,0-2,4 % voedergewas 0,0-23 0,0-12 1,8-10 2,0-14 3,4-13 % graszaad 0,0-10 0,0-0,0 0,1-6,3 0,1-6,5 0,0-6,1 % braak 0,0-3,8 0,0-2,5 0,4-3,3 0,0-6,3 0,0-4,8 % overig 0,6-8,0 0,0-7,1 3,1-13 0,6-9,4 1,6-8,9 % gewassen met 1,8-17 2,4-13 4, ,7-22 winterbedekking Totaal dieren (GVE/ha) 0,00-0,74 0,00-0,27 0,00-0,07 0,00-0,03 0,00-0,38, CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI Pagina 31 van 134

34 3.3 Melkveebedrijven Het aantal waarnemingen in het nat-zandprogramma (gemiddeld 22 per jaar) is aanzienlijk lager dan in het resterende deel van het zandprogramma (gemiddeld 105 per jaar) (Tabel 3.2). De verschillen in bedrijfsstructuur tussen de melkveebedrijven in de Landbouwtelling en de overige melkveebedrijven in het standaardzandprogramma (verder overige LMM-zandbedrijven) zijn alleen significant voor één of meer jaren voor het aantal graasdieren per hectare, het totale aantal dieren per hectare, de oppervlakte cultuurgrond en het percentage overige gewassen (Tabel 3.2, Tabel B3.2). Het aantal graasdieren per hectare is, evenals het totale aantal dieren per hectare, voor de overige LMM-zandbedrijven voor de jaren 2004 t/m 2007 lager dan voor de melkveebedrijven in de Landbouwtelling. Dat wordt niet veroorzaakt door meer dieren, maar doordat de overige LMM-zandbedrijven voor alle jaren over significant meer cultuurgrond beschikken. Voor de bedrijven in het natzandprogramma is er geen sprake van significante verschillen in structuur, noch met de overige LMM-zandbedrijven, noch met de Landbouwtellingsbedrijven. Een belangrijke oorzaak daarvoor is vermoedelijk het relatief geringe aantal waarnemingen in het natzandprogramma gecombineerd met de grote spreiding tussen bedrijven. In de meetperiode blijken zich een aantal significante ontwikkelingen voor te doen onder de bedrijven uit de Landbouwtelling. Het aantal melkkoeien neemt toe, de jongveebezetting per 10 melkkoeien neemt af en de oppervlakte cultuurgrond neemt toe. Daardoor daalt het aantal graasdieren per hectare en het totale aantal dieren per hectare tot en met Daarna neemt dit weer toe, zeer waarschijnlijk vanwege de uitbreiding van het melkquotum. Verder is het percentage grasland vanaf 2006 significant hoger dan tot en met Het percentage snijmaïs en het percentage overige gewassen is echter vanaf 2006 significant lager dan de beide jaren daarvoor. De derogatie zal hiervoor als belangrijke oorzaak kunnen worden genoemd. Een van de derogatieeisen is namelijk dat minimaal 70% van de bedrijfsoppervlakte uit grasland bestaat. Voor de overige LMM-zandbedrijven is bovenstaande ontwikkeling alleen significant voor het aantal graasdieren per hectare, het percentage grasland en het percentage overige gewassen. Voor de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma is bovenstaande ontwikkeling bij de gemiddelden eveneens zichtbaar (Tabel 3.2), maar deze is niet significant (Tabel B3.2). Pagina 32 van 134

35 Tabel 3.2: Karakteristieken 1 voor bedrijfsstructuur van melkveebedrijven in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ NZ Aantal melkkoeien Lbt OZ NZ Graasdieren (GVE/ha) Lbt 2,2 2,2 2,2 2,2 2,3 OZ 2,1 2,1 2,0 2,1 2,2 NZ 2,3 2,1 2,0 2,0 2,1 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,6 7,8 7,1 7,0 7,1 OZ 8,0 7,7 7,5 7,2 7,1 NZ 10 9,9 8,2 8,0 8,1 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 2,6 2,5 2,5 2,5 2,5 OZ 2,3 2,3 2,2 2,3 2,4 NZ 3,0 2,4 2,3 2,1 2,2 Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt OZ NZ % grasland Lbt OZ NZ % snijmaïs Lbt OZ NZ % overig Lbt 4,0 3,6 3,0 2,9 2,8 OZ 5,4 5,4 2,9 1,5 1,7 NZ 5,3 2,7 6,6 5,7 3,5 1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.2 hieronder. Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI. Pagina 33 van 134

36 Tabel B3.2: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in de Zandregio Landbouwtelling Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren (GVE/ha) 2,2-2,3 2,2-2,2 2,2-2,2 2,2-2,2 2,3-2,3 Jongvee/10 melkkoeien 7,4-7,8 7,6-8,0 7,0-7,1 7,0-7,1 7,1-7,2 Totaal dieren (GVE/ha) 2,6-2,6 2,5-2,5 2,4-2,5 2,4-2,5 2,5-2,6 Opp. cultuurgrond % grasland ,7-76,3 % snijmaïs % overig 3,9-4,2 3,4-3,8 2,9-3,2 2,8-3,1 2,7-3,0 Nat zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren (GVE/ha) 1,9-2,7 1,9-2,3 1,8-2,2 1,9-2,2 1,9-2,2 Jongvee/10 melkkoeien 6,3-14 6,2-14 6,4-9,9 6,6-9,3 7,0-9,2 Totaal dieren (GVE/ha) 2,0-3,9 1,9-2,8 1,9-2,7 1,9-2,4 2,0-2,5 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 0,0-13 0,0-7,9 1,9-11 1,3-10 0,6-6,5 Overige LMM-zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren (GVE/ha) 1,9-2,2 2,0-2,1 1,9-2,1 2,0-2,2 2,1-2,3 Jongvee/10 melkkoeien 7,2-8,8 7,2-8,2 7,0-7,9 6,8-7,6 6,7-7,5 Totaal dieren (GVE/ha) 2,1-2,5 2,1-2,5 2,0-2,4 2,1-2,5 2,2-2,5 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 2,2-8,5 2,8-8,1 1,7-4,1 0,8-2,2 0,7-2,7, CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI. Pagina 34 van 134

37 De melkveebedrijven in het nat-zandprogramma hebben gemiddeld een hogere melkproductie per koe en per hectare dan de overige LMMzandbedrijven (Tabel 3.3). De melkproductie is weergegeven in kg FPCM (fat- and protein corrected milk). Deze, voor het vet- en eiwit-gehalte gecorrigeerde, melkproductie heeft een relatie met de voederbehoefte van het vee. Ook hebben de nat-zandbedrijven meer weide-uren en een hoger maaipercentage. Meestal beschikken ze gemiddeld ook over meer mestopslag (Tabel 3.3). Deze verschillen tussen de melkveebedrijven van beide programma s zijn niet significant (Tabel B3.3). Tabel 3.3: Bedrijfsvoeringskarakteristieken 1 voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Ton melk/ha voeropp. (FPCM) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Kg melk/koe (FPCM) 2 % weide-uren melkk mei-okt % maaien % opslagcap. dierlijke mest % graslandvernieuwing nb nb nb nb nb NLV grasland 3 nb nb nb nb De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.3 hieronder. 2 FPCM staat voor fat and protein corrected milk. 3 NLV staat voor stikstofleverend vermogen. 4 Er is geen betrouwbaarheidsinterval bepaald omdat er maar één waarneming was.. Pagina 35 van 134

38 Tabel B3.3: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsvoeringskarakteristieken op LMM-melkveebedrijven in het natzandprogramma en de overige LMM-melkveebedrijven in de Zandregio Nat zand Ton melk/ha voeropp (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing nb nb 4-8 Nb 4-14 NLV grasland nb nb Overig LMM-zand Ton melk/ha voeropp. (FPCM) Pagina 36 van Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing nb nb NLV grasland nb nb Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden Zand Noord In Zand Noord is de bedrijfsomvang van de LMM-melkveebedrijven in het nat- zandprogramma ongeveer 15% groter dan van de overige LMMmelkveebedrijven (Tabel 3.4). Door de grote spreiding tussen de LMMbedrijven en het relatief geringe aantal waarnemingen is dit verschil niet significant (Tabel B3.4). Het aantal dieren per hectare en het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien loopt voor beide weinig uiteen. Dat geldt ook voor het aandeel van de bedrijfsoppervlakte waarop snijmaïs wordt geteeld. In Zand Noord hebben de overige LMM-bedrijven ongeveer 20% meer cultuurgrond dan het regionale gemiddelde van de Landbouwtelling. Voor de jaren 2005 en 2006 is sprake van een significant verschil. De LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma zijn naar verhouding nog groter, maar hier is, door de grote spreiding tussen de LMM-bedrijven en het gering aantal waarnemingen, geen sprake van een significant verschil met het regionaal gemiddelde uit de Landbouwtelling. Het totale aantal melkkoeien op de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma is ongeveer 35% groter dan het regionale gemiddelde in de Landbouwtelling. Dit verschil is voor die drie jaar (2006 t/m 2008) significant. Voor de overige LMM-bedrijven is het totale aantal melkkoeien niet veel groter dan het regionale gemiddelde van de Landbouwtelling. Het gemiddelde aantal dieren per hectare, het aantal

39 stuks jongvee per tien melkkoeien en het aandeel snijmaïs in de bedrijfsoppervlakte verschilt voor beide soorten LMM-bedrijven weinig van de melkveebedrijven in de Landbouwtelling. De verschillen in bedrijfsstructuur tussen de LMM-bedrijven enerzijds en de bedrijven in de Landbouwtelling anderzijds hebben dus uitsluitend betrekking op de bedrijfsomvang in oppervlakte cultuurgrond en (voor het natzandprogramma) op het totale aantal melkkoeien. Deze verschillen zijn voor enkele jaren significant. Tabel 3.4: Gemiddelde bedrijfsstructuurkarakteristieken 1 voor melkveebedrijven in Zand Noord in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ NZ #4 # Aantal melkkoeien Lbt OZ NZ # # Graasdieren (GVE/ha) Lbt 1,92 1,87 1,85 1,87 1,92 OZ 1,98 1,85 1,77 1,84 1,89 NZ # # 1,88 1,97 1,88 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,3 7,4 7,0 7,0 7,1 OZ 8,2 7,4 7,1 7,0 7,1 NZ # # 7,5 7,3 7,6 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 1,97 1,92 1,90 1,91 1,95 OZ 1,98 1,86 1,78 1,85 1,90 NZ # # 1,88 1,97 1,88 Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt OZ NZ # # % grasland Lbt OZ NZ # # % snijmaïs Lbt OZ NZ # # % overig Lbt 3,1 2,8 2,6 2,5 2,6 OZ 3,2 3,5 3,1 0,8 2,4 NZ # # 4,4 5,3 3,6 1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B3.4 hieronder. # Niet voldoende waarnemingen om gemiddelden te geven Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI. Pagina 37 van 134

40 Tabel B3.4: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in Zand Noord Landbouwtelling Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren 1,9-1,9 1,9-1,9 1,8-1,9 1,9-1,9 1,9-1,9 (GVE/ha) Jongvee/10 mk 7,1-7,5 7,1-7,6 6,9-7,1 6,9-7,1 7,0-7,2 Totaal dieren 2,0 2,0 1,9-1,9 1,9-1,9 1,9-1,2 1,9 2,0 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 2,8-3,4 2,5-3,1 2,3-2,9 2,2-2,8 2,3-2,9 Nat zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren - - 1,7-2,1 1,8-2,2 1,7-2,1 (GVE/ha) Jongvee/10 mk - - 6,5-8,4 6,6-8,0 7,0-8,2 Totaal dieren - - 1,7-2,1 1,8-2,2 1,7-2,1 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig - - 0,0-12 0,0-14 0,0-9,5 Overig LMM-zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren (GVE/ha) 1,8-2,2 1,7 2,0 1,7-1,9 1,8-1,9 1,8 2,0 Jongvee/10 mk 5,7-11 6,6-8,2 6,3-7,8 6,2-7,7 6,4-7,8 Totaal dieren (GVE/ha) 1,8-2,2 1,7-2,0 1,7-1,9 1,8-1,9 1,8 2,0 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 0,0-7,5 0,0-7,1 0,5-5,7 0,0-1,6 0,0-5,2 In Zand Noord hebben de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma gemiddeld een hogere melkproductie per koe en een hogere melkproductie per hectare dan de overige LMM-bedrijven (Tabel 3.5). Voor de melkproductie per hectare is dit verschil voor de jaren 2006 en 2007 significant (Tabel B3.5). Bovendien worden de melkkoeien op de nat-zandbedrijven meer geweid, hebben ze een iets hoger maaipercentage en meer opslag voor dierlijke mest. Die verschillen zijn Pagina 38 van 134

41 overigens niet significant. Dat op de nat-zandbedrijven zowel meer wordt geweid als gemaaid, is opvallend. Het percentage graslandvernieuwing verschilt niet tussen de beide soorten LMMbedrijven. Tabel 3.5: Bedrijfsvoeringskarakteristieken 1 voor de LMMmelkveebedrijven in Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Ton melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkk mei-okt OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ % maaien % opslagcap. dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.5. Pagina 39 van 134

42 Tabel B3.5: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsvoeringskarakteristieken van de LMM-melkveebedrijven in Zand Noord voor de bedrijven in het nat-zandprogramma en de overige LMM-bedrijven Nat zand Kg melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Overig LMM-zand Kg melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Zand Midden De LMM-melkveebedrijven in Zand Midden hebben de laatste jaren gemiddeld ongeveer 40 hectare cultuurgrond (Tabel 3.6). De gemiddelde oppervlakte cultuurgrond voor de melkveebedrijven in het natte zandprogramma in dit gebied wijkt daarvan de laatste jaren weinig af. De eerste jaren waren de verschillen in oppervlakte cultuurgrond tussen beide programma s groter. Vooral de melkveebedrijven van het natte zandprogramma waren de eerste jaren aanzienlijk kleiner. Daarmee wijkt de oppervlakte cultuurgrond in beide meetprogramma s weinig af van het regionale gemiddelde voor alle melkveebedrijven in Zand Midden op basis van de Landbouwtelling. Vooral de beide laatste jaren hebben de LMM-melkveebedrijven gemiddeld ongeveer 10% (overig LMM-zand) tot 20% (nat-zand) meer cultuurgrond dan het gemiddelde van de Landbouwtelling. De verschillen in bedrijfsomvang zijn niet significant (Tabel B3.6). Het aantal GVE/ha voor zowel het aantal graasdieren als het totale aantal dieren is voor de overig-zand significant lager (gemiddeld ca 10%) dan het regionale gemiddelde voor de Landbouwtelling. De nat-zandbedrijven hebben alleen voor 2007 een significant lager percentage grasland en een hoger percentage snijmaïs dan het regionale gemiddelde voor de Landbouwtelling. De nat-zandbedrijven uitzand Midden hebben meer Pagina 40 van 134

43 jongvee per tien melkkoeien dan op overig-zand uit dit gebied en het gemiddelde van de Landbouwtelling. Dat verschil is echter niet significant. Tabel 3.6: Gemiddelde bedrijfsstructuurkarakteristieken 1 voor melkveebedrijven in Zand Midden in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ NZ Aantal melkkoeien Lbt OZ NZ Graasdieren (GVE/ha) Lbt 2,23 2,18 2,17 2,18 2,26 OZ 2,01 1,99 1,95 2,00 2,09 NZ 2,36 2,18 2,01 1,99 2,14 Jongvee/10 melkkoeien Lbt 7,6 7,8 6,8 6,8 6,9 OZ 7,6 7,6 7,4 7,1 6,9 NZ ,6 9,0 9,0 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 2,72 2,60 2,56 2,53 2,59 OZ 2,32 2,21 2,16 2,20 2,20 NZ 3,36 2,64 2,18 1,99 2,24 Opp. cultuurgrond (ha) Lbt OZ NZ % grasland Lbt OZ NZ % snijmaïs Lbt OZ NZ % overig Lbt 2,3 2,1 1,7 1,5 1,3 OZ 3,4 4,1 2,1 1,3 0,9 NZ 0,0 0,0 0,5 1,5 1,1 1 De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.6. Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI Pagina 41 van 134

44 Tabel B3.6: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in Zand Midden in de Landbouwtelling, het nat-zandprogramma en voor de overige LMMzandbedrijven Landbouwtelling Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren 2,2-2,2 2,2-2,2 2,2-2,2 2,2-2,2 2,2-2,3 (GVE/ha) Jongvee/10 mk 7,1-8,0 7,4-8,2 6,8-6,9 6,7-6,9 6,8-6,9 Totaal dieren 2,8-2,8 2,6-2,6 2,5-2,6 2,5-2,6 2,6-2,6 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 2,1-2,5 1,9-2,3 1,5-1,9 1,4-1,7 1,2-1,5 Nat zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren 1,9-2,9 1,8-2,5 1,8-2,2 1,8-2,2 1, 9-2,4 (GVE/ha) Jongvee/10 mk 4,8-17 4,7-17 5,4-14 5,8-12 6,6-11 Totaal dieren 2,0-4,7 2,0-3,3 1,9-2,5 1,8-2,2 2,0-2,5 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-1,3 0,0-3,4 0,0-2,7 Overig LMM-zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren 1,8-2,2 1,9-2,1 1,9-2,1 1, 9-2,1 2,0-2,2 (GVE/ha) Jongvee/10 mk 6,7-8,6 6,7-8,5 6,8-8,1 6,4-7,7 6,2-7,6 Totaal dieren 2,0-2,6 2,0-2,4 2,0-2,4 2,0-2,4 2,0-2,4 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 1,0-5,8 0,2-8,0 0,8-3,3 0,2-2,3 0,1-1,6 Pagina 42 van 134

45 In Zand Midden hebben de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma meer melk per koe en per hectare, ze maaien meer en hebben een iets hogere mestopslagcapaciteit dan de overige LMM-bedrijven (Tabel 3.7). De nat- zandbedrijven weiden de laatste jaren minder dan de overige LMM-bedrijven. Het percentage graslandvernieuwing is op de natzandbedrijven lager. Geen van deze verschillen zijn significant (Tabel B3.7). Tabel 3.7: Bedrijfsvoeringskarakteristieken 1 voor de LMM-melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Ton melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkk mei-okt OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ % maaien % opslagcap. dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.7. Pagina 43 van 134

46 Tabel B3.7: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsvoeringskarakteristieken voor de LMM-melkveebedrijven in Zand Midden voor de bedrijven in het nat-zandproggramma en voor de overige LMM-bedrijven Nat zand Kg melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Overig LMM-zand Kg melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkkoe mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Zand Zuid In Zand Zuid is in het nat-zandprogramma alleen in 2006 sprake van voldoende melkveebedrijven om een gemiddelde te kunnen weergeven (Tabel 3.8). Voor 2006 zijn de melkveebedrijven van het nat-zandprogramma groter dan de overige LMM-melkveebedrijven, maar er is geen sprake van een significant verschil (Tabel B3.8). Het aandeel maïs, de hoeveelheid jongvee per tien melkkoeien en het aantal graasdieren en totale aantal dieren per hectare zijn in 2006 op de overige LMM-bedrijven wat hoger. Ook dat verschil is niet significant. De overige LMM-bedrijven zijn de eerste jaren groter (meer cultuurgrond en meer melkkoeien) en minder intensief (minder GVE/ha) dan het gemiddelde melkveebedrijf op basis van de Landbouwtelling in Zand Zuid. Alleen voor de bedrijfsoppervlakte in 2004 is dat verschil significant. De laatste jaren zijn de verschillen in bedrijfsomvang veel kleiner. Het gemiddelde aandeel maïs verschilt nauwelijks tussen de Landbouwtellingsbedrijven en de overige LMMbedrijven. Wel is er de laatste twee jaar op de overgie LMM-bedrijven sprake van significant meer overige gewassen dan het regionale gemiddelde van de Landbouwtelling. Pagina 44 van 134

47 Tabel 3.8: Bedrijfsstructuurkarakteristieken 1 voor melkveebedrijven in Zand Zuid in de Landbouwtelling (Lbt), het nat-zandprogramma (NZ) voor de overig LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ NZ #1 #1 8 #6 #6 Aantal melkkoeien Lbt OZ NZ # # 90 # # Graasdieren (GVE/ha) Lbt 2,60 2,60 2,58 2,65 2,75 OZ 2,31 2,39 2,46 2,56 2,81 NZ # # 2,22 # # Jongvee/10 melkkoeien Lbt 8,0 8,3 7,7 7,6 7,6 OZ 8,8 8,3 8,1 7,7 7,5 NZ # # 7,1 # # Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 3,01 2,95 2,90 2,94 3,05 OZ 2,58 2,95 2,89 3,09 3,24 NZ # # 2,92 # # Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt OZ NZ # # 52 # # % grasland Lbt OZ NZ # # 63 # # % snijmaïs Lbt OZ NZ # # 21 # # % overig Lbt 8,4 7,2 5,9 6,0 5,8 OZ ,5 2,8 2,3 NZ # # 17 # # 1 De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.8. # Niet voldoende waarnemingen om gemiddelden te geven Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI Pagina 45 van 134

48 Tabel B3.8: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor melkveebedrijven in Zand Zuid in de Landbouwtelling, het nat-zandprogramma en voor de overige LMMzandbedrijven Landbouwtelling Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren 2,57-2,63 2,57-2,64 2,6-2,6 2,61-2,68 2,71-2,79 (GVE/ha) Jongvee/10 mk 7,8-8,1 8,0-8,7 7,6-7,8 7,5-7,7 7,5-7,7 Totaal dieren 2,95-3,07 2,90-3,01 2,84-2,95 2,88-2,99 2,99-3,10 (GVE/ha) Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 7,9-8,9 6,7-7,7 5,5-6,3 5,6-6,5 5,4-6,3 Nat zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien - - 0, Graasdieren - - 0,00-6, (GVE/ha) Jongvee/10 mk - - 0, Totaal dieren - - 0,00-8, (GVE/ha) Opp. cultuurgrond - - 0, % grasland - - 0, % snijmaïs - - 0, % overig - - 0, Overig LMM-zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien Graasdieren (GVE/ha) 1,91-2,71 2,15-2,63 2,24-2,68 2,33-2,80 2,54-3,09 Jongvee/10 mk 7,6-9,9 7,5-9,0 7,3-8,9 7,1-8,3 7,0-8,0 Totaal dieren (GVE/ha) 1,88-3,28 2,36-3,55 2,36-3,41 2,54-3,63 2,77-3,71 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % overig 1,0-25 4,3-17 1,1-7,8 0,9-4,7 0,3-4,4 In 2006 is bij de nat-zandbedrijven sprake van een lagere melkproductie per koe en per hectare dan op de overige LMM-bedrijven (Tabel 3.9). Daarnaast weiden de nat-zandbedrijven meer, maaien minder, hebben minder mestopslag-capaciteit en passen ze minder graslandvernieuwing toe. Geen van deze verschillen zijn significant (Tabel B3.9). Pagina 46 van 134

49 Tabel 3.9: Bedrijfsvoeringskarakteristieken 1 voor de LMM-melkveebedrijven in Zand Zuidin het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Ton melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkk mei-okt OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ % maaien % opslagcap. dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.9.. Pagina 47 van 134

50 Tabel B3.9: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de bedrijfsvoeringskarakteristiekenvoor LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid in het nat-zandprogramma en voor de overige LMM-zandbedrijven Nat zand Kg melk/ha voeropp (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkk mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Overig LMM- zand Kg melk/ha voeropp. (FPCM) Kg melk/koe (FPCM) % weide-uren melkk mei-okt % maaien % opslagcapaciteit dierlijke mest % graslandvernieuwing NLV grasland Vergelijking van de verschillende gebieden Bedrijfsstructuur Uit de gegevens van de Landbouwtelling blijkt dat de melkveebedrijven in Zand Noord groter en extensiever zijn, minder jongvee per tien melkkoeien hebben en een kleiner aandeel maïs dan de melkveebedrijven in Zand Midden (Tabel 3.4 en Tabel 3.6). Alleen voor de oppervlakte cultuurgrond en het aantal melkkoeien (overige LMMbedrijven), zijn deze verschillen tussen beide zandgebieden ook voor de LMM-melkveebedrijven significant (Tabel B3.4 en Tabel B3.6). De melkveebedrijven in de Landbouwtelling in Zand Zuid hebben even veel cultuurgrond als die in Zand Midden, maar ze hebben meer melkkoeien (Tabel 3.6 en Tabel 3.8). Ook hebben de melkveebedrijven in Zand Zuid wat meer jongvee per tien melkkoeien dan die in Zand Midden. Door beide aspecten zijn de melkveebedrijven in Zand Zuid intensiever (meer GVE/ha) dan in Zand Midden. Ook is het aandeel maïs in de oppervlakte cultuurgrond in Zand Zuid hoger. Het aandeel maïs is eveneens significant verschillend tussen de twee gebieden voor de overige LMMmelkveebedrijven (Tabel B3.6 en Tabel B3.8). Voor het aantal GVE/ha is dat alleen voor de eerste jaren het geval. De melkveebedrijven in Zand Zuid hebben ongeveer evenveel melkkoeien als die in Zand Noord maar ze beschikken over minder cultuurgrond en meer jongvee per tien melkkoeien. Daardoor hebben ze meer GVE/ha voor zowel graasdieren als totaal aantal dieren. Het aandeel snijmaïs is in Zand Zuid aanzienlijk Pagina 48 van 134

51 hoger dan in Noord en het aandeel grasland navenant kleiner. Dat verschil in grondgebruik tussen beide gebieden komt ook tot uiting bij de overige LMM-bedrijven. Voor de intensiteit (GVE/ha) is verschil tussen de gebieden bij de overige LMM-bedrijven alleen aanwezig vanaf 2005, maar is er geen verschil in het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien tussen de gebieden. Alle bovenvermelde verschillen in bedrijfsstructuur tussen de drie zandgebieden op basis van de Landbouwtelling zijn significant. Op basis van de LMM-bedrijven (nat-zand en overige-zand) zijn de verschillen tussen de drie gebieden echter niet altijd significant. Bedrijfsvoering De melkproductie per hectare op LMM-bedrijven is gemiddeld het hoogst in Zand Zuid en het laagst in Zand Noord (Tabel 3.5 t/m Tabel 3.9). Voor de meeste jaren zijn de verschillen tussen Noord en Midden enerzijds en Zuid anderzijds significant. Alleen in Zand Noord hebben de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma een significant hogere melkproductie per hectare dan de overige LMM-bedrijven (Tabel B3.5 t/m Tabel B3.9). De melkproductie per koe is het hoogst op de LMMmelkveebedrijven in Zand Midden en het laagst in Zand Noord. Deze verschillen zijn niet significant. Weiden van melkvee gebeurt het meest op de LMM-melkveebedrijven in Zand Noord en het minst in Zand Zuid. Het maaipercentage is op de LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid hoger dan in Zand Midden en aanzienlijk hoger dan in Zand Noord. De verschillen tussen Noord en Zuid voor het maaipercentage zijn vanaf 2005 significant, voor Midden is er alleen een significant verschil ten opzichte van Zuid. De melkveebedrijven in Zand Zuid hebben de grootste mestopslagcapaciteit. Dit verschil is alleen significant ten opzichte van Noord. Het percentage graslandvernieuwing is op de LMMbedrijven in Zand Zuid hoger dan in de beide andere gebieden, maar alleen in 2006 ten opzichte van Noord significant. Vermeldenswaard is dat de melkveebedrijven in Zuid over een significant lager stikstof leverend vermogen van het grasland beschikken dan de melkveebedrijven in Noord en Midden. 3.5 Hokdierbedrijven Voor hokdierbedrijven zijn onvoldoende bedrijven beschikbaar om verantwoord gemiddelden te kunnen weergeven. Voor het natzandprogramma zijn er respectievelijk nul (2004 en 2006), één (2005), twee (2007) en drie (2008) bedrijven beschikbaar. Voor de overige LMM-bedrijven zijn dat er respectievelijk zes (2004), drie (2005 en 2006), één (2007) en negen (2008) bedrijven. Deze zullen daarom niet behandeld worden. 3.6 Overige dierbedrijven In het nat-zandprogramma zijn per jaar weinig overige dierbedrijven, te weten één in 2004, vier in 2005, zes in 2006, vijf in 2007 en vier in In de groep van overige LMM-bedrijven zijn er wel voldoende overige dierbedrijven beschikbaar om verantwoord gemiddelden te kunnen geven. De cijfers in deze paragraaf zijn daarom gebaseerd op deze groep en op de groep van Landbouwtellingbedrijven. De overige dierbedrijven zijn gemengde bedrijven met meerdere veehouderijtakken Pagina 49 van 134

52 en/of met zowel een tak akkerbouw als een tak veehouderij. Het zijn dus veehouderijcombinaties of gewas-veehouderijcombinaties. De bedrijfsstructuur van de overige dierbedrijven in de Zandregio wijkt vooral het eerste jaar (2004) erg af van die in de andere jaren (Tabel 3.10). Als de bedrijfsstructuur van de overige dierbedrijven in de Zandregio in het LMM voor de jaren vanaf 2005 wordt vergeleken met die van alle overige dierbedrijven (Landbouwtelling) blijkt dat de overige dierbedrijven in het LMM: ongeveer driemaal zoveel melkkoeien hebben; ongeveer de helft tot een derde van het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien hebben; 10 tot 30% meer cultuurgrond hebben; In 2005 en 2006 ongeveer evenveel dieren/ha hebben, in GVE gemeten, maar de laatste twee jaar aanzienlijk minder; een belangrijk hoger aandeel grasland hebben; aanzienlijk minder snijmaïs telen. De verschillen in bedrijfsomvang (aantal koeien en oppervlakte cultuurgrond) tussen de Landbouwtelling- en de LMM-bedrijven zijn in geen enkel jaar significant (Tabel B3.10). Wel zijn er in sommige jaren significante verschillen in het aantal GVE graasdieren per hectare, het aantal stuks jongvee per tien melkkoeien, het aandeel grasland in de oppervlakte cultuurgrond en het aandeel snijmaïs, aardappelen en granen. Op welk van deze onderdelen er sprake is van significante verschillen tussen de bedrijfsstructuur zoals die in de Landbouwtelling naar voren komt en het standaard zandprogramma wisselt tussen de jaren. Tot en met 2006 betreft het ongeveer vijf onderdelen met significante verschillen, in 2007 en 2008 blijft dit beperkt tot twee à drie. Belangrijke significante verschillen in die laatste jaren zijn dat de bedrijven van het standaard zandprogramma significant meer graasdier- GVE/ha hebben en minder jongvee per tien melkkoeien. Ook is het aandeel snijmaïs op de LMM-bedrijven significant lager en het aandeel overige gewassen significant hoger. Pagina 50 van 134

53 Tabel 3.10: Gemiddelde bedrijfsstructuurkarakteristieken 1 voor overige dierbedrijven in de Zandregio in de Landbouwtelling (Lbt) en in het standaardzandprogramma, niet-deelnemend aan nat-zandprogramma (OZ) Aantal waarnemingen Lbt OZ Aantal melkkoeien Lbt 9,4 10,1 9,2 9,1 9,1 OZ Graasdieren (GVE/ha) Lbt 1,15 1,19 1,22 1,24 1,25 OZ 1,29 1,71 1,79 1,64 1,70 Jongvee/10 melkkoeien Lbt OZ 7,5 8, ,2 Totaal dieren (GVE/ha) Lbt 3,41 3,49 3,36 3,29 3,39 OZ 1,87 3,43 3,24 2,55 2,91 Opp. Cultuurgrond (ha) Lbt OZ % grasland Lbt OZ % snijmaïs Lbt OZ ,2 12 % aardappelen Lbt 4,2 3,9 3,6 3,6 3,4 OZ 5,8 0,8 0,0 2,1 2,2 % suikerbieten Lbt 2,9 2,8 2,3 2,2 1,7 OZ 11 1,9 2,0 2,3 3,1 % granen Lbt 8,0 7,4 7,5 6,6 6,6 OZ 7,4 0,0 5,8 7,8 5,1 % peulvruchten Lbt 0,1 0,1 0,0 0,1 0,1 OZ 0,0 2,2 0,4 0,4 0,6 % graszaad Lbt 0,4 0,4 0,4 0,3 0,2 OZ 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 % braak Lbt 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 OZ 0,5 0,0 0,2 0,1 0,1 % overig Lbt 4,7 5,0 4,7 4,9 5,1 % gewassen met winterbedekking OZ ,4 0,6 0,8 Lbt nb nb nb nb nb OZ De betrouwbaarheidsintervallen worden gegeven in Tabel B3.10. nb staat voor niet bepaald. Bron: CBS-Landbouwtelling , bewerking LEI Pagina 51 van 134

54 Tabel B3.10: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) van de bedrijfsstructuurkarakteristieken voor overige dierbedrijven in de Zandregio in de landbouwtelling en voor de overige LMM-bedrijven Landbouwtelling Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien 8,8-10 9,4-11 8,5-9,8 8,5-9,7 8,4-9,8 Graasdieren (GVE/ha) 1,12-1,18 1,16-1,23 1,19-1,26 1,21-1,28 1,21-1,28 Jongvee/10 mk Totaal dieren (GVE/ha) 3,28-3,54 3,36-3,62 3,23-3,49 3,17-3,42 3,24-3,54 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs % aardappelen 3,9-4,5 3,6-4,2 3,3-3,9 3,3-3,9 3,1-3,7 % suikerbieten 2,7-3,1 2,6-3,0 2,2-2,5 2,0-2,4 1,5-1,8 % granen 7,5-8,4 6,9-7,9 7,1-8,0 6,1-7,0 6,2-7,1 % peulvruchten 0,1-0,2 0,0-0,1 0,0-0,1 0,0-0,1 0,0-0,1 % graszaad 0,3-0,5 0,3-0,5 0,3-0,5 0,2-0,3 0,1-0,3 % braak 0,1-0,1 0,0-0,1 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-0,0 % overig 4,3-5,0 4,6-5,4 4,4-5,1 4,5-5,3 4,7-5,5 LMM overig zand Aantal waarnemingen Aantal melkkoeien 0,0-82 0,0-57 9, Graasdieren (GVE/ha) 0,56-2,01 1,16-2,27 1,37-2,20 1,26-2,02 1,41-1,98 Jongvee/10 mk 6,4-8,5 7,3-9,2 3,6-26 1,3-27 4,0-8,4 Totaal dieren (GVE/ha) 1,31-2,43 1,45-5,41 1,63-4,85 1,29-3,81 1,54-4,29 Opp. cultuurgrond % grasland % snijmaïs 6,9-37 6,7-23 5,4-16 3,4-15 5,6-18 % aardappelen 0,0-14 0,0-2,5 0,0-0,0 0,0-6,2 0,0-6,5 % suikerbieten 2,0-21 0,0-5,7 0,0-4,8 0,0-4,8 0,0-7,2 % granen 0,8-14 0,0-0,0 0,0-14 0,0-17 0,0 12 % peulvruchten 0,0-0,0 0,0-5,0 0,0-1,1 0,0-1,2 0,0-1,9 % graszaad 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-0,0 0,0-0,0 % braak 0,0-1,2 0,0-0,0 0,0-0,5 0,0-0,3 0,0-0,2 % overig 9,8-30,0 0,0-25,5 0,0-1,1 0,0-1,5 0,0-1,7 % gewassen met winterbedekking Pagina 52 van 134

55 Pagina 53 van 134

56 4 Bemesting en nutriëntenoverschotten 4.1 Toelichting tabellen In de tabellen in dit hoofdtuk is de informatie gegeven op basis van cijfers afkomstig uit het Informatienet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven in het standaard-zandprogramma (OZ). Van verschillende kengetallen zijn, naast de gemiddelden, ook de standaardfouten van die gemiddelden, berekend met Excel. Met behulp van de standaardfout kan het betrouwbaarheidsinterval rond een gemiddelde worden bepaald. Het 95%-betrouwbaarheidsinterval geeft de onder- en bovengrens aan waarbinnen het gemiddelde in 95% van de gevallen zal liggen als opnieuw een steekproef getrokken zou worden. Worden voor een kengetal bijvoorbeeld twee jaren met elkaar vergeleken en de betrouwbaarheidsintervallen van de gemiddelden van die twee jaren overlappen elkaar nergens, dan kan worden gezegd dat de gemiddelden van die twee jaren significant van elkaar verschillen met een zekerheid van 95%. Is er wel sprake van overlap van de betrouwbaarheidsintervallen, dan is er geen significant verschil, althans niet als een betrouwbaarheid van 95% of meer wordt verlangd. Deze betrouwbaarheidsintervallen worden in de B-tabellen gegeven (zie bijvoorbeeld Tabel B4.1). In de tabellen met informatie over de resultaten (bemesting met stikstof en fosfaat, mineralenboekhouding) zijn (delen van) sommige regels groen en geel gemarkeerd. Dan is er sprake van significante verschillen tussen jaren binnen dezelfde tabel en regel. De groen gemarkeerde jaren zijn significant lager dan de geel gemarkeerde jaren. 4.2 Akkerbouwbedrijven Bemesting Op de LMM-bedrijven in het nat-zandprogramma werd de eerste vier jaar gemiddeld kg meer kunstmeststikstof gebruikt dan op de overige LMM-bedrijven. Voor drie van de vier jaar geldt dit ook voor het gebruik van stikstof met dierlijke mest. Daardoor was in deze drie jaar de totale stikstofbemesting op de nat-zandbedrijven gemiddeld hoger dan op de overige LMM-bedrijven (Figuur 4.1en Tabel 4.1). Het percentage stikstof uit dierlijke mest verschilt weinig tussen de natzandbedrijven en de overige LMM-bedrijven (Tabel 4.1). Het percentage varieert meestal tussen de 60 en 65%. Alleen in 2005 was dit percentage op de nat-zandbedrijven met 49% lager, maar niet significant. Ook de verschillen voor de andere karakteristieken zijn niet significant (Tabel B4.1). Pagina 54 van 134

57 N (kg/ha) NZ organische mest OZ organische mest NZ kunstmest OZ kunstmest NZ totale mest OZ totale mest Jaar Figuur 4.1: Stikstofgebruik op LMM-akkerbouwbedrijven in de Zandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.1: Details stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor LMM-akkerbouwbedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Ov. organ. mest Kunstmest Totaal % N uit dierlijke mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.1 hieronder. Pagina 55 van 134

58 Tabel B4.1: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor LMM-akkerbouwbedrijven in de Zandregio Nat zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige organ. mest Kunstmest Totaal % N uit dierlijke mest Overig zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige organ. mest Kunstmest Totaal % N uit dierlijke mest De bemesting met kunstmestfosfaat is op de LMM-bedrijven in het natzandprogramma gemiddeld 3 14 kg fosfaat per hectare per jaar hoger dan op de overige LMM-zandbedrijven. Het verschil neemt in de loop der jaren wel iets af maar ook in 2008 gebruikten de nat-zandbedrijven meer kunstmestfosfaat dan de overige LMM-bedrijven. In drie van de vijf jaren is er gemiddeld weinig verschil in fosfaatbemesting met dierlijke mest. In 2004 en in 2007 gebruikten de nat-zandbedrijven meer fosfaat met dierlijke mest dan de overige LMM-bedrijven. Daardoor is in de vier van de vijf jaren de totale fosfaatbemesting op de natzandbedrijven kg/ha/jaar hoger dan op de overige LMM-bedrijven (Figuur 4.2 en Tabel 4.2). De spreiding tussen de individuele bedrijven is voor beide LMM-groepen groot, waardoor de bovenvermelde verschillen niet significant zijn. Ook de verschillen tussen jaren zijn niet significant (Tabel B4.2). Pagina 56 van 134

59 P 2 O 5 (kg/ha) Figuur 4.2: Fosfaatgebruik op LMM-akkerbouwbedrijven in dezandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.2: Details fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMakkerbouwbedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige org. Mest Kunstmest Totaal % P 2 O 5 uit dierlijke mest NZ totale mest NZ kunstmest NZ organische mest OZ totale mest OZ kunstmest OZ organische mest Jaar De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.2 hieronder. Pagina 57 van 134

60 Tabel B4.2: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-akkerbouwbedrijven in de Zandregio Nat zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige org. mest Kunstmest Totaal % P 2 O 5 uit dierlijke mest Overig zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige org. mest Kunstmest Totaal % P 2 O 5 uit dierlijke mest Overschotten Het bedrijfsoverschot voor stikstof is het verschil tussen de aan- en afvoer van stikstof op het bedrijf. Het bodemoverschot voor stikstof wordt berekend door het bedrijfsoverschot voor stikstof te corrigeren voor depositie en mineralisatie van stikstof op en in de bodem en voor stikstofverliezen die tijdens het toedienen van de mest optreden door emissie van ammoniak. Voor fosfaat is het bodemoverschot gelijk aan het bedrijfsoverschot. Zowel de grootte van het bedrijfsoverschot voor stikstof als van het bodemoverschot wisselt tussen de jaren (Figuur 4.3 en Tabel 4.3). In 2005 en in 2007 zijn de verschillen klein tussen de nat-zandbedrijven en de overige LMM-bedrijven. In 2004 en in 2006 is het stikstofoverschot op de nat-zandbedrijven het hoogst, in 2008 is het hoogst bij de overige LMM-bedrijven. Het bedrijfsoverschot voor fosfaat is de eerste twee jaar hoger op de nat-zandbedrijven dan op de overige LMM-bedrijven. De laatste drie jaar is het verschil in fosfaatoverschot tussen beide groepen klein. Pagina 58 van 134

61 N of P 2 O 5 (kg/ha) NZ N-bedrijfsoverschot NZ N-bodemoverschot NZ P-bodemoverschot OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot OZ P-bodemoverschot Jaar Figuur 4.3: Overschotten voor stikstof en fosfaat op akkerbouwbedrijven in de Zandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) De verschillen in afvoer met het gewas en de verschillen in de aanvoer van meststoffen tussen de nat-zandbedrijven en de overige LMMzandbedrijven spelen bij zowel het stikstof- als het fosfaatoverschot een rol. De verschillen zijn echter noch voor stikstof, noch voor fosfaat significant. Wel is de stikstofafvoer per hectare bij de nat-zandbedrijven in 2008 significant hoger dan die in 2006 (Tabel B4.3). De depositie, mineralisatie en stikstofbinding zijn voor de overige LMM-bedrijven voor de jaren significant lager dan voor De afvoer van fosfaat per hectare is bij de nat-zandbedrijven in 2008 significant hoger dan voor de jaren 2005 en Bij de overige LMM-bedrijven zijn voor fosfaat geen significante verschillen tussen de jaren (Tabel B4.4). Pagina 59 van 134

62 Tabel 4.3: Mineralenboekhouding voor stikstof (als N in kg/ha) voor de LMMakkerbouwbedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie & binding Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.3 hieronder. Tabel B4.3: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding stikstof (als N in kg/ha) voor LMM-akkerbouwbedrijven in de Zandregio Nat zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, Binding Emissies Bodemoverschot Overig zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, Binding Emissies Bodemoverschot Pagina 60 van 134

63 Tabel 4.4: Mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMMakkerbouwbedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.4 hieronder. Tabel B4.4: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMakkerbouwbedrijven in de Zandregio Nat zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Overig zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Stikstof- en fosfaatgebruik voor de akkerbouwbedrijven in de Zandregio Het stikstofgebruik op akkerbouwbedrijven in de Zandregio is in 2008 hoger dan het jaar daarvoor, zonder dat dit een toename van het bodemoverschot tot gevolg heeft gehad (Figuur 4.4). Pagina 61 van 134

64 N (kg/ha) Bemesting Figuur 4.4: Bemesting en bodemoverschot voor stikstof op alle LMMakkerbouwbedrijven in de Zandregio Het fosfaatgebruik op akkerbouwbedrijven in de Zandregio is in 2006 aanzienlijk lager is dan het jaar daarvoor, maar is daarna weer toegenomen tot hetzelfde niveau als in 2005 (Figuur 4.5). Het bodemoverschot bleef tot en met 2007 licht dalen; daarna trad een lichte stijging op. P 2 O 5 (kg/ha) Figuur 4.5: Bemesting en bodemoverschot voor fosfaat op alle LMMakkerbouwbedrijven in de Zandregio Bodemoverschot Jaar Bemesting Bodemoverschot Jaar Pagina 62 van 134

65 Pagina 63 van 134

66 4.3 Melkveebedrijven Bemesting De bemesting met stikstof uit zowel dierlijke mest als kunstmest is op de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma gemiddeld meestal hoger dan op de overige LMM-melkveebedrijven in de Zandregio (Figuur 4.6 en Tabel 4.5). Deze verschillen zijn echter niet significant (Tabel B4.5). Wel is op de overige LMM-zandbedrijven vanaf 2006 ten opzichte van 2005, en soms ook ten opzichte van 2004, de mestaanvoer lager, de mestafvoer hoger en de bemesting lager, zowel uit dierlijke mest en kunstmest als totaal (Tabel 4.5). Deze verschillen zijn alle significant (Tabel B4.5). N (kg/ha) NZ totale mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totale mest OZ kunstmest OZ dierlijke mest Jaar Figuur 4.6: Stikstofgebruik (als N in kg/ha) op LMM-melkveebedrijven in de Zandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMbedrijven (OZ) Het verschil tussen 2005 en 2006 is opvallend scherp en is vrijwel zeker een reactie van de melkveehouders op de invoering van het Gebruiksnormenstelsel. Voor de nat-zandbedrijven is alleen de bemesting met kunstmest voor 2008 significant lager dan voor 2004 (Tabel B4.5A). Dat er niet meer significante verschillen zijn, net als bij de overige LMM-bedrijven, zal ook hier voor een belangrijk deel worden veroorzaakt door het geringe aantal waarnemingen en de grote spreiding tussen bedrijven. Pagina 64 van 134

67 Tabel 4.5: Stikstofgebruik 1 (als N in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.5 hieronder. Tabel B4.5: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in de Zandregio Nat zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal De bemesting met fosfaat uit zowel dierlijke mest als kunstmest is op de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma gemiddeld meestal hoger dan op de overige LMM-melkveebedrijven in de Zandregio (Figuur 4.7 en Tabel 4.6). Deze verschillen zijn echter niet significant (Tabel B4.6). Wel is op de overige LMM-zandbedrijven vanaf 2006 ten opzichte van 2005, en soms ook ten opzichte van 2004, de mestaanvoer lager, de mestafvoer hoger en de bemesting lager, zowel uit dierlijke mest, kunstmest als uit totale mest. Deze verschillen zijn alle significant. Het verschil tussen 2005 en 2006 is opvallend scherp en is vrijwel zeker een reactie van de melkveehouders op de invoering van het Gebruiksnormenstelsel. Voor de nat-zandbedrijven zijn alleen de bemesting met kunstmest en de totale bemesting vanaf 2006 of 2007 significant lager dan voor 2004 en Dat bij fosfaat meer significante effecten worden gevonden dan bij stikstof, wordt vrijwel zeker veroorzaakt doordat vanaf de invoering van het Gebruiksnormenstelsel per 1 januari 2006 fosfaat uit kunstmest onder de mestwetgeving valt, wat daarvoor niet het geval was. Pagina 65 van 134

68 Melkveehouders gingen vanaf 2006 minder fosfaat uit kunstmest gebruiken om meer eigen mest op het eigen bedrijf te kunnen plaatsten. P 2 O 5 (kg/ha) Figuur 4.7: Fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) op melkveebedrijven in de Zandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.6: Fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen NZ totale mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totale mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.6 hieronder. Pagina 66 van 134

69 Tabel B4.6: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in de Zandregio Nat zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overschotten Zowel de aanvoer van stikstof met voer en meststoffen als de afvoer hiervan is op de melkveebedrijven in het nat-zandprogramma gemiddeld meestal hoger dan op de overige LMM-melkveebedrijven in de Zandregio. Dat geldt ook voor het overschot op de bedrijfsbalans en het bodemoverschot voor stikstof (Tabel 4.7 en Figuur 4.8). Deze verschillen zijn echter niet significant (Tabel B4.7). Wel is, zowel voor de natzandbedrijven als voor de overige LMM-zandbedrijven, het overschot voor stikstof op de bedrijfsbalans vanaf 2006 significant lager dan in 2005 respectievelijk Voor de nat-zandbedrijven is de aanvoer van stikstof met meststoffen vanaf 2006 significant lager dan in Zowel de aanvoer van fosfaat met voer en meststoffen als de afvoer hiervan is op nat-zandbedrijven gemiddeld meestal hoger dan op de overige LMM-zandbedrijven. Dat geldt ook voor het overschot op de bedrijfsbalans (Tabel 4.8). Deze verschillen zijn echter niet significant (Tabel B4.8). Wel is, voor de beide groepen van bedrijven, de aanvoer van fosfaat met meststoffen vanaf 2006 significant lager dan in 2005 en, voor de overige LMM-zandbedrijven, ook in Dat geldt eveneens voor het fosfaatoverschot op de bedrijfsbalans. Pagina 67 van 134

70 N of P 2 O 5 (kg/ha) Figuur 4.8: Stikstof- en fosfaatoverschot op melkveebedrijven in de Zandregio in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.7: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie & binding NZ N-bedrijfsoverschot NZ N-bodemoverschot NZ P-bodemoverschot OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot OZ P-bodemoverschot Jaar Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.7 hieronder. Pagina 68 van 134

71 Tabel B4.7: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding stikstof (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in de Zandregio Nat zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Overig zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Tabel 4.8: Mineralenboekhouding voor fosfaat 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.8 hieronder. Pagina 69 van 134

72 Tabel B4.8: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMmelkveebedrijven in de Zandregio Nat zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Overig zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Melkveebedrijven in de verschillende zandgebieden Zand Noord Voor Zand Noord zijn alleen de drie laatste jaren voldoende melkveebedrijven beschikbaar in beide groepen (nat-zand en overig LMM) om te kunnen vergelijken. In twee van de drie jaren waren zowel de stikstofbemesting met kunstmest als die met dierlijke mest hoger op de nat-zandbedrijven dan op overige LMM-zandbedrijven (Figuur 4.9). Voor dierlijke mest wordt dit verschil vooral veroorzaakt door een hogere mestproductie op de nat-zandbedrijven (Tabel 4.9). De verschillen tussen jaren zijn voor beide groepen niet significant (Tabel B4.9). Pagina 70 van 134

73 N (kg/ha) NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest Figuur 4.9: Stikstofgebruik (als N in kg/ha) op de LMMmelkveebedrijven in Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.9: Stikstofgebruik 1 (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.9. Pagina 71 van 134

74 Tabel B4.9: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Noord Nat zand Noord Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Noord Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal In 2006 en 2007 was het gemiddelde fosfaatgebruik op de natzandbedrijven gemiddeld hoger dan op de overige LMM-zandbedrijven (Figuur 4.10). Het laatste jaar is dat omgekeerd (Tabel 4.10). Dat komt vooral doordat de nat-zandbedrijven in 2008 meer dierlijke mest afvoerden en minder fosfaat met dierlijke mest aan de bodem hebben toegediend. Bovenvermelde verschillen tussen beide groepen zijn echter niet significant (Tabel B4.10). Voor de nat-zandbedrijven is de totale fosfaatbemesting en die met kunstmest voor 2008 significant lager dan die voor 2006 (Tabel B4.10). Voor de overige LMM-zandbedrijven is de totale fosfaatbemesting en die met kunstmest voor de jaren 2006 t/m 2008 significant lager dan die voor 2004 en De fosfaatafvoer met mest is in 2006 t/m 2008 significant hoger dan in Pagina 72 van 134

75 P 2 O 5 (kg/ha) NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest Figuur 4.10: Fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) op melkveebedrijven in Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMbedrijven (OZ) Tabel 4.10: Fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven van het natte zandprogramma (NZ) in Zand Noord en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.10. Pagina 73 van 134

76 Tabel B4.10 Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Noord Nat zand Noord Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Noord Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Zowel het bedrijfsoverschot als het bodemoverschot voor stikstof is op de nat-zandbedrijven in Zand Noord hoger dan op de overige LMMzandbedrijven (Figuur 4.11). Het laatste jaar zijn de verschillen iets kleiner. Op de nat-zandbedrijven wordt meer stikstof met voer en meststoffen aangevoerd (Tabel 4.11). Er zijn bij de overige LMM-zandbedrijven significante verschillen tussen jaren. De aanvoer van stikstof met meststoffen is in de jaren 2006 t/m 2008 significant lager dan in Ook de emissie van stikstof naar de lucht, een getal dat gebruikt wordt voor het corrigeren van het bedrijfsoverschot naar het bodemoverschot, is in de jaren 2006 t/m 2008 significant lager dan in 2004 en Bij de nat-zandbedrijven zijn er in de mineralenboekhouding voor stikstof geen significante verschillen tussen jaren. Voor 2004 en 2005 zijn er te weinig bedrijven om een gemiddelde te presenteren (Tabel B4.11). Pagina 74 van 134

77 N of P 2 O 5 (kg/ha) NZ N-bedrijfsoverschot NZ N-bodemoverschot NZ P-bodemoverschot OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot OZ P-bodemoverschot Jaar Figuur 4.11: Stikstof- en fosfaatoverschot op melkveebedrijven in Zand Noord in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.11: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) in Zand Noord OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie & binding Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.11 hieronder. Pagina 75 van 134

78 Tabel B4.11 Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding stikstof (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Noord Nat zand Noord Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Overig zand Noord Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Het fosfaatoverschot op de LMM-melkveebedrijven in Zand Noord vertoont de laatste twee jaar nauwelijks verschillen tussen beide groepen (Figuur 4.11). Het eerste jaar (2006) was het fosfaatoverschot op de nat-zandbedrijven wat hoger. Op de nat-zandbedrijven wordt meer fosfaat met voer aangevoerd. De laatste twee jaar wordt dat op die bedrijven gecompenseerd doordat ze minder fosfaat met meststoffen aanvoeren (Tabel 4.12). Alle bovengenoemde verschillen tussen de twee groepen zijn echter niet significant door de grote spreiding tussen individuele bedrijven en het gering aantal nat-zandbedrijven (Tabel B4.12). Voor de overige LMM-zandbedrijven zijn de aanvoer van fosfaat met meststoffen en het fosfaatoverschot voor de jaren 2006 t/m 2008 significant lager dan in 2004 en In het nat-zandprogramma is het fosfaatoverschot voor 2008 significant lager dan voor Pagina 76 van 134

79 Tabel 4.12: Mineralenboekhouding voor fosfaat 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) in Zand Noord OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.12 hieronder. Tabel B4.12: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMmelkveebedrijven in Zand Noord Nat zand Noord Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Overig zand Noord Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Zand Midden In Zand Midden is het stikstofgebruik met kunstmest en dierlijke mest, vooral de eerste twee jaar, in het nat-zandprogramma gemiddeld aanzienlijk hoger dan bij de overige LMM-zandbedrijven (Figuur 4.12 en Tabel 4.13). Dit verschil is echter niet significant (Tabel B4.13). Ook de totale stikstofbemesting is in die twee jaren voor de nat-zandbedrijven hoger. Die verschillen zijn net niet significant. De laatste drie jaar zijn die verschillen tussen de beide groepen aanzienlijk afgenomen. Het laatste jaar zijn de verschillen gering. De verschillen tussen 2005 enerzijds en de jaren 2006 t/m 2008 anderzijds zijn voor de overige LMM-zandbedrijven praktisch altijd significant voor alle in Tabel 4.13 vermelde posten, behalve voor de mestproductie. Voor de nat-zandbedrijven zijn de verschillen tussen enerzijds de jaren 2004 en 2005 en anderzijds de jaren 2006 t/m 2008 voor de stikstofbemesting met dierlijke mest significant. Dat geldt ook voor de totale bemesting met stikstof behalve voor De stikstofaanvoer Pagina 77 van 134

80 met mest is voor de nat-zandbedrijven voor 2006 significant lager dan voor Tussen de beide groepen is er verder alleen een significant verschil in stikstofaanvoer met mest in 2006 (hoger bij de ovegie LMMzandbedrijven). N (kg/ha) NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest Figuur 4.12: Stikstofgebruik (als N in kg/ha) op de LMM-melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.13: Stikstofgebruik 1 (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.13. Pagina 78 van 134

81 Tabel B4.13: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Midden Nat zand Midden Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Midden Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal In Zand Midden wordt op de nat-zandbedrijven gemiddeld meer fosfaat aan de bodem toegediend dan op de overige LMM-zandbedrijven. In de loop der jaren nemen de verschillen wel af (Figuur 4.13). Het laatste jaar is er geen sprake meer van een verschil in fosfaatbemesting tussen beide groepen (Tabel 4.14). Bovenvermelde verschillen tussen beide groepen zijn echter niet significant behalve voor de mestafvoer in 2006 (Tabel B4.14). Voor de beide groepen van LMM-melkveebedrijven is de fosfaatbemesting met dierlijke mest, kunstmest en totaal mest in de jaren 2006 t/m 2008 significant lager dan in 2005 en, soms, ook De mestaanvoer is de laatste drie jaren voor de bedrijven in beide groepen significant lager dan in De fosfaatafvoer met mest is voor de overige LMM-zandbedrijven in 2006 t/m 2008 significant hoger dan in Pagina 79 van 134

82 P 2 O 5 (kg/ha) NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest Figuur 4.13: Fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) op melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ). Tabel 4.14: Fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.14 hieronder. Pagina 80 van 134

83 Tabel B4.14: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Midden Nat zand Midden Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Midden Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal In Zand Midden is zowel het bedrijfs- als het bodemoverschot voor stikstof op de nat-zandbedrijven meestal gemiddeld hoger dan op de overige LMM-zandbedrijven (Figuur 4.14). In 2004 werd op de natzandbedrijven aanzienlijk meer stikstof aangevoerd met voer en meststoffen, wat voor een deel werd gecompenseerd door een grotere afvoer van stikstof met mest (Tabel 4.15). De laatste jaren is het verschil wel kleiner dan het eerste jaar. Er zijn significante verschillen tussen de jaren in de posten van mineralenboekhoudingen bij beide LMM-groepen (Tabel B4.15). De aanvoer van stikstof met meststoffen is voor de jaren 2006 t/m 2008 bij beide groepen significant lager dan in 2004 (nat-zandbedrijven) of 2005 (overige LMM-zandbedrijven). Bij de nat-zandbedrijven is ook de stikstofaanvoer uit overige bronnen in 2008 significant lager dan in Bij de overige LMM-zandbedrijven verschillen enkele posten die gebruikt worden voor de correctie van het stikstofbedrijfsoverschot naar het stikstofbodemoverschot significant. De stikstofemissie naar de lucht (ammoniak) is in 2008 significant lager dan in De N-aanvoer via depositie, mineralisatie en stikstofbinding is voor de jaren 2006 t/m 2008 significant hoger dan voor Pagina 81 van 134

84 N of P 2 O 5 (kg/ha) Figuur 4.14: Stikstof- en fosfaatoverschot op melkveebedrijven in Zand Midden in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.15: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) in Zand Midden OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding NZ N-bedrijfsoverschot NZ N-bodemoverschot NZ P-bodemoverschot OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot Jaar OZ P-bodemoverschot Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.15. Pagina 82 van 134

85 Tabel B4.15: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) in Zand Midden Nat zand Midden Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Overig zand Midden Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Voor het bodemoverschot voor fosfaat zijn de verschillen tussen de beide LMM-groepen alleen van enige betekenis voor 2004 en 2006 (Tabel 4.16). Voor de aan- en afvoer van fosfaat met voer en mest(stoffen) geldt dezelfde ontwikkeling als bij stikstof. Alle bovenvermelde verschillen tussen de beide groepen zijn echter niet significant (Tabel B4.16). De aanvoer van fosfaat met meststoffen is, zowel voor de natzandbedrijven als de overige LMM-zandbedrijven, in 2007 en 2008 significant lager dan in Voor de overige LMM-zandbedrijven is dat ook voor 2006 het geval voor de aanvoer van fosfaat met meststoffen, maar nog niet voor het fosfaatoverschot op de bedrijfsbalans. Tabel 4.16: Mineralenboekhouding voor fosfaat 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) in Zand Midden OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.16 hieronder. Pagina 83 van 134

86 Tabel B4.16: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMmelkveebedrijven in Zand Midden Nat zand Midden Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Overig zand Midden Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Zand Zuid Voor melkvee in Zand Zuid zijn alleen voor 2006 voldoende natzandbedrijven beschikbaar. De nat-zandbedrijven gebruikten in dat jaar gemiddeld wat minder stikstof dan de overige LMM-zandbedrijven, maar dat verschil is niet significant (Figuur 4.15, Tabel 4.17 en Tabel B4.17). N (kg/ha) Figuur 4.15: Stikstofgebruik (als N in kg/ha) op de LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ). Voor alle posten, behalve voor de mestproductie, verschillen voor de overige LMM-zandbedrijven de cijfers voor de periode Pagina 84 van 134 NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest

87 significant van die voor Voor de mestafvoer en de stikstofbemesting met dierlijke mest, geldt dit ook voor 2004 (Tabel B4.17). De mestaanvoer en de stikstofbemesting, zowel met mest en kunstmest als voor het totaal, is voor significant lager, de mestafvoer significant hoger. Tabel 4.17: Stikstofgebruik 1 (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.17 hieronder. Tabel B4.17: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid Nat zand Zuid Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Zuid Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal In tegenstelling tot de beide andere zandgebieden zijn er tussen de jaren 2004 en 2005 enerzijds en de jaren 2006 tot en met 2008 anderzijds geen significante verschillen in fosfaatbemesting met kunstmest. Dit komt doordat die in Zand Zuid ook in eerstgenoemde jaren al laag was (Figuur 4.16 en Tabel 4.18). De significant lagere totale bemesting met fosfaat in de periode ten opzichte van 2005 is dus volledig toe te schrijven aan een significant lagere bemesting van fosfaat met dierlijke mest (Tabel B4.18). De fosfaataanvoer met mest is in significant lager, de fosfaatafvoer met mest significant hoger dan in Pagina 85 van 134

88 P 2 O 5 (kg/ha) NZ totaal mest NZ kunstmest NZ dierlijke mest OZ totaal mest OZ kunstmest Jaar OZ dierlijke mest Figuur 4.16: Fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) op melkveebedrijven in Zand Zuid in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.18: Fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM- in Zand Zuid in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal mest De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.18. Pagina 86 van 134

89 Tabel B4.18: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMM-melkveebedrijven in Zand Zuid Nat zand Zuid Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal Overig zand Zuid Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Kunstmest Totaal De overschotten zijn in Zand Zuid zowel voor stikstof als fosfaat gedaald na 2005 (Figuur 4.17). De stikstofaanvoer met meststoffen is, ook in Zand Zuid, voor de overige LMM-zandbedrijven in de periode significant lager dan in 2005 (Tabel 4.19 en Tabel B4.19). De afvoer van stikstof is in 2008 significant hoger dan in De stikstofaanvoer met depositie, mineralisatie en binding is voor de jaren 2006 t/m 2008 significant hoger dan in Het gemiddelde fosfaatbodemoverschot is op de nat-zandbedriiven in 2006 bijna 50% hoger dan op de overige LMM-zandbedrijven (Figuur 4.17). Dat wordt veroorzaakt door een grotere aanvoer van meststoffen op de nat-zandbedrijven (Tabel 4.20). Toch is dit verschil niet significant, door de grote spreiding tussen individuele bedrijven en het gering aantal waarnemingen in het nat-zandprogramma (Tabel B4.20). Voor fosfaat is de aanvoer met meststoffen op deze bedrijven in de periode eveneens significant lager dan in Dat geldt ook voor het bedrijfsoverschot voor fosfaat. De afvoer van fosfaat is in 2008 significant hoger dan in Pagina 87 van 134

90 N of P 2 O 5 (kg/ha) NZ N-bedrijfsoverschot NZ N-bodemoverschot NZ P-bodemoverschot OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot OZ P-bodemoverschot Jaar Figuur 4.17: Stikstof- en fosfaatoverschot op melkveebedrijven in Zand Zuid in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-bedrijven (OZ) Tabel 4.19: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMMzandbedrijven (OZ) in Zand Zuid OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie & binding Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.19. Pagina 88 van 134

91 Tabel B4.19: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor stikstof (als N in kg/ha) voor de LMMmelkveebedrijven in Zand Zuid Nat zand Zuid Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Overig zand Zuid Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Tabel 4.20: Mineralenboekhouding voor fosfaat 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de LMM-melkveebedrijven in het nat-zandprogramma (NZ) en voor de overige LMM-zandbedrijven (OZ) in Zand Zuid OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ OZ NZ Aantal waarnemingen Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.20. Pagina 89 van 134

92 Tabel B4.20: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor LMMmelkveebedrijven in Zand Zuid Nat zand Zuid Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Overig zand Zuid Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Vergelijking van de zandgebieden De totale stikstofbemesting op de melkveebedrijven in Zand Zuid is vooral de eerste drie jaar hoger dan in de beide andere zandgebieden (Figuur 4.18). Het stikstofbodemoverschot is in Zand Midden iets lager dan in de beide andere zandgebieden, al zijn de verschillen niet groot. De totale fosfaatbemesting is de eerste jaren op de melkveebedrijven in Zand Zuid eveneens het hoogst van alle drie de gebieden. Vanaf 2006 zijn de verschillen veel kleiner (Figuur 4.19). N (kg/ha) Bemesting Noord Bemesting Midden Bemesting Zuid Bodemoverschot Noord Bodemoverschot Jaar Midden Bodemoverschot Zuid Figuur 4.18: Stikstofgebruik en overschot (als N in kg/ha) op alle LMMmelkveebedrijven in elk van de drie zandgebieden Pagina 90 van 134

93 Het fosfaatoverschot op de LMM-melkveebedrijven verschilt vooral in 2004 tussen de drie gebieden waarbij die voor Noord iets hoger is dan voor de beide andere gebieden (Figuur 4.19). Daarna zijn de verschillen tussen de gebieden veel kleiner. De melkveebedrijven in Zand Noord hebben meestal een wat hoger fosfaatbodemoverschot dan die in Zand Midden en Zand Zuid. Vanaf 2006 is het fosfaatoverschot in Zuid het laagst, daarvoor in Zand Midden (Figuur 4.19). In het laatste jaar zijn de verschillen tussen de zandgebieden niet groot. P 2 O 5 (kg/ha) Bemesting Noord Bemesting Midden Bemesting Zuid Bodemoverschot Noord Bodemoverschot Jaar Midden Bodemoverschot Zuid Figuur 4.19: Fosfaatgebruik en overschot (als P 2 O 5 in kg/ha) op alle LMM-melkveebedrijven in elk van de drie zandgebieden De nat-zandbedrijven vertonen geen significante verschillen in stikstofbemesting tussen de drie zandgebieden. Het geringe aantal waarnemingen in het nat-zandprogramma en de grote spreiding tussen individuele bedrijven zijn hiervan een belangrijke oorzaak. Dat geldt overigens ook voor de bemesting met fosfaat. De stikstofbemesting bij de overige LMM-zandbedrijven tussen de drie gebieden is soms significante verschillend. In Zand Zuid is de mestproductie significant hoger vanaf 2005 (Noord) of 2006 (Midden) dan in de beide andere zandgebieden. Dat geldt ook voor de stikstofafvoer met mest, zij het dat er enig verschil is in het jaar vanaf waar dit verschil significant is (Tabel B4.9, Tabel B4.13 en Tabel B4.17). In 2005 en 2006 is de stikstofbemesting met dierlijke mest voor Zuid significant hoger dan voor Noord. Dat geldt ook voor de totale stikstofbemesting in Voor de fosfaatbemesting zijn er bij de overige LMM-bedrijven ook significante verschillen tussen de drie zandgebieden. De fosfaatmestproductie is in Zand Zuid vanaf 2005 significant hoger dan in Pagina 91 van 134

94 de beide andere gebieden (Tabel B4.10, Tabel B4.14 en Tabel B4.18). Dat geldt ook voor de mestafvoer. Die is in Noord significant lager dan in Zuid en, voor de jaren 2004 en 2007 en 2008, ook lager dan in Midden. Vanaf 2005 is de mestafvoer in Zuid significant hoger dan in Midden. Voor 2005 is de fosfaatbemesting met dierlijke mest in Zuid significant hoger dan in Midden en Noord. Het gebruik van kunstmestfosfaat echter is voor 2004 en 2005 in Zand Noord significant hoger dan in Zand Zuid en Zand Midden. Voor 2005 is ook in Zand Midden sprake van een significant hogere bemesting met kunstmestfosfaat dan in Zuid. Vanaf 2006 zijn er geen significante verschillen meer in het gebruik van kunstmestfosfaat tussen de drie gebieden. Door dit verschillende gebruik van dierlijke mest en kunstmest tussen de drie zandgebieden is er bijna nooit sprake van significante verschillen in totale fosfaatbemesting tussen de drie zandgebieden, ook niet in 2004 en Uitzondering is de totale fosfaatbemesting in In Zand Noord is die voor dat jaar significant hoger dan in Zand Midden. In grote lijnen worden de verschillen in het stikstof- en fosfaatoverschot tussen de drie zandgebieden veroorzaakt door verschillen in de aanvoer van stikstof en fosfaat met voer en meststoffen. Vooral in Zand Zuid en, in mindere mate, in Zand Midden wordt meer stikstof en fosfaat aangevoerd met voer dan in Zand Noord. De aanvoer met meststoffen is juist in Noord meestal wat hoger hoewel dit aanvankelijk voor stikstof in Zuid ook zo was. De afvoer met mest is in Midden en vooral in Zuid hoger dan in Noord. De laatste jaren nemen de verschillen tussen de zandgebieden af. Voor alle drie de zandgebieden geldt dat de overschotten voor stikstof en fosfaat op de bedrijven van het nat-zandprogramma meestal wat hoger zijn dan op de overige LMM-zandbedrijven. Dat wordt vooral veroorzaakt doordat de aanvoer van stikstof en fosfaat met voer en meststoffen op de nat-zandbedrijven hoger is dan op de overige LMMzandbedrijven. 4.5 Hokdierbedrijven Voor hokdierbedrijven zijn onvoldoende bedrijven beschikbaar om gemiddelden te kunnen weergeven voor zowel het nat-zandprogramma alsvoor de overige LMM-zandbedrijven. Bovendien blijkt dat de berekening van het gebruik van dierlijke mest per hectare lastig is door de grote meststromen op hokdierbedrijven. Hierdoor valt het gebruik van dierlijke mest per hectare vaak buiten de gestelde grenzen (bijvoorbeeld negatieve giften of giften boven de 400 kg N/ha). Daardoor zijn de nutriëntengegevens van dergelijke uitzonderlijke bedrijven niet bruikbaar. 4.6 Overige dierbedrijven Bemesting Er zijn onvoldoende overige dierbedrijven in het nat-zandprogramma om gemiddelden te kunnen weergeven. Er zijn wel voldoende overige dierbedrijven beschikbaar in de groep van overige LMM-zandbedrijven. Het stikstofgebruik op die overige dierbedrijven is na 2004 aanzienlijk gestegen, vooral doordat meer dierlijke mest werd gebruikt Pagina 92 van 134

95 (Figuur 4.20). De hoeveelheid kunstmest is tamelijk stabiel in de jaren 2004 t/m 2008 (Tabel 4.21). Het gebruik van stikstof per ha is op de overige dierbedrijven duidelijk hoger dan op akkerbouwbedrijven en lager dan op melkveebedrijven. Het percentage stikstof in dierlijke mest is hoger dan op akkerbouwbedrijven. In 2005 werd significant meer stikstof in dierlijke mest gebruikt dan in Het percentage stikstof uit dierlijke mest is in 2008 bijna significant hoger dan in 2004 (Tabel B4.21). N (kg/ha) OZ totaal mest OZ kunstmest OZ organische mest Jaar Figuur 4.20: Stikstofgebruik (als N in kg/ha) op de overige dierbedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven, OZ) Tabel 4.21: Stikstofgebruik 1 (als N in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM in de Zandregio (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Overig LMM zand Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Ov. organ. mest Kunstmest Totaal mest % N uit dierlijke mest 59,9 74,4 74,3 68,8 74,7 1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.21. Pagina 93 van 134

96 Tabel B4.21: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het stikstofgebruik (als N in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Oveirg LMM zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige organ. mest Kunstmest Totaal % N uit dierlijke mest Ook het fosfaatgebruik is na 2004 op de overige dierbedrijven aanzienlijk gestegen, maar daarna weer langzaam afgenomen (Figuur 4.21). De hoeveelheid kunstmestfosfaat vertoont vanaf 2004 een steeds dalende trend (Tabel 4.22). In de periode werd significant minder kunstmestfosfaat gebruikt dan in Het percentage fosfaat dat met dierlijke mest werd gegeven, is in de periode significant hoger dan in 2004 (Tabel B4.22). De bemesting voor fosfaat is, vergeleken met die op melkveebedrijven, niet hoog maar wel hoger dan die op de akkerbouwbedrijven, hoewel het verschil met de akkerbouwbedrijven kleiner wordt. Het aandeel kunstmestfosfaat is nooit erg hoog geweest en is het laatste jaar minimaal. P 2 O 5 (kg/ha) OZ totaal mest OZ kunstmest OZ organische mest Jaar Figuur 4.21: Fosfaatgebruik (als P 2 O 5 in kg/ha) op de overige dierbedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven, OZ) Pagina 94 van 134

97 Tabel 4.22: Fosfaatgebruik 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Overig LMM zand Aantal waarnemingen Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige org. mest Kunstmest Totaal mest % P 2 O 5 uit dierlijke mest 79,3 90,4 93,8 93,5 93,8 1 De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.22 hieronder. Tabel B4.22: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken voor het fosfaatgebruik (als P2O5 in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM Overig LMM zand Mestproductie Mestaanvoer Mestafvoer Dierlijke mest Overige org. Mest Kunstmest Totaal % P 2 O 5 uit dierlijke mest Overschotten Het stikstofoverschot steeg tot 2006, daarna trad een daling in (Figuur 4.22, Tabel 4.23). Op de overige dierbedrijven in het LMM ligt het stikstofoverschot tussen dat op de akkerbouwbedrijven en dat op de melkveebedrijven in. Er zijn geen significante verschillen tussen de jaren. Wel is de stikstofaanvoer met depositie, mineralisatie en binding in 2008 significant hoger dan in 2004 (Tabel B4.23). De hoogte van het fosfaatoverschot lijkt voor de periode erg op het gemiddelde van de akkerbouwbedrijven, maar ligt de laatste jaren tussen het fosfaatoverschot van de akkerbouwbedrijven en dat van de melkveebedrijven in. Het fosfaatoverschot op de overige bedrijven is na 2006 aanzienlijk gedaald door vermindering van de aanvoer met meststoffen en/of een hogere fosfaatafvoer met gewassen (Tabel 4.24). Ook hier zijn de verschillen tussen de jaren niet significant (Tabel B4.24). Pagina 95 van 134

98 N of P 2 O 5 (kg/ha) OZ N-bedrijfsoverschot OZ N-bodemoverschot OZ P-bodemoverschot Jaar Figuur 4.22: Stikstof- en fosfaatoverschotten op de overige dierbedrijven in het LMM in de Zandregio (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Tabel 4.23: Mineralenboekhouding voor stikstof 1 (als N in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Overig LMM zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie & binding Emissies Bodemoverschot De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.23. Pagina 96 van 134

99 Tabel B4.23: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor stikstof (als N in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM in de Zandregio Overig LMM zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Depositie, mineralisatie, binding Emissies Bodemoverschot Tabel 4.24: Mineralenboekhouding voor fosfaat 1 (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de overige diebedrijven in het LMM (alleen voor de overige LMM-zandbedrijven) Overig LMM zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans De betrouwbaarheidintervallen worden gegeven in Tabel B4.24 hieronder. Tabel B4.24: Betrouwbaarheidsintervallen (95%) voor de karakteristieken van de mineralenboekhouding voor fosfaat (als P 2 O 5 in kg/ha) voor de overige dierbedrijven in het LMM Overig LMM zand Aanvoer met voer Aanvoer meststoffen Overige aanvoer Afvoer Overschot bedrijfsbalans Pagina 97 van 134

100 5 Waterkwaliteit 5.1 Waterkwaliteitsnormen Tabel 5.1: Normen, streefwaarden en interventiewaarden van de gemeten waterkwaliteitsparameters in het grondwater (Bijlage 7 in CIW, 2000; IenM, 2013) Parameter Norm zand/lössregio (mg/l) Nitraat (als NO 3 ) 50 Ammonium (als NH 4 ) 2,0 Organische stikstof - Stikstof totaal - Fosfor totaal (als P) 0,40 Orthofosfaat (als P) 0,10 DOC - EC - ph - Natrium - Kalium - Calcium - Magnesium - Sulfaat (als SO 4 ) 150 Chloride 100 IJzer - Sporenelementen 1 Streefwaarde ( g/l) Interventiewaarde ( g/l) Arseen Cadmium 0,40 6,0 Chroom 1,0 30 Koper Lood Nikkel Zink Waarden voor ondiep grondwater (< 10 m beneden maaiveld) Tabel 5.2: MTR-waarden voor oppervlaktewater in het zomerseizoen van de gemeten waterkwaliteitsparameters in het slootwater (Bijlage 5.1 in CIW, 2000) Nutriënten MTR (mg/l) Stikstof totaal (als N) 2,2 Fosfor totaal (als P) 0,15 Metalen MTR ( g/l) Arseen 25 Barium 220 Cadmium 0,40 Chroom 8,7 Koper 1,5 Lood 11 Nikkel 5,1 Zink 9,4 Pagina 98 van 134

101 5.2 Gemiddelden en percentielwaarden waterkwaliteit In dit hoofdstuk zijn detailoverzichten gegeven van de resultaten van de metingen op de bedrijven in de natte delen van de Zandregio en deelnemende aan het nat-zandprogramma. Per stof is de gemiddelde concentratie en de standaard afwijking gegeven, alsook de percentielwaarden. Voor stoffen in grondwater waarvoor een norm (nutriënten, macro-elementen) of een streefwaarde (sporenelementen) geldt, is het percentage bedrijven gegeven dat onder deze waarde zit. Voor slootwater gelden zomer-mtr-waarden. Voor drainwater is geen norm afgeleid. De normen en MTR-waarden zijn gegeven in paragraaf 5.1. De laatste kolom geeft aan of bedrijfstypen significant verschillen binnen een watertype. Verschillende hoofdletters betekent dat de concentraties tussen de bedrijfstypen significant verschillend zijn, met p 0,05. In geval te veel waarnemingen onder de detectiegrens zitten, wordt geen gemiddelde en standaard afwijking gegeven (*). Tabel 5.3: Gemiddelde nitraatconcentratie (mg/l) Water- Type Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < norm Grond- Akkerb AB water Melkv A Overig B Totaal nvt Drain- Akkerb nvt AB water Melkv 39 7, nvt A Overig nvt B Totaal nvt nvt Sloot- Akkerb nvt A water Melkv 39 7, nvt B Overig nvt C Totaal 72 8, nvt nvt Pagina 99 van 134

102 Tabel 5.4: Gemiddelde totaal stikstofconcentratie (mg N/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < MTR Grond- Akkerb 21 8, ,5 nvt AB water Melkv 39 6,7 9, ,0 nvt A Overig nvt B Totaal 72 7, nvt nvt Drain- Akkerb 19 9, ,8 nvt AB water Melkv 39 3,6 7, ,3 nvt A Overig nvt B Totaal 70 4,9 9, nvt nvt Sloot- Akkerb 21 6,5 7, ,9 0 A water Melkv 39 2,6 4,7 7, ,8 5,8 8 B Overig ,4 0 C Totaal 72 4,1 6,4 9, ,8 4 nvt Tabel 5.5: Gemiddelde ammoniumconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. Afw % < norm Grond- Akkerb 21 0,07 0,14 0,72 1,7 3,0 1,3 1,6 81 A water Melkv 39 0,15 0,25 0,50 1,1 2,5 1,2 1,8 87 A Overig 9 0,07 0,07 0,21 0,92 5,0 1,4 2,4 78 A Totaal 72 0,07 0,17 0,43 1,2 3,2 1,2 1,8 85 nvt Drain- Akkerb 19 0,09 0,20 0,65 1,2 2,4 0,92 0,95 nvt A water Melkv 39 0,10 0,17 0,36 0,83 1,2 0,56 0,48 nvt A Overig 9 0,08 0,11 0,15 0,88 0,95 0,40 0,41 nvt A Totaal 70 0,09 0,15 0,34 0,90 1,4 0,62 0,66 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 0,18 0,20 0,62 1,8 3,4 1,4 1,6 nvt A* water Melkv 39 0,14 0,24 0,41 0,76 1,3 0,66 0,75 nvt B* Overig 9 0,23 0,31 0,47 0,69 1,5 0,72 0,70 nvt AB* Totaal 72 0,15 0,24 0,43 0,90 2,3 0,86 1,1 nvt nvt * Na worteltransformatie blijken de verschillen niet langer significant (A:A:A) Pagina 100 van 134

103 Tabel 5.6: Gemiddelde organische stikstofconcentratie (mg N/l)* Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb 21 0,64 0,73 1,5 1,7 2,3 1,4 0,74 A water Melkv 39 1,0 1,2 1,8 2,5 2,7 1,8 0,72 A Overig 9-1,3 0,74 2,0 2,3 2,4 1,1 1,7 A Totaal 72 0,53 1,1 1,6 2,3 2,6 1,5 1,1 nvt Drain- Akkerb 19 0,53 0,88 1,6 2,1 2,3 1,4 0,96 A water Melkv 39 0,70 1,4 1,8 2,4 2,9 1,9 0,93 A Overig 9 0,21 1,3 1,4 1,9 3,3 1,7 1,5 A Totaal 70 0,37 0,94 1,7 2,2 2,9 1,6 1,1 nvt Sloot- Akkerb 21 0,49 0,73 1,2 1,4 1,9 0,99 1,1 A water Melkv 39 0,65 0,93 1,3 2,0 2,3 1,5 0,74 A Overig 9 0,72 0,84 1,2 1,6 3,6 1,6 1,2 A Totaal 72 0,50 0,78 1,3 1,7 2,2 1,3 0,99 nvt * Organische stikstof wordt berekend uit totaal stikstof en mineraal stikstof. Hierbij kan door meetonderzekerheden een negatieve organische stikstofwaarde ontstaan. Tabel 5.7: Gemiddelde totaal fosforconcentratie (mg P/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < norm/ MTR Grond- Akkerb 21 <dg <dg <dg 0,06 0,25 * * 100 * water Melkv 39 <dg <dg <dg 0,08 0,44 * * 87 * Overig 9 <dg <dg <dg 0,06 0,14 * * 100 * Totaal 72 <dg <dg <dg 0,07 0,32 * * 93 nvt Drain- Akkerb 19 <dg <dg <dg 0,14 0,42 * * nvt * water Melkv 39 <dg <dg <dg 0,13 0,20 * * nvt * Overig 9 <dg <dg <dg 0,11 0,32 * * nvt * Totaal 70 <dg <dg <dg 0,13 0,29 * * nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg <dg <dg 0,08 0,26 * * 81 * water Melkv 39 <dg <dg <dg 0,12 0,17 * * 85 * Overig 9 <dg <dg 0,11 0,18 0,38 0,17 0,26 67 * Totaal 72 <dg <dg <dg 0,12 0,25 * * 81 nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,05 mg/l Pagina 101 van 134

104 Tabel 5.8: Gemiddelde orthofosfaat concentratie (mg P/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw Grond- Akkerb 21 <dg <dg <dg 0,05 0,22 * * 81 * water Melkv 39 <dg <dg 0,03 0,06 0,39 0,14 0,37 79 * Overig 9 <dg <dg <dg 0,07 0,12 * * 89 * Totaal 72 <dg <dg 0,02 0,06 0,27 0,10 0,28 82 nvt Drain- Akkerb 19 <dg <dg 0,02 0,11 0,38 0,12 0,20 nvt A water Melkv 39 <dg <dg 0,03 0,07 0,15 0,07 0,14 nvt A Overig 9 <dg <dg <dg 0,08 0,25 * * nvt * Totaal 70 <dg <dg 0,02 0,09 0,25 0,09 0,17 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg <dg 0,02 0,07 0,22 0,08 0,11 nvt A water Melkv 39 <dg <dg 0,03 0,09 0,14 0,06 0,07 nvt A Overig 9 <dg <dg 0,07 0,12 0,29 0,13 0,20 nvt A Totaal 72 <dg <dg 0,03 0,09 0,18 0,07 0,11 nvt nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,013 mg/l Pagina 102 van 134

105 Tabel 5.9: Gemiddelde opgeloste organische koolstof (mg C/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal 72 9, nvt Drain- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Sloot- Akkerb 21 8, A water Melkv A Overig A Totaal nvt Tabel 5.10: Gemiddelde EC (ms/m) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb 21 <dg <dg <dg * * * water Melkv 39 <dg <dg <dg * * * Overig 9 <dg <dg * Totaal 72 <dg <dg <dg * * nvt Drain- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Sloot- Akkerb 21 6, A water Melkv 39 2, A Overig A Totaal 72 5, nvt <dg Waarde ligt voor grondwater onder de detectiegrens van < 50 ms/m Tabel 5.11: Gemiddelde ph Water- Bedrijfs- N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw type type Grond- Akkerb 21 4,7 4,8 5,0 5,4 5,9 5,2 0,56 A water Melkv 39 4,9 5,1 5,4 5,8 6,3 5,5 0,53 A Overig 9 4,7 4,8 5,0 5,1 5,7 5,1 0,53 A Totaal 72 4,8 4,9 5,3 5,6 6,2 5,4 0,55 nvt Drain- Akkerb 19 4,8 5,0 5,2 6,1 6,4 5,5 0,75 A water Melkv 39 5,0 5,5 6,1 6,5 6,8 6,0 0,69 A Overig 9 5,0 5,3 5,8 6,3 6,5 5,7 0,66 A Totaal 70 4,9 5,2 6,0 6,4 6,8 5,8 0,72 nvt Sloot- Akkerb 21 5,4 5,7 6,2 6,7 6,9 6,2 0,64 A water Melkv 39 5,7 6,2 6,4 6,9 7,1 6,4 0,58 A Overig 9 5,3 5,7 6,0 6,6 6,7 6,1 0,57 A Totaal 72 5,4 5,9 6,4 6,7 7,1 6,3 0,60 nvt Pagina 103 van 134

106 Tabel 5.12: Gemiddelde natriumconcentratie (mg/l) Water- Bedrijfs- N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw type type Grond- Akkerb A water Melkv A Overig ,2 A Totaal nvt Drain- Akkerb ,4 A water Melkv A Overig ,8 A Totaal ,1 nvt Sloot- Akkerb A water Melkv A Overig ,8 A Totaal nvt Tabel 5.13: Gemiddelde kaliumconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb 21 3,9 5,9 8, ,1 A water Melkv 39 6,8 9, A Overig ,0 A Totaal 72 6,0 8, ,1 nvt Drain- Akkerb 19 4,3 5,4 9, ,1 A water Melkv 39 5,2 6,7 9, A Overig ,3 A Totaal 70 5,2 6, ,8 nvt Sloot- Akkerb 21 4,1 5,5 9, ,4 A* water Melkv 39 5,3 7,0 9, ,5 A* Overig ,8 A* Totaal 72 4,9 7, ,1 nvt * Na worteltransformatie wijken de overige bedrijven wel significant af van de andere groepen (A:A:B) Tabel 5.14: Gemiddelde calciumconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Drain- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Sloot- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Pagina 104 van 134

107 Tabel 5.15: Gemiddelde magnesiumconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb 21 6,2 6,8 8, ,7 4,7 A water Melkv 39 7,4 9, A Overig 9 8,9 9, ,7 A Totaal 72 6,8 8, nvt Drain- Akkerb 19 6,8 7,3 8, ,4 3,1 A* water Melkv 39 8, ,2 B* Overig 9 9, ,0 AB* Totaal 70 7,1 9, ,8 nvt Sloot- Akkerb 21 6,6 6,9 7,7 8,6 12 8,5 2,5 A water Melkv 39 6,3 7, ,3 A Overig 9 9,0 9, ,7 A Totaal 72 6,4 7,4 9, ,3 nvt * Na worteltransformatie wijken de akkerbouwbedrijven significant af van de andere groepen (A:B:B) Tabel 5.16: Gemiddelde sulfaatconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < norm Grond- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Drain- Akkerb nvt A water Melkv nvt A Overig nvt A Totaal nvt nvt Sloot- Akkerb nvt A water Melkv nvt A Overig nvt A Totaal nvt nvt Tabel 5.17: Gemiddelde chlorideconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < norm Grond- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Drain- Akkerb nvt A water Melkv nvt A Overig ,3 nvt A Totaal nvt nvt Sloot- Akkerb nvt A water Melkv nvt A Overig ,9 nvt A Totaal nvt nvt Pagina 105 van 134

108 Tabel 5.18: Gemiddelde ijzerconcentratie (mg/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw Grond- Akkerb 21 0,22 0,55 2,2 4,2 7,1 2,8 2,6 A water Melkv 39 0,40 1,2 2,4 4,5 6,1 3,1 2,7 A Overig 9 0,20 1,1 2,0 4,9 7,2 3,6 4,4 A Totaal 72 0,20 0,69 2,2 4,4 6,2 3,0 2,9 nvt Drain- Akkerb 19 <dg 0,12 0,98 1,7 3,8 1,3 1,4 A water Melkv 39 0,15 0,32 0,75 2,4 4,3 1,7 2,3 A Overig 9 <dg <dg 0,33 1,2 2,9 1,2 1,8 A Totaal 70 <dg 0,18 0,77 1,9 4,1 1,5 2,0 nvt Sloot- Akkerb 21 0,06 0,21 0,96 1,6 2,1 1,2 1,5 A water Melkv 39 0,19 0,30 0,64 1,2 2,0 0,92 0,77 A Overig 9 0,07 0,25 1,1 1,2 2,1 1,0 1,0 A Totaal 72 0,07 0,22 0,63 1,4 2,1 0,98 1,1 nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,05 mg/l Tabel 5.19: Gemiddelde arseenconcentratie ( g/l) Water type Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw/ MTR Grond- Akkerb 21 0,62 1,2 2,9 4,5 5,9 3,0 2,2 100 A water Melkv 39 1,0 1,6 2,5 4,3 8,4 4,0 4,3 95 A Overig 9 0,60 0,90 2,2 2,7 3,7 2,2 2,1 100 A Totaal 72 0,75 1,3 2,5 4,1 7,3 3,8 5,3 96 nvt Drain- Akkerb 19 <dg 0,76 1,5 3,8 6,0 2,4 2,3 nvt A water Melkv 39 <dg 0,83 1,4 2,5 4,7 2,2 2,4 nvt A Overig 9 <dg 0,57 0,7 1,7 5,3 1,9 2,3 nvt A Totaal 70 <dg 0,69 1,2 2,6 5,8 2,1 2,3 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg 0,80 1,3 1,9 2,1 1,3 0, A water Melkv 39 <dg 0,65 0,98 2,1 2,9 1,3 0, A Overig 9 <dg 0,50 1,1 1,2 3,7 1,5 1,6 100 A Totaal 72 <dg 0,62 1,0 1,9 3,0 1,3 1,0 100 nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,5 g/l Pagina 106 van 134

109 Tabel 5.20: Gemiddelde cadmiumconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw/ MTR Grond- Akkerb 21 0,06 0,10 0,22 0,33 0,48 0,25 0,18 86 A water Melkv 39 0,05 0,12 0,18 0,24 0,33 0,24 0,27 90 A Overig 9 0,13 0,22 0,37 0,57 0,82 0,48 0,43 56 A Totaal 72 0,05 0,13 0,19 0,30 0,59 0,29 0,32 82 nvt Drain- Akkerb 19 0,07 0,09 0,12 0,20 0,29 0,16 0,11 nvt A water Melkv 39 <dg 0,09 0,14 0,25 0,38 0,20 0,18 nvt A Overig 9 0,14 0,18 0,33 0,44 0,71 0,36 0,23 nvt B Totaal 70 <dg 0,09 0,16 0,27 0,44 0,21 0,18 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg <dg 0,08 0,13 0,25 0,12 0,12 95 A water Melkv 39 <dg <dg 0,09 0,18 0,37 0,14 0,17 92 A Overig 9 0,09 0,20 0,28 0,50 0,53 0,32 0,19 67 B Totaal 72 <dg <dg 0,09 0,21 0,39 0,16 0,17 90 nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,05 g/l Tabel 5.21: Gemiddelde chroomconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw/ MTR Grond- Akkerb 21 0,50 0,75 1,5 2,0 3,0 1,6 1,0 33 A water Melkv 39 <dg 0,81 1,5 2,5 3,3 1,6 1,1 28 A Overig 9 <dg 0,85 1,5 2,0 3,1 1,6 1,3 33 A Totaal 72 <dg 0,75 1,5 2,2 3,2 1,6 1,1 32 nvt Drain- Akkerb 19 <dg <dg 1,7 2,3 2,9 1,5 1,2 nvt A water Melkv 39 <dg <dg 1,6 2,3 3,4 1,5 1,2 nvt A Overig 9 <dg <dg 1,3 2,7 3,4 1,7 1,6 nvt A Totaal 70 <dg 0,14 1,5 2,4 3,3 1,5 1,3 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg <dg 1,6 1,9 2,2 1,2 0, A water Melkv 39 <dg <dg 1,1 1,8 2,3 1,1 0, A Overig 9 <dg <dg 1,8 2,0 2,8 1,6 1,5 100 A Totaal 72 <dg 0,11 1,2 1,9 2,3 1,2 1,0 100 nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,5 g/l Pagina 107 van 134

110 Tabel 5.22: Gemiddelde koperconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw MTR Grond- Akkerb 21 2,1 4,9 6, ,9 3,8 100 A water Melkv 39 3,0 5,2 8, ,0 5,6 87 A Overig 9 3,3 5,0 8, ,6 3,7 100 A Totaal 72 2,5 5,0 7, ,0 4,9 83 nvt Drain- Akkerb 19 3,4 4,9 6,3 6,8 8,8 6,0 2,0 nvt A water Melkv 39 2,5 4,1 7, ,9 4,7 nvt A Overig 9 3,9 5,5 5,9 9,5 15 8,6 6,8 nvt A Totaal 70 2,6 4,3 6,5 8,7 14 7,3 4,5 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 1,5 2,9 4,6 6,2 8,0 4,7 2,4 14 A water Melkv 39 1,2 2,5 4,0 7,8 11 5,3 3,7 15 A Overig 9 2,7 4,2 8,2 8,6 13 8,4 7,0 0 A Totaal 72 1,5 2,9 4,8 7,9 9,3 5,5 4,0 12 nvt Tabel 5.23: Gemiddelde loodconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw MTR Grond- Akkerb 21 0,32 0,67 0,90 1,4 1,8 1,1 0, A water Melkv 39 <dg 0,39 0,83 1,2 1,9 0,90 0, A Overig 9 0,46 0,85 0,98 1,4 1,8 1,1 0, A Totaal 72 <dg 0,46 0,89 1,3 1,8 0,96 0, nvt Drain- Akkerb 19 <dg 0,23 0,97 1,5 1,9 1,0 0,91 nvt A water Melkv 39 <dg <dg 0,35 1,5 1,9 0,91 1,5 nvt A Overig 9 <dg <dg 0,50 1,0 2,4 0,98 1,5 nvt A Totaal 70 <dg <dg 0,41 1,4 1,9 0,91 1,3 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 <dg 0,39 0,70 0,84 1,4 0,69 0, A water Melkv 39 <dg <dg 0,26 0,59 1,3 0,55 1,0 100 A Overig 9 <dg <dg 0,33 0,83 1,5 0,74 1,1 100 A Totaal 72 <dg <dg 0,33 0,80 1,4 0,60 0, nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 0,2 g/l Tabel 5.24: Gemiddelde nikkelconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw MTR Grond- Akkerb 21 2,7 6, ,7 57 A water Melkv 39 4,3 8, A Overig 9 3,2 7, ,0 67 A Totaal 72 3,2 7, nvt Drain- Akkerb 19 2,7 3,6 5,1 6,8 10 6,4 4,5 nvt A water Melkv 39 4,0 5,3 8, nvt A Overig 9 2,7 3, ,0 6,1 nvt A Totaal 70 2,7 4,4 7, ,5 10 nvt nvt Sloot- Akkerb 21 1,4 2,5 4,6 8,6 13 6,2 5,2 57 A water Melkv 39 2,8 4,0 4,8 9, A Overig 9 2,1 2,6 4, A Totaal 72 2,2 3,0 4, nvt Pagina 108 van 134

111 Tabel 5.25: Gemiddelde zinkconcentratie ( g/l) Watertype Bedrijfstype N 10% 25% 50% 75% 90% Gem St. afw % < strfw MTR Grond- Akkerb A water Melkv A Overig A Totaal nvt Drain- Akkerb 19 5, nvt A water Melkv 39 <dg 7, nvt A Overig 9 9, nvt A Totaal 70 3, nvt nvt Sloot- Akkerb 21 5,3 8, A water Melkv 39 <dg 6, A Overig A Totaal 72 4,5 8, nvt <dg Waarde ligt onder de detectiegrens van < 4 g/l 5.3 Frequentiediagrammen waterkwaliteit Ammonium (als NH4 in mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig 4 2 Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.1: Bedrijfsgemiddelde ammoniumconcentratie (als NH4 in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven streefwaarde geldt voor grondwater. Pagina 109 van 134

112 Organische stikstof (mg N/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.2: Bedrijfsgemiddelde organische stikstofconcentratie (als N in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Orthofosfaat (als P in mg/l) 2,0 1,5 Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig 1,0 0,5 0, Percentiel (%) Figuur 5.3: Bedrijfsgemiddelde orthofosfaat concentratie (als P in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 110 van 134

113 Opgeloste organische stof (als C in mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.4: Bedrijfsgemiddelde DOC concentratie (mg C/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Electrisch geleidingsvermogen (ms/m) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.5: Bedrijfsgemiddelde EC (ms/m) gemiddeld over alle meetjaren Pagina 111 van 134

114 ph 8 Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.6: Bedrijfsgemiddelde ph (berekend uit H 3 O + concentratie) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Natrium (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.7: Bedrijfsgemiddelde natriumconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 112 van 134

115 Kalium (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.8: Bedrijfsgemiddelde kaliumconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Calcium (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.9: Bedrijfsgemiddelde calciumconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 113 van 134

116 Magnesium (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.10: Bedrijfsgemiddelde magnesiumconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Sulfaat (als SO4 mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.11: Bedrijfsgemiddelde sulfaatconcentratie (als SO 4 in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven norm geldt voor grondwater. Pagina 114 van 134

117 Chloride (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.12: Bedrijfsgemiddelde chlorideconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven streefwaarde geldt voor grondwater. IJzer (mg/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.13: Bedrijfsgemiddelde ijzerconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 115 van 134

118 Arseen (microgram/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.14: Bedrijfsgemiddelde arseenconcentratie ( g/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven streefwaarde geldt voor grondwater. Chroom (microgram/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.15: Bedrijfsgemiddelde chroomconcentratie ( g/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven streefwaarde geldt voor grondwater. Pagina 116 van 134

119 Koper (microgram/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Streefw aarde Percentiel (%) Figuur 5.16: Bedrijfsgemiddelde koperconcentratie ( g/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype De weergegeven streefwaarde geldt voor grondwater. Lood (microgram/l) Grondw ater Drainw ater Slootw ater Melkvee Akkerbouw Overig Percentiel (%) Figuur 5.17: Bedrijfsgemiddelde loodconcentratie ( g/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertyperuimtelijk beeld waterkwaliteit Pagina 117 van 134

120 5.4 Ruimtelijk beeld waterkwaliteit Bij deze figuren zijn alle bedrijven meegenomen (inclusief hokdierbedrijven). Figuur 5.18: Bedrijfsgemiddelde totaal stikstofconcentratie (als N in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Figuur 5.19: Bedrijfsgemiddelde ammoniumconcentratie (als NH 4 in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 118 van 134

121 Figuur 5.20: Bedrijfsgemiddelde organische stikstofconcentratie (als N in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Figuur 5.21: Bedrijfsgemiddelde orthofosfaatconcentratie (als P in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 119 van 134

122 Figuur 5.22: Bedrijfsgemiddelde opgeloste organische-koolstofconcentratie (als C in mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Figuur 5.23: Bedrijfsgemiddelde electrische geleidbaarheid (EC) (ms/m) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 120 van 134

123 Figuur 5.24: Bedrijfsgemiddelde ph (berekend uit H 3 O + concentratie) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Figuur 5.25: Bedrijfsgemiddelde natriumconcentratie (mg/l) gemiddeld over alle meetjaren per watertype Pagina 121 van 134

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid; resultaten van monitoring op de natte gronden in de Zandregio in de periode 2004 2009 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit (Hoofdrapport) Landelijk Meetnet effecten

Nadere informatie

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs

Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs Grotere landbouwbedrijven bepalen grondvraag en -prijs Huib Silvis en Martien Voskuilen Grotere bedrijven zijn bij uitbreiding van het areaal landbouwgrond in het voordeel omdat zij over het algemeen hogere

Nadere informatie

Ontwikkeling gewasopbrengsten op derogatiebedrijven

Ontwikkeling gewasopbrengsten op derogatiebedrijven Inhoud I n l e i d i n g... 1 O n t w i k k e l i n g g e w a s o p b r e n g s t e n o p d e r o g a t i e b e d r i j v e n... 2 L M M i n d e L ö s s r e g i o, d e e l 5 : V e r s c h i l l e n m e

Nadere informatie

Bijlagenrapport. in de. Bijlagenrapport LMM in de kleiregio A. van den Ham C.H.G. Daatselaar S. Lukács. Dit is een uitgave van:

Bijlagenrapport. in de. Bijlagenrapport LMM in de kleiregio A. van den Ham C.H.G. Daatselaar S. Lukács. Dit is een uitgave van: A. van den Ham C.H.G. Daatselaar S. Lukács Rapport 680717024B/2012 Bijlagenrapport in de Bijlagenrapport LMM in de kleiregio 1996-2008 Dit is een uitgave van: LEI Rijksinstituut voor Volksgezondheid en

Nadere informatie

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld Pachtafhankelijke in beeld Huib Silvis, Ruud van der Meer en Martien Voskuilen Pacht heeft een belangrijke rol als financieringsinstrument voor de landbouw, zowel bij bedrijfsovername als bedrijfsvergroting.

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2007in het derogatiemeetnet

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2007in het derogatiemeetnet RIVM Rapport 680717008/2009 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2007in het derogatiemeetnet MH Zwart, RIVM GJ Doornewaard, LEI LJM Boumans,

Nadere informatie

Bemesting en bodemoverschotten van stikstof en fosfaat

Bemesting en bodemoverschotten van stikstof en fosfaat Bemesting en bodemoverschotten van stikstof en fosfaat -214 Evaluatie Meststoffenwet 216: deelrapport ex post Henri Prins, Co Daatselaar en Tanja de Koeijer Bemesting en bodemoverschotten van stikstof

Nadere informatie

Nitraatuitspoeling en stikstofoverschot op de bodembalans: verschillen tussen regio s en tussen gewassen.

Nitraatuitspoeling en stikstofoverschot op de bodembalans: verschillen tussen regio s en tussen gewassen. Evaluatie Meststoffenwet Vraag 12 Ex Post A. van Leeuwenhoeklaan 9 3721 MA Bilthoven Postbus 1 372 BA Bilthoven www.rivm.nl KvK Utrecht 3276683 T 3 274 91 11 F 3 274 29 71 info@rivm.nl Nitraatuitspoeling

Nadere informatie

Meten in de bovenste meter grondwater: rekening houden met neerslag

Meten in de bovenste meter grondwater: rekening houden met neerslag LMM e-nieuws 8 Oktober 2008 Heruitgave december 2017 Inhoud Inleiding Meten in de bovenste meter grondwater: rekening houden met neerslag Monitoring van effecten is meer dan het meten van mestgift en nitraatconcentraties

Nadere informatie

andbouw- Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op Resultaten meetjaar 2009 in het derogatiemeetnet

andbouw- Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op Resultaten meetjaar 2009 in het derogatiemeetnet andbouw- Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op raktijk landbouwbedrijven aangemeld en voor derogatie Resultaten meetjaar 2009 in het derogatiemeetnet Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven

Nadere informatie

LMM-nieuws. Februari Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. Februari Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 6, nr 1 februari 2013 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Februari 2013 In dit nummer o.a. 8 Operationeel nieuws Nu het einde van de winterperiode nadert valt er weer een

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie. Resultaten meetjaar 2008 in het derogatiemeetnet

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie. Resultaten meetjaar 2008 in het derogatiemeetnet Rapport 680717014/2010 M.H. Zwart C.H.G. Daatselaar L.J.M. Boumans G.J. Doornewaard Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2008 in het derogatiemeetnet

Nadere informatie

andbouwpr n waterkwa p landbouw Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2012

andbouwpr n waterkwa p landbouw Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2012 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven p landbouw aangemeld voor derogatie in 2012 andbouwpr n waterkwa Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie

Nadere informatie

Landbouwpraktijk. en waterlandbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie

Landbouwpraktijk. en waterlandbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Landbouwpraktijk en waterlandbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2010 in het derogatiemeetnet Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven

Nadere informatie

Nitraatrichtlijnrapportage

Nitraatrichtlijnrapportage Inhoud Inleiding... 2 Nitraatrichtlijnrapportage... 3 Nitraatconcentratie daalt op derogatiebedrijven... 5 Infographic Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid... 7 LMM in de Lössregio, deel 1: Daling van

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en. waterkwalite. Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie

Landbouwpraktijk en. waterkwalite. Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Landbouwpraktijk en waterkwalite Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2011 in het derogatiemeetnet Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie. Resultaten meetjaar 2007 in het derogatiemeetnet

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie. Resultaten meetjaar 2007 in het derogatiemeetnet Rapport 680717008/2009 M.H. Zwart et al. Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie Resultaten meetjaar 2007 in het derogatiemeetnet RIVM-rapport 680717008/2009 Landbouwpraktijk

Nadere informatie

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven, Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven, 2000-2015 Indicator 5 december 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

SL WAGENINGEN. Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant. āīŕ

SL WAGENINGEN. Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant. āīŕ Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant Februari 2017, Harold van der Meulen en Ruud van der Meer Wageningen Economie Research (voorheen LEI wageningen UR) m L ; I āīŕ 1 I SL WAGENINGEN

Nadere informatie

LMM-nieuws. November Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. November Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 6, nr 3 november 2013 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid November 2013 In dit nummer o.a. 2 Interview met Frank van der Schriek 4 Waterkwaliteit op landbouwbedrijven met

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding. IN DEZE EDITIE juli 2014

Inhoud. Inleiding. IN DEZE EDITIE juli 2014 IN DEZE EDITIE juli 2014 Inhoud Inleiding... 1 Hoge nitraatconcentraties door lage stikstofefficiëntie vollegrondsgroenten... 3 Stikstofoverschot vooral afhankelijk van de bemesting... 5 Betrouwbaarheid

Nadere informatie

Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant

Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant Financiële positie land- en tuinbouwbedrijven in Noord-Brabant Februari 2017, Harold van der Meulen en Ruud van der Meer Wageningen Economic Research (voorheen LEI Wageningen UR) VERTROUWELIJK Vraagstelling

Nadere informatie

Rapport /2008

Rapport /2008 Rapport 680717003/2008 E.J.W. Wattel-Koekkoek et al. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-jaarrapport 2003 RIVM rapport 680717003/2008 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-jaarrapport 2003 E.J.W.

Nadere informatie

LMM e-nieuws 16. Inhoud. Inleiding. Het nieuwe LMM-programma vanaf Bezuinigingen. Het nieuwe LMM. Februari 2011 Heruitgave augustus 2018

LMM e-nieuws 16. Inhoud. Inleiding. Het nieuwe LMM-programma vanaf Bezuinigingen. Het nieuwe LMM. Februari 2011 Heruitgave augustus 2018 LMM e-nieuws 16 Februari 2011 Heruitgave augustus 2018 Inhoud Inleiding Het nieuwe LMM-programma vanaf 2011 Nieuwe ontwikkelingen: drainmetingen met SorbiCells Waarom op 16 punten en niet meer of minder?

Nadere informatie

Landelijk Meetnet effecten

Landelijk Meetnet effecten S. Lukács A. van den Ham C.H.G. Daatselaar Rapport 680717024A/2012 Landelijk Meetnet effecten Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM). Het programma in de kleiregio 1996-2008. Dit is een uitgave van:

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in RIVM Rapport

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in RIVM Rapport Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2013 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2013 RIVM Rapport 2015-0071

Nadere informatie

Agrariërs op de grondmarkt

Agrariërs op de grondmarkt Agrariërs op de grondmarkt Augustus 2016 Huib Silvis en Martien Voskuilen Het samenspel van vraag en aanbod van landbouwgrond de agrarische grondmarkt mondt uit in een bepaalde hoeveelheid verhandelde

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding. IN DEZE EDITIE juli 2015

Inhoud. Inleiding. IN DEZE EDITIE juli 2015 IN DEZE EDITIE juli 2015 Inhoud Inleiding... 1 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op melkveebedrijven ingedeeld naar beweidingsintensiteit... 3 Nieuwe items op de RIVM-website van het LMM... 5 Gras- en

Nadere informatie

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven,

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven, Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven, 2000-2018 Indicator 12 juni 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

LMM e-nieuws september 2012

LMM e-nieuws september 2012 Inhoud LMM e-nieuws september 2012... 2 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in 2010 op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie... 2 Effecten van de gewijzigde LMM-gebiedsindeling... 3 De LMM-deelgebieden

Nadere informatie

Historie van melkvee en mineralen. aart.vandenham@wur.nl

Historie van melkvee en mineralen. aart.vandenham@wur.nl Historie van melkvee en mineralen Aart van den Ham aart.vandenham@wur.nl Duurzame ontwikkelingsstrategieën Nederland in Europees mineralenperspectief Nederland in Europees mineralenperspectief Nederland

Nadere informatie

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal,

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal, Indicator 13 mei 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2012 telt Nederland 48,4 duizend

Nadere informatie

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal,

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal, Indicator 29 juni 2011 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2010 telt Nederland 46 duizend

Nadere informatie

LMM e-nieuws april 2012

LMM e-nieuws april 2012 Inhoud LMM e-nieuws april 2012... 2 Optimalisatie van het basismeetnet... 2 Verhuizing van het analytisch chemisch laboratorium van het RIVM... 4 Akkerbouw in de kleiregio s... 6 Melkvee in de kleiregio

Nadere informatie

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal,

Biologische landbouw: aantal bedrijven en areaal, Indicator 12 april 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2011 telt Nederland 47,4 duizend

Nadere informatie

LMM-nieuws. Januari 2012. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. Januari 2012. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 5, nr 1 januari 2012 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Januari 2012 In dit nummer 2 Interview met Alex en Henk Boersma 4 Kenmerken van derogatiebedrijven 5 Greppelwaterbemonstering

Nadere informatie

Resultaten KringloopWijzers 2016

Resultaten KringloopWijzers 2016 Resultaten KringloopWijzers 2016 7 september 2017 Gerjan Hilhorst WLR - De Marke Het belang van lage verliezen Mineralenverliezen belasten het milieu EU beleid: beperken verliezen uit landbouw Streven:

Nadere informatie

Duurzaamheid van melkveebedrijven in Noord-Nederland

Duurzaamheid van melkveebedrijven in Noord-Nederland Duurzaamheid van melkveebedrijven in Noord-Nederland Variatie in milieu-indicatoren tussen bedrijven in opdracht van Greenlincs Juni 2015, Co Daatselaar, Henri Prins en Tanja de Koeijer LEI Report 2015-087

Nadere informatie

Uitslag KringloopWijzer

Uitslag KringloopWijzer Uitslag KringloopWijzer Bedrijfspecifieke excretie melkvee Bedrijfs-kringloopscore Jaaropgave : 2014 Omschrijving : plomp 2014 feb15 Naam veehouder : Plomp Agro Vof Straat + huisnummer : Geerkade 10 Postcode

Nadere informatie

Megabedrijven in de landbouw,

Megabedrijven in de landbouw, Indicator 30 januari 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het aantal megabedrijven in

Nadere informatie

Raadsinformatiebrief

Raadsinformatiebrief Raadsinformatiebrief Van: N. Lemlijn Aan: de leden van de Gemeenteraad Onderwerp: Boeren met buren NR 010 Steller: E. Paree Datum: 1 maart 2013 Nr.: RIB-NL-1305 Het compendium voor de leefomgeving i heeft

Nadere informatie

LMM-nieuws. Juli 2013. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. Juli 2013. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 6, nr 2 juli 2013 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Juli 2013 In dit nummer o.a. 2 Interview met Frank en Mieke van Hoek 4 Bedrijfsgrootte en het aantal monsterpunten

Nadere informatie

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 april 2018

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 april 2018 Centraal Bureau voor de Statistiek Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 april 2018 CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag +31 70 337 38 00

Nadere informatie

MONITORING VAN DE LAND- EN TUINBOUW IN NOORD-BRABANT Periode

MONITORING VAN DE LAND- EN TUINBOUW IN NOORD-BRABANT Periode J.M. Biemans Interne Nota 442 M.J. Voskuilen MONITORING VAN DE LAND- EN TUINBOUW IN NOORD-BRABANT Periode - September 1995 -at if WM'. -.< SIGh pr- EX. NO cs KLV : ftbliülheek LS"W4Z Landbouw-Economisch

Nadere informatie

Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn

Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn Landbouwkundige en milieukundige trends akkerbouw in relatie tot 6 e AP Nitraatrichtlijn Gerard Velthof Meststoffenwet Implementatie van de Nitraatrichtlijn: Minder dan 50 mg nitraat per l in grond- en

Nadere informatie

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Landelijk Meetnet effecten Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Resultaten 2009 en 2010 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Resultaten 2009 en 2010 RIVM Rapport 680717030/2013 Colofon RIVM 2013 Delen

Nadere informatie

Selectie en werving van deelnemers voor het löss

Selectie en werving van deelnemers voor het löss Inhoud Inleiding... 2 Selectie en werving van deelnemers voor het löss programma... 3 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op derogatiebedrijven... 5 Veranderingen in de sulfaatconcentraties van grondwater...

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in RIVM Rapport

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in RIVM Rapport Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2014 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2014 RIVM Rapport 2016-0052

Nadere informatie

Verschil stikstofbedrijfs- en stikstofbodemoverschot toegelicht in relatie tot waterkwaliteit

Verschil stikstofbedrijfs- en stikstofbodemoverschot toegelicht in relatie tot waterkwaliteit LMM e-nieuws maart 2018 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Inhoud: Verschil stikstofbedrijfs- en stikstofbodemoverschot toegelicht in relatie tot waterkwaliteit... 1 Protocol Nitrachek zorgt voor betrouwbare

Nadere informatie

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Deelrapport Kohnstamm Instituut over doorstroom vmbo-mbo t.b.v. NRO-project 405-14-580-002 Joost Meijer, Amsterdam, 2015 Inleiding De doorstroom van vmbo naar mbo in de groene sector is lager dan de doorstroom

Nadere informatie

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per gewas,

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per gewas, Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw per gewas, 2012-2016 Indicator 16 January 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere

Nadere informatie

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022 //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////// MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR

Nadere informatie

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden

Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden Verruiming van de stikstofruimte voor beweid grasland ten laste van de stikstofruimte voor gemaaid grasland op zand- en lössgronden Jaap Schröder (WPR, Wageningen UR), 26 april 2017 Samenvatting Melkveebedrijven

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag A.E.J. Hooijboer T.J. de Koeijer H. Prins A. Vrijhoef L.J.M. Boumans C.H.G. Daatselaar RIVM rapport 2017-0038 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2015 Dit

Nadere informatie

De resultaten van het Basismeetnet 2013 staan

De resultaten van het Basismeetnet 2013 staan Inhoud Inleiding... 2 De resultaten van het Basismeetnet 2013 staan online... 3 Conferentie duurzaam grondwater... 5 De invloed van ontwatering op de nitraatuitspoeling, deel 3... 6 RIVM organiseert derde

Nadere informatie

Rapport /2010 A. de Goffau et al. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. LMM-jaarrapport 2006 LEI

Rapport /2010 A. de Goffau et al. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid. LMM-jaarrapport 2006 LEI Rapport 680717010/2010 A. de Goffau et al. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-jaarrapport 2006 LEI RIVM Rapport 680717010/2010 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-Jaarrapport 2006 A. de Goffau,

Nadere informatie

Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven,

Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2015 Indicator 16 december 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie

Nadere informatie

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven ( )

Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven ( ) Bedrijfsgrootte en economische omvang landbouwbedrijven (1980-2009) Indicator 13 augustus 2010 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke

Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw. Gerjan Hilhorst WUR De Marke Vruchtbare Kringloop Overijssel = Kringlooplandbouw Gerjan Hilhorst WUR De Marke Kringlooplandbouw Kringlooplandbouw begint met het verminderen van de verliezen => sluiten van de kringloop => minder aanvoer

Nadere informatie

LMM e-nieuws 20. Inhoud. Inleiding. Nitraatconcentraties in de lössregio

LMM e-nieuws 20. Inhoud. Inleiding. Nitraatconcentraties in de lössregio LMM e-nieuws 20 December 2011 Heruitgave augustus 2018 Inhoud Inleiding Nitraatconcentraties in de lössregio Nitraatuitspoeling op melkvee- en akkerbouwbedrijven in de zandregio Veranderingen in de veldmetingen

Nadere informatie

LMM e-nieuws 12. Inhoud. Inleiding. Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater.

LMM e-nieuws 12. Inhoud. Inleiding. Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater. LMM e-nieuws 12 April 2010 Heruitgave november 2017 Inhoud Inleiding Geen seizoenseffecten op nitraat- en anorganisch fosforconcentraties in het grondwater - Eke Buis, RIVM Evaluatie van het LMM-programma

Nadere informatie

Watergebruik in de land- en tuinbouw,

Watergebruik in de land- en tuinbouw, Indicator 5 februari 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het watergebruik was in 2015

Nadere informatie

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna

Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna Bijlage notitie 2. Ex ante evaluatie mestbeleid 2013 Plaatsingsruimte fosfaat uit meststoffen in 2015 en daarna W.J. Willems (PBL) & J.J. Schröder (PRI Wageningen UR) november 2013 Sinds 2010 is de gebruiksnorm

Nadere informatie

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 juli 2018

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 juli 2018 Centraal Bureau voor de Statistiek Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 juli 2018 CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag +31 70 337 38 00 www.cbs.nl

Nadere informatie

Hobbyboeren, 2013 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Hobbyboeren, 2013 Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving ( Indicator 19 september 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. In 2013 was 26% van alle land-

Nadere informatie

Watergebruik in de land- en tuinbouw, 2015 en 2016

Watergebruik in de land- en tuinbouw, 2015 en 2016 Watergebruik in de land- en tuinbouw, 2015 en 2016 R.W. van der Meer Watergebruik in de land- en tuinbouw, 2015 en 2016 R.W. van der Meer Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research

Nadere informatie

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Resultaten van de monitoring van waterkwaliteit en bemesting in meetjaar 2006 in het derogatiemeetnet

Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Resultaten van de monitoring van waterkwaliteit en bemesting in meetjaar 2006 in het derogatiemeetnet RIVM Rapport 680717004/2008 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Resultaten van de monitoring van waterkwaliteit en bemesting in meetjaar 2006 in het derogatiemeetnet B Fraters, RIVM JW Reijs, LEI - Wageningen

Nadere informatie

Watergebruik in de land- en tuinbouw,

Watergebruik in de land- en tuinbouw, Indicator 6 oktober 2016 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het watergebruik in 2013 en 2014

Nadere informatie

LMM-nieuws. juli Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. juli Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 4 nr. 2 juli 2011 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid In dit nummer 2 Interview met Theo Adriaans 4 Het LMM en de onderbouwing van gebruiksnormen 5 Werving zuidelijke akkerbouwers

Nadere informatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen

Nadere informatie

Ontwikkelingen aantal landbouwbedrijven en dieren rondom 5 Vogel- en Habitatgebieden

Ontwikkelingen aantal landbouwbedrijven en dieren rondom 5 Vogel- en Habitatgebieden Ontwikkelingen aantal landbouwbedrijven en dieren rondom 5 Vogel- en Habitatgebieden Een analyse op basis van CBS landbouwtelling en GIAB Edo Gies Han Naeff Werkverslag, december 2005 Alterra, Wageningen,

Nadere informatie

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 januari 2019

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 januari 2019 Centraal Bureau voor de Statistiek Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 januari 2019 CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag +31 70 337 38 00

Nadere informatie

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 oktober 2018

Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 oktober 2018 Centraal Bureau voor de Statistiek Monitor fosfaat- en stikstofexcretie in dierlijke mest 1 oktober 2018 CBS Den Haag Henri Faasdreef 312 2492 JP Den Haag Postbus 24500 2490 HA Den Haag +31 70 337 38 00

Nadere informatie

Afstand veehouderij tot woningen, Alterra, september 2014

Afstand veehouderij tot woningen, Alterra, september 2014 Afstand veehouderij tot woningen, Alterra, september 2014 Alterra, Jaap van Os, Rob Smidt en Leonne Jeurissen, september 2014 1. Vraagstelling van EZ Ter voorbereiding van het debat in de Tweede Kamer

Nadere informatie

LMM e-nieuws april 2013

LMM e-nieuws april 2013 Inhoud LMM e-nieuws april 2013... 2 Herziening gebiedsindeling - Effecten op de nitraatconcentratie... 2 Rapport over LMM methoden en procedures... 4 Aanpassingen LMM opzet 2007-2010 uitgelicht... 6 LMM

Nadere informatie

Nutriëntenbalans (N & P) in BRP. Wetenschappelijke onderbouwing. CLM Onderzoek en Advies BV

Nutriëntenbalans (N & P) in BRP. Wetenschappelijke onderbouwing. CLM Onderzoek en Advies BV Nutriëntenbalans (N & P) in BRP Wetenschappelijke onderbouwing CLM Onderzoek en Advies BV Culemborg, Juli 2012 Inleiding De nutriëntenbalans brengt de nutriëntenkringloop op een melkveebedrijf in beeld.

Nadere informatie

LMM-nieuws. Mei Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. Mei Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid jaargang 9, nr 1 mei 2016 LMM-nieuws Mei 2016 Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid In deze editie o.a. Interview met Marc Verbruggen 2 Resultaten BM-trends waterkwaliteit zand 4 Minder stikstof en fosfaat

Nadere informatie

Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven,

Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, Land- en tuinbouw: ruimtelijke spreiding, grondgebruik en aantal bedrijven, 1980-2013 Indicator 14 oktober 2014 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie

Nadere informatie

Watergebruik in de land- en tuinbouw,

Watergebruik in de land- en tuinbouw, Indicator 27 juli 2012 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. Het gemiddeld watergebruik per

Nadere informatie

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV.

Deze toelichting is opgesteld door het CBS op verzoek van het Ministerie van LNV. Toelichting op de cijfers van de mestproductie in 2018 zoals berekend in de vorm van momentopnames in kwartaalrapportages en zoals gepubliceerd als voorlopige cijfers d.d.15-2-2018 op de CBS-website. Deze

Nadere informatie

LMM-nieuws. Juni 2012. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid

LMM-nieuws. Juni 2012. Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid LMM-nieuws jaargang 5, nr 2 juni 2012 LMM-nieuws Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid Juni 2012 In dit nummer o.a. 2 Interview met deelnemers Lia en Marco Smit 4 Hoe vaak en wanneer komen we bij u het

Nadere informatie

Meer zicht op de cijfers

Meer zicht op de cijfers Meer zicht op de cijfers Analyse technische en economische resultaten K&K bedrijven in vergelijking met andere praktijkbedrijven November 2001 Rapport 8 Koeien & Kansen; Pioniers duurzame melkveehouderij

Nadere informatie

Watergebruik in de agrarische sector , naar stroomgebied in Nederland

Watergebruik in de agrarische sector , naar stroomgebied in Nederland Watergebruik in de agrarische sector 2009-2010, naar stroomgebied in Nederland Watergebruik in de agrarische sector 2009-2010, naar stroomgebied in Nederland Ruud van der Meer LEI-nota 13-043 April 2013

Nadere informatie

Mineralenmanagement en economie

Mineralenmanagement en economie Mineralenmanagement en economie Mineralenmanagement en economie Economische impact mestbeleid wordt groter (10 jaar gebruiksnormen) Verlagen derogatie op zand Aanscherpen gebruiksnormen Interen op bodemreserves

Nadere informatie

Bodemgebruik,

Bodemgebruik, Indicator 22 augustus 2013 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link [1] bekijken. De laatste halve eeuw is de

Nadere informatie

Gevolgen invoering Minas in 1998 op bedrijfsvoering en economie in de veehouderij

Gevolgen invoering Minas in 1998 op bedrijfsvoering en economie in de veehouderij Gevolgen invoering Minas in 1998 op bedrijfsvoering en economie in de veehouderij J.H. Wisman D.W. de Hoop Projectcode 63539 Mei 2001 Rapport 2.01.06 LEI, Den Haag I Het LEI beweegt zich op een breed terrein

Nadere informatie

LMM handhaaft NEN 6643 voor analyse N-totaal

LMM handhaaft NEN 6643 voor analyse N-totaal Inhoud Inleiding... 2 LMM handhaaft NEN 6643 voor analyse N-totaal... 3 Het effect van ontwatering op de nitraatuitspoeling, deel 2: nieuwe kennis... 7 Melkveebedrijven in de Zandregio zonder derogatie...

Nadere informatie

De ontwikkeling van de landbouwtak op zorgboerderijen

De ontwikkeling van de landbouwtak op zorgboerderijen De ontwikkeling van de landbouwtak op zorgboerderijen Jan Hassink, Herman Agricola & Dorit Haubenhofer Rapport 309 De ontwikkeling van de landbouwtak op zorgboerderijen Jan Hassink 1, Herman Agricola

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag S. Lukács P.W. Blokland H. Prins D. Fraters C.H.G. Daatselaar RIVM rapport 2018-0041 Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2016 Dit is een uitgave van: Rijksinstituut

Nadere informatie

LMM e-nieuws 2. Inhoudsopgave. Monsternemingen: regioverschillen. Oktober 2007 Heruitgave december 2017

LMM e-nieuws 2. Inhoudsopgave. Monsternemingen: regioverschillen. Oktober 2007 Heruitgave december 2017 LMM e-nieuws 2 Oktober 2007 Heruitgave december 2017 Inhoudsopgave Monsternemingen: regioverschillen.- Niels Masselink, RIVM Gezamenlijke LMM-dag RIVM en LEI - Manon Zwart (RIVM), Joan Reijs (LEI) Meten

Nadere informatie

Watergebruik in de agrarische sector 2013 en 2014

Watergebruik in de agrarische sector 2013 en 2014 Watergebruik in de agrarische sector 2013 en 2014 R.W. van der Meer Watergebruik in de agrarische sector 2013 en 2014 R.W. van der Meer Dit onderzoek is uitgevoerd door Wageningen Economic Research in

Nadere informatie

Mechanische bestrijdingsmethoden in de landbouw per gewas,

Mechanische bestrijdingsmethoden in de landbouw per gewas, Mechanische bestrijdingsmethoden in de landbouw per gewas, 1995-2012 Indicator 30 juni 2015 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens

Nadere informatie

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen

Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Hoe maak je een bemestingsplan binnen de gebruiksnormen Natuur en Landschap Pleasure green Milieu Tonnis van Dijk Nutriënten Management Instituut NMI 3 november 2011 Beperkingen in bemesting Europese regelgeving:

Nadere informatie

Berekening van de hoogst toelaatbare pachtprijzen op basis van SO in plaats van nge

Berekening van de hoogst toelaatbare pachtprijzen op basis van SO in plaats van nge Berekening van de hoogst toelaatbare pachtprijzen op basis van SO in plaats van nge Berekening van de hoogst toelaatbare pachtprijzen op basis van SO in plaats van nge J. Luijt R.W. van der Meer M.J. Voskuilen

Nadere informatie

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag

Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in De zorg voor morgen begint vandaag S. Lukács P.W. Blokland H. Prins A. Vrijhoef D. Fraters C.H.G. Daatselaar Landbouwpraktijk en waterkwaliteit op landbouwbedrijven aangemeld voor derogatie in 2017 Dit is een uitgave van: Rijksinstituut

Nadere informatie

Rapportage bedrijfsinformatie weidevogelgebieden

Rapportage bedrijfsinformatie weidevogelgebieden Rapportage bedrijfsinformatie weidevogelgebieden Jaap van Os & Han Naeff Alterra, Centrum Landschap Henk Sierdsema SOVON Ron van t Veer Landschap Noord-Holland Wageningen, September 2008 HDV-07-46 Bedrijfsinformatie

Nadere informatie

LMM e-nieuws juli 2012

LMM e-nieuws juli 2012 Inhoud LMM e-nieuws juli 2012... 2 Herziening LMM-gebiedsindeling... 2 Bodemoverschotten op akkerbouwbedrijven daalden voor fosfaat meer dan voor stikstof... 5 Bodemoverschotten op melkveebedrijven sinds

Nadere informatie

Mechanische en andere niet-chemische bestrijdingsmethoden in de landbouw per teeltsector en gewas,

Mechanische en andere niet-chemische bestrijdingsmethoden in de landbouw per teeltsector en gewas, Mechanische en andere niet-chemische bestrijdingsmethoden in de landbouw per teeltsector en gewas, 2012-2016 Indicator 16 januari 2019 U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele

Nadere informatie

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2 Centraal Bureau voor de Statistiek Divisie sociale en regionale statistieken (SRS) Sector statistische analyse voorburg (SAV) Postbus 24500 2490 HA Den Haag Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen

Nadere informatie