DE DEPOTNODEN EN -BEHOEFTEN VAN ERFGOEDBEHEERDERS EN -HOUDERS IN DE PROVINCIE ANTWERPEN:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "DE DEPOTNODEN EN -BEHOEFTEN VAN ERFGOEDBEHEERDERS EN -HOUDERS IN DE PROVINCIE ANTWERPEN:"

Transcriptie

1 DE DEPOTNODEN EN -BEHOEFTEN VAN ERFGOEDBEHEERDERS EN -HOUDERS IN DE PROVINCIE ANTWERPEN: Kwantitatieve en kwalitatieve veldanalyse als voorbereidend onderzoek voor een regionaal depotbeleid 29 februari 2012 Joke Schrauwen Prof. dr. Annick Schramme Laila De Bruyne Onderzoek uitgevoerd aan: Universiteit Antwerpen Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen Dept. Management (Cultuurmanagement) Onderzoek in opdracht van: Provincie Antwerpen Departement Cultuur Dienst Erfgoed

2 Dankwoord Een grootschalige veldanalyse is steeds teamwork. Bij het opzetten van het onderzoek, het verzamelen van data en het verwerken van de resultaten kunnen researchers niet zonder de inzet van velen. We wensen dan ook iedereen die heeft bijgedragen aan het onderzoek hartelijk te danken voor hun inbreng! Een zeer bijzondere vermelding verdient het Team Erfgoeddepots van de provincie Antwerpen: Frank Herman, Roel De Ceulaer, Marc Mees, Stefanie Bruyndonckx. Zij monitorden het onderzoek, gaven op basis van hun jarenlange praktijkervaring bijkomende inzichten en leverden logistieke ondersteuning. Zonder hen had het onderzoeksrapport nooit zijn huidige vorm gekregen. Ook andere collega s van de verschillende diensten van de provincie Antwerpen boden praktische hulp of kritische reflectie. Verder zijn er nog verschillende UA-collega s, Ellen Loots, Linda Mertens, Olivier Van der Brempt en Sam Capiau en Griet Kockelkoren van FARO die assisteerden bij het ontwerp van de enquête. Ook de collega s van het Departement Transport & Ruimtelijke Economie, prof. dr. Ann Verhetsel en Jeroen Cant, droegen hun steentje bij door de opmaak van kaarten met ArcGIS10. Last but not least, verdienen alle deelnemers aan de enquête en focusgroepen een pluim voor hun onontbeerlijke inzet. Aan allen, een welgemeend dankuwel! 2

3 Inhoud Dankwoord... 2 Lijst figuren Inleiding Kader: depot, depotwerking en een provinciaal depotbeleid Onderzoeksopzet Leeswijzer Methodologie veldanalyse Onderzoekspopulatie De enquêtes Vragenlijsten Het versturen van de enquêtes en het werven van respondenten Responsgraad en representativiteit De focusgroepen Analyse enquêtes en focusgroepen per subgroep Archieven en Documentatiecentra Responsoverzicht De organisatie Collecties Depotruimte Deskundigheid depotwerking Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen? Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij archieven en documentatiecentra Erfgoedbibliotheken Responsoverzicht De organisatie De collecties De depotruimte Deskundigheid depotwerking Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij erfgoedbibliotheken

4 3.3. Musea Responsoverzicht De organisatie De collectie Depotruimte Deskundigheid depotwerking Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij musea Archeologische collecties Responsoverzicht De organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij archeologische collecties Heemkringen, geschiedkundige verenigingen, erfgoedverenigingen (afgekort heemkringen ) Responsoverzicht De organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid depotwerking Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij heemkringen Kerkfabrieken Responsoverzicht De organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid

5 Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij de kerkfabrieken Schuttersgildes Responsoverzicht Aard van de organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusies en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij schuttersgildes OCMW s Responsoverzicht De organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij OCMW s Gemeentelijke collecties die zich niet bevinden in een gemeentelijk archief of museum: gemeentes Responsoverzicht De organisatie De collecties Depotruimte Deskundigheid Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Selectie en afstoting Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij gemeentes Speerpunten integraal depotbeleid Overzichtstabel subgroepen Eenheid in verscheidenheid?

6 4.3. Depotinfrastructuur in de provincie Antwerpen Sensibiliseren voor verbeteren van bewaaromstandigheden in situ Gemeenschappelijke depots Provinciaal beleid voor depotinfrastructuur? Beleid voor depotwerking: versterken behoud en beheer Advies en begeleiding Vorming Digitale platformen Speerpunten voor een integraal beleid voor depotwerking Subsidies? Samenvatting Referenties Literatuur, handboeken, artikels en studies Reglementen, decreten, beleidsbrieven en documenten Recente colloquia, lezingen en debatten Relevante expertinterviews Samenstelling focusgroepen Bijlagen Bijlage 1: Lijst termen en begrippen Bijlage 2: Lijst afkortingen Bijlage 3: Vragenlijsten

7 Lijst figuren Figuur 1: Overzichtstabel per subgroep. 232 Figuur 2: Grafiek bereidheid tijdelijke deelname aan gemeenschappelijk depot. 238 Figuur 3: Grafiek bereidheid deelname aan gemeenschappelijk depot. 239 Figuur 4: Overzichtstabel bereidheid gemeenschappelijk depot per subgroep. 241 Figuur 5: Grafiek opinies commerciële partners. 242 Figuur 6: Grafiek opinies publieke vs. commerciële partners. 243 Figuur 7: Grafiek betalingsbereidheid gemeenschappelijk depot bij potentiële deelnemers. 243 Figuur 8: Grafiek afstand tot gemeenschappelijk depot. 244 Figuur 10: Grafiek bereidheid bijkomende focus behoud en beheer bij professionele erfgoedbeheerders vs. niet-professionele erfgoedbeheerders en houders. 254 Figuur 11: Grafiek gevraagde ondersteuningsvormen door alle respondenten. 256 Figuur 12: Grafiek gevraagde ondersteuningsvormen door professionele erfgoedbeheerders vs. nietprofessionele erfgoedbeheerders. 256 Figuur 13: Overzichtstabel gevraagde ondersteuningsvorm per subgroep

8 1. Inleiding 1.1. Kader: depot, depotwerking en een provinciaal depotbeleid Het thema behoud en beheer van erfgoed staat reeds enkele jaren op de beleidsagenda van verschillende overheden. Rond de eeuwwisseling liet de Vlaamse Overheid bijvoorbeeld een reeks studies uitvoeren over het beheer, conservatie en restauratie van erfgoedcollecties (Henneman et. al 1999, Monsieur 1999, Eloy 2000, Gelders et. al 2001). Hieruit bleek al snel dat de bewaaromstandigheden van erfgoed bij vele erfgoedbeheerders niet volgens de regels van de kunst zijn. De ontsluiting en presentatie van erfgoed stond of staat vaak voorop bij de cultureelerfgoedorganisaties, vanuit de veronderstelling dat dit voor een groter maatschappelijk draagvlak zou zorgen voor erfgoedzorg en collecties. Het was ook een benadering die door de overheid werd gestimuleerd. Behoud en beheer is, naast onderzoek, een van de minst zichtbare kernfuncties van een erfgoedorganisatie. Bovendien zijn de effecten van een goed of slecht behoud en beheer slechts op lange termijn duidelijk. Slechte bewaaromstandigheden hypothekeren echter de lange termijn conservatie van erfgoedcollecties. Daar deze erfgoedcollecties de grondstof van de erfgoedsector is, en het gevaar op ontwaarding of zelfs vernietiging door slechte conservatie reëel is, werd het al gauw duidelijk dat het 5 voor 12 is om te investeren in erfgoeddepots en depotwerking. Het begrip erfgoeddepot verwijst naar de plaats of ruimte waar erfgoed wordt bewaard in goede omstandigheden. Het kan gaan om een definitieve bewaarplaats of een tijdelijk transitdepot waar erfgoed wordt bewaard tot een definitieve bewaarplaats wordt gevonden (zie ook begrippenlijst bijlage 1). Een goed functionerend depot hangt echter van meer af dan enkel van de depotruimte, klimatisatie- en beveiligingsinstallaties en meubilair. Recente studies (o.a. Driessen, De Ruysser, Steen, enz.) maken steeds het onderscheid tussen depot als infrastructuur en depotwerking. Minimaal ingevuld, omvat de depotwerking alle taken die het normale functioneren van een depot waarborgen. Hieronder vallen o.a. registratie van de stukken, labellen en standplaatsregistratie, de beveiliging als activiteit, het reinigen van de ruimte en van de artefacten enz. Daarnaast is er nog een secundaire depotwerking. Deze omvat alle activiteiten die een goede bewaring verder ondersteunen, zoals actieve restauratie, het onderzoeken en documenteren van de stukken, de organisatie van het bruikleenverkeer en de externe logistiek enz. (o.a. De Ruysser 2004: 1-2; 31-37). Een inhaaloperatie met betrekking tot depot en depotwerking voor cultureel erfgoedorganisaties dringt zich dus op. Vanuit de idee samen sterk werden er door verschillende overheden studies gevoerd naar de mogelijkheden van gemeenschappelijke depots of een gemeenschappelijke depotwerking op provinciaal en stedelijk niveau (Driesen 2004, De Ruysser 2004). 8

9 Met deze onderzoeken werden ook begrippen als gemeenschappelijke depots in het Vlaamse erfgoedveld geïntroduceerd. Een gemeenschappelijk depot is een depot dat (delen) van collecties van verschillende erfgoedorganisaties in hetzelfde gebouw opslaat. Een verregaande vorm van een gemeenschappelijk depot is een depot waar de verschillende collecties in dezelfde ruimtes worden opgeslagen en ook de depotwerking centraal gevoerd wordt. Gemeenschappelijke depots kunnen voor een bepaald gebied (regionaal), per inrichtende macht (bv. de gemeenschappelijke depots voor het erfgoed van de organisaties van de Stad Antwerpen) of thematisch (bv. religieus of industrieel erfgoed) georganiseerd worden. Een gemeenschappelijk depot kan ook verschillende functies opnemen naar gelang de duur van de opslag. Het depot kan bijvoorbeeld enkel collecties tijdelijk opslaan bij verbouwingen aan het bestaande depot of naar aanleiding van een calamiteit zoals wateroverlast of brand in het bestaande depot. Dit noemen we een nooddepot. Daarnaast kan het depot fungeren als transitdepot, een tijdelijke opslagplaats voor weescollecties, stukken die een erfgoedorganisatie wil afstoten of stukken van erfgoedorganisaties die niet meer bestaan. Opzet is hierbij dat opslag in transitdepot slechts een tijdelijke transit is in afwachting van een nieuw permanent onderkomen in een andere erfgoedorganisatie. Een laatste vorm van een gemeenschappelijk depot is een depot voor de permanente opslag van meerdere collecties (Uit het Oog, in het hart 2011: 13-15). Tot enkele jaren geleden bevatte de Vlaamse regelgeving geen expliciete bepalingen rond depot, depotwerking en depotbeleid voor cultureel erfgoedorganisaties. Het Cultureel-erfgoeddecreet van 23 mei 2008 houdende de ontwikkeling, de organisatie en subsidiëring van het Vlaams cultureelerfgoedbeleid voorziet voor de provincies een regierol voor het uitbouwen van een regionaal depotbeleid. Reeds jarenlang voert de provincie Antwerpen een erfgoedbeleid met als belangrijke instrumenten adviseurs die erfgoedinstellingen met raad en daad bijstaan; een subsidiereglement voor erfgoedorganisaties en eigen erfgoedinstellingen zoals het Modemuseum, het Architectuurarchief Provincie Antwerpen of het Fotomuseum. Door deze nieuwe regierol voor een regionaal depotbeleid zal het erfgoedbeleid van de provincie uiteraard veranderen. Om onder andere beter het hoofd te bieden aan deze nieuwe taken, is ook het organogram van de Dienst Erfgoed in transitie. Zo zijn de diensten van verschillende medewerkers, die eerder persoonsgebonden hun dienstverlening uitbouwden, inmiddels geclusterd in een Team Erfgoeddepots, bestaande uit 3 adviseurs depot, Frank Herman, Roel De Ceulaer en Marc Mees en een administratieve medewerker, Stefanie Bruyndonckx. Intussen is ook het begrip erfgoed verruimd. Erfgoedzorg en dus ook erfgoedbeleid worden breder gezien dan enkel bv. musea en archieven (Van der Auwera & Schramme 2011: 60). We kunnen een onderscheid maken tussen erfgoedbeheerders, cultureel-erfgoedorganisaties die het beheer van 9

10 erfgoed tot hun kerntaak rekenen, zoals musea, archieven en erfgoedbibliotheken enerzijds en erfgoedhouders anderzijds. Deze laatste zijn organisaties die weliswaar in het bezit zijn van erfgoed en hun collectie ook zo valideren, maar die een andere kerntaak hebben dan erfgoedzorg. Verschillende groepen erfgoedhouders, zoals kerkfabrieken of schuttersgilden, worden inmiddels actief betrokken bij het erfgoedbeleid van de provincie Antwerpen. Om een adequaat regionaal depotbeleid te kunnen voeren, verzocht de provincie Antwerpen de Universiteit Antwerpen te onderzoeken wat de depotnoden en -behoeften van de erfgoedbeheerders en houders op haar grondgebied zijn. Om een regionaal depotbeleid uit te stippelen is het immers noodzakelijk een beeld te krijgen van de stand van zaken van het erfgoedbeheer in de provincie Onderzoeksopzet Op lange termijn dient een provinciaal erfgoeddepotbeleid uitgedacht te worden. Om dit beleid zo nauw mogelijk te laten aansluiten bij de reële depotnoden en -behoeften van de erfgoedbeheerders, dienen deze laatste allereerst beter onderzocht te worden. Daarnaast moet worden bestudeerd hoe een regionaal depotbeleid een antwoord kan bieden op deze noden en behoeften. Deze twee vragen vormen de rode draad van de studie. Om op deze vragen te kunnen antwoorden, hebben we een sectorbrede bevraging opgezet bij alle erfgoedhouders en beheerders in de provincie Antwerpen. Deze bevraging bestond enerzijds uit een enquête en anderzijds uit focusgroepen. De online-enquête verstuurden we naar alle beheerders en houders van erfgoed in de provincie Antwerpen. We deelden deze onderzoekspopulatie in verschillende subgroepen in: archieven en documentatiecentra; erfgoedbibliotheken; musea; archeologische collecties; heemkringen, geschiedkundige verenigingen en erfgoedverenigingen; kerkfabrieken; schuttersgildes; OCMW s en gemeentes (zie ook 2.1. onderzoekspopulatie). In de enquête peilden we naar de aard en mogelijkheden van de organisatie; de aard, conditie en registratie van de collecties; de depotruimtes; de aanwezige en gewenste deskundigheid over depotwerking; het draagvlak voor gezamenlijke erfgoeddepots en het eventuele afstotingsbeleid dat in de organisaties gevoerd wordt. Daarnaast organiseerden we zeven focusgroepen met de vertegenwoordigers uit verschillende subcategorieën. In de focusgroepen gingen we dieper in op de resultaten van de enquête, zochten we naar verklaringen en bijkomende informatie. Daarnaast werd gepeild naar de verwachtingen, kansen en bedreigingen voor een provinciaal depotbeleid. Er werden nog twee bijkomende 10

11 focusgroepen georganiseerd: één met provinciale erfgoedinstellingen en één met mogelijke strategische partners. Deze informatie vulden we aan met informatie uit eerdere expertinterviews over museumdepots en depotbeleid met museumconsulenten en beleidsmedewerkers, en uit literatuur van andere onderzoeken zoals het PRISMA-Cijferboek van FARO, de depotonderzoeken van andere provincies en meer generieke literatuur over erfgoed en uit documentanalyse Leeswijzer Dit onderzoeksrapport valt uiteen in drie grote delen. Allereerst gaan we uitgebreid in op de gebruikte onderzoeksmethodes. Daarna volgt een analyse van de enquêtes en focusgroepen per subcategorie. Deze leest als een inventaris van het erfgoedbeheer per subgroep. We hebben ervoor geopteerd om de enquêtes zeer sec en weinig interpretatief te verwerken, opdat de opdrachtgever, of andere beleidsmedewerkers en onderzoekers in het erfgoedveld, terug kunnen vallen op deze dataset wanneer ze concrete informatie wensen over aspecten van behoud en beheer bij de erfgoedhouders en beheerders in de provincie Antwerpen. Slechts in beperkte mate hebben we dus de resultaten van de enquête verder geïnterpreteerd en aandachtspunten geformuleerd voor een depotbeleid. De samenvatting van de resultaten en aanbevelingen per subgroep vindt u telkens aan het einde van het hoofdstuk. Tot slot formuleren we aanbevelingen voor een integraal depotbeleid in de provincie Antwerpen. Dit doen we aan de hand van analyses over de volledige onderzoekspopulatie, een vergelijkende analyse van verschillende subgroepen, literatuurstudie en vergelijkingen met andere provincies. Daarbij stemmen we de aanbevelingen af op het Vlaamse erfgoedbeleid, en waar mogelijk op het beleid van strategische partners zoals erfgoedcellen en sectororganisaties. 11

12 2. Methodologie veldanalyse Om de twee centrale onderzoeksvragen welke depotnoden en behoeften hebben de erfgoedbeheerders en houders in de provincie Antwerpen en hoe kan een regionaal depotbeleid een antwoord bieden op deze noden en behoeften te beantwoorden hebben we een kwantitatieve en kwalitatieve veldanalyse opgezet. Met de term erfgoedbeheerders verwijzen we naar organisaties die het beheer van erfgoed als hun kerntaak hebben. Met erfgoedhouders bedoelen we organisaties die erfgoed in hun bezit hebben, maar die een andere kerntaak hebben dan het beheer van erfgoed. In het eerste, kwantitatieve luik van het onderzoek, werden de erfgoedbeheerders en houders bevraagd aan de hand van een online survey met gestandaardiseerde zelf-in-te-vullen vragenlijst. Daarna werden deze data statistisch verwerkt met programma SPSS. In het kwalitatieve luik van de veldanalyse hebben we data verzameld door middel van focusgroepen. Beiden onderzoeksfases werden verder ondersteund door literatuuronderzoek over o.a. behoud en beheer van erfgoed, het Vlaamse erfgoedveld en eerdere depotonderzoeken. Ook analyseerden we beleidsdocumenten en konden we bogen op informatie uit eerdere expertinterviews en lezingen. In wat volgt zullen we de gebruikte methodologie verder toelichten. Eerst bakenen we de onderzoekspopulatie af. Daarna lichten we de kwantitatieve veldanalyse en kwalitatieve veldanalyse verder toe Onderzoekspopulatie Met deze veldanalyse willen we de depotnoden en behoeften van de erfgoedbeheerders en houders in de provincie Antwerpen in kaart brengen. In dit onderzoek, houdt de onderzoekspopulatie (of het geldigheidsveld) in: De gehele populatie van erfgoedbeheerders in de provincie Antwerpen: musea, heemkringen en geschiedkundige of erfgoedverenigingen, archeologische collecties, archieven en documentatiecentra, erfgoedbibliotheken 1. De term erfgoedbeheerders gebruiken we voor organisaties die het beheer van erfgoed als hun kerntaak hebben. Binnen de groep erfgoedbeheerders kunnen we nog een onderscheid maken tussen professionele en nietprofessionele organisaties. Dit onderscheid baseren we op het gegeven of ze al dan niet over 1 In de groep erfgoedbibliotheken werden ook de abdijen en kloosters met een erfgoedbibliotheek opgenomen. Abdijen en kloosters zonder erfgoedbibliotheek werden niet meegenomen in de onderzoekspopulatie, gezien het CRKC, het Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur, deze organisaties verder ondersteunt en adviseert over de zorg van hun objectencollecties. Het KADOC heeft een gelijkaardige taak voor de religieuze archieven. De dienstverlening voor religieuze instellingen door de provincie wil complementair werken aan die van het CRKC en het KADOC en focust zich zo aangaande kloosters en abdijen enkel tot organisaties met een erfgoedbibliotheek. 12

13 bezoldigde medewerkers beschikken. Hiermee willen we zeker en vast geen uitspraak doen over de kwaliteit van de werking. De gehele populatie van verschillende groepen erfgoedhouders die nu reeds nauw betrokken zijn bij het erfgoedbeleid van de provincie Antwerpen: kerkfabrieken, schuttersgilden, OCMW s en gemeentelijke collecties niet ondergebracht in een museum, archief of erfgoedbibliotheek. Zoals gezegd, gebruiken we de term erfgoedhouders voor organisaties die erfgoed in hun bezit hebben, maar die een andere kerntaak hebben dan het beheer van dit erfgoed. Uiteraard is deze groep veel groter dan enkel de kerkfabrieken, schuttersgilden, OCMW s en gemeenten. Zo hebben vele culturele organisaties als harmonieën, fanfares en toneelgezelschappen of zelfs niet-culturele organisaties zoals ziekenhuizen of scholen ook veel erfgoed in hun bezit. We hebben ervoor geopteerd slechts de bovenvermelde vier groepen van deze erfgoedhouders te bevragen. Het beantwoorden van de vragenlijst vergt namelijk een zekere kennis van behoud en beheer van een erfgoedcollectie en betrokkenheid in het erfgoeddebat. Enerzijds bevragen we erfgoedhouders die reeds betrokken werden bij erfgoedinventarisatieprojecten van de provincie Antwerpen (de kerkfabrieken en schuttersgilden). Hiervan kunnen we namelijk met vrij grote zekerheid zeggen dat ze een zekere expertise over of voeling hebben met het behoud en beheer en de aard van hun collectie. Anderzijds bevragen we de gemeenten en OCMW s omdat we vermoeden dat zij professionele medewerkers hebben die zich (al dan niet deeltijds) ontfermen over het beheer van de collectie. De niet-bevraagde groepen erfgoedhouders moeten vaak nog gesensibiliseerd worden over de waarde van hun erfgoed. Alle onderzoekseenheden die deel uitmaken van het geldigheidsveld werden uitgenodigd om deel te nemen aan het onderzoek. Dit kon omdat het geldigheidsveld eerder gelimiteerd is (Jaak Billiet, 2001, p ). We telden 915 organisaties in deze onderzoekspopulatie. De medewerkers van het Team Erfgoeddepots van de provincie Antwerpen stelden de respondentenlijsten samen. De onderzoekpopulatie werd ingedeeld in negen subgroepen. Deze subgroepen zijn archieven en documentatiecentra, erfgoedbibliotheken, musea, heemkringen en geschiedkundige of erfgoedverenigingen, archeologische collecties, kerkfabrieken, schuttersgilden, OCMW s en gemeentelijke collecties niet ondergebracht in een museum, archief of erfgoedbibliotheek. De medewerkers van het team Erfgoeddepots van de provincie Antwerpen deelden, op basis van hun enorme praktijkkennis van het erfgoedveld in de provincie Antwerpen, de organisaties in de subgroepen in. Reeds bij aanvang waren we ons bewust van de beperkingen van 13

14 deze opdeling. Sommige subgroepen overlappen elkaar namelijk. Zo zijn er heemkringen met een museum. Bovendien is het aflijnen en definiëren van de verschillende categorieën moeilijk. Definities uit zowel standaardwoordenboeken als erfgoedliteratuur als het cultureel-erfgoeddecreet zijn eerder vaag of zijn zelfverwijzend 2 en laten dus geen duidelijke aflijning toe. Vandaar dat we ook de verschillende subgroepen niet verder zullen definiëren. Toch stelt deze gedifferentieerde aanpak met subgroepen ons in staat om een genuanceerd overzicht te bieden van de depotnoden en behoeften van de erfgoedhouders en beheerders in de provincie. We zullen deze opdeling in subgroepen eveneens hanteren bij de analyse van de resultaten. Bij de samenstelling van de respondentenlijsten is het Team Erfgoeddepots vertrokken van de bestaande databanken van de provincie Antwerpen. Deze databank werd indien nodig aangevuld met databanken van ledenorganisaties die (het merendeel van) de deelgroep vertegenwoordigen (vb. Heemkunde Gouw Antwerpen voor de heemkundige en geschiedkundige kringen, de Hoge Gildenraad der Kempen voor schuttersgilden). Enkele toevoegingen gebeurden nog na controle van de databank van Forum voor Erfgoedverenigingen. Voor de gemeenten en OCMW s heeft de provincie Antwerpen bestaande databanken aangekocht met daarin o.a. burgemeesters, gemeentesecretarissen, Schepenen van cultuur en cultuurbeleidscoördinatoren, OCMW-voorzitters en hoofden van Maatschappelijk werk van de OCMW s in de provincie Antwerpen. Bij de telefonische rappels (cf. infra ) bleek dat bij de OCMW s de secretarissen echter het meest op de hoogte zijn van het erfgoed in hun instelling. Tijdens de telefoongesprekken verzamelden we bijkomende adressen opdat deze secretarissen een persoonlijke uitnodiging tot deelname aan de enquête konden ontvangen. Zo werd uitval van respondenten door selectie van een verkeerde informant in deze subgroep alsnog vermeden De enquêtes Allereerst beschrijven we de kwantitatieve veldanalyse. We lichten het tot stand komen van de vragenlijsten toe. Daarna verduidelijken we het proces van respondentenwerving. Tot slot analyseren we in welke mate de resultaten van de enquête representatief zijn voor de hele onderzoekspopulatie Vragenlijsten Bij aanvang van het onderzoek had de opdrachtgever, provincie Antwerpen, al een aanzet tot vragenlijst opgemaakt. Deze vragenlijst werd getoetst aan eerdere (provinciale) depotonderzoeken (Driesen voor de provincie Limburg 2003; De Ruysser voor de steden Antwerpen, Gent en 2 Een voorbeeld van zelfverwijzende definitie vinden we in het cultureel-erfgoeddecreet een museum is een organisatie die een werking ontplooit die past in de hedendaagse praktijk en theorie van de museologie. (art.10) 14

15 Brugge2004; Steen & Van Den Nieuwenhof voor provincie West-Vlaanderen, 2008; Steen & Van Den Nieuwenhof voor provincie Vlaams- Brabant, 2010; Schoeters voor provincie Oost-Vlaanderen 2010). Op basis van deze informatie werd de vragenlijst aangepast aan volgende principes: Allereerst werd bij iedere vraag de relevantie voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen in het oog gehouden. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat niet enkel de centrale onderzoeksvraag (de depotnoden en behoeften van de erfgoedbeheerders en houders) beantwoord moet worden, maar dat er ook data gegenereerd moeten worden om een gericht regionaal depotbeleid te kunnen ontwikkelen. Daarom is het nodig dat er data zijn over de verschillende collectieprofielen van de erfgoedbeheerders en houders, dat er een inventaris van het erfgoed is, dat er informatie is over de omvang van de depotnoden etc. Deze inventaris kan bovendien een werkinstrument worden voor de medewerkers van de provincie Antwerpen om concrete maatregelen binnen het depot- en erfgoedbeleid af te stemmen. Er werden vier vragenlijsten opgesteld omdat we ervan uitgingen dat de verschillende subgroepen binnen de onderzoekspopulatie, ook verschillende soorten collecties en depotwerking hebben. Bovendien verschilt het behoud en beheerjargon in de verschillende groepen lichtjes. De vier vragenlijsten waren er één voor objectencollecties (voor de subgroepen musea, archeologische collecties, gemeenten, OCMW s en schuttersgilden); één voor archieven, documentatiecentra en heemkringen; één voor erfgoedbibliotheken en één voor kerkfabrieken. Daarnaast werd de vragenlijst opgebouwd volgens een logisch systeem van deductie: allereerst wordt er informatie verzameld over de organisatie, dan over de aard van de collectie, vervolgens over de aard van het depot om tot slot te vragen naar de noden en behoeften. Zo kunnen we namelijk relaties leggen tussen bv. de aard van de organisatie, de aard van de collectie, de aard van het depot en noden en behoeften. Daarnaast werden deze vragenlijsten voorgelegd aan verschillende erfgoedexperten; Griet Kockelkoren van FARO en Sam Capiau van UA (bibliotheekwetenschappen) en aan een brede groep medewerkers van de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. Zo werden nuanceringen in de formulering, de correcte taal, en eenduidigheid gecontroleerd. Belangrijker is dat ook het recente inzicht over het hybride karakter van vele erfgoedcollecties ter discussie kwam. Andere onderzoeken peilden voornamelijk naar de veronderstelde kerncollectie (bv. enkel objecten of enkel archief). Uit recent onderzoek door de MAS Erfgoedcel blijkt echter dat deze benadering onrecht doet aan de complexiteit van de collectie (Rossenbacker & De Ruysser 2011). Deze integrale benadering van 15

16 behoud en beheer voor de hele collectie en niet enkel de kerncollectie, is dan ook een grote vernieuwing ten aanzien van eerder onderzoek naar erfgoeddepots. Zo ontstond al vrij snel een lange vragenlijst. De invulduur van de uiteindelijke versie bedroeg ca. 40 minuten wanneer de deelnemer alle gegevens bij de hand had. We kunnen de respondenten echter beschouwen als experts op hun domein. Bovendien is er duidelijk een relevante return van deze tijdsinvestering voor de respondenten: namelijk een goed regionaal depotbeleid dat ook ten dienste staat van zijn of haar organisatie. Daarnaast werd hen een provinciale erfgoedpublicatie beloofd bij het voltooien van de enquête. De onderzoekers waren ervan overtuigd dat deze argumenten de respondenten kon overtuigen om deel te nemen, ondanks de inspanningen die ze moeten leveren. Tot slot testten erfgoedbeheerders en medewerkers van de Provincie Antwerpen het invullen van vragenlijst in de online tool. De aanpassingen die hiervan het gevolg waren, hadden vooral betrekking op technische mogelijkheden van de online invultool Socratos. Er werd hierbij ook beslist niet enkel een verklarende woordenlijst toe te voegen aan de oproep tot enquêtedeelname, maar ook enkele basisinstructies m.b.t. het invullen van cijfers en de mogelijkheden van vb. tussentijds opslaan. (Billiet,2001, ) Het versturen van de enquêtes en het werven van respondenten. De schriftelijke enquêtes werden afgenomen met behulp van het internet surveysysteem van de provincie Antwerpen, Socratos. De gestandaardiseerde zelf-in-te-vullen vragenlijsten werden in dit systeem ingevoerd. Op enkele uitzonderingen na, hadden we van alle organisaties in de onderzoekspopulatie (grootte 915) één of meerdere adressen ter beschikking. Als deze adressen ontvingen een met daarbij een persoonlijke link die toegang gaf tot de enquête. Bij deze werden er naast informatie over het o.a. doel van de enquête, ook invulinstructies en een verklarende woordenlijst toegevoegd. De enquêtes werden verstuurd op 18 augustus De respondenten hadden aanvankelijk zes weken tijd om de enquête in te vullen. Deze termijn werd uiteindelijk verlengd tot midden oktober Om de responsgraad van het onderzoek op te drijven, lieten we ons inspireren door de Total Design Method van Dillman. (Billiet en Carton, 2011, p ) Er werd veel zorg besteed aan het begeleidend schrijven en invulgemak van de enquête, om de ruilkosten zo laag mogelijk te maken, en 16

17 te hameren op de beloningen die verbonden zijn aan de enquête (een regionaal depotbeleid, de publicatie die men zou ontvangen). In de periode na de eerste mailing vroegen verschillende respondenten nog naar een papieren exemplaar van de vragenlijst. Daarom werd bij de eerste e- mailherinnering ook een pdf met de vragenlijst meegestuurd. Deze eerste herinnering vond plaats twee weken na de eerste mailing. Een volgende herinnering kwam er na vier weken: dan werden de niet-respondenten persoonlijk opgebeld door leden van het Team Erfgoeddepots van de provincie Antwerpen met de vraag deel te nemen aan de enquête. Gezien het hoge aantal instellingen, werd ervoor geopteerd om volgende subgroepen prioritair te telefoneren: OCMW s (gezien de lage responsgraad bij aanvang van de telefoonactie), archieven, musea, archeologische collecties en kerkfabrieken. Een week voor het afsluiten van de enquêtes, werden de groepen die op dat ogenblik niet waren getelefoneerd (gemeenten, erfgoedbibliotheken, heemkringen en schuttersgilden), nog eens per mail herinnerd aan de enquête Responsgraad en representativiteit Zoals in het onderdeel over de onderzoekspopulatie aangehaald, werd het volledige geldigheidsveld (of de volledige onderzoekspopulatie)aangezocht om deel te nemen aan de enquête. Uiteraard is het een illusie dat alle aangeschreven erfgoedbeheerders en erfgoedhouders, 915 organisaties, de enquête zouden invullen en terugsturen. Uitval door onbereikbaarheid (afwezigheid, foutief e- mailadres, overlijden, internering), weigering (non-respons) of selectie van de verkeerde informant is bij dit type enquêtes steeds te verwachten. De totale responsgraad bedraagt 35%. Van de 915 organisaties in de onderzoekspopulatie, waren er 40 die niet-bereikbaar waren of lieten weten dat ze niet over een erfgoedcollectie beschikken of dat hun organisatie inmiddels was opgeheven (en zo niet meer tot de onderzoekspopulatie behoren). Hierdoor kregen we 875 mogelijke respondenten. 303 onder hen vulden de enquête in. Uitval door onbereikbaarheid: bij onze enquête lijken foutieve adressen (zgn. bounces ) de grootste oorzaak van uitval door onbereikbaarheid. Een week na het verzenden van de enquêtes werden deze foutieve adressen opgelijst en indien mogelijk gecorrigeerd. De enquête werd opnieuw verstuurd naar de gecorrigeerde e- mailadressen. Zo bleef de uitval door onbereikbaarheid op instellingsniveau gereduceerd. Dit werd dan voornamelijk veroorzaakt door het feit dat we over geen of één foutief adres van de organisatie beschikten. 17

18 Uitval door selectie van een verkeerde informant: tijdens de telefonische herinneringen aan de enquête hebben we vrij snel kunnen traceren dat we bij de OCMW s systematisch de verkeerde informanten hadden gekozen (cf. supra). Ook bij de andere subgroepen bleek bij de telefonische rappels, dat regelmatig een verkeerde informant was aangeschreven. Tijdens deze telefoongesprekken werd dan ook steeds het adres van de juiste contactpersoon gevraagd. Deze juiste contactpersonen ontvingen dezelfde dag nog een met toegang tot de enquête. Uitval door weigering (non-respons): Dit is de belangrijkste verklaring voor de responsgraad. Tijdens de telefonische herinneringen aan de enquête of via , lieten verschillende weigeraars weten waarom ze niet wensten deel te nemen aan de enquête. De belangrijkste argumenten om niet deel te nemen waren: Geen tijd/ mankracht beschikbaar om een 40 minutendurende enquête in te vullen. Geen erfgoed: dit argument vonden we vooral terug bij erfgoedhouders zoals gemeenten, 20 ste eeuwse kerkfabrieken. Dit illustreert echter wel dat sommige erfgoedhouders nog bewust gemaakt moeten worden van de erfgoedwaarde van hun collectie roerende objecten, archieven of bibliotheek. Omdat deze enquête deel uitmaakt van een beschrijvend en toetsend onderzoek, moet een veralgemening van de resultaten naar de totale populatie (extrapolatie) mogelijk zijn. We moeten dus controleren of we de antwoorden die we effectief hebben ontvangen van de respondenten kunnen beschouwen als een valabele steekproef van de totale onderzoekspopulatie. Hierbij moeten we ons allereerst de vraag stellen of de non-respons (i.e. uitval door weigering) toeval is. Dit kunnen we in eerste instantie doen door te controleren of de verdelingen in de steekproef overeenkomen met distributies in de populatie. (Billiet 2001: en Billiet & Carton 2001: ). Hoewel we een zeer mooie responsgraad van 35% hebben, kunnen we er dus niet zo maar vanuit gaan dat de data van het onderzoek te extrapoleren zijn naar de volledige onderzoekspopulatie. In hoofdstuk 3 Analyses van enquêtes en focusgroepen per subgroep bespreken we telkens de representativiteit per subgroep. Sowieso zijn sommige subgroepen beter vertegenwoordigd in de totale respons dan hun eigenlijke aandeel in de totale onderzoekspopulatie. Zo hebben de erfgoedbeheerders procentueel gezien een veel hogere responsgraad dan de erfgoedhouders. Binnen deze groep erfgoedbeheerders is er bovendien in verhouding tot hun aandeel in de volledige onderzoekspopulatie- een overwicht aan professionele organisaties. De resultaten van de enquêtes kunnen dus slechts met de nodige voorzichtigheid geëxtrapoleerd worden naar de volledige onderzoekspopulatie. 18

19 2.3. De focusgroepen We vullen de gegevens uit de enquêtes aan met informatie uit focusgroepen. Een focusgroep laat immers toe dat een groep mensen, die om een welbepaalde reden worden samengebracht, over bepaalde ideeën en ervaringen reflecteren. De onderzoeker krijgt onmiddellijk een overzicht en kan meteen vergelijkingen maken. Dit is dus een ideaal instrument om allereerst bijkomende visies te verwerven over de data uit de enquête en daarnaast te discussiëren over mogelijke oplossingen en een regionaal depotbeleid. Bij de focusgroepen leggen we dus ook beleidsopties, aangepast aan de Antwerpse context, voor aan de respondenten. Deze beleidsopties baseren we op gesprekken met de opdrachtgever, literatuur, documentanalyse en een vergelijking van erfgoeddepotbeleid in andere provincies 3. Om dit draagvlak voor een depotbeleid te kunnen detecteren, zijn verschillende deelvragen nodig. Voorbeelden hiervan zijn: Welke samenwerkingsverbanden zijn er al? Is er nood aan een samenwerkingsverband of een netwerk? Zo ja met wie? Hoe moet het worden gecoördineerd? Is er een draagvlak voor een gezamenlijk depot, tijdelijke depots of nooddepots? Welke locaties lenen zich tot een dergelijk depot? Op welke wijze worden gemeenschappelijke depots of depotwerking best geclusterd? Welke verwachtingen, kansen en bedreigingen voor een provinciaal depotbeleid zien de deelnemers? Allereerst organiseerden we vijf focusgroepen voor erfgoedbeheerders en houders. Tijdens de enquête vroegen we de respondenten of ze wilde deelnemen aan de focusgroepen. Alle respondenten die ja antwoorden, kregen hierop een uitnodiging voor deelname aan de focusgroep. De samenstelling van de focusgroepen gebeurde volgens de subgroepen die gehanteerd werden in de kwantitatieve analyse. Omdat enkele categorieën te weinig potentiële deelnemers hadden, werden enkele subgroepen samen geplaatst in één focusgroep. Om een levendige discussie los te krijgen in een focusgroep, bestaat zo n rondetafelgesprek namelijk best uit zes tot tien deelnemers (Mortelmans 2007: ). Zo voegden we de erfgoedbibliotheken bij archieven en documentatiecentra samen. Ook namen we de archeologische collecties en de musea samen. Omdat de potentiële deelnemersgroep van musea sowieso omvangrijk was, hebben we deze in twee subgroepen opgesplitst: professionele en niet-professionele musea. De archeologische collecties werden bij de professionele musea geplaatst. Aan de groep niet-professionele musea werd de subgroep heemkringen toegevoegd omdat in deze laatste categorie te weinig deelnemers waren. Bovendien vermoedden we in deze fase van het onderzoek dat depotnoden en -behoeften en de 3 Deze vergelijking vond plaats in het kader van een eerder onderzoek over publiek-private samenwerking en museumdepots en gebeurde op basis van beleidsdocumenten en interviews met beleidsmedewerkers. Een verslag van deze vergelijking vindt u in Schrauwen, Schramme & Swennen 2011:

20 houding ten aanzien van een regionaal depotbeleid gedreven wordt door het soort organisatie, meer dan enkel door het soort collectie. Zo kwamen we tot vijf focusgroepen: Focusgroep archieven, documentatiecentra en erfgoedbibliotheken Focusgroep professionele musea en archeologische collecties Focusgroep niet-professionele musea, heemkringen en geschiedkundige verenigingen Focusgroep kerkfabrieken Focusgroep schuttersgilden Deze focusgroepen werden aangevuld met twee specifieke focusgroepen omdat we van mening zijn dat deze aparte groepen een bijzondere rol kunnen spelen bij een provinciaal depotbeleid: Focusgroep erfgoedbeheerders van provincie Antwerpen Focusgroep erfgoedcellen en koepelverenigingen (strategische partners) Met kwantitatieve en kwalitatieve veldanalyse op basis van enquêtes en focusgroepen, zullen we dus een antwoord formuleren op de twee centrale onderzoeksvragen welke depotnoden en behoeften hebben de erfgoedbeheerders en houders in de provincie Antwerpen en hoe kan een regionaal depotbeleid een antwoord bieden op deze noden en behoeften. 20

21 3. Analyse enquêtes en focusgroepen per subgroep Allereerst maken we een analyse per subgroep op basis van de resultaten van de enquêtes en de focusgroepen. Per subgroep bespreken we eerst het responsoverzicht. Daarna beschrijven we de organisaties en collecties. We vervolgen met analyses over depotruimtes en deskundigheid. We gaan verder met de houding van de respondenten tegenover een gemeenschappelijk depotproject en tegenover een afstoot- en selectiebeleid. We eindigen iedere subgroepanalyse met een samenvatting van de onderzoeksresultaten en aanbevelingen voor een regionaal depotbeleid. De onderzoeksresultaten per subgroep zijn weinig interpretatief en zeer sec besproken. Dit stelt beleidsmakers in staat om later individuele maatregelen te toetsen aan de gegevens uit de enquête. Ook zorgt dit ervoor dat andere erfgoedonderzoekers verder aan de slag kunnen met de verzamelde data. De lezer die snel een overzicht van behoud en beheer bij de verschillende subgroepen, raden we aan te surfen naar de conclusies en aanbevelingen van ieder hoofdstuk Archieven en Documentatiecentra Responsoverzicht De enquête Aantal instellingen in provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Totaal aantal respondenten (=N) Responsgraad % In de subgroep Archieven en Documentatiecentra werden door de opdrachtgever 43 instellingen ingedeeld. Hierbij is het belangrijk te vermelden dat de abdijen zowel opgenomen waren als erfgoedbibliotheek en als archief. De abdijen worden bij de erfgoedbibliotheken geanalyseerd. De Turnhoutse koepelorganisatie TRAM 41, die zowel de musea als het archief beheert, heeft één enquête ingevuld bij de musea. De resultaten van deze respondent worden bij de musea geanalyseerd. Verder was het Genootschap Jozef van Rompay zowel opgenomen in de lijst heemkringen als in de lijst archieven en documentatiecentra. Dit genootschap heeft ingevuld als heemkring en zal dus daar worden geanalyseerd. Vzw Maritiem en Logistiek Erfgoed noemt zichzelf een archief, maar heeft een vragenlijst ingevuld bij musea, omdat ze door de opdrachtgever ook daar werden ingeschaald, deze organisatie blijft echter bij de musea ingedeeld wegens zijn aanzienlijke objectencollectie. Het AMVC Letterenhuis en het Firmament werden oorspronkelijk door de opdrachtgever bij musea ingedeeld, maar bij latere discussie bleek dit niet correct. Bovendien bevestigden beide respondenten dit beeld in de enquête. Gezien de vragenlijst van de categorie 21

22 collecties erfgoedobjecten licht verschilt van de vragenlijst archieven en documentatiecentra konden niet alle antwoorden van deze respondenten worden overgenomen. Het Gemeentelijk Documentatiecentrum Ranst, was niet opgenomen in de respondentenlijst, maar de verantwoordelijke voor het documentatiecentrum ontving de enquête via de groep heemkringen. De antwoorden van de enquête werden verwerkt in de analyse van archieven en documentatiecentra. De vragenlijst van heemkringen en documentatiecentra was dezelfde. Een heemkring heeft twee enquêtes beantwoord: één in de groep heemkringen, één in de groep archieven en documentatiecentra. De antwoorden van de groep heemkringen zijn behouden en worden daar geanalyseerd. De antwoorden uit de groep archieven werden geannuleerd. Dit brengt het totaal aantal organisaties van de onderzoekspopulatie archieven en documentatiecentra op 46. Bij de respondenten was ook een anoniem antwoord. Deze respondent had echter slechts enkele vragen ingevuld en aangeduid dat hij zich eigenlijk als heemkring beschouwt. De antwoorden van deze respondent worden niet meegenomen in de analyses. Drie instellingen lieten weten dat ze geen tijd hadden om de enquête in te vullen. Wellicht ligt daar de belangrijkste reden voor uitval van respondenten. In toto hebben 21 instellingen de enquête beantwoord, wat staat voor een responsgraad van 46%. De respondenten kunnen als een representatief staal van de onderzoeksgroep beschouwd worden, al behoeft dit enkele kanttekeningen. In de totale onderzoeksgroep zijn vier erkende instellingen. Deze hebben alle vier geantwoord. In de onderzoeksgroep zitten 18 overheidsarchieven (vb. gemeentelijk archief), 15 thematische archieven of documentatiecentra (vb. CVAa, ADVN, Vlaams Filmarchief ), 10 religieuze archieven en 3 bedrijfsarchieven. Bij de respondenten zijn 11 overheidsarchieven, 8 thematische archieven, één religieus archief en één bedrijfsarchief. We kunnen dus stellen dat de religieuze archieven ondervertegenwoordigd zijn in de respondentengroep. Bij de overheidsinstellingen bevinden zich zowel enkele stadsarchieven (al deed het Felixarchief niet mee) als gemeentelijke archieven. Focusgroep Gezien de kleine groep erfgoedbibliotheken, werd ervoor geopteerd om een gezamenlijke focusgroep voor erfgoedbibliotheken, archieven en documentatiecentra in te richten. Op één na waren alle deelnemers van deze focusgroep uit de respondentengroep archieven en documentatiecentra. Deelnemers waren: Fr. De Cuyper (Norbertijnenabdij van Tongerlo), Gert Vankerckhoven (Gemeentelijk Archief Bornem), Tom Cobbaert (ADVN), Frans Buelens (Studiecentrum voor Onderneming en Beurs), Willy van de Vijver (Stadsarchief Mechelen), Martine Vermandere (AMSAB) en Leen Van Dijck (AMVC Letterenhuis). 22

23 De organisatie Slechts 15 respondenten beschouwen archief als hun kernfunctie. Eén respondent beschouwt zich als documentatiecentrum. Andere antwoorden zijn (N=21): Museum: bij 1 respondent, de organisatie draagt nochtans de naam Stadsarchief. Overheidsinstelling: bij 2 respondenten. Expertisecentrum: bij 1 respondent. Universiteit: bij 1 respondent. De andere taken die de organisaties op zich nemen zijn (N=21): Documentatiecentrum: bij 13 respondenten. Erfgoedbibliotheek: bij 8 respondenten. Overheidsinstelling: bij 8 respondenten. Museum: bij 4 respondenten. Heemkring /geschiedkundige vereniging: bij 4 respondenten. Archief: bij 2 respondenten. 4 respondenten beperken zich tot hun kerntaak. Een respondent duidt nog aan dat hij een onderzoekscentrum is. Personeel Aantal bezoldigde personeelsleden (VTE) Aantal bezoldigden betrokken bij het behoud en beheer (VTE) Aantal vrijwilligers afgelopen jaar Aantal vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer N Valid Missing Gemiddelde 30,07 2,01 4,90 3,13 Mediaan 2,30 1,50 3,00 1,00 Minimum,00,00,00,00 Maximum 550,00 8,30 19,00 18,00 3 respondenten hebben geen bezoldigde personeelsleden. 1 respondent heeft 550 bezoldigde personeelsleden. Dit gaat over het totale personeelsbestand van een zorginstelling. Bij het behoud en beheer van de collectie van deze organisatie is slechts 1 VTE betrokken. Bij de overige respondenten varieert het aantal bezoldigde personeelsleden van 0.50 VTE tot 19.60VTE (N=21). Bij 6 respondenten zijn er geen bezoldigde medewerkers betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed (N=21). 6 respondenten werken zonder vrijwilligers. 8 zetten geen vrijwilligers in bij het behoud en beheer van de collecties (N=20). 23

24 Bij de vraag welke functies bekleden de behoud en beheer-medewerkers, antwoorden slechts 2 respondenten echt met functies: deze zijn documentalist, informaticus, redacteur conservator, administratief medewerker en adviseur. 10 andere respondenten vullen taken in die de medewerkers uitvoeren (vb. inventariseren, schonen archief, verpakken stukken, opvolgen temperatuur en beheer, fotograferen, behandelen tegen insecten, depotcontrole, conservatie, conditierapporten, etc.) Beleid Beleidsdocumenten De respondenten hebben volgende documenten die verband houden met hun archief (N=20): Beleidsplan: bij 12 respondenten. Calamiteitenplan: bij 7 respondenten. Collectieplan: bij 4 respondenten (een extra respondent geeft bovendien bij het antwoord andere een duidelijk collectieplan op. We kunnen veronderstellen dat deze dus ook een collectieplan heeft. Afstotingsbeleid: bij 3 respondenten. Schade-inventaris: bij 1 respondent. 5 respondenten menen geen van bovenstaande documenten te hebben. Indien de respondenten ook andere soorten collecties dan archieven beheren, nemen ze deze mee in volgende documenten (N=20): Beleidsplan: bij 10 respondenten. Behoud en beheerbeleid: bij 6 respondenten. Verzekering: bij 6 respondenten. Risicobeheer: bij 4 respondenten. Collectieplan: bij 4 respondenten. Schade-inventaris: bij 1 respondent. 7 respondenten vinken niet van toepassing aan. 14 respondenten doen aan risicobeheer, 7 respondenten doen dit niet (N=21). Budget Bij 11 respondenten is er in de begroting een structureel budget voorzien voor conservatie, restauratie en inventarisatie van de collecties. Bij 9 respondenten is dit niet (N=20). 10 respondenten geven inzicht in de hoogte van dit budget zonder personeelskosten. Dit varieert van tot , met een gemiddelde van en een mediaan van (N=10). Het procentueel aandeel van het behoud en beheer budget in de totale begroting zonder personeelskosten varieert van 0% tot 100% met een gemiddelde van 36,18% en een mediaan van 35%. 24

25 Eén respondent, een bedrijfsarchief, licht in een begeleidend schrijven toe dat het behoud- en beheerbudget afhangt van het budget Company Communication. Dit komt overeen met wat twee deelnemers van de focusgroep vermelden: zij sprokkelen ieder jaar opnieuw links en rechts budgetten bij de moederorganisatie. Aan welke activiteit het grootste deel van het budget wordt gespendeerd, varieert sterk van organisatie tot organisatie (N=15): Preventieve conservatie /bewaring: bij 6 respondenten. Actieve conservatie: bij 4 respondenten. Inventarisatie /registratie op papier: bij 3 respondenten. Digitale inventarisatie / registratie: bij 2 respondenten. Beheer (management, logistiek, vervoer): bij 1 respondent. Tijdens de focusgroep beaamden alle respondenten dat de restauratie van papier zeer duur is, dus dat er maar weinig stukken deze eer te beurt valt. De stukken die gerestaureerd worden: vaak zijn het enkel de stukken die tentoongesteld of in bruikleen gegeven zullen worden; of de meest gedeterioreerde stukken die een gevaar inhouden voor de rest van de collectie. 5 respondenten geven inzicht in de verzekeringswaarde van hun collecties: deze varieert van 958,3 tot , met een gemiddelde van ,69 en een mediaan van Collecties Aard van de collecties Onze erfgoedcollectie bestaat uit % archieven Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 75 of meer dan 75% 9 45% 50-74% 7 35% 25-49% 2 10% 5-24% 2 10% 0% 0 0% Onze erfgoedcollectie bestaat uit % documentatie Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 50 of meer dan 75% 0 0% 25-49% 5 25% 5-24% 13 65% 0% 2 10% 25

26 Onze erfgoedcollectie bestaat uit % erfgoedbibliotheekcollectie Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 50 of meer dan 50% 0 0% 25-49% 1 5% 5-24% 9 45% 0% 10 50% Onze erfgoedcollectie bestaat uit % erfgoedobjecten Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 75 of meer dan 75% 1 5% 25-74% 0 0% 5-24% 13 65% 0% 6 30% Meerderheid van de collecties is hybride. 14 respondenten (bijna 3/4 de van de respondenten) hebben niet enkel papieren collecties, maar ook objecten (N=20). Een respondent (ADVN) liet in een begeleidend schrijven nog weten dat ze eigenlijk een andere categorisering hanteren: archief, bibliotheek en beeld en geluid. Op deze manier heeft de respondent ook de collectie gekwantificeerd. Omdat het onderdeel documentatie doorheen deze categorieën moeilijk te onderscheiden is, liet de respondent weten dat ze het onderdeel documentatie vrij hebben gelaten. Archief behelst dan de zuivere archieven als documentaire archiefstukken, bibliotheek de documentaire bibliotheek en de erfgoedbibliotheek en beeld en geluid is ondergebracht bij museale collectie. Archiefcollectie Omvang van het eigen archief (strekkende meter) Omvang van het "vreemd" archief (strekkende meter) Aangroei archief (strekkende meter / jaar) Selectie tot afstoting archief (strekkende meter / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 1.575,63 725,00 57,81 35,94 Mediaan 500,00 100,00 30,00 5,00 Minimum 10,00,00 1,00 Maximum 7.500, , ,00 Alle respondenten hebben archief over de eigen organisatie (N=19). 3 organisaties hebben geen vreemd archief (archief over andere organisaties; N=16). Bij alle respondenten groeit het archief aan (N=21). Bij 4 respondenten wordt er geen archief afgestoten (N=16). Opmerkelijk is dat bij een respondent de jaarlijkse selectie tot afstoting groter is dan de jaarlijkse aangroei. 26

27 verhouding dynamisch / statisch archief Aantal respondenten (N=18) % van de respondenten 0-20% dynamisch vs % statisch archief 7 39% 21-40% dynamisch vs % statisch archief 3 17% 41-60% dynamisch vs % statisch archief 2 11% 61-80% dynamisch vs % statisch archief 5 28% % dynamisch vs. 0-20% statisch archief 1 6% Meer dan de helft van de respondenten, 10 respondenten, heeft meer statisch dan dynamisch archief. Bij 2 respondenten ligt deze verdeling op ongeveer fiftyfifty. Bij 6 respondenten (1/3 de van de respondenten) heeft het dynamisch archief de overhand (N=18). De archieven kunnen ook verdeeld worden naar eigen archief / vreemd archief en naar oud archief (voor 1975) en modern archief (N=20): Modern archief van de eigen organisatie: bij 5 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 minder dan de helft, bij 7 weinig, bij 1 respondent komt dit niet voor. Oud archief van de eigen organisatie: bij 4 respondenten het merendeel, bij 4 respondenten is dit meer dan de helft, bij 5 minder dan de helft, bij 2 weinig, bij 5 respondenten komt dit niet voor. Modern archief van de andere organisaties: bij 2 respondenten het merendeel, bij 1 respondent is dit meer dan de helft, bij 4 minder dan de helft, bij 10 weinig, bij 3 respondenten komt dit niet voor. Oud archief van de andere organisaties: bij 3 respondenten is dit meer dan de helft, bij 6 minder dan de helft, bij 9 weinig, bij 2 respondenten komt dit niet voor. Eén respondent geeft in deze tabel aan geen eigen archief te hebben, één respondent geeft in deze tabel aan niet over vreemd archief te beschikken (N=20). Documentatiecollectie 17 respondenten beheren ook documentatie naast hun archief. 3 respondenten doen dit niet (N=20). Omvang van de documentatie (in strekkende meter) Aangroei van de documentatie (in strekkende meter / jaar) N Valid Missing 3 7 Gemiddelde 176,89 2,13 Mediaan 60,00 1,00 Minimum 5,00,25 Maximum 830,00 5,00 27

28 Aard van de documentatiecollectie: Handbibliotheek: bij 4 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig (N=16). Kopies van archiefmateriaal: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 4 respondenten weinig, bij 7 respondenten geen (N=15). Fotomateriaal: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig (N=15). Kranten: bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 6 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=16). Kaarten/ plannen: bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=15). Prentbriefkaarten: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=15). Filmmateriaal: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=14). Affiches: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=15). Bidprentjes: bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 4 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N=15). Andere: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 5 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=12). De documentatiecollecties zijn dus zeer verscheiden, al heeft de handbibliotheek bij bijna 1/3 de van de respondenten de overhand. Collecties lijken ook per archief zeer verscheiden. Erfgoedbibliotheek 11 respondenten geven aan dat ze een erfgoedbibliotheek beheren (iets meer dan de helft van de respondenten). 9 respondenten (iets meer dan 1/3 de erfgoedbibliotheek (N=20). van de respondenten) beheren geen Omvang van de erfgoedbibliotheekcollectie (in strekkende meter) Aangroei van de erfgoedbibliotheekcollectie (in strekkende meter / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 286,09 4,40 Mediaan 20,00,25 Minimum 2,00,00 Maximum 1.400,00 28,00 Deze collecties bestaan voornamelijk uit: Boeken moderne drukken: bij 1 respondent het merendeel, bij 4 respondenten meer dan de helft, bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig (N=12). 28

29 Boeken andere oude drukken: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 5 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=12). Tijdschriften: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=12). Brochures: bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=12). Kranten: bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N=12). Handschriften: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 2 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=12). Postincunabelen: bij 2 respondenten weinig, bij 10 respondenten geen (N=12). Geen enkele respondent bezit incunabelen (N=12). Andere: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 2 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=8). Erfgoedobjecten 10 respondenten bezitten ook een museale objectencollectie. 10 respondenten doen dit niet (N=20). Omvang van de objectencollectie (in aantal stuks) Aangroei van de objectencollectie (in aantal stuks /jaar) N Valid 10 9 Missing Mediaan ,00 215,33 Gemiddelde 350,00 5,00 Minimum 40,00,00 Maximum , ,00 Deze collecties bestaan voornamelijk uit: Beeldmateriaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft, bij 1 respondent weinig, bij 4 respondenten geen (N=10). Informatievormen: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 3 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N=10). Recreatiemiddelen: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent minder dan de helft, bij 2 respondenten weinig, bij 6 respondenten geen (N=10). Geluidsmiddelen: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 4 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N=10). Kleding: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig, bij 6 respondenten geen (N=10). Gereedschap en uitrusting: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 1 respondent weinig, bij 8 respondenten geen (N=10). Menselijk materiaal: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 1 respondent weinig, bij 7 respondenten geen (N=9). 29

30 Recipiënten en interieurinrichting: iedere soort komt bij 2 respondenten weinig, bij 8 respondenten niet voor (N=10). Meetinstrumenten, wapens en munitie: iedere soort komt bij 1 respondent weinig, bij 9 respondenten niet voor (N=10). Komen niet voor: bouwmateriaal, dierlijk materiaal, halfproducten, planten en plantaardig materiaal, vervoermiddelen (N=10), ruilmiddelen (N=9). Conditie van de collectie 6 respondenten schatten de toestand van hun archiefcollectie goed in, 13 respondenten vinden deze redelijk, één spreekt over matig (N=20). 12 respondenten schatten de toestand van hun documentatiecollectie goed in, 5 respondenten vinden deze redelijk (N=19, 2 respondenten duiden aan niet van toepassing ). 7 respondenten schatten de toestand van hun erfgoedbibliotheekcollectie goed in, 5 respondenten vinden deze redelijk (N=17, 5 respondenten duiden aan niet van toepassing). 3 respondenten schatten de toestand van hun collectie museale objecten goed in, 5 respondenten vinden deze redelijk, 3 spreken over matig (N=17, 6 respondenten duiden aan niet van toepassing). 10 respondenten is de toestand van de archiefcollectie gelijkaardig dan de toestand van de andere collecties (N=20). 8 respondenten beschouwt de toestand van de archiefcollectie slechter dan de toestand van de andere collecties(n=20). Bij slechts 2 respondenten is de toestand van de archiefcollectie beter dan een andere deelcollectie (in beide gevallen de collectie museale objecten; N=20). Tijdens de focusgroep bleek dat het voor archiefcollecties vaak moeilijk is om de conditie van de collectie in te schatten, omdat deze collectie vaak is ingepakt in dozen en enkel uitgepakt wordt indien de stukken opgevraagd worden. Bij een erfgoedbibliotheek of objectencollectie lijkt visuele controle vaak gemakkelijker. Registratie /inventarisatie archieven % van het archief dat is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 6 32% 75-94% 7 37% 50-74% 4 21% 25-49% 1 5% 5-24% 1 5% 0% 0 0% 30

31 Alle respondenten inventariseren hun archief (N=20): 12 respondenten vinken aan dat ze aan basisregistratie doen. 10 respondenten doen aan uitgebreide registratie. 5 respondenten gebruiken een internationale standaard of terminologie: 4 gebruiken ISAD (G), 1 gebruikt Dublin Core, 1 respondent gebruikt naast ISAD ook ISAAR ISBD en ISDIAH. Eén respondent (ADVN) licht in een begeleidend schrijven nog toe dat de hoge inventarisatiegraad betekent dat inkomende archieven meteen, maar summier op bestandsniveau worden beschreven. In latere instantie worden de stukken slechts op stukniveau beschreven. Tijdens de focusgroep bleek trouwens dat voor een archief of documentatiecentrum registratie anders werkt en een ander belang heeft dan bv. bij een museum. Minimaal voor de werking van een archief is dat de organisatie weet wat waar staat. % van het archief dat op papier is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=14) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 7% 75-94% 2 14% 50-74% 3 21% 25-49% 0 0% 5-24% 4 29% 0% 4 29% % van het archief dat digitaal is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 21% 75-94% 6 32% 50-74% 3 16% 25-49% 1 5% 5-24% 2 11% 0% 3 16% De programma s die de respondenten gebruiken bij het digitaliseren zijn (N=14): Excel of een rekenblad: bij 8 respondenten. Word of een tekstverwerkingsprogramma: bij 5 respondenten. Acces: bij 4 respondenten. File Maker: bij 2 respondenten. Een speciaal ontwikkeld programma gebaseerd op Oracle of Scansearch, Atlantis: bij 2 respondenten. Adlib, ICA, PDF, atom worden gebruikt door telkens 1 respondent. 31

32 % van het archief dat digitaal is gereproduceerd Aantal respondenten (N=17) % van de respondenten meer dan 30% 0 0% 10-30% 3 18% 1-9% 9 53% 0% 5 29% % van het digitale archief voor het publiek beschikbaar Aantal respondenten (N=17) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 3 18% 75-94% 1 6% 50-74% 1 6% 25-49% 0 0% 1-24% 4 24% 0% 8 47% 2 respondenten (ADVN en Lieven Gevaert Archief) lichten toe dat in principe alles voor het publiek beschikbaar is, maar dat men uiteraard nog met enkele beperkingen rekening moet houden. Bij ADVN zijn dit de bepalingen inzake consultatie van archief (vb. stukken jonger dan 30 jaar). Lieven Gevaert Archief meldt dat er op sommige stukken een embargo rust. Gezien de aard van het archief vermoeden de onderzoekers dat dit om octrooien en andere bedrijfsgeheimen gaat. In het focusgroepgesprek bleek ook duidelijk de complexiteit van het digitaliseringsverhaal voor archieven en documentatiecentra: velen hebben te maken met digital born, dynamisch archief (bv. in gemeente waar veel administratie per pc gebeurt): evoluties in software gebeuren zeer snel en bepaalde dragers (bv. floppydisks) zijn niet meer leesbaar. Het kostenplaatje van onderhoud van gedigitaliseerd (dus digitaal gemaakt papieren archief) of digital born archief ligt zeer hoog. Daarnaast bestaat er nog digitale ontsluiting van archief. Een systeem als bv. Move in Oost- Vlaanderen is niet-haalbaar voor volledige archiefcollecties. Verder is er nog het digitaal depot: een dergelijk systeem is echter zeer log en duur. Daarom zag deze deelnemer het maar mogelijk dat een handvol archieven in een dergelijk systeem instappen. Archipel en Packed vzw zijn reeds partners voor verschillende deelnemers in dit digitaliseringsverhaal. 6 respondenten slaan op microfilm op. 13 respondenten doen dit niet (N=19). Van de respondenten die op microfilm opslaan, is er bij 3 respondenten 1 tot 5% van de collectie op microfilm. Bij één respondent is dat 20%, bij een andere 30% van de collectie (N=5). 2 respondenten zijn nog steeds actief bezig met het ontsluiten via microfilm. Als we vragen waarom zijn de antwoorden teneinde vaak geconsulteerde stukken tegen vernietiging te beveiligen ; zeer klein gedeelte van de microfiches is nog niet gedigitaliseerd, dus zijn nog via leestoestel beschikbaar ; Microfilms worden enkel nog aangemaakt als veiligheidskopieën in het kader van digitaliseringsprojecten en financiën. 32

33 Aangezien maar twee respondenten aangeven nog steeds op microfilm op te slaan, kunnen we vermoeden dat de respondent die financiën antwoordde, gestopt is met het opslagen op microfilm o.w.v. financiële redenen. 6 respondenten lichten toe welke delen van de collecties op microfilm staan: het gaat bij 5 respondenten om gemeentelijke administratie (vb. bevolkingsregisters, schepenakten, parochieregisters etc.), bij 1 respondent gaat het om octrooien en publicaties. Aantal medewerkers voor inventarisatie / registratie van het archief? (VTE) N Valid 18 Missing 3 Gemiddelde 1,94 Mediaan,60 Minimum,00 Maximum 8,30 De functies van de medewerkers die betrokken zijn bij de inventarisatie van de collectie variëren: Archivarissen, archiefmedewerkers of archiefbediendes: bij 11 respondenten. Administratieve bediendes: bij 4 respondenten. Vrijwilligers: bij 4 respondenten. Coördinator of conservator: bij 3 respondenten. Worden door telkens 1 respondent nog vermeld: stagiairs, medewerker art 60, adviseurs en collectiemedewerker. Bij 14 respondenten worden de collecties documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten ook geïnventariseerd. Bij 6 respondenten wordt dit niet gedaan (N=20). % van niet-archief collecties dat op papier is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=12) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 8% 75-94% 1 8% 50-74% 0 0% 25-49% 2 17% 1-24% 1 8% 0% 7 58% % van niet-archief collecties digitaal is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=15) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 5 33% 75-94% 3 20% 50-74% 4 27% 1-49% 0 0% 0% 3 20% 33

34 % van niet-archief collecties digitaal gereproduceerd is Aantal respondenten (N=14) % van de respondenten 75 of meer dan 75% 0 0% 50-74% 1 7% 24-49% 0 0% 1-24% 6 43% 0% 7 50% Bij 4 respondenten worden ook de niet-archief collecties op microfilm ontsloten. Het gaat bij 3 respondenten om 5% van de collectie, bij 1 respondent om 1% van de collectie. Bij 11 respondenten is er niets van de niet-archiefcollecties op microfilm ontsloten (N=15). % van niet-archief collecties dat voor het publiek beschikbaar is Aantal respondenten (N=16) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 8 50% 75-94% 2 13% 50-74% 2 13% 25-49% 0 0% 1-24% 1 6% 0% 3 19% Depotruimte % van de collecties in bewaarruimten % van de collecties in presentatie % van de collecties in langdurige bruikleen Valid N Missing Gemiddelde 97,29 1,81,90 Mediaan 100,00,00,00 Minimum Maximum Het overgrote merendeel van de collecties bevindt zich bij alle respondenten in de bewaarruimtes. (12 respondenten zeggen 100% van de collectie, 3 respondenten zeggen 99% van de collectie, 2 respondenten zeggen 98% van de collectie, 2 respondenten zeggen 95% en 2 respondenten zeggen 80% van de collectie, N=21). 19 respondenten lenen wel eens collectiestukken uit voor tentoonstellingen. 2 respondenten doen dit niet (N=21). 34

35 Karakteristieken 20 respondenten geven aan over interne depotruimtes te beschikken (N=20). Hun aantal varieert van 1 tot 12 met een gemiddelde van 3,9 en een mediaan van 3 interne depotruimtes (N=20). 11 respondenten hebben geen externe depotruimtes. 9 respondenten hebben dit wel (N=20): 1 externe depotruimte: bij 6 respondenten. 2 externe depotruimtes: bij 2 respondenten. 3 externe depotruimtes: bij 1 respondent. 13 respondenten hebben depotruimtes in eigendom. 5 respondenten hebben dit niet (N=18). Een respondent huurt zijn 12 interne depotruimtes. De totale maandelijkse huurprijs bedraagt bij deze respondent Geen enkele andere respondent huurt depotruimtes (N=18). 8 respondenten krijgen nog één of meerdere depotruimtes (bijna) gratis ter beschikking gesteld. Het aantal depotruimtes dat (bijna) gratis ter beschikking wordt gesteld varieert van 1 tot respondenten krijgen geen depotruimtes gratis ter beschikking gesteld (N=18). Tijdens de focusgroep werd toegelicht hoe de deelnemers hun depots verkrijgen: vaak voorziet de moederorganisatie (vb. stad, gemeente, universiteit) in een gebouw. Bij een thematisch archief gaat het om eigendom en schenkingen van archiefvormers. Dit maakt dat de zoektocht naar bijkomende ruimte vaak moeilijk verloopt. Ook de herinrichting van de depots in vaak niet evident. Daar papier zeer zwaar weegt en de depots vaak gevestigd zijn in oude panden, is de draagkracht van vele archiefruimtes niet voorzien op zware compactusrekken. Bovendien hangt hier een hoog kostenplaatje aan vast. Plaatsgebrek in de depots (cf. infra) oplossen door herinrichten van de depotruimtes is dus vaak niet evident. Doordat de druk op de ruimtes van de moederorganisaties ook vaak groot is, is ook uitwijken naar andere locaties geen evidentie. Slechts twee deelnemers van de focusgroep hadden min of meer concrete uitbreidingsplannen voor het erfgoeddepot (cf. infra). De documentatiecollectie wordt bij 13 respondenten in dezelfde depots ondergebracht. 4 respondenten brengen documentatie onder in aparte depots. Bij 3 respondenten is dit niet van toepassing (N=20). De erfgoedbibliotheek wordt bij 9 respondenten in dezelfde depots ondergebracht. Bij 5 respondenten gaat het om aparte depots. 7 respondenten vinken niet van toepassing aan (N=20). De museale objecten worden bij 8 respondenten in dezelfde depots ondergebracht. 5 respondenten hebben hiervoor aparte depots. 8 respondenten vinken niet van toepassing aan (N=20). De meeste respondenten slaan ook nog ander materiaal dan de collecties op in de depotruimte (N=21): 35

36 Verpakkingsmateriaal: bij 15 respondenten. Tentoonstellingsmateriaal: bij 7 respondenten. Reinigingsproducten: bij 3 respondenten. Gereedschap: bij 3 respondenten. Andere: bij 3 respondenten, dit gaat dan om kantoormateriaal, deelcollectie stedelijk museum of de stock eigen publicaties. Geen / niet van toepassing wordt aangevinkt door 5 respondenten. 3 respondenten hebben een quarantaineruimte. 18 respondenten hebben dit niet (N=21). Interne depotruimtes De interne depotruimtes bevinden zich bij de respondenten (N=21): In een magazijn: bij 13 respondenten. In de kelder: bij 8 respondenten. In restruimtes: bij 7 respondenten. Op de zolder: bij 6 respondenten. Andere: bij 6 respondenten. 1 respondent vinkt niet van toepassing aan. De interne depotruimtes worden bij de respondenten als volgt georganiseerd (N=21): Per deelcollectie: bij 12 respondenten. Per inventarisnummer: bij 6 respondenten. Per objectsoort: bij 6 respondenten. Per materiaalsoort: bij 4 respondenten. Anders: bij 3 respondenten. Niet op een specifieke manier georganiseerd: bij 1 respondent. 1 respondent vinkt aan niet van toepassing. Totale opslagcapaciteit interne depotruimten m² Totale opslagcapaciteit interne depotruimten m³ Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter? Aantal m² depotoppervlakte heeft u tekort? Aantal strekkende meter rekken/ kasten tekort? N Valid Missing Gemiddelde 516, , ,92 152,00 775,56 Mediaan 230,50 740,00 940,00 200,00 400,00 Minimum 40,00 100,00 15,00 20,00 30,00 Maximum 2.343, , ,00 250, ,00 8 respondenten ervaren hun interne bewaarruimtes als voldoende groot. 13 respondenten, oftewel bijna 2/3 de van de respondenten, beschouwt hun interne bewaarruimte niet als voldoende groot. 36

37 14 respondenten meten de temperatuur in de interne depotruimtes. 6 respondenten doen dit niet (N=20). 12 respondenten meten de relatieve vochtigheid in de interne depotruimtes. 8 respondenten doen dit niet (N=20). Slechts twee respondenten meten het licht in de interne depotruimtes. 18 respondenten doen dit niet (N=20). 5 respondenten doen aan insectenmonitoring in interne depotruimtes. 16 doen dit niet (N=21). Indien men aantasting door insecten ontdekt, gebruiken 3 respondenten de methode van het diepvriezen, 1 respondent gebruikt anoxie. 17 respondenten gebruiken geen enkele bestrijdingsmethode (N=21). De deelnemers van de focusgroep gaven aan in eerste instantie preventief in plaats van curatief op te treden tegen insecten. Insectenmonitoring gebeurt verder vooral ad hoc. Bij een deelnemer is er toevallig een medewerker insectenexpert en deze heeft ook een beleid hieromtrent uitgetekend. Een andere deelnemer heeft een contract met een insectenbestrijdingsfirma om op regelmatige basis de vlaggencollectie te behandelen. % van de collecties in interne depotruimtes afgeschermd van licht Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 12 60% 75-94% 3 15% 50-74% 2 10% 25-49% 0 0% 1-24% 2 10% 0% 1 5% % van de collecties in interne depotruimtes beveiligd tegen brand Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 15 79% 75-94% 2 11% 50-74% 0 0% 25-49% 1 5% 1-24% 0 0% 0% 1 5% % van de collecties in interne depotruimtes beveiligd tegen diefstal Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 12 63% 75-94% 1 5% 25-74% 0 0% 1-24% 1 5% 0% 5 26% 37

38 % van de collecties in interne depotruimtes met aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 10 50% 75-94% 6 30% 50-74% 2 10% 25-49% 0 0% 1-24% 2 10% 0% 0 0% % van de collecties in interne depotruimtes met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=20) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 20% 75-94% 4 20% 50-74% 6 30% 25-49% 5 25% 1-24% 1 5% 0% 0 0% Externe depotruimtes De externe depotruimtes bevinden zich bij de respondenten (N=21): In een magazijn: bij 5 respondenten. In de kelder: bij 4 respondenten. In restruimtes: bij 3 respondenten. Op de zolder: bij 1 respondent. 7 respondenten vinken niet van toepassing aan. De externe depotruimtes worden bij de respondenten als volgt georganiseerd (N=19): Per deelcollectie: bij 4 respondenten. Per objectsoort: bij 2 respondenten. Anders: bij 2 respondenten. Per inventarisnummer: bij 1 respondent. 13 respondenten vinken aan niet van toepassing. opslagcapaciteit externe depotruimten m² opslagcapaciteit externe depotruimten in m³ opslagcapaciteit externe depotruimten in strekkende meter Aantal vierkante meter depotoppervlakt e tekort Aantal strekkende meter rekken / kasten tekort N Valid Missing Gemiddelde , , ,14 213, ,00 Mediaan 325,00 750,00 700,00 250, ,00 Minimum 250,00 100,00 200,00,00 200,00 Maximum , , ,00 389, ,00 38

39 Bij de vraag naar de totale opslagcapaciteit van de externe depotruimtes heeft een respondent zich waarschijnlijk vergist: hij voerde m² in. De opslagcapaciteit van deze respondent in m³ bedraagt slechts 2.592m³. Waarschijnlijk bedraagt de opslagcapaciteit van zijn externe depotruimte 648 m² i.p.v m². De twee andere respondenten hebben een opslagcapaciteit in hun externe depotruimtes van 250m² en 325m². 3 respondenten ervaren hun externe depotruimtes als voldoende groot. 8 respondenten doen dit niet (N=11). 3 respondenten meten hun temperatuur in externe depotruimten. 9 respondenten doen dit niet (N=12). 3 respondenten meten de relatieve vochtigheid in de externe depotruimtes. 8 respondenten doen dit niet (N=11). 2 respondenten doen aan insectenmonitoring in de externe depotruimtes. 8 respondenten doen dit niet (N=10). 2 respondenten meten het licht in de externe depotruimtes. 9 respondenten doen dit niet (N=11). % van de collecties in externe depotruimtes afgeschermd van licht Aantal respondenten (N=8) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 50% 75-94% 1 13% 50-74% 1 13% 25-49% 0 0% 1-24% 1 13% 0% 1 13% Bij 2 respondenten is de volledige collectie (100%) in de externe depotruimtes beveiligd tegen brand. Bij 6 respondenten is niets van de collectie (0%) in de externe depotruimtes beveiligd tegen brand (N=8). Bij 3 respondenten is de volledige collectie (100%) in de externe depotruimtes beveiligd tegen diefstal. Bij 5 respondenten is niets van de collectie (0%) in de externe depotruimtes beveiligd tegen diefstal (N=8). Een respondent licht in een begeleidend schrijven toe dat de externe depotruimtes nog maar recent in gebruik genomen, waardoor de nodige maatregelen voor brand- en diefstalbeveiliging nog niet genomen zijn. 39

40 % van de collecties in externe depotruimte met aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen Aantal respondenten (N=8) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 3 38% 75-94% 1 13% 25-74% 0 0% 1-24% 1 13% 0% 3 38% % van de collecties in externe depotruimte met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=8) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 13% 75-94% 0 0% 50-74% 1 13% 25-49% 0 0% 1-24% 1 13% 0% 5 63% Een respondent licht in een begeleidend schrijven nog toe dat het externe depot uitsluitend bedoeld is voor het opbergen van onverwerkte en bulkarchieven. Deze worden op paletten gestapeld Deskundigheid depotwerking Aanwezige deskundigheid Volgende organisaties zijn gekend door de respondenten (N=21): Rijksarchief: door 21 respondenten. VVBAD, FARO: telkens door 18 respondenten. Erfgoedforum MAS en erfgoedcellen, Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen, Heemkunde Vlaanderen: telkens door 17 respondenten. Forum voor erfgoedverenigingen, KIK: telkens door 14 respondenten. CRKC: door 13 respondenten. CVAa, Heemkunde Gouw Antwerpen: telkens door 12 respondenten. ICOM Vlaanderen: door 10 respondenten. Packed vzw: door 8 respondenten. Klimaat Netwerk Vlaanderen: door 3 respondenten. Onder andere worden nog andere archiefinstellingen (vb. KADOC, AMSAB, Felixarchief ) studiecentra vermeld (Centrum Studie Land en Volk van de Kempen), KAPA (Kring van Archivarissen in de provincie Antwerpen) en de KUL. 1 respondent antwoordt geen van bovenstaande organisaties, al spreekt hij hiermee eerdere antwoorden (Rijksarchief en andere) tegen. De respondenten geven aan over volgende behoud- en beheerkennis te beschikken (N=21): 40

41 Inventarisatie en registratie: bij 14 respondenten. Digitale inventarisatie /registratie: bij 14 respondenten. Preventieve conservatie en bewaring: bij 13 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: bij 5 respondenten. 6 respondenten vinken aan niet over specifieke deskundigheid behoud en beheer te beschikken. 3 respondenten vinken nog andere aan maar verwijzen in het tekstvak naar andere dan behoud- en beheerkennis (historisch en ander onderzoek). Alle 15 respondenten die de vraag beantwoorden, geven aan bereid te zijn deze deskundigheid te delen (N=15). Onder welke voorwaarden deze deskundigheidsdeling plaats kan vinden, is bij de meeste respondenten vrij vaag, al kan wel gesteld worden dat de respondenten de organisatie niet overbelast mag worden, vaak een voorwaarde: ad hoc te bepalen naargelang van de vraag. Beantwoorden van informatieve vragen hierrond, doorgeven van informatie. Geen eigen personeelsinzet ter plaatse om te helpen. beschikbaarheid mensen, tijd en middelen. gratis advisering aan verenigingen, organisaties en instellingen, bij voorkeur Mechelen en Mechelse regio. geen speciale voorwaarden. geen specifieke voorwaarden, al is zelf kennis verwerven door uitwisseling altijd wel meegenomen. Als de aanwezige kennis toepasbaar is (voor derden). Tijdens de focusgroep benadrukten de deelnemers dat de meeste archieven er niet bij gebaat zijn om alle soorten deskundigheid in huis te halen. Vooral kleine organisaties zijn gebaat bij het in dienst nemen van een medewerker met bv. een allround profiel en opleiding archivistiek. Maar ook grotere archieven stappen af van de idee om vb. kleine restauraties zelf te doen. Bovendien wees één deelnemer erop dat als de medewerker vertrekt, ook zijn expertise vertrekt. Hierbij stipte hij wel aan dat het personeelsverloop in zijn organisatie niet erg groot is. Naast private expertise inschakelen kunnen sommige deelnemers van de focusgroep nog een beroep doen op andere organisaties binnen hun stad of gemeente vb. Musea en Erfgoed vzw van Stad Antwerpen of de lokale bibliotheek. Daarnaast schakelen verschillende deelnemers van de focusgroep nog stagiairs in voor bv. inventarisatie en studenten van de restauratie-opleiding van Artesis voor restauraties. Bij het inschakelen van (stage-)studenten speelt volgens de deelnemers het netwerk en de locatie van de organisatie wel een rol. 41

42 Bij 14 respondenten volgen of volgden de medewerkers vorming op het vlak van behoud en beheer. Bij 5 respondenten is dit niet het geval (N=19). De vorming die de respondenten volgden is (N=12): Kortlopende cursussen over deelaspecten van behoud- en beheer (vb. door FARO, erfgoedcel of Provincie Antwerpen): bij 8 respondenten. Een cursus Initiatie Archiefkunde bij VSPW, School voor Sociale Promotie Gent: bij 5 respondenten. Infoavonden: bij 2 respondenten. Sessies n.a.v. opstellen calamiteitenplan in stad Mechelen: 2 respondenten. 1 respondent vermeldt dat medewerker(s) in zijn organisatie een master na master Archivistiek heeft gevolgd. 1 respondent vermeldt de kennis die men opdoet door samenwerkingsverbanden. 1 respondent vermeldt vzw Musea en Erfgoed, dienst Behoud en Beheer van de Stad Antwerpen. Gewenste ondersteuning De respondenten geven aan dat ze voor volgende zaken ondersteuning kunnen gebruiken (N=21): Digitale inventarisatie: door 12 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: door 10 respondenten. Preventieve conservatie / bewaring: door 8 respondenten. Inventarisatie en registratie: door 5 respondenten. 4 respondenten vinken niet van toepassing aan. 3 respondenten vinken andere aan en vermelden dan: coördinatie en actieve participatie in regionale depotwerking, meer ondersteuning op lokaal niveau i.p.v. op centraal (provinciaal) niveau, nooddepot voor tijdelijke opvang externe archieven. Op de vraag voor welke delen van de collecties wenst u behoud- en beheerondersteuning antwoorden 10 respondenten: Digitale archieven of digitalisering: 3 respondenten. Oude archieven en boeken: 4 respondenten. Objecten (bv. textiel): 4 respondenten. Bibliotheekerfgoed, filmnegatieven en modern archief worden telkens door 1 respondent genoemd. Op de vraag waar de respondenten nu reeds terecht kunnen voor ondersteuning antwoorden 13 respondenten: Andere archiefinstellingen (worden bij naam genoemd: Rijksarchief, KADOC, stadsarchief): 6 respondenten. FARO: 6 respondenten. 42

43 Moeder of zusterinstelling (vb. gemeente, bedrijf, vzw Musea en Erfgoed Antwerpen Dienst Behoud en beheer): 3 respondenten. Packed vzw: 2 respondenten. KIK: 2 respondenten. Restaurateurs: 2 respondenten. Niet nader bepaalde beroeps- of koepelverenigingen: 2 respondenten. Worden vermeld door telkens 1 respondent: CRKC, de lokale erfgoedcel, Heemkunde Vlaanderen, internetsites van vb. Instituut Collectie Nederland, provinciaal Fotomuseum, de oud-archivaris, Heemkunde Vlaanderen. 13 respondenten geven aan reeds advies of begeleiding gevraagd te hebben. 6 respondenten hebben dit nog niet gedaan (N=19). Bij 4 respondenten ging dit over digitalisering. Bij 2 respondenten om archiefbeheer- of informaticasystemen. Bij 2 respondenten om behoud- en beheer van museale objecten. Worden vermeld door telkens 1 respondent: over bewaarmateriaal en wijzen, behoud en beheer van foto s, over reinigen archieven, schimmelbesmetting en behandeling beschadigde stukken, over selectie en vernietiging van archief, actieve conservering en conservatiebeleid, vocht en temperatuur, insecten, verpakking (bij verhuis), calamiteiten. Op de vraag bij wie heeft u reeds advies of begeleiding gevraagd komen dezelfde referenties naar boven als op vorige vraag. Tijdens de focusgroep wezen verschillende deelnemers erop dat er reeds verschillende formele platformen bestaan wat kennisdeling en advies en begeleiding door peers bevordert: KAPA, directeurenoverleg van privaatrechtelijke archieven, de VVBAD, de stedelijke erfgoedinstellingen van Antwerpen of Mechelen, Op de vraag met welke soort ondersteuning is uw organisatie gebaat op korte termijn, zijn de meest voorkomende antwoorden: Subsidies: door 12 respondenten. Vorming: door 9 respondenten. Begeleiding en / of advisering: door 9 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: door 5 respondenten. Uitleendienst: door 1 respondent. 2 respondenten antwoorden niet van toepassing. 6 respondenten antwoorden andere en vullen dan in: archiefbeheersysteem voor kleine archieven, collectieregistratie en depotruimte, gezamenlijke projecten, regionale beleidsvisie en samenwerking, schade-inventarisatie en conservatieplanning, depotruimte. 43

44 Tijdens de focusgroep werd aangehaald dat verschillende deelnemers nu vooral subsidies ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap 4. Met uitzondering van twee deelnemers, ontvangen de deelnemende archieven en documentatiecentra geen subsidies van provincie Antwerpen 5. Een deelnemer heeft al eens projectsubsidies voor onderzoek en een tentoonstelling ontvangen, de stad van de andere deelnemer heeft een convenant met de provincie Antwerpen, en op deze wijze vloeien er structureel middelen van de provincie naar het archief. Een deelnemer van de focusgroep ziet zeker baat bij subsidies voor personeelskost en werking. Ook wat betreft andere ondersteuningsvormen (begeleiding en / of advisering of vorming) lijkt de provincie Antwerpen, momenteel nog een weinig aanwezige partner voor de deelnemers aan de focusgroep archieven en documentatiecentra. Er wordt door enkele deelnemers verwezen naar de provinciale archiefconsulent van de provincie West-Vlaanderen, naar het Nederlandse model van de Archiefwacht en naar het (financiële) ondersteuningsbeleid van de provincies Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. Ook werd er tijdens de focusgroep door de deelnemers gewezen op het feit dat grote of erkende archieven niet zozeer nood hebben aan vorming. Voor kleinere archieven en documentatiecentra met beperkte personeelsbezetting (vb. gemeentelijke archieven), kunnen kortlopende vormingscursussen wel soelaas brengen Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen? Behoud en beheer 13 respondenten zijn akkoord met de stelling dat de organisatie meer moet inzetten op behoud en beheer. 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 3 respondenten zijn niet akkoord (N=21; 1 respondent weet het niet). 3 respondenten vinden dat indien men een stuk geschonken krijgt, men geen neen kan zeggen. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 13 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling (N=21). Een gemeenschappelijk depot 13 respondenten zijn bereid om (delen van) zijn collecties onder te brengen in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot. 8 respondenten zijn dit niet (N=21). 4 Hierbij dient gezegd dat 3 van de 7 deelnemers aan de focusgroep door de Vlaamse Gemeenschap erkende archieven zijn. 5 Hierbij dient gezegd dat er wel een specifiek subsidiereglement bestaat van de provincie Antwerpen: Subsidiëring van gemeenten ter bescherming en inventarisering van archieven. Dit geldt dus specifiek voor gemeentes met een nieuwe of grondig gereorganiseerde archiefwerking. Het is een deelname in de personeelskost van een aan te nemen archivaris en geldt voor max. 3 jaar. De werking van het archief moet echter voor 10 jaar na beëindiging van de subsidiëringsperiode gegarandeerd blijven. 44

45 10 respondenten zijn vragende partij om (delen van) zijn collecties onder te brengen in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot. 8 respondenten zijn dit niet. 3 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (N=21). 15 respondenten (bijna 3/4 de van de respondenten) zijn bereid om stukken tijdelijk onder te brengen in een professioneel regionaal depot, bv. voor restauratie of bij verhuis. 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 2 respondenten gaan niet akkoord (N=21). 12 respondenten (iets meer dan de helft van de respondenten) zijn bereid om stukken permanent in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 1 respondent staat neutraal tegenover deze stelling. 8 respondenten zijn niet akkoord (N=21). 11 respondenten geven aan welke delen van de collecties ze willen onderbrengen in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot: Objectencollecties (bv. textiel, schilderijen): bij 6 respondenten. Wat niet nodig is voor de directe dienstverlening (vb. ook statisch archief zonder historische waarde, semi-dynamisch archief): bij 3 respondenten. Privaat archief: bij 2 respondenten. Afhankelijk van de modaliteiten van het depot kunnen alle collectie-onderdelen hier in ondergebracht worden: bij 1 respondent. Papieren archief: bij 1 respondent. Archiefbestanden die niet tot het kerncollectieprofiel behoren. Tijdens de focusgroep werden hieraan nog toegevoegd dat verschillende zogenaamde gesloten archieven in een gemeenschappelijk depot kunnen. Een deelnemer vulde aan dat 50% van de archiefcollecties nooit geconsulteerd wordt. Dergelijke collecties kunnen voor deze deelnemers worden overgedragen aan een gemeenschappelijk depot. 10 respondenten geven redenen stukken tijdelijk of permanent te herlokaliseren: Betere bewaaromstandigheden (eventueel voor specifieke collecties): bij 6 respondenten. Plaatsgebrek in depot of voor andere activiteiten: bij 6 respondenten. 1 respondent wijst op de voordelen die een gemeenschappelijk depot kan hebben voor gemeenschappelijke inventarisatie en ontsluiting naar een breder publiek, bij een andere respondent komt dit antwoord terug bij de vragen over selectie en afstoting. Tijdelijk bij calamiteit, plaatsgebrek in quarantaineruimte, restauratie, verhuis: bij 1 respondent. 9 respondenten geven nog bijkomende voorwaarden op voor tijdelijke of permanente herlokaliseren: Professionele bewaaromstandigheden (klimaat, toezicht, veiligheid): bij 7 respondenten. De respondent blijft eigenaar en geeft enkel in bewaring: bij 3 respondenten. 45

46 Garanties voor professioneel beheer en goede afspraken: bij 3 respondenten. Snelle beschikbaarheid van de stukken in depot: bij 3 respondenten. Op een realistische afstand van de organisatie: bij 1 respondent. Niet te duur: bij 1 respondent. Verzekering van nagel tot nagel: bij 1 respondent. Bij de redenen om eventueel geen gebruik te maken van een gemeenschappelijk depot, worden vaak dezelfde redenen aangehaald als bij de voorwaarden (kostprijs, afstand, overdracht eigendom). Hierbij worden nog volgende redenen vermeld: Vrees voor vernietiging of verlies: door 2 respondenten. De integrale archiefwerking (bv. collecties dienen iedere openingsdag ter beschikking te staan van de bezoeker) wordt onmogelijk of bemoeilijkt: door 4 respondenten. Maatschappelijk draagvlak voor lokaal erfgoed zal nog afkalven: er moet eerst werk gemaakt worden om mensen te motiveren, informeren en waardering te laten opbrengen voor lokaal erfgoed: bij verhuis /opslag naar regionaal depot verdwijnt dit in erfgoed in een zwarte doos. : door 1 respondent. Een deelnemer aan de focusgroep voegde nog toe dat collectieonderdelen wegbergen in een gemeenschappelijk depot kan zorgen voor een vergeetputeffect. Bovendien zijn er negatieve verhalen gekend bij de overdracht van archieven naar het Rijksarchief. Onbekende collecties worden zo onbeminde collecties. 5 respondenten zijn akkoord met de stelling dat hun organisatie een voldoende groot depot heeft om haar eigen collecties in onder te brengen. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 11 respondenten, meer dan de helft van de respondenten, vinden niet dat hun depot voldoende groot is om haar collecties onder te brengen (N=21). Slechts één respondent vindt zijn depot voldoende groot om er verwante stukken van andere organisaties in onder te brengen. 3 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 17 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling (meer dan 3/4 de van de respondenten; N=21). Slechts een respondent vindt een bewaarplaats van de organisatie geschikt als gemeenschappelijk depot. De 19 andere respondenten vinden dit niet (N=20). De redenen waarom de respondenten hun depot ongeschikt vinden als gemeenschappelijk depot zijn: Te klein: bij 12 respondenten. Onvoldoende geachte bewaaromstandigheden: bij 5 respondenten. 46

47 Telkens één respondent antwoordt nog: we willen de verantwoordelijkheid voor andere collecties niet dragen; er bestaat nu al druk voor het herbestemmen van gebouwen en gronden; het zou de eigen ontwikkeling beknotten; te beperkte mogelijkheden. Twee organisaties zouden bereid zijn om die depotruimte hiervoor beschikbaar te stellen. 5 respondenten zijn dit niet (N=7). Een respondent, Stadsarchief Mechelen, licht toe dat dit enkel mogelijk is mits bouw of renovatie van een professioneel depot op een nieuwe site, in samenwerking met stedelijke en niet-stedelijke partners. Voor deze respondent zou dit kunnen voor alle types roerend erfgoed. De andere respondent, het Gemeentelijk archief van Bornem, wijst op de uitbreidingsplannen van zijn gemeentelijk archief, dat in de volgende strategische nota is opgenomen; hier zou (beperkt) plaats kunnen zijn voor andere erfgoedcollecties. Beide respondenten namen deel aan de focusgroep archieven, documentatiecentra en erfgoedbibliotheken. Zij, en andere deelnemers wezen erop, dat de provincie een belangrijke partner kan zijn in een gemeenschappelijk depot dat ook andere collecties opneemt dan de stedelijke of gemeentelijke erfgoedcollectie. De provincie heeft een veel neutraler karakter, dan een gemeenteof stadsbestuur, dat voor andere partners- veel politieker gekleurd lijkt. De provincie kan niet alleen financieel bijdragen aan een gemeenschappelijk depot, maar ook het project mee coördineren. Ze kunnen bijvoorbeeld hun expertise, over bv. bouw van een depot, selectiecriteria voor opname stukken derden in depot etc., delen 3 respondenten vermelden nog een ruimte die, eventueel na aanpassingen geschikt zou kunnen zijn als gemeenschappelijk depot: Abdijsite Bornem: er is reeds een zeer waardevolle erfgoedbibliotheek aanwezig - echter zonder goede inventarisatie en beheer. Opsplitsing/andere locaties van het bewaarde materiaal zou schadelijk zijn. Eerder denken aan verruiming van de mogelijkheden (wordt ook door andere respondent in andere onderzoeksgroep vermeld). prospectie is nog lopende: momenteel zou een stuk stadsgrond buiten centrum Mechelen in aanmerking kunnen komen voor de bouw van een depotvoorziening. In de toekomst: Salus Nostra Instituut Mol-Achterbos. De organisatie van gemeenschappelijke depots 7 respondenten vinden dat commerciële partners net zo goed expertise kunnen opbouwen in erfgoedbehoud en beheer (opslag, handling, registratie). 9 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 5 respondenten zijn eerder niet akkoord (N=21). 17 respondenten, meer dan 4/5 de van de respondenten, vinden dat een publieke partner (bv. de overheid) beter geschikt is voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner. 3 47

48 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 1 respondent is eerder niet akkoord met deze stelling (N=21). 14 respondenten (meer dan 2/3 de van de respondenten) gaan akkoord met de stelling dat een depotbeheerder van een professioneel regionaal depot niet verbonden hoeft te zijn aan de eigen instelling, maar wel een deel van de zorg voor zijn collecties op zich mag nemen. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 4 respondenten zijn eerder niet akkoord (N=20). 16 respondenten vinden dat het publiek niets in een depot te zoeken heeft. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 1 respondent is helemaal niet akkoord (N=19). 9 respondenten vinden niettemin dat een depot opengesteld kan worden voor een publiek als het daarvoor uitgerust is (bv. achter glas). 1 respondent staat neutraal tegenover deze stelling en 1 respondent weet het niet. 9 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling (N=20). 13 respondenten gaan akkoord met de stelling dat zijn stukken in dezelfde ruimte ondergebracht mogen worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer deze uit gelijksoortige materialen bestaan. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 4 respondenten zijn niet akkoord (N=19). 7 respondenten zijn, indien nodig, bereid een vergoeding te betalen om haar collectie(stukken) in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 2 weten het niet. 7 respondenten gaan niet akkoord met deze stelling (N=21). Hierbij vulden de deelnemers van de focusgroep echter aan dat het zeer moeilijk is om inzicht te hebben in de kostenstructuur van het huidige depot: de kostprijs van de basisinfrastructuur is vaak niet door de archiefverantwoordelijken gekend, het gebruik van materiaal en middelen wordt vaak gedeeld met de moederorganisatie, etc. Een deelnemer met plannen voor een gemeenschappelijk depot voor de eigen collecties en eventueel derden, wees erop dat de provincie bij kan dragen om middels bv. een studiebureau meer inzicht te verwerven in de kostprijs van een erfgoeddepot. 9 respondenten zijn, indien nodig, bereid om een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die het afleveren van de collectiestukken binnen een bepaalde periode garandeert. 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 2 respondenten weten het niet. 6 respondenten gaan niet akkoord met deze stelling (N=21). 11 respondenten zijn bereid om, indien nodig, een afstand van meer dan 10 km af te leggen om collectie(stukken) onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 2 respondenten staan 48

49 neutraal tegenover deze stelling, 1 respondent weet het niet. 7 respondenten zijn niet akkoord (N=21) Selectie en afstoting 5 respondenten wensen onderdelen van hun collecties af te stoten of in beheer te geven aan externe partners. 15 respondenten wensen dit niet (N=20). Alle leden van de focusgroep voerden een afstotingsbeleid. Hierbij lichtte één deelnemer toe ze vooral willen inzetten op collectiebeleid: het overgeven van collectiestukken aan andere erfgoedbeheerders omdat het stuk beter past in hun collectie. Meestal vindt een dergelijke overdracht ad hoc plaats. Een andere deelnemer, vertegenwoordiger van een archief, geeft aan dat o.a. de erfgoedbibliotheek Hendrik Consience in deze collectiemobiliteit initiatieven neemt. 3 respondenten lichten toe om welke deelcollecties het zou gaan: bij twee respondenten gaat het om specifieke collecties waarvoor moeilijk bewaarvoorzieningen kunnen getroffen worden (vb. films, audiocassettes, papieren archief) enerzijds en een extern digitaal depot anderzijds. Een andere respondent geeft aan dat het om collectievreemd archief gaat. Bij de vraag om welke reden voegen 4 respondenten toe: betere bewaaromstandigheden en meer mogelijkheden voor digitalisering en ontsluiting, het beschikbaar stellen voor onderzoekers, of als het niet in het Rijksarchief thuishoort of niet in het collectieprofiel past. 2 respondenten hebben hierbij nood aan advisering, vb. in de vorm van selectiecriteria. 5 respondenten hebben dit niet (N=7) Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij archieven en documentatiecentra In de groep archieven en documentatiecentra, werden 46 instellingen ingedeeld, 21 van hen hebben een enquête ingevuld. Ondanks de hoge responsgraad moeten we voorzichtig zijn met extrapolaties omdat verhoudingsgewijs veel erkende instellingen hebben geantwoord en weinig bedrijfs- of religieuze archieven. De respondenten zijn in sommige gevallen eerder hybride organisaties, die nog andere functies dan archief of documentatiecentrum opnemen. Daarnaast hebben alle respondenten ook zeer hybride erfgoedcollecties. Hierin heeft papieren erfgoed, op de collectie van één respondent na, een 49

50 overwicht; maar ook erfgoedobjecten komen bij bijna 3/4 de respondenten groeien de erfgoedcollecties bovendien aan. van de respondenten voor. Bij alle De meeste respondenten zijn professionele organisaties met bezoldigde medewerkers. Hierbij dient echter gezegd dat 1/3 de van de respondenten geen medewerkers heeft die zijn betrokken bij behoud en beheer van het erfgoed. Bijna 1/4 de van de respondenten heeft geen documenten i.v.m. het behoud en beheer van de collecties. Hierbij dient gezegd dat er ook onder de professionele organisaties waarschijnlijk nog een onderscheid te maken is: er zijn de kleine archieven met zeer beperkte personeelsbezetting en de grote, al dan niet erkende, archieven. Bij een regionaal depotbeleid voor (o.a.) archieven, zal de provincie dus moeten werken op verschillende snelheden en sporen. Bij de kleinere organisaties kan subsidiëring, het aanbieden van vorming, advies en begeleiding zeer waardevol zijn. De grotere archieven lijken niet zozeer baat te hebben bij (beperkte) subsidies of vorming, maar vooral bij advies en begeleiding over gespecialiseerde thema s: voor expertise die ze zelf niet in hun organisatie kunnen opbouwen. Een regionaal depotbeleid in de provincie Antwerpen, houdt er echter ook best rekening mee dat er reeds verschillende overlegstructuren en advieskanalen voor groepen van archieven bestaan. Er zijn in dit netwerk waarschijnlijk echter blinde vlekken te detecteren. Waar echter, zowel grote als kleine, respondenten uit de groep archieven zeer positief tegenover staan is het concept van een professioneel gemeenschappelijk depot: een kleine meerderheid van de respondenten is bereid om stukken onder te brengen in zo n depot. De helft van de respondenten is hiervoor vragende partij en bijna 3/4 de van de respondenten is bereid stukken tijdelijk onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk depot. Daar de (archief-)collecties van de respondenten zeer goed geregistreerd zijn, zal overdracht naar gemeenschappelijke depots niet zo moeilijk zijn. Uiteraard is hiervoor een goed uitgewerkt business model hiervoor nodig (cf. Infra). Naast voordelen als opheffen van plaatstekort (meer dan de helft van de respondenten kampt met plaatsgebrek in de depotruimtes, bij de focusgroep blijkt dat capaciteitsuitbreiding een moeilijk punt is) en verbetering van bewaaromstandigheden (vb. klimaatmonitoring gebeurt bij verschillende respondenten maar summier), kan een gemeenschappelijk depot volgens de respondenten ook helpen bij gemeenschappelijke inventarisatie of ontsluiting van stukken. Twee respondenten, de stad Mechelen en het Gemeentelijk Archief van Bornem, hebben al plannen voor een gemeenschappelijk depot, waar eventueel ook plaats is voor collecties van derden. In de ontwikkeling van deze gemeenschappelijke depots, kan de provincie toch een belangrijke coördinerende rol spelen. 50

51 3.2. Erfgoedbibliotheken Responsoverzicht De enquête Aantal instellingen in de provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Totaal respondenten (=N) Responsgraad % In de categorie erfgoedbibliotheken werden 15 organisaties ingedeeld. Deze subgroep illustreert hoe moeilijk het categoriseren van erfgoedbeheerders kan zijn. Zo omvat deze groep 4 abdijen, hoewel verschillenden onder hen toch ook belangrijke objectencollecties of archieven hebben. Eén respondent geeft bovendien aan dat hij zich eigenlijk beschouwt als documentatiecentrum (cf. infra). In de provincie Antwerpen zijn er 3 instellingen erkend als erfgoedbibliotheek. 2 van hen hebben de enquête ingevuld. Van de 4 abdijen heeft er één geantwoord. Twee respondenten zijn gelieerd aan de stad Antwerpen. 4 van de 5 respondenten zijn gesitueerd in de stad Antwerpen. Hoewel de respondentengroep 1/3 de van de onderzoekspopulatie erfgoedbibliotheken is en hoewel verschillende subgroepen vertegenwoordigd zijn, moeten we gezien de kleine groep en het kleine staal - toch voorzichtig zijn met het extrapoleren van de resultaten naar de volledige onderzoekspopulatie erfgoedbibliotheken. Een focusgroep? Vanuit methodologisch oogpunt, schommelt de grootte van een focusgroep best tussen 6 en 10 leden (Mortelmans, 2009, p. 169). Gezien er slechts 5 organisaties van de onderzoekspopulatie erfgoedbibliotheken de enquête hebben ingevuld en we de deelnemers van de focusgroepen wierven uit de groep van enquêtedeelnemers, opteerden we ervoor om een gezamenlijke focusgroep voor erfgoedbibliotheken, archieven en documentatiecentra in te richten. Eén van de respondenten uit de groep erfgoedbibliotheken nam deel aan deze focusgroep: Fr. De Cuyper van de Norbertijnenabdij van Tongerlo. De overige deelnemers van deze focusgroep waren: Gert Vankerckhoven (Gemeentelijk Archief Bornem), Tom Cobbaert (ADVN), Frans Buelens (Studiecentrum voor Onderneming en Beurs), Willy van de Vijver (Stadsarchief Mechelen), Martine Vermandere (AMSAB) en Leen Van Dijck (AMVC Letterenhuis) De organisatie Als we peilen naar de kerntaak van de organisatie, beschouwen 2 respondenten zich als erfgoedbibliotheek, één vindt zichzelf een documentatiecentrum en twee vermelden andere : 51

52 respectievelijk Departementale bibliotheek Hogeschool en een overkoepelende dienst Collectiebeleid (van de Stad) (N=5). De andere taken die de organisaties op zich nemen zijn: archief (3 respondenten), documentatiecentrum (2 respondenten), erfgoedbibliotheek (2 respondenten), museum (1 respondent). Een respondent geeft nog aan dat ze zich beperkt tot zijn kerntaak (N=5). Personeel Twee respondenten geven aan dat ze over bezoldigde personeelsleden beschikken (N=4). Bij de ene respondent gaat het om 5 VTE en bij de andere om 7,4 VTE. Hiervan heeft 1 respondent 2 VTE die betrokken zijn bij behoud en beheer (N=4). Twee organisaties werken met vrijwilligers: bij de ene gaat het om 1 vrijwilliger, bij de andere om 3 vrijwilligers (N=4). Bij één van deze twee respondenten zijn er nog twee personeelsleden van de sponsorende organisatie betrokken bij de erfgoedbibliotheek. Hierbij dient echter gezegd dat twee respondenten de vragen over aantal medewerkers niet of met 0 hebben ingevuld. De ene respondent is een erkende erfgoedbibliotheek met bezoldigde medewerkers. De andere, de respondent uit de groep abdijen, lichtte in de focusgroep toe dat er steeds verschillende decennia hoogopgeleide paters betrokken zijn bij de erfgoedwerking van zijn abdij. Drie respondenten geven inzicht in wat deze behoud- en beheer medewerkers in hun takenpakket hebben: het registreren van nieuwe stukken. inventarisatie, preservatie, conservatie en digitaliseren. collectieregistratie, beeldregistratie, restauratie, depotbeheer. Beleid Beleidsdocumenten De respondenten hebben volgende documenten die verband houden met hun collectie (N=5): Beleidsplan: bij 3 respondenten. Calamiteitenplan: bij 2 respondenten. Afstotingsbeleid: bij 2 respondenten. Schade-inventaris: bij 2 respondenten. Collectieplan: bij 1 respondent. 2 respondenten beschikken niet over beleidsdocumenten die verband houden met hun collectie. Een van beiden licht tijdens het focusgroepgesprek toe dat zijn organisatie (een 52

53 abdij) is ingebed in een traditie van 9 eeuwen, waardoor erfgoedzorg voor hen een zeer evidente bekommernis is. 3 respondenten nemen ook hun andere deelcollecties mee in de beleidsdocumenten. Bij 2 anderen is dit niet van toepassing (N=5). Bij de drie respondenten gaat het bij 2 om opname in het beleidsplan, bij 1 om de schade-inventaris en bij 1 om de verzekering. 3 organisaties doen aan risicobeheer (voorkomen van risico s in verband met schade, diefstal, vandalisme, materialen bewaren in brandkasten, alarmsystemen, ). 1 respondent doet dit niet (N=4). Budget Bij 2 respondenten is er een structureel budget voorzien voor conservatie, restauratie en inventarisatie. Bij 3 anderen is dit niet het geval (N=5). Bij één respondent bedraagt dit budget zonder personeelskosten In dit geval gaat het om de erfgoedbibliotheek van een beroepsvereniging. Dit budget bedraagt 55% van hun werkingskost zonder personeelskost. 3 respondenten geven inzicht in het zwaartepunt in de verdeling van het behoud en beheerbudget. Bij de drie respondenten ligt dit telkens elders: Bij een ligt dit op preventieve conservatie / bewaring en actieve conservatie. Bij een respondent ligt dit bij inventarisatie op papier en preventieve conservatie. Bij een respondent ligt het zwaartepunt bij digitale inventarisatie en beheer. Een respondent geeft inzicht in de verzekeringswaarde van de collectie. Het gaat hier om de erfgoedbibliotheek van een beroepsvereniging. De verzekeringswaarde hiervan is De collecties De aard van de collecties 4 respondenten geven de verhoudingen van soorten erfgoed in de collectie aan (N=4): Bij twee respondenten bestaat 75 of 100% van de collectie uit bibliotheekerfgoed. Bij de andere respondenten maakt bibliotheek erfgoed respectievelijk 10 en 25% van de collectie uit. Eén geeft aan dat 10% van zijn collectie bestaat uit archieven. Drie respondenten vermelden dat in collectie ook veel documentatie aanwezig is: bij één respondent is dit 80% van de collectie, bij de tweede is dit 50% van de collectie en bij de derde 20% van de collectie. Eén respondent geeft aan dat 25% van zijn collectie bestaat uit objecten. 53

54 De respondenten hebben dus eerder hybride collecties. De respondent met 10% bibliotheek heeft 80% documentatie noemt zich ook documentatiecentrum. De respondent met 25% bibliotheek is dochter van beroepsvereniging, maar noemt zich weldegelijk een erfgoedbibliotheek. Verder bestaat haar collectie voor 50% uit documentatie en 25% objecten. De erfgoedbibliotheekcollectie Drie respondenten geven inzicht in de omvang van hun bibliotheekcollectie: Omvang erfgoedbibliotheekcollectie in strekkende meter gemiddelde aangroei erfgoedbibliotheekcollectie strekkende meter / jaar gemiddelde selectie tot afstoting erfgoedbibliotheekcollectie strekkende meter / jaar N Valid Missing Gemiddelde 866,33 14,08,25 Mediaan 1100,00 13,00,00 Minimum 131,00,30,00 Maximum 1368,00 30,00 1,00 De erfgoedbibliotheekcollecties zijn als volgt verdeeld (N=4): Boeken modern drukwerk: bij 1 respondent het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft. Boeken andere oude drukken: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 1 respondent weinig. Tijdschriften: bij 3 respondenten minder dan de helft. Handschriften: bij 1 respondent minder dan de helft; bij 2 respondenten weinig. Incunabel en postincunabel: bij 2 respondenten weinig. Brochures: bij 1 respondent minder dan de helft. Andere: bij 1 respondent minder dan de helft. Kranten: bij 1 respondent weinig. Documentatiecollectie 4 respondenten beheren ook een documentatiecollectie (N=4). omvang van de documentatie in strekkende meter aangroei documentatie in strekkende meter per jaar N Valid 4 4 Missing 1 1 gemiddelde 50,00 2,55 Mediaan 40,00 2,50 Minimum 20,00,20 Maximum 100,00 5,00 Deze documentatiecollectie bestaat bij de respondenten uit (N=4): Handbibliotheek: bij 1 respondent het merendeel, bij 2 respondenten minder dan de helft. 54

55 Fotomateriaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 1respondent minder dan de helft, bij 1 respondent weinig. Archieven Andere: bij 1 respondent minder dan de helft. Affiches: bij 2 respondenten weinig. Filmmateriaal, kopieën archiefmateriaal, prentbriefkaarten, bidprentjes, kranten: telkens bij 1 respondent weinig. 4 respondenten beheren ook archieven (N=4). omvang van archieven in strekkende meter de aangroei van de archieven in strekkende meters per jaar N Valid 4 4 Missing 1 1 Gemiddelde 49,50 1,25 Mediaan 40,00 1,00 Minimum 18,00 1,00 Maximum 100,00 2,00 Deze archieven bestaan voornamelijk uit: Eigen archief na 1975: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 2 respondenten minder dan de helft bij 1 respondent weinig. Eigen archief van voor 1975: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft, bij 2 respondenten weinig. Vreemd archief van na 1975: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft bij 2 respondenten weinig. Vreemd archief van voor 1975: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig. Museale objecten 3 respondenten geven aan dat ze ook een collectie museale objecten beheren. Eén respondent beheert geen collectie museale objecten (N=4). omvang van de objectencollectie in aantal stuks aangroei van de objectencollectie in aantal stuks per jaar N Valid 3 3 Missing 2 2 Gemiddelde 966,67 5,00 Mediaan 500,00 5,00 Minimum 400,00 5,00 Maximum 2000,00 5,00 55

56 Deze collecties bestaan uit: Recipiënten: bij 1 respondent het merendeel. Dierlijk materiaal: bij 1 respondent meer dan de helft. Beeldmateriaal: bij 1 respondent minder dan de helft. Gereedschap en uitrusting, interieurinrichting, kleding, meetinstrumenten, planten en plantaardig materiaal: telkens bij 1 respondent weinig. De toestand van de collecties De conditie van de erfgoedcollecties wordt door de meeste respondenten als redelijk geschat. In de enquête werd redelijk gedefinieerd als: De vastgestelde onvolkomenheden zijn nog niet acuut. Wel is een verhoogde werkzaamheid geboden om zo nodig te kunnen ingrijpen. De respondent die de conditie van zijn documentatiecollectie, archieven en museale objecten als goed schat is de erfgoedbibliotheek van een beroepsvereniging. 5 respondenten beschouwen de toestand van hun erfgoedbibliotheekcollectie redelijk. 3 respondenten vinden de toestand van hun documentatiecollectie redelijk, 1 vindt dit goed. Bij 1 respondent is dit niet van toepassing. 3 respondenten vinden de toestand van hun archieven redelijk, 1 vindt dit goed. Bij 1 respondent is dit niet van toepassing. 2 respondenten vinden de toestand van hun museale objecten redelijk. 1 vindt dit goed. Bij 1 respondent is dit niet van toepassing. Registratie van de collecties Drie respondenten geven aan welk percentage van hun erfgoedbibliotheekcollectie bij benadering geregistreerd is: 1 antwoordt 99%, de andere twee antwoorden 100% (N=3). Bij één respondent gaat het om basisregistratie. Bij 2 andere respondenten over uitgebreide registratie volgens Anet of ISBD. Derde respondent gebruikt een uitgebreide registratie maar vermeldt hierbij geen bijzondere terminologie. Bij 3 respondenten is meer dan 90% van de collectie op papier geïnventariseerd (N=3); bij 2 respondenten is alles ook digitaal geïnventariseerd. Inventariseren op pc gebeurt bij 2 respondenten met Adlib en bij één respondent met Anet. Een van deze respondenten geeft aan dat hij vanaf 2012 Brocade zal gebruiken (N=3). 3 respondenten geven aan dat ze niets (0%) van hun erfgoedbibliotheekcollectie digitaal gereproduceerd hebben. (N=3) 56

57 Bij 2 respondenten is niets (0%) van hun digitale erfgoedbibliotheekcollectie voor het publiek ontsloten / beschikbaar is. 1 respondent vermeldt dat hun gehele digitale erfgoedbibliotheekcollectie voor het publiek ontsloten is (100% van de erfgoedbibliotheekcollectie). Geen van de respondenten slaat op microfilm op (N=3). Aantal medewerkers inventarisatie / registratie (in VTE) N Valid 4 Missing 1 Gemiddelde,8025 Mediaan,1050 Minimum,00 Maximum 3,00 3 van 4 respondenten hebben een of meerdere deeltijdse medewerkers die betrokken zijn bij registratie van het erfgoed. De 4 de respondent (een professioneel documentatiecentrum) vulde bij deze vraag 0,00 VTE in, wat ook kan betekenen dat de tijdsbesteding registratie niet in een VTE uit te drukken is. Deze respondent vulde namelijk toch een functie in bij de betrokken medewerkers registratie. De functies van betrokken medewerkers zijn: een bibliothecaris, een adviseur, een kloosterling en een (externe) beheerder van de UA-bibliotheek (N=4). 4 respondenten geven aan dat ook de andere collecties (archieven, documentatie en museale objecten) geïnventariseerd of geregistreerd zijn (N=4). Het percentage van de andere collecties (archieven, documentatie en museale objecten) dat analoog op papier geïnventariseerd is, loopt zeer sterk uiteen: dit varieert van 20% over 30% en 50 % tot 80% (N=4). Een gelijkaardig beeld zien we eveneens bij het percentage van de andere collecties (archieven, documentatie en museale objecten) die digitaal geïnventariseerd is: dit varieert van 0%, over 5% en 50% tot 65%. (N=4). Ook bij deze andere collecties (archieven, documentatie en museale objecten) is er zeer weinig digitaal gereproduceerd: bij 2 respondenten gaat het om 0%, bij 1 respondent om 1% en bij 1 respondent om 2% (N=4). Ook van deze andere collecties wordt niets op microfilm ontsloten (N=4). Bij 1 respondent is niets van deze andere collecties (archieven, documentatie en museale objecten) publiek ontsloten, bij 2 respondenten 50% van deze collectie en bij 1 respondent alles (N=4). 57

58 De depotruimte Bij 1 respondent bevindt 50% van alle collecties zich in de depotruimtes. Bij de 4 andere respondenten is dit meer dan 96% van de collecties (N=5). Bij 1 respondent bevindt de overige 50% van zijn collectie zich in presentatie. Bij twee andere respondenten bevindt 1% van de collectie zich in presentatie, bij 1 respondent 2%. De laatste respondent heeft geen stukken in presentatie (N=5). 2 respondenten hebben 1% van hun collectie in langdurige bruikleen gegeven. De overige 3 respondenten hebben niets (0%) van hun collectie in langdurige bruikleen (N=5). Alle respondenten lenen wel eens collectiestukken uit voor tentoonstellingen (N=5). Karakteristieken 4 respondenten geven aan dat ze interne depotruimtes hebben: hun aantal varieert van 2 (bij 2 respondenten), over 5 en 7 (telkens bij één respondent; N=4). Deze 4 respondenten hebben geen externe depotruimtes. De andere respondent geeft aan dat hij over 4 externe depotruimtes beschikt (N=5). Alle respondenten hebben zo goed als alle bewaarruimtes in eigendom (N=5). Eén respondent geeft aan dat 1 bewaarruimte hem gratis ter beschikking wordt gesteld. Bij een andere respondent gaat het om 2 bewaarruimtes (N=5). Geen respondent huurt bewaarruimtes (N=4). De interne depotruimtes zijn bij 3 respondenten magazijnen, bij 1 respondent gaat het om een kelder, bij één respondent om restruimtes (N=4). Bij de respondent met 4 externe depotruimtes gaat het zowel om een kelder, als een zolder, als restruimtes als een magazijn (N=1). De documentatiecollectie, het archief en (indien van toepassing) de museale objectencollectie bevinden zich bij 3 respondenten in aparte depots. Bij 1 respondent gaat het om dezelfde depots (N=4). Bij 4 respondenten bevindt er zich geen ander materiaal in de bewaarruimtes. Bij 1 respondent bevindt er zich verpakkingsmateriaal (N=5). Twee respondenten beschikken over een quarantaineruimte (N=5). Bewaaromstandigheden Interne depotruimtes Bij 3 respondenten worden de interne depotruimtes per deelcollectie georganiseerd. Bij 1 respondent per inventarisnummer (N=4). 58

59 Drie respondenten geven inzicht in de grootte van hun interne depotruimtes: Grootte interne depotruimtes In m² In m³ In strekkende meter Respondent Respondent Respondent Slechts één respondent beschouwt de interne depotruimtes als voldoende groot. De drie overige respondenten (N=5). Uitgedrukt in strekkende meter, komen de drie respondenten respectievelijk 200, 250 en meter rekken / kasten tekort (N=3). 3 respondenten meten de temperatuur in de interne depotruimtes, 2 respondenten doen dit niet (N=5). 3 respondenten meten de relatieve vochtigheid in hun interne depotruimten, één doet dit niet. (N=4). 2 respondenten meten het licht in de interne depotruimtes, 3 respondenten doen dit niet (N=5). Bij 2 respondenten is niets van de collecties in de interne depotruimtes afgeschermd van het licht. Bij de 3 andere respondenten varieert dit van 80%, over 90% tot 100% (N=5). Bij 4 respondenten is 100% of 99% van de collecties in de interne depotruimtes beveiligd tegen brand en diefstal. Bij één respondent is dit 0% (N=5). Bij 1 respondent heeft 0% van de in de interne depotruimtes collecties aangepaste opbergkasten, rekken en stellingen. Bij 2 respondenten heeft de volledige collectie (100%) in de interne depotruimtes aangepaste opbergkasten, rekken en stellingen. Bij de 2 overige respondenten gaat het respectievelijk om 50% en 70% van de collectie (N=5). Tijdens de focusgroep archieven, documentatiecentra en erfgoedbibliotheken werd er wel op gewezen dat papieren erfgoed zeer zwaar is en dat een verdere optimalisering van de inrichting van een depotruimte (door bv. compactusrekken) in sommige gevallen kan zorgen voor een te hoge belasting van het gebouw. Bij 2 respondenten heeft 10% van de collecties in interne depotruimtes een aangepast bewaarsysteem op objectniveau. Bij de andere drie respondenten heeft 0% van de collecties in interne depotruimtes dit (N=5). Slechts 1 respondent doet aan insectenmonitoring in interne depotruimtes. De andere 4 respondenten doen dit niet (N=5). Geen enkele respondent duidde een bestrijdingsmethode aan bij de vraag wat men doet bij aantasting door insecten. 59

60 Externe depotruimtes (N=1) Zoals eerder gezegd, beschikt slechts 1 respondent over externe depotruimtes. Het gaat hier om 4 externe depots. Op de vraag geef aan hoe de bewaarruimtes georganiseerd zijn worden verschillende antwoordopties aangeduid: per materiaalsoort, per objectsoort, per inventarisnummer, en anders. Een andere respondent duidt op deze vraag ook nog aan per deelcollectie, maar gezien deze eerder aangaf dat ze geen externe depotruimtes hebben, kunnen we dit antwoord als ongeldig beschouwen. De totale opslagcapaciteit in externe depotruimtes van deze ene respondent bedraagt 400m², 1.600m³ ofwel 360 strekkende meter. Ook deze respondent beschouwt zijn externe depotruimte niet als voldoende groot. Hij komt 400m² of 360 strekkende meter depotruimte tekort. Er wordt bij deze respondent geen temperatuur, licht of relatieve vochtigheid gemeten in de externe depotruimtes. Ook wordt er hier niet aan insectenmonitoring gedaan. 80% van de collectie in externe depotruimte is bij deze respondent afgeschermd van het licht. 100% van de collectie in externe depotruimte is beveiligd tegen brand. 80% van de collectie in de externe depotruimtes is beveiligd tegen diefstal. 70% van de collectie in externe depotruimte heeft aangepaste rekken, opbergkasten of stellingen. 0% van de collectie in externe depotruimtes van deze ene respondent heeft een aangepast bewaarsysteem op objectniveau Deskundigheid depotwerking De aanwezige deskundigheid Volgende organisaties zijn gekend door de erfgoedbibliotheken (N=5): Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen, Rijksarchief, CRKC, KIK: door 5 respondenten. VVBAD, FARO, Forum voor Erfgoedverenigingen, ICOM Vlaanderen, Erfgoedforum en erfgoedcellen, Heemkunde Vlaanderen: door 4 verschillende respondenten. CVAa: door 3 respondenten. Heemkunde Gouw Antwerpen: door 2 respondenten. Klimaatnetwerk Vlaanderen, Packed vzw: door 1 respondent. De organisaties hebben volgende deskundigheid (N=5): Preventieve conservatie / bewaring: bij 3 respondenten. Inventarisatie en registratie: bij 3 respondenten. Digitale inventarisatie en registratie: bij 3 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: bij 2 respondenten. 60

61 2 respondenten geven aan dat ze over geen specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken. Dit gaat in beide gevallen om niet-professionele erfgoedbibliotheken. De drie organisaties met deskundigheid zijn bereid deze te delen met andere organisaties (N=4). Eén van hen stelt de voorwaarde dat dit gebeurt in het kader van stage en opleiding zodat de stagiairs onder begeleiding concrete opdrachten kunnen uitvoeren. In de focusgroep archieven, documentatiecentra en erfgoedbibliotheken bleek trouwens dat er eertijds een overlegplatform over erfgoedzorg in religieuze instellingen als abdijen bestond. De werking van dit platform is inmiddels echter bijna stilgevallen. Bij de archieven zijn er nog wel sterke overlegplatformen, waar de focusgroepleden enthousiast over zijn. Mogelijks kan de Vlaamse Erfgoedbibliotheek vzw een gelijkaardige rol van overlegplatform (en intermediair in kennisdeling) opnemen voor de grote en kleine erfgoedbibliotheekcollecties in de provincie Antwerpen 6. 4 respondenten geven aan dat hun medewerkers vorming op vlak van behoud en beheer volgen (N=4). Ze lichten deze vorming ook toe: Aan de slag met archief en documentatie door Heemkunde Vlaanderen in Lectuur, FARO en IAML (International Association of Music Libraries). Opleiding informatie en bibliotheekwetenschappen aan UA. Waterschade, insectenbestrijding, brandbeveiliging, preservatie papier en digitalisering. Gewenste ondersteuning De respondenten kunnen voor volgende domeinen ondersteuning gebruiken: Preventieve conservatie / bewaring: 3 respondenten. Actieve conservatie /restauratie: 3 respondenten. Digitale inventarisatie en registratie: 3 respondenten. Inventarisatie en registratie: 2 respondenten. Eén respondent antwoordt niet van toepassing (dit gaat om een niet-professionele erfgoedbibliotheek die op de vraag over de deskundigheid van de organisatie zelf geen enkele antwoordde). 1 respondent geeft als spontaan antwoord bij andere : financieel. De respondenten antwoorden op de vraag voor welke delen van de collecties wenst u behoud en beheerondersteuning (N=4): 6 Deze piste werd echter niet verder afgetoetst met de organisatie Vlaamse Erfgoedbibliotheek vzw. Opvallend is echter dat deze organisatie slechts door één respondent als partner voor advies en begeleiding werd genoemd (al schreef deze respondent Forum Erfgoedbibliotheken.) 61

62 Zuurvrij materiaal, digitaal depot (verzuurde collectie onderdelen zoals historische kranten), restauratie van waardevolle boekobjecten, inventarisatie en registratie van nog te verwerken schenkingen, opslag van nog te verwerken schenkingen. AIIE 7. Fotodocumentatie. Verzuurde partituren. Op volgende plekken kunnen de respondenten terecht voor advies en begeleiding (N=5): 2 respondenten vermelden een professionele erfgoedbibliotheek (de UA-bibliotheek, Erfgoedbibliotheek Forum 8 ). Dienst Collectiebeleid behoud- en beheer van Musea en Erfgoed Antwerpen vzw (bij 2 respondenten, deze zijn beiden gelieerd aan de stad Antwerpen). Zelfstandige restauratoren: bij 2 respondenten. Artesis Hogeschool / afdeling restauratie: bij 2 respondenten. Provinciaal Instituut voor Hygiëne: bij 1 respondent. KIK: bij 1 respondent. CRKC: bij 1 respondent. 3 respondenten zegt al eens advies of begeleiding gevraagd te hebben. 1 respondent heeft dit nog niet gedaan (N=4). 2 respondenten geven ook aan waarvoor: Diverse calamiteiten (schimmel, watersnood), restauratie, conservering, digitalisering, tijdelijke opslag van nog te verwerken grote schenkingen. Reiniging boeken, bewaring glasnegatieven. 2 respondenten geven ook aan bij wie. In beide gevallen ging het om de Dienst Collectiebeleid vzw Musea en Erfgoed. Eén van de twee respondenten vermeldt nog zelfstandige restauratoren en het Provinciaal Instituut voor Hygiëne. Met volgende ondersteuning zijn de respondenten op korte termijn gebaat (N=5): Subsidies: 4 respondenten. Vorming: 2 respondenten. Begeleiding of advisering: 2 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: 2 respondenten. 1 respondent vinkt niet van toepassing aan. 1 respondent vinkt andere aan, maar vult daarbij niets in. In dit luik Deskundigheid valt nog op dat de respondenten uit de categorie erfgoedbibliotheken weliswaar allemaal de Dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen kennen, maar er blijkens de 7 De onderzoekers konden niet terugvinden waar een acroniem AIIE voor staat. Mogelijks bedoelde de respondent alle. 8 Deze organisatie is onbekend voor de onderzoekers. Mogelijk is het een samentrekking van Forum voor Erfgoedverenigingen en Vlaamse Erfgoedbibliotheek. 62

63 resultaten van de enquête - nog geen beroep op doen voor vorming, advies of begeleiding. De deelnemer aan de focusgroep, een vertegenwoordiger van een abdij, nuanceerde echter wel dat zijn instelling regelmatig een beroep doet op Monumentenwacht provincie Antwerpen. Ook vraagt men af en toe restauratiesubsidies aan de provincie Antwerpen Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer Over de stelling onze organisatie zou meer moeten inzetten op behoud en beheer lopen de meningen erg uiteen: 1 respondent antwoordt helemaal niet akkoord, 1 respondent antwoordt neutraal, 1 respondent antwoordt eerder akkoord, 1 respondent antwoordt helemaal akkoord (N=4). 3 respondenten zijn eerder akkoord met de stelling als je een stuk geschonken krijgt, kun je niet neen zeggen'. 1 respondent is helemaal niet akkoord met deze stelling (N=4). Een gemeenschappelijk depot 2 organisaties zijn niet bereid om (delen van) haar collectie in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen. 2 respondenten zijn wel bereid om dit te doen (N=4). 2 respondenten zijn geen vragende partij om delen van haar collecties in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen. Eén respondent is wel vragende partij (N=3). Alle respondenten zijn bereid om hun stukken tijdelijk in een professioneel regionaal depot onder te brengen, bijvoorbeeld voor restauratie of verhuis (N=5). 2 respondenten zijn eerder akkoord met de stelling onze organisatie is bereid om stukken permanent in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 3 respondenten zijn helemaal niet akkoord met deze stelling (N= 5). Drie respondenten geven aan welke delen van de collecties ze willen onderbrengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot (N=3): Nog te verwerken grote schenkingen en gedigitaliseerde grote collectieonderdelen (die digitaal raadpleegbaar zijn). Archieven. Geen. 4 respondenten geven aan welke reden ze hebben om delen van hun collectie tijdelijk of permanent te herlokaliseren: 63

64 Bijkomende depotruimte voor aanwinsten (ca. 470 lopende meter per jaar). Dreigend plaatsgebrek. Geen. Verhuis of verbouwing; per definitie tijdelijk. 4 respondenten geven aan waarom ze eventueel geen gebruik wensen te maken van een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot: De collecties van de diverse deelnemende partners zijn niet onderling gescheiden. Geen noodzaak. Hele collectie moet ter plaatse ter inzage zijn voor leeszaalbezoekers en interne onderzoekers. Eventueel willen ze depotfunctie zelf aanbieden (na aanpassing van de gebouwen). 2 respondenten geven voorwaarden op onder de welke ze collecties zouden herlokaliseren: Het gaat in beide gevallen om goede bewaaromstandigheden, professioneel beheer, en geen kostprijs. 3 respondenten vinden niet dat ze een voldoende groot depot hebben om haar eigen collecties in onder te brengen. 1 respondent vindt zijn depot wel voldoende groot (N=4). Twee respondenten vinden dat hun depot niet voldoende groot is om verwante stukken van andere organisaties in onder te brengen. Twee respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (N=4). Eén respondent denkt dat zijn bewaarplaats geschikt is als gemeenschappelijk depot. Deze respondent, de Norbertijnenabdij van Tongerlo licht later en in de focusgroep toe dat in zijn abdij verschillende vleugels leeg staan. Eén hiervan zouden ze willen herbestemmen tot erfgoeddepot voor de eigen collectie en voor collecties van andere erfgoedhouders. Dit plan zit echter nog in de studiefase. 4 anderen hebben geen geschikte bewaarplaats. Huidig of nakend plaatsgebrek is bij 3 van hen hiervan de oorzaak. Een respondent wijst er nog op dat het depot niet professioneel genoeg is uitgerust. (N=5). Een respondent suggereert om contact op te nemen om AG Vespa voor een geschikt pand. De organisatie van gemeenschappelijke depots 4 respondenten zijn (eerder of helemaal) akkoord met de stelling dat commerciële partners net zo goed expertise kunnen opbouwen in erfgoedbehoud en beheer (N=4). 2 respondenten vinden dat een publieke partner beter geschikt is voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner. Eén respondent staat neutraal tegenover deze stelling, een andere respondent is eerder niet akkoord (N=4). 64

65 4 respondenten vinden dat een depotbeheerder van een professioneel regionaal depot niet verbonden hoeft te zijn aan hun instelling, maar wel de zorg van hun collecties op zich mag nemen (N=4). 2 respondenten vinden dat hun stukken in dezelfde ruimte ondergebracht mogen worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer die uit gelijksoortige materialen bestaan. 1 respondent staat neutraal tegenover deze stelling en 1 respondent is helemaal niet akkoord (N=4). 4 respondenten zijn helemaal niet of eerder niet akkoord met de stelling indien nodig, is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen om haar collectie in een professioneel regionaal depot onder te brengen. Eén respondent staat neutraal tegenover de stelling (N=5). 3 respondenten zijn niet akkoord met de stelling indien nodig, is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die het afleveren van de collectiestukken binnen een bepaalde periode garandeert. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (N=5). 3 respondenten zijn niet bereid om een afstand van meer dan 10 km af te leggen om collectiestukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 2 respondenten zijn hiertoe wel bereid (N=5). 4 respondenten vinden dat een publiek niets in een depot te zoeken heeft (N=4). 4 respondenten zijn desalniettemin akkoord met de stelling dat een depot opengesteld kan worden voor een publiek als het daarvoor is uitgerust (vb. achter glas) (N=4) Selectie en afstoting 2 respondenten wensen delen van hun collectie af te stoten, 3 respondenten wensen dit niet (N=5). Het gaat bij deze respondenten om (N=2): Dubbels van boeken en tijdschriften. Gedigitaliseerde kranten en tijdschriftencollectie en buitenlandse krantencollecties. Deze respondent nuanceert en spreekt over extern herlokaliseren niet over afstoten. Deze respondenten zouden dit willen doen wegens (N=2) Plaatsgebrek. De vrijgekomen plaats benutten voor opslag van nieuwe aanwinsten. De twee respondenten hebben hierbij geen nood aan advisering. (N=2) 65

66 Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij erfgoedbibliotheken 5 organisaties van de 15 instellingen in de onderzoeksgroep erfgoedbibliotheken beantwoordden de enquête. De collecties en de taken van deze 5 organisaties zijn zeer hybride. Gezien het om een kleine onderzoekspopulatie gaat en gezien de hybride collecties, lijkt het opportuun om een depotbeleid te stratificeren naar collectiebeheerders met voornamelijk papieren erfgoed dan wel naar erfgoedbibliotheken, archieven en documentatiecentra afzonderlijk. Hierbij moet echter wel gezegd dat (net als in de onderzoekspopulatie archieven en documentatiecentra) er een onderscheid te maken is tussen het beheer bij professionele en niet-professionele organisaties. Hoewel er maar één respondent uit deze categorie komt, lijkt het erop dat abdijen zich tussen de professionele en niet-professionele organisaties bevinden. De conditie van de erfgoedcollecties wordt door de respondenten van de groep erfgoedbibliotheken voornamelijk als redelijk geschat. Dit loopt parallel met de resultaten van de archieven en documentatiecentra, maar is in vergelijking met andere erfgoedbeheerders en houders minder goed. Hiertegenover staat dat de registratiegraad van deze collecties, net zoals bij de archieven, wel zeer hoog is. De collecties bevinden zich op één na in (zo goed als) volledig in de bewaarruimtes van de organisaties. Deze bewaarruimtes zijn meestal eigendom van de respondenten of ze worden voor een symbolisch bedrag ter beschikking gesteld. De meeste ruimtes zijn goed beveiligd tegen brand en diefstal. De meeste bewaarruimtes zijn per deelcollectie georganiseerd. Echter vindt slechts één respondent zijn bewaarruimtes voldoende groot. Daarbij komt dat in slechts de helft van de bewaarruimtes het klimaat gemonitord wordt. Wellicht verklaren deze bewaaromstandigheden (gedeeltelijk) waarom de conditie van de collecties door de respondenten slechts als redelijk wordt beschouwd. Een gemeenschappelijk depot voor permanente opslag kan voor 2 respondenten een oplossing voor dit plaatsgebrek en voor slechte bewaaromstandigheden betekenen. Voor twee andere respondenten niet. De leeszaalfunctie van hun erfgoedbibliotheek wordt hierbij als belangrijk argument aangehaald. Een tijdelijke opslag in een gemeenschappelijk depot bij calamiteit, restauratie, of opslag van nog te verwerken collectiedelen, kan dan weer voor alle respondenten. Eén respondent, de abdij van Tongerlo, wil een vleugel van de abdij inrichten als erfgoeddepot en onderzoekt of ze deze dienst ook aan andere erfgoedorganisaties kan aanbieden. Drie professionele organisaties, geven ook aan over specifieke deskundigheid over erfgoedzorg (inventarisatie, digitalisering, actieve of passieve conservatie) te beschikken. Deze respondenten zijn bovendien bereid deze kennis te delen met andere organisaties. Hierbij dient aangestipt dat er reeds 66

67 enkele formele overlegplatformen bestaan: Vlaamse Erfgoedbibliotheek, een overlegplatform voor religieuze instellingen en voor de organisaties van Stad Antwerpen de vzw Musea en Erfgoed. Desalniettemin geven ook de professionele organisaties aan behoud- en beheerondersteuning te kunnen gebruiken op verschillende domeinen en voor verschillende deelcollecties. Hierbij springt in het oog dat 4 van 5 respondenten gebaat zijn bij subsidies, en telkens maar 2 respondenten bij vorming, advies en begeleiding of gezamenlijke aankoop van bewaarmateriaal. De Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen lijkt, blijkens de resultaten van de enquête, nog geen vaste partner voor advies, begeleiding of vorming. Wel wordt Monumentenwacht Antwerpen geconsulteerd door de deelnemer van de focusgroep en wordt er af en toe beroep gedaan op restauratiesubsidies van de provincie. 67

68 3.3. Musea Responsoverzicht De enquête Aantal organisaties in de provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Geen erfgoedcollectie Aantal mogelijke respondenten Aantal respondenten (=N) Responsgraad % Van de lijst met 146 nog bestaande museale organisaties in de provincie Antwerpen 9, beschikten we van 2 organisaties niet over een geldig adres, deze kunnen we dus beschouwen als onbereikbaar. 3 organisaties (Museum Albert van Dijck, Hofke van Chantraine, Beiaardmuseum) lieten weten dat ze niet (meer) over een eigen erfgoedcollectie beschikken en behoren zo eigenlijk niet meer tot onze onderzoeksgroep. Dit brengt het aantal mogelijke respondenten op organisaties hebben de enquête ingevuld, wat de responsgraad op 41% brengt. Zoals in het hoofdstuk over methodologie aangehaald, worden de resultaten van de individuele respondenten geanalyseerd in de groep waarin de opdrachtgever hen heeft ingedeeld. Enkele organisaties stonden echter zowel op de lijst van musea als van heemkringen en geschiedkundige verenigingen. We kunnen echter veronderstellen dat deze organisaties met dubbele vermelding slechts één collectie beheren. Vandaar dat we de dubbels uit de oorspronkelijke lijsten van de opdrachtgever hebben gefilterd en de organisaties slechts éénmaal geteld hebben. De onderzoekers lieten het toeval spelen om de organisaties in te delen: in de categorie waar de respondent de enquête heeft ingevuld, analyseren we het resultaat. Hierbij dient gezegd dat één stedelijk museum (zonder heemkringwerking) toch een enquête heeft ingevuld bij heemkringen doordat één van de contactpersonen van dit museum ook verbonden is aan een heemkring. De resultaten van dit museum hebben we alsnog overgedragen naar de respondentengroep musea. Hierbij dient gezegd dat de vragenlijst voor heemkringen afweek van de vragenlijst musea. Zo komt het dat verschillende vragen over de objectencollectie door deze respondent niet zijn beantwoord. Enkele organisaties beheren de collecties van verschillende musea of andere erfgoedinstellingen (bv. TRAM41, Musea en Erfgoed Stad Antwerpen, dienst Cultuur Mol). Indien mogelijk en als de collecties ook effectief te scheiden zijn in aparte organisaties (bv. MAS en Musea en Erfgoed Stad Antwerpen en Torenmuseum in Mol), opteerden we om deze een aparte enquête in te laten vullen. Indien de 9 Op de oorspronkelijke lijst van de opdrachtgever waren nog 11 organisaties vermeld van de welke de werking inmiddels is opgeheven. 68

69 collecties toch ook door de koepelorganisatie als één geheel worden beschouwd, is er slechts één enquête ingevuld (Stadsbestuur Lier dienst archief en musea, TRAM41, Stedelijke Musea Mechelen). Hoewel 41% van de onderzoekspopulatie de enquête heeft beantwoord, kunnen we toch vermoeden dat resultaten niet volledig te extrapoleren zijn naar de volledige onderzoekspopulatie. Verhoudingsgewijs, detecteren we namelijk een overwicht van de professionele 10 musea: 34 professionele musea beantwoorden de enquête en 23 vrijwilligersmusea (1 respondent vulde de enquête anoniem in). Als we kijken naar de totale onderzoekspopulatie, ligt die verhouding professionele vs. niet-professionele musea net omgekeerd. Focusgroepen Gezien er binnen de respondenten een grote groep had aangegeven dat ze wensten deel te nemen aan een rondetafelgesprek over de depotproblematiek, werd er voor geopteerd om 2 aparte focusgroepen in te richten: één voor professionele musea en één voor niet-professionele musea. Omdat echter bij de groepen archeologische collecties en heemkringen, er weinig (mogelijke) deelnemers waren werd beslist om deze te laten aansluiten bij de twee focusgroepen voor musea. Zo kregen we de focusgroep professionele musea en archeologische collecties enerzijds en een focusgroep niet-professioneel musea en heemkringen anderzijds. Namen deel aan de focusgroep professionele musea en archeologische collecties: Karlien De Voecht (TRAM41 Turnhout), Rudi Van Velthoven (Maagdenhuis Museum), Pierre Meulepas (Museum Plantin Moretus /Prentenkabinet), Jef Van Doninck (projectvereniging Erfgoed Noorderkempen Deelwerking Archeologie AdAK), Bart Robberechts (Stad Mechelen Dienst Archeologie) en Karen Minsaer (Stedelijke Archeologische Dienst Antwerpen). Namen deel aan de focusgroep Niet-professionele musea en heemkringen: René Beyst (Heemkundige Kring Aartselaar en lid Dagelijks Bestuur Heemkunde Gouw Antwerpen), Peter Verstappen (Volkskundemuseum Turninum), Karel Govaerts (Heemkundige Kring Marcblas en Gevangenismuseum), Ben Roemendael (Scelliana en Harmonium Art Museum), Eric Keutgens (Vlaams Tram-en Autobusmuseum), Sonia Rotenberg (META), Dirk Vanhove (Politiemuseum provincie Antwerpen), Alberte Herin (Mineralogisch Museum en Academie voor Mineralogie), Albert Verdoren (Rijn- en Binnenvaartmuseum). 10 Met professioneel bedoelen we in dit onderzoek beschikt over bezoldigde medewerkers. Niet-professioneel betekent dan beschikt niet over bezoldigde medewerkers. Met dit onderscheid professioneel- nietprofessioneel willen we geenszins een waarde-uitspraak doen over de kwaliteit van de werking van een organisatie 69

70 De organisatie De kerntaak Op de vraag wat is de kerntaak van uw organisatie, antwoorden 47 respondenten (N= 58, dus 81% van de respondenten) dat ze een museum zijn. 3 organisaties beschouwen zich als heemkring of geschiedkundige vereniging, 2 als overheidsinstelling. 1 respondent vindt zichzelf eerder een archief. 5 respondenten vinken aan andere. Ze antwoorden dan collectiebeleid / behoud en beheer (gaat dan over alle museale collecties van Stad Antwerpen), een residentieplaats voor kunstenaars (Frans Masereelcentrum), een samenwerkingsverband tussen 3 musea en het stadsarchief (TRAM41), het behoud en doorgeven van kanttechnieken met groot respect voor het verleden maar op de toekomst gericht en een werkmuseum (N=58). Deze resultaten hangen natuurlijk samen met totstandkoming van de respondentenlijst (cf. heemkringen met musea; overheidsdienst Provincie Antwerpen, dienst Cultuurspreiding en Kunsten en een gemeentemuseum beschouwt zich als overheidsinstelling.) De andere taken van de respondenten zijn (N=58): Archief: bij 26 respondenten. Documentatiecentrum: bij 22 respondenten. Museum: bij 12 respondenten. Erfgoedbibliotheek: bij 11 respondenten. Heemkring /geschiedkundige vereniging: bij 5 respondenten. Overheidsinstelling: bij 9 respondenten. Niet van toepassing (onze organisatie beperkt zich tot de kerntaak): bij 14 respondenten 14 respondenten antwoorden andere en vermelden dan: beheer kunstcollectie van onze overheid (2 respondenten), bezoekerscentrum, historisch huis of kenniscentrum (3 respondenten), de organisator van tentoonstellingen (3 respondenten), bibliotheek (1 respondent), concertzaal (organisatie concerten, gemeenschapscentrum, bij 3respondenten), cultuurdienst bij 1 respondent, toeristische functie (bij 2 respondenten), opleidingsorganisator (1 respondent), het openstellen van historische kerken op het grondgebied van de stad (1 respondent). Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties wees een deelnemer erop dat zijn museum een onderdeel is van een grote maatschappelijke instelling. Hij merkt op dat hij regelmatig het belang van erfgoedzorg als één van de kerntaken van deze instelling moet bepleiten. Mogelijks is dit ook bij andere musea, die ingebed in zijn een niet-erfgoedorganisatie, het geval. 70

71 Personeel Aantal bezoldigde personeelsleden (VTE) Aantal bezoldigden (VTE) betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed? Aantal vrijwilligers afgelopen jaar Aantal vrijwilligers zijn betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed? N Valid Missing Gemiddelde 8,85 1,91 13,21 6,13 Mediaan 1,75 1,00 9,000 2,00 Minimum,00,00,00,00 Maximum 100,00 20,00 76,00 60,00 19 respondenten hebben geen bezoldigde personeelsleden (N= 56, dus 34% van de respondenten). We kunnen dus ca. 1/3 de van de respondenten beschouwen als niet-professionele 11 musea die enkel op vrijwilligers draaien. 21% van de respondenten heeft meer dan 10 personeelsleden. De organisatie met 100 personeelsleden is het KMSKA. Het tweede grootste personeelsbestand onder de respondenten omvat 59 VTE. 22 respondenten hebben geen bezoldigde personeelsleden betrokken bij behoud en beheer van musea (ofwel 39% van de respondenten). Slechts 9% van de respondenten heeft meer dan 5 medewerkers betrokken bij het behoud en beheer van de collectie. Een uitschieter heeft 20 personeelsleden betrokken bij het behoud en beheer (Musea en Erfgoed Antwerpen). Deze organisatie staat dan ook ten dienste van alle musea van de Stad Antwerpen en verleent daarnaast nog expertise aan andere erfgoedinstellingen. 9 respondenten geven aan dat ze geen vrijwilligers in hun organisatie hebben. Dit zijn telkens professionele musea of overheidsdiensten. 58% van de respondenten hebben 10 of minder vrijwilligers. 18 respondenten geven aan dat er geen vrijwilligers betrokken zijn bij het behoud en beheer van het erfgoed. (N=55, dus 33% van de respondenten). Ook hier gaat het om professionele musea of overheidsdiensten. Op de vraag welke functies hebben deze behoud- en beheermedewerkers, antwoordt een deel van de respondenten met taken en niet met functietitels. De functies die de behoud- en beheermedewerkers hebben zijn: Conservator: bij 9 respondenten. Restaurator: bij 6 respondenten. 11 In dit onderzoek wordt niet-professioneel gedefinieerd als zonder bezoldigde medewerkers. Hiermee willen we dus geenszins een waarde-uitspraak doen over de werkwijze van de (niet-)professionele organisaties. 71

72 Vrijwilliger: bij 6 respondenten. Behoud- en beheermedewerker: bij 5 respondenten. Bestuursleden (bv. voorzitter, secretaris, schatbewaarder): bij 4 respondenten. Collectiebeheerder: bij 3 respondenten. Administratieve medewerker: bij 3 respondenten. Bibliothecaris: bij 3 respondenten. Wetenschappelijk medewerker: bij 2 respondenten. Gids: bij 2 respondenten. Suppoosten: bij 2 respondenten. Worden telkens nog door één respondent vermeld: cultuurfunctionaris, adviseur, polyvalent vakman, verantwoordelijke collectiepresentatie, arbeider, archivaris, documentalist, magazijnier, opsteller, registrator. Beleid De respondenten hebben volgende beleidsdocumenten die verband houden met de collectie erfgoedobjecten (N=57): Beleidsplan: 39 respondenten (=68% van de respondenten). Collectieplan: 33 respondenten (=58% van de respondenten). Calamiteitenplan: 21 respondenten (=37% van de respondenten). Afstotingsbeleid: 12 respondenten (=21% van de respondenten). Schade-inventaris: 10 respondenten (=17,5% van de respondenten). 12 respondenten vinken aan: geen van bovenstaande documenten (=21% van de respondenten). 10 respondenten vinken andere aan en vermelden dan: afstaansbeleid (elke resident dienst minstens 1 kunstwerk af te staan), begrotingsplan/ externe activiteitenplan, colibriproject (?), collectieplan en beleidsplan te finaliseren, de museale doelstellingen van de vzw vindt men terug in de statuten van de vzw, restauratiedossier, de inventaris, meerjarenplan, princiepsbeslissingen van de raad van bestuur omtrent beheer, wanneer de noodzaak zich voordoet wordt PV van vernietiging opgesteld. Indien de respondenten ook andere collecties dan erfgoedobjecten beheren, nemen de respondenten deze mee in de volgende planningstools(n=57): Beleidsplan: 22 respondenten (39% van de respondenten). Behoud en beheerbeleid: 19 respondenten (33% van de respondenten). Collectieplan: 17 respondenten (30 % van de respondenten). Verzekering: 14 respondenten (25% van de respondenten). Risicobeheer: 9 respondenten (16% van de respondenten). Schade-inventaris: 7 respondenten (12% van de respondenten). Niet van toepassing: 23 respondenten (40% van de respondenten). 49 respondenten doen aan risicobeheer (84,5% van de respondenten), 9 respondenten doen dit niet (N=58). 72

73 Budget Bij 36 respondenten is er een structureel budget voorzien voor het behoud en beheer van de collecties (64% van de respondenten). Bij 20 respondenten is dit niet het geval (N=56). Dit resultaat is echter niet noodzakelijk extrapoleerbaar naar de volledige onderzoekspopulatie, gezien het overwicht aan professionele organisaties binnen de respondentengroep. Behoud- en beheerbudget zonder de personeelskosten in het procentuele aandeel van het behoud- en beheerbudget in uw begroting zonder personeelskosten (in %) N Valid Missing Gemiddelde ,36 20,00 Mediaan ,00 10,00 Minimum 10,00 0 Maximum , respondenten geven inzicht in de hoogte van dit budget: dit varieert van 10 tot met een gemiddelde van en een mediaan van (N=33). Bij 3 respondenten komt dit budget boven de Het gaat om respectievelijk een koepelorgaan voor verschillende stedelijke musea en archieven, een instelling van de Vlaamse Gemeenschap en een provinciaal museum. Het zwaartepunt van het behoud en beheer budget ligt bij de respondenten als volgt (N=48): Preventieve conservatie / bewaring: bij 15 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: bij 11 respondenten. Inventarisatie /registratie op papier: bij 6 respondenten. Digitale inventarisatie /registratie: bij 6 respondenten. Beheer (management, logistiek, vervoer): bij 6 respondenten. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties wees een deelnemer erop dat, bij professionele musea hoewel ze een beroep kunnen doen op verschillende subsidiekanalen en zo relatief meer middelen kunnen vergaren, publiekswerking het ook vaak financieel haalt op behoud en beheer. verzekeringswaarde van de collectie op jaarbasis? (in ) N Valid 32 Missing 26 Gemiddelde Mediaan Minimum,00 Maximum

74 5 respondenten geven 0 op, 2 respondenten 1, 1 respondent 5. 33% van de respondenten heeft een collectie met verzekeringswaarde van of meer De collectie Aard van de collecties % van de collectie bestaat uit objecten Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 9 16% 75-94% 20 36% 50-74% 17 31% 25-49% 4 7% 1-24% 4 7% 0% 1 2% % van de collectie bestaat uit archieven Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 75 of meer dan 95% 0 0% 50-74% 1 2% 25-49% 6 11% 1-24% 37 67% 0% 11 20% % van de collectie bestaat uit documentatie Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 1 2% 50-74% 0 0% 25-49% 3 5% 1-24% 42 76% 0% 9 16% % van de collectie bestaat uit erfgoedbibliotheek Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 2 4% 50-74% 1 2% 25-49% 4 7% 1-24% 17 31% 0% 31 56% 74

75 Collectie erfgoedobjecten Grootte collectie erfgoedobjecten (aantal stuks) gemiddelde aangroei van de collectie erfgoedobjecten (aantal stuks / jaar) gemiddelde afstoting van de collectie erfgoedobjecten (aantal stuks / jaar) N Valid Missing Gemiddelde ,59 95,91 12,60 Mediaan 2.350,00 15,00,0000 Minimum 85,00,00 Maximum ,00 200,00 5 respondenten (10% van de respondenten) geven aan dat jaarlijks hun collectie met 0 groeit. 31 respondenten (62% van de respondenten) geven aan dat er jaarlijks 0 objecten worden af gestoten. Bij de respondenten bestaat de collectie erfgoedobjecten uit volgende materialen: Metalen: bij 7 respondenten het merendeel, bij 6 respondenten meer dan de helft, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 20 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N= 55). Hout: bij 4 respondenten het merendeel, bij 7 respondenten meer dan de helft, bij 19 respondenten minder dan de helft, bij 20 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N= 52). Steen: bij 4 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 26 respondenten weinig, bij 12 respondenten geen (N= 51). Papier-perkament: bij 3 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 14 respondenten minder dan de helft, bij 26 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N= 53). Textiel: bij 3 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 31 respondenten weinig, bij 11 respondenten geen (N= 54). Schilderijen. bij 2 respondenten het merendeel, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 19 respondenten weinig, bij 12 respondenten geen (N= 50). Foto s: bij 1 respondent het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 25 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N= 53). Boekbanden: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 29 respondenten weinig, bij 13 respondenten geen (N= 51). Gepolychromeerde objecten: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 9 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 22 respondenten geen (N= 50). Kunststof: bij 1 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 23 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N= 45). Glas: bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 26 respondenten weinig, bij 17 respondenten geen (N= 50). 75

76 Keramiek: bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 31 respondenten weinig, bij 17 respondenten geen (N= 49). Magnetische dragers: bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 28 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N= 53). Audiovisueel materiaal: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 30 respondenten weinig, bij 15 respondenten geen (N= 48). Overig organisch materiaal: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 33 respondenten weinig, bij 17 respondenten geen (N= 52). Andere: bij 3 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N= 30). Bij de respondenten bestaat de collectie erfgoedobjecten uit volgende soorten objecten: Beeldmateriaal: bij 9 respondenten het merendeel, bij 7 respondenten meer dan de helft, bij 12 respondenten minder dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 10 respondenten geen (N= 54). Gereedschap en uitrusting: bij 5 respondenten het merendeel, bij 7 respondenten meer dan de helft, bij 13 respondenten minder dan de helft, bij 17 respondenten weinig, bij 11 respondenten geen (N= 53). Informatievormen: bij 3 respondenten het merendeel, bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 20 respondenten weinig, bij 20 respondenten geen (N= 47). Kleding: bij 2 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 26 respondenten geen (N= 53). Vervoermiddelen: bij 2 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 33 respondenten geen (N= 53). Geluidsmateriaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 19 respondenten weinig, bij 27 respondenten geen (N= 51). Planten en plantaardig materiaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft, bij 10 respondenten weinig, bij 37 respondenten geen (N= 50). Wapens en munitie: bij 1 respondent het merendeel, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 34 respondenten geen (N= 52). Halfproducten: bij 1 respondent het merendeel, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 36 respondenten geen (N= 51). Recipiënten: bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 20 respondenten weinig, bij 23 respondenten geen (N= 50). Interieurinrichting: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 15 respondenten minder dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 20 respondenten geen (N= 52). Menselijk materiaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 10 respondenten weinig, bij 38 respondenten geen (N= 49). 76

77 Recreatiemiddelen: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 6 respondenten geen (N= 50). Meetinstrumenten: bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 29 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N= 50). Bouwmateriaal: bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 17 respondenten weinig, bij 30 respondenten geen (N= 52). Dierlijk materiaal: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 29 respondenten geen (N= 50). Ruilmiddelen: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 32 respondenten geen (N= 48). Documentatie 49 respondenten geven aan dat ze naast hun collectie museale objecten eveneens een collectie documentatie beheren. 7 respondenten doen dit niet (N=56). omvang van de documentatie (in strekkende meter) aangroei van de documentatie (in strekkende meter / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 101,11 2,31 Mediaan 12,50 1,00 Minimum,00,00 Maximum 2.050,00 50,00 De documentatiecollectie van de respondenten bestaat voornamelijk uit: Handbibliotheek: bij 18 respondenten het merendeel, bij 15 respondenten meer dan de helft, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig (N=48). Fotomateriaal: bij 4 respondenten het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 23 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig (N=48). Prentbriefkaarten: bij 2 respondenten het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 17 respondenten geen (N=43). Kranten: bij 1 respondent het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 23 respondenten geen (N=42). Kaarten en plannen: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N=42). Bidprentjes: bij 1 respondent het merendeel, bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 5 respondenten weinig, bij 31 respondenten geen (N=41). Kopies van archiefmateriaal: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 10 respondenten minder dan de helft, bij 24 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=43). Affiches: bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 31 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=45). 77

78 Filmmateriaal: bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 27 respondenten weinig, bij 11 respondenten geen (N=42). Andere: bij 2 respondenten het merendeel, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 15 respondenten geen (N=32). Erfgoedbibliotheek 27 respondenten geven aan dat ze een erfgoedbibliotheek hebben of beheren. 28 respondenten doen dit niet (N=55). omvang van de erfgoedbibliotheekcollectie (in strekkende meter)? gemiddelde aangroei van de erfgoedbibliotheekcollectie (strekkende meter/ per jaar) N Valid Missing Gemiddelde 105,92 1,33 Mediaan 22,50,50 Minimum 1,00,00 Maximum 500,00 10,00 Bij de respondenten ligt het zwaartepunt van de erfgoedbibliotheekcollectie bij: Boeken, modern drukwerk: bij 5 respondenten het merendeel, bij 7 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=28). Boeken, andere oude drukken: bij 3 respondenten het merendeel, bij 5 respondenten meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=28). Brochures: bij 1 respondent het merendeel, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 10 respondenten geen (N=27). Tijdschriften: bij 1 respondent het merendeel, bij 11 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 9 respondenten geen (N=28). Kranten: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 14 respondenten geen (N=25). Handschriften: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig bij 12 respondenten geen (N=25). Postincunabel: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 4 respondenten weinig, bij 20 respondenten geen (N=25). Incunabel: bij 3 respondenten weinig bij 20 respondenten geen (N=23). Andere: bij 2 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=19). Archief 47 respondenten beheren naast de collectie museale objecten ook archieven (83% van de respondenten). 10 respondenten doen dit niet (N=57). 78

79 Omvang archiefcollectie (in strekkende meter) aangroei archiefcollectie (in strekkende meter / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 161,80 5,91 Mediaan 20,00,50 Minimum,50,00 Maximum 2.200,00 120,00 Twee respondenten zijn stedelijke organisaties die alle erfgoedcollecties van de stad, zij beheren zowel de musea als het stadsarchief. Dit zijn de enige organisaties waar de omvang van de archiefcollectie meer dan 1 strekkende kilometer bedraagt. Bij de respondenten ligt het zwaartepunt van de archiefcollectie als volgt: Oud archief over de eigen organisatie: bij 5 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 15 respondenten minder dan de helft, bij 14 respondenten weinig, bij 7 respondenten geen (N=43). Modern archief over de eigen organisatie: bij 4 respondenten het merendeel, bij 6 respondenten meer dan de helft, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=44). Vreemd archief van voor 1975: bij 4 respondenten het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 9 respondenten geen (N=42). Vreemd archief van na 1975: bij 2 respondenten het merendeel, bij 5 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 18 respondenten geen (N=41). Andere: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 6 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N=26). Conditie van de collecties De respondenten schatten de toestand van de collecties als volgt in: Museale objecten: 24 respondenten (44% van de respondenten) beschouwen de conditie van de collectie als goed, 25 respondenten (46% van de respondenten) vinden deze redelijk.4 respondenten spreken van matig, 1 respondent vindt deze slecht (N=54). Archief: 17 respondenten (36% van de respondenten) beschouwen de conditie van de collectie als goed, 20 respondenten (43% van de respondenten) vinden deze redelijk.6 respondenten spreken van matig (N=47, 4 antwoorden niet van toepassing) 79

80 Documentatie: 26 respondenten (50% van de respondenten) beschouwen de conditie van de collectie als goed, 18 respondenten (35% van de respondenten) vinden deze redelijk.4 respondenten spreken van matig (N=52, 4 antwoorden niet van toepassing) Erfgoedbibliotheek: 10 respondenten (24% van de respondenten) beschouwen de conditie van de collectie als goed, 12 respondenten (29% van de respondenten) vinden deze redelijk. 5 respondenten spreken van matig (N=42, 15 antwoorden niet van toepassing). 32 respondenten geven aan dat de conditie van hun collectie erfgoedobjecten gelijkaardig is als de condities van de (indien aanwezig) andere erfgoedcollecties. Bij 11 respondenten is de conditie van de erfgoedobjecten beter dan de conditie van de andere collecties. Bij 10 respondenten is de conditie slechter dan die van de andere collecties. Registratie en inventarisatie collectie Registratie en inventarisatie collectie erfgoedobjecten % van de collectie museale objecten is geïnventariseerd of geregistreerd Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 20 36% 75-94% 14 25% 50-74% 8 15% 25-49% 3 5% 1-24% 5 9% 0% 5 9% Op de vraag hoe uitvoering registreert u, antwoorden de respondenten (N=57): Basisregistratie: 35 respondenten. Uitgebreide registratie: 16 respondenten. Een internationale standaard of terminologie voor registratie: 7 respondenten (3 respondenten vermelden Adlib, 3 Spectrum, 1 vermeldt AAT RKD. Niet van toepassing, wij registreren niet: 6 respondenten. % van de collectie museale objecten is op papier geïnventariseerd of geregistreerd Aantal respondenten (N=53) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 16 30% 75-94% 11 21% 50-74% 6 11% 25-49% 2 4% 1-24% 8 15% 0% 10 19% 80

81 % van de collectie museale objecten is digitaal geïnventariseerd of geregistreerd Aantal respondenten (N=55) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 13 24% 75-94% 12 22% 50-74% 9 16% 25-49% 6 11% 1-24% 5 9% 0% 10 18% Op de vraag met welk software programma inventariseert u antwoorden de respondenten: Adlib:20 respondenten. Acces: 5 respondenten. Filemaker: 3 respondenten. Musae: 3 respondenten. Worden vermeld door telkens 2 respondenten: word, excel, The Museum System. Worden vermeld door telkens 1 respondent: vubis, dice, gxp librarian, planon, publisher, xp. % van de collectie museale objecten is digitaal gereproduceerd Aantal respondenten (N=54) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 8 15% 75-94% 10 19% 50-74% 14 26% 25-49% 3 6% 1-24% 11 20% 0% 8 15% Het aantal medewerkers dat werkt aan de inventarisatie / registratie van de collectie museale objecten varieert bij de respondenten van 0 tot 15VTE met een gemiddelde van 0,94VTE en een mediaan van 0,20VTE. Bij 10 respondenten (19% van de respondenten) werken er 0 voltijds equivalenten aan de inventarisatie. Bij 1 respondent is dit 15; bij de overige respondenten varieert het aantal inventarisatiemedewerkers van 0,05VTE tot 5VTE (N=53). De registratiegraad van de collecties is, toch zeker in vergelijking met andere onderzoeksgroepen zoals archieven, erfgoedbibliotheken, kerkfabrieken, vrij laag. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties blijkt dat de museale deelnemers op dit front een inhaaloperatie hebben ingezet. Bovendien zijn enkelen ook met online ontsluiting van de collectie begonnen. Bij de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen leken de deelnemers zich bewust van deze precaire situatie. Verschillende deelnemers haalden bovendien aan dat deze gebrekkige 81

82 registratie ook problemen geeft. Doordat bruiklenen niet goed geregistreerd zijn, weet men niet altijd wat eigendom van het museum is en wat niet. Erger nog is dat door gebrekkige registratie het ook niet altijd opvalt dat stukken verdwijnen omdat een medewerker soms stukken naar huis meeneemt. Door hun beperkte mankracht zijn de niet-professionele musea echter vooral vragende partij naar eenvoudige digitale registratiemethodes: de software mag geen al te grote meerkost voor de organisatie zijn en eigenlijk zou om het even wie dit systeem moeten kunnen bijhouden. Professionele registratieprogramma s veranderen bovendien te snel, waardoor de vrijwilligersorganisaties niet altijd kunnen volgen. De deelnemers van deze focusgroep namen nog niet deel aan online ontsluitingsinitiatieven. Op de vraag wie is er doorgaans betrokken bij registratie van de collectie antwoorden de respondenten (N= 53): Conservator (of adjunct-conservator): bij 17 respondenten. Vrijwilligers: bij 9 respondenten; waaronder ook professionele musea. Registrators: bij 9 respondenten. Bestuursleden: bij 8 respondenten. Administratief medewerker: bij 5 respondenten. Museummedewerker (niet nader gespecifieerd): 5 respondenten. Collectiebeheerder: bij 3 respondenten. Archivaris of hulparchivaris: bij 3 respondenten. Stichter of zaakvoerder: bij 3 respondenten. Wetenschappelijke medewerker / assistent: bij 3 respondenten. Behoud- en beheermedewerker: bij 2 respondenten. Medewerker digitale inventarisatie: bij 2 respondenten. Adviseur: bij 2 respondenten. Worden door telkens 1 respondent vermeld: restauratiemedewerker, polyvalent medewerker, afdelingshoofd, hulpbibliothecaris, assistent (niet nader gespecifieerd), publieksmedewerker, medewerker aangesteld met DAC-middelen 12, adjunct-documentalist. Registratie en inventarisatie andere collecties Bij 36 respondenten (68% van de respondenten) worden de collecties archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek geïnventariseerd of geregistreerd. Bij 17 respondenten (32% van de respondenten) is dit niet het geval (N=53). 12 DAC: dit is een tewerkstellingsprogramma om langdurig werklozen terug tewerk te stellen. 82

83 % van de collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek dat op papier is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=40) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 5 13% 75-94% 5 13% 50-74% 7 18% 25-49% 3 8% 1-24% 4 10% 0% 16 40% % van de collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek dat digitaal is geïnventariseerd Aantal respondenten (N=40) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 12 30% 75-94% 6 15% 50-74% 6 15% 25-49% 3 8% 1-24% 5 13% 0% 8 20% % van de collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek dat digitaal is gereproduceerd Aantal respondenten (N=38) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 3% 75-94% 1 3% 50-74% 2 5% 25-49% 1 3% 1-24% 17 45% 0% 16 42% Bij 3 respondenten (9% van de respondenten) is 1 tot 3% van de collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek op microfilm ontsloten. Bij 32 respondenten is 0% van deze collecties op microfilm ontsloten (N=35). % van de collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek dat digitaal is gereproduceerd Aantal respondenten (N=38) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 10 26% 75-94% 6 16% 50-74% 4 11% 25-49% 4 11% 1-24% 1 3% 0% 13 34% 83

84 Depotruimte % van de collectie in depotruimte Aantal respondenten (N=58) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 8 14% 75-94% 13 22% 50-74% 11 19% 25-49% 13 22% 1-24% 10 17% 0% 3 5% % van de collectie in presentatie Aantal respondenten (N=58) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 7% 75-94% 9 16% 50-74% 12 21% 25-49% 14 24% 1-24% 15 26% 0% 4 7% % van de collectie in bruikleen Aantal respondenten (N=58) % van de respondenten 50% of meer dan 50% 0 0% 25-49% 2 3% 1-24% 24 41% 0% 32 55% De musea met 95% van de collectie of meer in presentatie hebben het volgende profiel: een Antwerpse overheidsdienst, een gemeentelijk museum, een ambachtsmuseum dat draait op vrijwilligers en een privaat museum over vervoersmiddelen. Deze laatste licht tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen toe dat de reserves achter gordijntjes in de tentoonstellingsruimte verborgen zijn. 52 respondenten lenen wel eens collectiestukken uit voor tentoonstellingen. 6 respondenten doen dit niet (N=58). Karakteristieken Aantal interne bewaarruimten Aantal externe bewaarruimten 84 Aantal bewaarruimten in eigendom? Aantal gehuurde bewaarruimten Aantal (bijna) gratis bewaarruimten N Valid Missing Gemiddelde 8,93 2,47 7,88 2,75 1,70 Mediaan 2,00,00 1,50,00,00 Minimum,00,00 0,00,00 Maximum 300,00 90, ,00 35,00

85 7 respondenten geven aan 0 interne depotruimtes te hebben (12% van de respondenten). 1 respondent, een professioneel lokaal-erkend museum, geeft aan dat hij 300 interne bewaarruimtes heeft. Gezien hij dit aantal herhaalt bij het aantal bewaarruimtes in eigendom, is de kans klein dat het om een tikfout gaat. Mogelijk heeft deze respondent het begrip bewaarruimtes anders geïnterpreteerd dan de onderzoekers. Het op één na hoogste aantal interne bewaarruimtes is 35 (N=58). 30 respondenten geven aan 0 externe bewaarruimtes te hebben (52% van de respondenten). 1 respondent, een lokaal vrijwilligersmuseum, geeft aan dat hij over 90 externe bewaarruimtes beschikt. Ook hij herhaalt dit aantal bij hoeveel bewaarruimtes huurt u. Het op één na hoogste aantal externe bewaarruimtes is 10 (N=58). 19 respondenten geven aan 0 bewaarruimtes in eigendom te hebben. 37 respondenten hebben minstens één bewaarruimte in eigendom (N=56). 42 respondenten geven aan 0 bewaarruimtes te huren. 14 respondenten huren minstens één bewaarruimte (N=56). 35 respondenten geven aan 0 bewaarruimtes gratis of voor een symbolisch bedrag ter beschikking gesteld te krijgen. 18 respondenten krijgen minstens één bewaarruimte gratis of voor een symbolisch bedrag ter beschikking gesteld (N=53). Bij 30 respondenten bedraagt de maandelijkse huurprijs dan ook 0. 7 andere respondenten geven inzicht in de hoogte van het huurbedrag: dit varieert van 1,50 tot per maand (N=37). Tijdens de Focusgroep niet-professionele musea en heemkringen bleek dat zij in de keuze van de depotruimte zeer afhankelijk zijn van derden waardoor ze vaak uitkomen bij ruimtes die klimatologisch niet voldoen en regelmatig zelfs niet beveiligd worden door sociale controle. Gezien hun beperkte financiële middelen (en beperkte inzet van medewerkers) kunnen ze vaak noch iets verhelpen aan de toegewezen locatie, noch hun depot beter inrichten (naar klimaat, maar ook naar stapelwijze). Ook bij de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek dat ze afhankelijk zijn van anderen voor hun depotruimte. Deze andere is echter vaak mee inrichtende macht (bv. stad of OCMW). Twee deelnemers aan de focusgroep hebben recent hun depotcapaciteit kunnen uitbreiden. Al dient hierbij gezegd dat het verkrijgen van extra ruimte (hetzij gebouwen van de inrichtende macht, hetzij het huren van private depotruimte) niet evident was. De archiefcollectie bevindt zich bij 18 respondenten in dezelfde depots als de collectie museale objecten, bij 28 respondenten in aparte depots. 13 respondenten vinken niet van toepassing aan (N=57). 85

86 De documentatiecollectie bevindt zich bij 20 respondenten in dezelfde depots als de collectie museale objecten, bij 28 respondenten in aparte depots. 10 respondenten vinken niet van toepassing aan (N=57). De collectie erfgoedbibliotheek bevindt zich bij 13 respondenten in dezelfde depots als de collectie museale objecten, bij 14 respondenten in aparte depots. 31 respondenten vinken niet van toepassing aan (N=57). Bij minder dan de helft van de respondenten bevinden de verschillende deelcollecties zich dus in dezelfde depots als de collectie museale objecten. Bij de respondenten worden nog volgende materialen opgeslagen in de depotruimtes (N=58): Tentoonstellingsmateriaal: bij 27 respondenten. Verpakkingsmateriaal: bij 25 respondenten. Gereedschap: bij 18 respondenten. Reinigingsproducten: bij 10 respondenten. Geen / niet van toepassing: bij 20 respondenten. 5 respondenten duiden andere aan: banners, extra meubilair en gerief voor evenementen, gebruiksmateriaal om het ambacht uit te voeren, mallen, stukken van derden vreemd aan de collectie. 7 respondenten geven aan over een quarantaineruimte te beschikken. 49 respondenten doen dit niet. Bewaaromstandigheden interne depotruimtes De interne bewaarruimtes bevinden zich bij de respondenten op volgende locaties (N=58): Magazijn: bij 24 respondenten (41% van de respondenten). Restruimten: bij 20 respondenten (35% van de respondenten). Zolder: bij 18 respondenten (31% van de respondenten). Kelder: bij 17 respondenten (29% van de respondenten). Andere: bij 14 respondenten (24% van de respondenten). Niet van toepassing: aangevinkt door 5 respondenten (9% van de respondenten). De interne depotruimtes worden bij de respondenten als volgt georganiseerd: Per objectsoort: bij 21 respondenten. Per deelcollectie: bij 21 respondenten. Per materiaalsoort: bij 10 respondenten. Per inventarisnummer: bij 7 respondenten. Anders: bij 2 respondenten. Niet op een specifieke manier georganiseerd: bij 12 respondenten. Interne depotruimtes niet van toepassing: bij 8 respondenten. 86

87 opslagcapaciteit interne depotruimten in vierkante meter opslagcapaciteit interne depotruimten in kubieke meter opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter N Valid Missing Gemiddelde 388, ,06 669,71 Mediaan 100,00 202,50 50,00 Minimum,00,00,00 Maximum 2.600, , ,00 De 7 organisaties met een totale opslagcapaciteit van interne depotruimtes groter dan 1.000m² zijn grote erkende musea, een thematisch museum over vervoersmiddelen en een museum dat zich bevindt op een leegstaand militair domein. Slechts 20 respondenten (36% van de respondenten) beschouwen de interne depotruimtes als voldoende groot. 36 respondenten, ofwel 64% van de respondenten vinden dit niet (N=56). 25 respondenten geven inzicht in aan hoeveel vierkante meter depotoppervlakte het hen ontbreekt: dit varieert van 10m² tot 3.750m² met een gemiddelde van 422,88m² en een mediaan van 200m² (N=25). Uitgedrukt in strekkende meter kastruimte of rekken gaat dit van 7 meter tot meter met een gemiddelde van 395,86meter en een mediaan van 60 meter. 26 respondenten meten de temperatuur in de interne depotruimtes. 32 respondenten doen dit niet (N=58). 26 respondenten meten de relatieve vochtigheid in de interne depotruimtes. 32 respondenten doen dit niet (N=58). 4 respondenten meten het licht in de interne depotruimtes. 54 respondenten doen dit niet (N=58). % van de collectie in interne depotruimte afgeschermd van licht Aantal respondenten (N=56) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 19 34% 75-94% 9 16% 50-74% 7 13% 25-49% 1 2% 1-24% 5 9% 0% 15 27% % van de collectie in interne depotruimte beveiligd tegen brand Aantal respondenten (N=57) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 24 42% 75-94% 2 4% 50-74% 1 2% 25-49% 0 0% 1-24% 3 5% 0% 27 47% 87

88 % van de collectie in interne depotruimte beveiligd tegen diefstal Aantal respondenten (N=56) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 32 57% 75-94% 2 4% 50-74% 1 2% 25-49% 1 2% 1-24% 3 5% 0% 17 30% % van de collectie in interne depotruimte met aangepaste opbergkasten, rekken en stellingen Aantal respondenten (N=57) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 13 23% 75-94% 12 21% 50-74% 10 18% 25-49% 6 11% 1-24% 4 7% 0% 12 21% % van de collectie in interne depotruimte met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=57) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 7 12% 75-94% 3 5% 50-74% 8 14% 25-49% 5 9% 1-24% 8 14% 0% 26 46% 22 respondenten geven aan dat ze aan insectenmonitoring doen in hun interne depotruimtes. 33 respondenten doen dit niet (60% van de respondenten; N=55). Wanneer de respondenten aantasting door insecten detecteren, gebruiken de respondenten volgende pestbestrijdingsmethodes (N=58): Diepvriezen: 13 respondenten. Anoxie: 10 respondenten. Thermocel: geen enkele respondent. Geen enkele: 41 respondenten. Bewaaromstandigheden externe depotruimtes De externe bewaarruimtes bevinden zich bij de respondenten op volgende locaties (N=58): Restruimten: bij 18 respondenten. 88

89 Zolder: bij 4 respondenten. Magazijn: bij 3 respondenten. Kelder: bij 3 respondenten. Andere: bij 1 respondent. Niet van toepassing: aangevinkt door 19 respondenten. De externe bewaarruimtes worden bij de respondenten als volgt georganiseerd (N=58): Per inventarisnummer: bij 8 respondenten. Per objectsoort: bij 6 respondenten. Per materiaalsoort: bij 5 respondenten. Per deelcollectie: bij 3 respondenten. Anders: bij 6 respondenten. Niet op een specifieke manier georganiseerd: bij 1 respondent. Externe depotruimtes niet van toepassing: bij 30 respondenten. opslagcapaciteit externe depotruimten in vierkante meter opslagcapaciteit externe depotruimten in kubieke meter opslagcapaciteit externe depotruimten in strekkende meter N Valid Missing Gemiddelde 628, ,50 289,73 Mediaan 43,00 87,50 15,00 Minimum,00,00,00 Maximum 6.400, , ,00 De opslagcapaciteit van de externe depotruimtes bedraagt bij 13 respondenten 0m². Bij 4 respondenten bedraagt dit meer dan 1.000m². Deze zijn 2 erkende musea en 2 collecties vervoersmiddelen. 15 respondenten ervaren hun externe bewaarruimtes als voldoende groot. 11 respondenten doen dit niet (N=26). Het aantal vierkante meter depotruimte dat de respondenten tekort komen varieert van 50m² tot 3.000m² met een gemiddelde van 963,5m² en een mediaan van 425m². 10 respondenten meten de temperatuur in hun externe depotruimtes. 20 respondenten doen dit niet (N=30). 10 respondenten meten de relatieve vochtigheid in hun externe depotruimtes. 20 respondenten doen dit niet (N=30). 4 respondenten meten het licht in hun externe depotruimtes. 26 respondenten doen dit niet (N= 30). % van de collectie in externe depotruimte afgeschermd van licht 89 Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 10 34% 75-94% 2 7% 50-74% 2 7% 25-49% 1 3% 1-24% 1 3% 0% 13 45%

90 % van de collectie in externe depotruimte beveiligd tegen brand Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 14 48% 1-94% 0 0% 0% 15 52% % van de collectie in externe depotruimte beveiligd tegen diefstal Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 14 48% 75-94% 1 3% 50-74% 1 3% 1-49% 0 0% 0% 13 45% % van de collectie in externe depotruimte met aangepaste opbergkasten, rekken en stellingen Aantal respondenten (N=27) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 9 33% 75-94% 4 15% 50-74% 0 0% 25-49% 4 15% 1-24% 1 4% 0% 9 33% % van de collectie in externe depotruimte met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 3 12% 75-94% 3 12% 50-74% 2 8% 25-49% 0 0% 1-24% 3 12% 0% 15 58% 10 respondenten doen aan insectenmonitoring in de externe depotruimtes; 16 respondenten doen dit niet (N=26) Deskundigheid depotwerking Aanwezige deskundigheid Volgende organisaties zijn gekend door de respondenten (N=58): FARO: door 51 respondenten. Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen: door 48 respondenten. 90

91 Heemkunde Vlaanderen: door 43 respondenten. ICOM Vlaanderen, Rijksarchief, Erfgoedforum MAS en erfgoedcellen: telkens door 40 respondenten. Forum voor Erfgoedverenigingen: door 36 respondenten. KIK: door 34 respondenten. Heemkunde Gouw Antwerpen: door 25 respondenten. VVBAD: door 24 respondenten. Packed vzw: door 14 respondenten. CRKC: door 13 respondenten. Klimaatnetwerk Vlaanderen: door 7 respondenten. CVAa: door 5 respondenten. 1 respondent vinkt aan: geen van bovenstaande organisaties. 7 respondenten antwoorden anderen en vermelden dan: Amarant; CAG; Internationlal als vroegere MBA; KLM-MRA (Koninklijk Leger Museum); Letterenhuis, Koninklijke Bibliotheek van België, Filmmuseum; SIWE Steunpunt Industrieel Wetenschappelijk Erfgoed, Karrenmuseum Essen, Felixarchief Antwerpen, Museum voor oude Technieken; V.V.I.A. Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie. De respondenten geven aan volgende deskundigheid te hebben (N=58): Preventieve conservatie bewaring: 33 respondenten. Inventarisatie en registratie: 31 respondenten. Digitale inventarisatie / registratie: 29 respondenten. Actieve conservatie /restauratie: 28 respondenten. 17 respondenten zeggen niet over een specifieke deskundigheid behoud en beheer te beschikken. 5 respondenten antwoorden andere en vullen dan in: agrarisch erfgoed, levendig erfgoed; deskundigheid opgebouwd door eigen registratie; onderzoek, kunsthistorisch/ materiaaltechnisch; publiekswerking; veiligheid. 37 respondenten zijn bereid deze deskundigheid te delen met andere organisaties. 6 respondenten zijn dit niet (N=43). Als voorwaarden voor het delen van hun deskundigheid, halen de respondenten aan: mits wederkerigheid (vb. uitwisselen van kennis en ervaringen; bij 5 respondenten), enkel aan gelijkgestemden (vb. heemkringen lid van HGA of erkende musea, bij 2 respondenten), mits beperkte tijdsbesteding (1 respondent) of een niet te verre verplaatsing (1 respondent), niet aan commerciële partners (1 respondent). De instellingen van Stad Antwerpen halen nog aan dat de Collectiebeleid/ Behoud en Beheer van Musea en Erfgoed hun expertise nu al ter beschikking stellen voor de eigen instellingen, en alle organisaties of burgers die hierom vragen. Twee andere respondenten geven nog aan dat ze binnen hun kennisdomein (bv. karren) zeer specifieke behoud- en beheerexpertise hebben opgebouwd die ze eenvoudig met andere instellingen kunnen delen. 91

92 39 respondenten vermelden dat de medewerkers vorming op het vlak van behoud en beheer volgden. Bij 18 respondenten is dit niet het geval (N=57). Deze vorming gaat zowel over kortlopende cursussen en workshops (bij 27 respondenten), als langlopende vorming (bv. een master of bachelorsdiploma; bij 9 respondenten), als interne opleidingen (bij 5 respondenten) als werkbezoeken bij collega s (bij 2 respondenten). Als opleidingscentra worden genoemd: FARO (bij 10 respondenten), cursussen bij andere musea (bv. Fotomuseum, MOT, KMKG ; bij 6respondenten), de provinciale diensten Erfgoed (niet noodzakelijk Antwerpen; bij 6 respondenten), aanbieders van registratieprogramma s (bij 4 respondenten), Heemkunde Vlaanderen (bij 3 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog: VVBAD, de Zilveren Passer, Vlaamse Museumvereniging, SIWE,SARL en Tebeac. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen blijkt dat ook zij ook regelmatig een beroep kunnen doen op medewerkers met een universitaire of hogeschool erfgoedopleiding (bv. archeoloog, restaurateur, historicus, ). Deze kennis wordt echter zelden overgedragen naar de andere medewerkers van de organisatie. Als de medewerker vertrekt, neemt hij meestal zijn kennis mee. Bij de deelnemers aan de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, zijn er steeds medewerkers met een dergelijke opleiding. In enkele gevallen gaat het om medewerkers met een allround profiel. Een deelnemer wijst erop dat ze voor zeer gespecialiseerde kennis altijd een beroep kunnen doen op de afdeling Behoud en Beheer van Musea en Erfgoed. Bij de langlopende opleidingen worden de conservatie en restauratieopleidingen van Artesis Hogeschool en Sint-Lucas Gent, het Postgraduaat Behoud en Beheer van Universiteit Gent, Opleiding Behoudsmedewerker of archiefbeheer van de Bibliotheekschool Gent. Gewenste deskundigheid Op de vraag waarvoor kan uw organisatie zelf ondersteuning gebruiken antwoorden de respondenten (N=58): Digitale inventarisatie en registratie: 30 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: 26 respondenten. Preventieve conservatie/ bewaring: 23 respondenten. Inventarisatie en registratie: 20 respondenten. Niet van toepassing: 16 respondenten. 92

93 Andere: 5 respondenten: duidelijkheid brengen in kantopleiding en structuur; depottekort; financiële ondersteuning voor het inrichten van depotruimtes; specifieke richtlijnen voor industrieel erfgoed; steun naar stedelijke overheid toe om erkenning te bekomen als lokaal museum. Op de vraag voor welke delen van de collecties wenst u behoud en beheerondersteuning: moeilijke materialen die zeer eigen zijn aan het collectieprofiel (bv. kant, embryo s, kunststof beelden, imkermateriaal, werktuigen, industrieel erfgoed, mobiel of maritiem erfgoed; bij 10 respondenten), textiel (bij 7 respondenten) de hele collectie (bij 5 respondenten), papier (bv. archief, documentatie of bibliotheek; bij 4 respondenten); depotinfrastructuur (bij 4 respondenten), film en foto (bij 3 respondenten). Worden telkens nog door één respondent vermeld: grafiek en schilderijen, hout, metaal, niet-metaal, tentoonstellingsmateriaal. Op de vraag waar men nu al terecht kan voor advies of begeleiding antwoorden de respondenten: collega-musea (worden o.a. genoemd, KMSKA, S.M.A.K., een partnermuseum in het buitenland, Stedelijke Musea Mechelen, Museum Natuurwetenschappen Brussel, Karrenmuseum Essen, KLM- MRA; bij 11 respondenten), de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen (of museumconsulenten; bij 9 respondenten), FARO (bij 8 respondenten), de restauratieopleidingen van Artesis (bij 6 respondenten), expertisecentra (bv. CAG, MOT; Vlaamse Vereniging voor Industriële Archeologie; bij 5 respondenten), de Dienst Collectiebeleid / behoud en beheer van Musea en Erfgoed (bij 5 respondenten), private restauratoren (bij 4 respondenten), Erfgoedcellen (bij 3 respondenten) Heemkunde Gouw Antwerpen of Heemkunde Vlaanderen (bij 2 respondenten). Worden nog door telkens 1 respondent vermeld: VVBAD, Rijksarchief, ICOM Vlaanderen, Vlaamse Erfgoedbibliotheek, PACKED, Forum voor Erfgoedverenigingen, RWO of VIOE, Codart, Monumentenwacht (N=30). 42 respondenten hebben al eens advies of begeleiding gevraagd. 14 respondenten hebben dat nog niet gedaan (N=56). Het gevraagde advies van de respondenten gaat over: restauratie (bv. schilderijen, textiel, bepaalde materiaalsoorten en types objecten; door 15 respondenten); de bewaaromstandigheden in bv. het depot of van bepaalde materiaalsoorten (door 10 respondenten); managementgerelateerde thema s (bv. personeel, sponsoring, opmaak dossiers voor overheid; bij 4 respondenten); digitale inventarisatie of de inventarisatie van bepaalde deelcollecties; handling (bv. bij verhuis, door 3 respondenten); onderzoek naar de collectie (door 3 respondenten); selectie of reorganisatie van een deelcollectie (door 2 respondenten); schimmelvorming (door 2 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog tentoonstellingen, depotwerking en ontsluiting archief. 16 respondenten vermelden nog algemenere begrippen als behoud & beheer of conservatie, eventueel toegespitst op één materiaal- of objectsoort 93

94 Op de vraag bij wie vroeg u reeds advies antwoorden de respondenten met dezelfde organisaties als bij de vraag hierboven. Dit wordt bovendien nog aangevuld met volgende organisaties: bijkomend: oudere vaklui en arbeiders (bv. dokwerkers, zakkenwijven, diamantbewerkers); Resonant; Provinciaal Instituut voor Hygiëne; Universiteiten KUL en UA; Archiefdienst Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen; Erfgoedbibliotheek Consience en het Instituut Natuurwetenschappen. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen viel op dat de deelnemers de werking van Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen en van de museumconsulenten niet voldoende kennen. Verschillende musea wisten niet voor welk advies men bij dit kanaal terecht kan. Daarenboven bleek door wijzigingen in het personeelsbestand (wegvallen van de vorige museumconsulent mevr. Annemie Adriaenssens en mr. Schoors; de functieverschuivingen van museumconsulent naar depotconsulent) dat de werking van dit kanaal gebaseerd is op een fragiel, wegens persoonsgebonden, netwerk. Ook bewegen de museumconsulenten volgens de deelnemers te weinig in het veld. Beperkte informatie wordt aangeleverd via bv. de website, maar daarmee weten, volgens een deelnemer, de heemkringen en niet-professionele musea nog te weinig waarvoor men bij de provinciale Dienst Erfgoed terecht kan. Enkele deelnemers hebben echter al wel bij de provincie aangeklopt voor (project)subsidies. Ook ontvangen enkele deelnemers indirect via Heemkunde Gouw Antwerpen provinciale subsidies. Gezien zeker niet alle niet-professionele musea aangesloten zijn bij Heemkunde Gouw Antwerpen, kan de vraag gesteld worden of er geen betere weg is voor het verdelen van de subsidies. Ook in de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek dat de deelnemers eerder uitzonderlijk een beroep doen op de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen, tenzij voor subsidie. Een deelnemer heeft echter regelmatig contact met de provinciale Monumentenwacht. Dit is mee ingegeven doordat de collectie van zijn museum samen met het museumgebouw als ondeelbare éénheid door Unesco is beschermd. Met welke soort ondersteuning is uw organisatie op korte termijn gebaat (N=58): Begeleiding en/ of advisering: 31 respondenten. Subsidies: 30 respondenten. Vorming: 19 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: 6 respondenten. Uitleendienst: 2 respondenten. 10 respondenten antwoorden niet van toepassing. 6 respondenten antwoorden andere: depotruimte (bij 3 respondenten); hulp bij inventarisatie gezien beperkte eigen capaciteit; logistieke steun en steun naar de politieke overheden toe; professioneel overleg met musea, ontwikkelen afstotingsbeleid. 94

95 Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen wezen zowel niet-professionele musea als heemkringen erop dat de ondersteuning voor bv. preventieve conservatie of digitale inventarisatie zo eenvoudig en goedkoop mogelijk moet zijn. Gezien de beperkte financiën en de beperkte mogelijke tijdsbesteding van de vrijwilligers, moet de ondersteuning eenvoudig toepasbaar en aan te leren zijn. Eerste-lijn conservatie of eenvoudige computerprogramma s (cf. infra p ), gebaseerd op methoden die iedereen al kent, zullen het best werken. De kloof tussen professionele organisaties en vrijwilligers is groot volgens één van de deelnemers. Professionelen zien oplossingen vaak te groots, wat maakt dat ze ofwel weinig toepasbaar advies geven, of, volgens een andere deelnemer, zelfs in hun commentaren te weinig waardering uiten voor wat de niet-professionele musea met hun beperkte middelen realiseren. Een derde deelnemer wees erop dat een tussenplatform tussen professionelen en niet-professionelen met respect voor de eigenheden van beiden wenselijk was. Mogelijks kan de provincie hierin een rol spelen Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer Met de stelling onze organisatie zou meer moeten inzetten op behoud en beheer zijn 14 respondenten niet akkoord, 9 respondenten staan hier neutraal tegenover, 34 respondenten zijn akkoord (N=57). Met de stelling als je een stuk geschonken krijgt, kun je niet neen zeggen zijn 31 respondenten niet akkoord, 9 respondenten staan hier neutraal tegenover en 17 respondenten zijn akkoord (N=57). Een gemeenschappelijk depot Met de stelling onze organisatie is bereid om delen van haar collecties in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen zijn 23 respondenten niet akkoord, 17 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 15 respondenten zijn akkoord, 2 weten het niet (N=57). Met de stelling onze organisatie is vragende partij om delen van haar collecties in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen zijn 31 respondenten niet akkoord, 11 respondenten staan hier neutraal tegenover, 13 respondenten gaan akkoord met deze stelling, 2 respondenten weten het niet (N=57). Met de stelling onze organisatie is bereid stukken tijdelijk in een professioneel regionaal depot onder te brengen, bijvoorbeeld voor restauratie of bij verhuis zijn 9 respondenten niet akkoord, 7 95

96 respondenten staan hier neutraal tegenover, 39 respondenten zijn akkoord met deze stelling. 2 respondenten weten het niet (N=57). Met de stelling onze organisatie is bereid om stukken permanent in een professioneel regionaal depot onder te brengen, zijn 26 respondenten niet akkoord. 15 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 14 respondenten zijn akkoord. 2 respondenten weten het niet (N=57). De delen van de collectie die de respondenten onder willen brengen in een gemeenschappelijk depot zijn voornamelijk objectencollecties: grote stukken (bij 11 respondenten), bijzondere materialen of soorten objecten (bv. glas, types mineralen, textiel ; bij 7 respondenten), amper tentoongestelde stukken (bij 5 respondenten), papieren collecties (prenten en tekeningen, documentatie, archief (bij 5 respondenten), zeer fragiele stukken (bij 4 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog weinig kwetsbare stukken, zeer waardevolle stukken en gietmallen voor bronzen sculpturen. 5 respondenten vermelden nog expliciet geen. De redenen die de respondenten hebben om collecties te herlokaliseren zijn: plaatsgebrek (bij 19 respondenten), bij verhuis, herinrichting of renovatie van de (tentoonstellings)gebouwen (bij 13 respondenten), verbetering van de bewaaromstandigheden (bij 7 respondenten), de omvang van de stukken (bij 2 respondenten), een verbeterde kennis en dus zorg (bij 2 respondenten), randcollecties herlokaliseren (bij 2 respondenten), toegankelijkheid van de collectie verbeteren (bij 1 respondent). 5 respondenten vermelden dat ze geen redenen hebben om stukken te herlokaliseren. De respondenten vernoemen volgende voorwaarden voor herlokaliseren naar een professioneel gemeenschappelijk depot: aangepaste bewaaromstandigheden van hun collectie (bij 18 respondenten), een aanvaarbare prijs (aanvaardbaar betekent bij sommigen GEEN kostprijs; bij 9 respondenten); dat het depot toegankelijk is voor museummedewerkers (bij 4 respondenten); dat het depot goed bereikbaar is (bij 4 respondenten), indien er geen eigendomsoverdracht van collecties plaatsvindt (bij 2 respondenten); dat professioneel beheer gegarandeerd wordt (bij 2 respondenten). Eén respondent vermeldt nog dat de stukken snel beschikbaar zijn. De redenen waarom de respondenten eventueel geen gebruik wensen te maken van een regionaal gemeenschappelijk depot zijn: omdat er geen noodzaak is (bv. zelf voldoende plaats in voldoende bewaaromstandigheden; door 16 respondenten); de kostprijs (bij 8 respondenten); een te slechte bereikbaarheid of toegankelijkheid (bij 8 respondenten), onveilige bewaaromstandigheden (bij 5 respondenten), de inflexibele werking en stijging van de werklast (bij 2 respondenten); het te beperkt uitgewerkte concept van een professioneel, regionaal gemeenschappelijk depot (bij 2 respondenten) en de collectie heeft enkel lokale waarde (bij 2 respondenten). 2 respondenten mogen hun collectie 96

97 niet herlokaliseren van een overheid of hun moederorganisatie. Telkens een respondent vermeldt nog: aard collectie, manipulatie stukken door andere depotgebruikers, geen vertrouwen in de overheid en politiek, de organisatie wil zelf beslissen over behoud en beheer, exclusiviteit van de collectie, de collectie is te zeer verbonden met de werking van de organisatie. Met de stelling onze organisatie heeft een voldoende groot depot om haar collecties in onder te brengen zijn 31 respondenten niet akkoord, 8 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 18 respondenten zijn akkoord met deze stelling (N=57). Met de stelling onze organisatie heeft een voldoende groot depot om er verwante stukken van andere collecties in onder te brengen zijn 47 respondenten niet akkoord, 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 4 respondenten zijn akkoord met deze stelling (N=57). 3 respondenten antwoorden ja op vraag of een bewaarplaats van de organisatie geschikt is als gemeenschappelijk depot. (Museum Herman De Cuyper, KMSKA en Musea en Erfgoed Antwerpen). Bij het museum Herman De Cuyper gaat het om een depot dat op de site van het museum gebouwd kan worden. Ook het Karrenmuseum in Essen haalt in de volgende vraag aan dat er op hun terrein mogelijks nog ruimte is om een nieuw (gemeenschappelijk) depot te bouwen. Ook de zolders van het Volksmuseum Turninum zouden eventueel aangepast kunnen worden om te fungeren als gemeenschappelijk depot, maar de organisatie heeft zelf niet de middelen om deze aanpassingen te doen. Het Centraal Depot Luchtbal van Musea en Erfgoed is een gemeenschappelijk depot voor collecties van verschillende musea en instellingen van Stad Antwerpen. 52 respondenten antwoorden neen op de vraag of een bewaarplaats van de organisatie geschikt is als gemeenschappelijk depot (N=55). Op de vraag waarom niet antwoorden de respondenten te weinig plaats voor collecties derden (bij 31 respondenten), slechte bewaaromstandigheden (bij 8 respondenten), slecht bereikbaar (bij 2 respondenten), niet haalbaar wegens beperkte personeelsinzet (bij 2 respondenten), te beperkte professionele omkadering (bij 2 respondenten). Worden telkens nog door één respondent vermeld: omvang van de stukken en willen ons niet mengen in behoud en beheerbeleid van anderen. De voorwaarden die de 3 respondenten met een geschikt depot voor gemeenschappelijke opslag stellen zijn: voor gelijksoortige collecties. Het zou gaan om metaal, steen, hout en schildersdoek bij een respondent en sculpturen en schilderijen bij een andere respondent. 2 respondenten antwoorden ja op de vraag is uw organisatie bereid die depotruimte hiervoor ter beschikking te stelling. 26 respondenten antwoorden neen (N=28). De voorwaarden die ze stellen 97

98 zijn mits een behoud van de museale functie en inrichting van nodige infrastructuur en overeen te komen en afhankelijk van de duur omvang en reden van opslag. Volgende suggesties worden gegeven voor een pand dat mits aanpassingen geschikt zou zijn als gemeenschappelijk depot: Nieuw te bouwen archiefdepot voor archief, documentatie en erfgoedbibliotheek (Stad Lier) Openbare ruimten die geen functie meer hebben (kerken, kazernes,...) - kan werken voor collecties die hetzelfde zijn (vermijden van dubbels) - werkt niet voor unieke verzamelingen De gemeente essen kocht onlangs een oude spoorweghal aan. Deze ruimte is bijzonder groot en geklasseerd als een beschermd gebouw. De gemeente Essen heeft geen bestemming hiervoor. Meer informatie Jokke Hennekam (schepen Cultuur Essen): De grond op de museumsite. (Museum Herman De Cuyper) De oude brouwerijgebouwen van De Ridder in de Hertstraat te Deurne omvatten vele ledige ruimten. Deze gebouwen zijn in 1887 opgericht als "firesafe industrial buildings " naar Engels model en zijn eigendom van Stad Antwerpen en worden beheerd door de AG VESPA (?) Eventueel leegstaand schoolgebouw, mits aanpassingen. MoMu huurt momenteel 250 m² opslagruimte bij Katoennatie, terminals in de Waaslandhaven De organisatie van gemeenschappelijke depots Met de stelling commerciële partners kunnen net zo goed expertise opbouwen in erfgoedbehoud en -beheer zijn 8 respondenten niet akkoord, 15 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 32 respondenten zijn akkoord met deze stelling. 1 respondent weet het niet (N=56). Met de stelling een publieke partner is beter geschikt voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner zijn 12 respondenten niet akkoord, 17 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 27 respondenten gaan akkoord met deze stelling. 1 respondent weet het niet (N=57). Een deelnemer aan de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, zal binnenkort zijn collectiedelen die amper of nooit tentoongesteld en onderzocht worden onderbrengen bij een private commerciële partij. Hij geeft echter aan dat publieke gemeenschappelijke depots best door de provincie SAMEN met de stad (in zijn geval Antwerpen) georganiseerd worden. Een andere deelnemer reageert daar op door enerzijds aan te halen dat hun collectie veel intensiever gebruikt wordt, waardoor een gemeenschappelijk depot zich sowieso in de nabijheid moet bevinden. Een provinciaal gemeenschappelijk depot voor probleemcollecties zoals omvangrijk erfgoed kan voor deze deelnemer wel een interessante meerwaarde bieden. De derde deelnemer meent dan echter weer dat de Vlaamse Overheid beter geschikt is voor het inrichten van gemeenschappelijke depots. 98

99 In de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen heerste er daarentegen een veel groter wantrouwen ten aanzien van gemeenschappelijke depots ingericht door een overheid. Er heerst niet alleen onduidelijkheid over het concept (bv. wordt er door enkelen gevreesd dat opname in gemeenschappelijk depot ook leidt tot eigendomsoverdracht of een onvrijwillig afstotingsbeleid wanneer het depot vol geraakt). Maar verschillende deelnemers uitten ook hun bezorgdheid over een overheid als initiatiefnemer: volgens één deelnemer zijn gemeentes enkel geïnteresseerd in het lokaal belang, omdat dit hun politici stemmen oplevert. Thematische musea hebben echter niet noodzakelijk een band met de gemeente: het museum van één deelnemer is bijvoorbeeld naar een andere gemeente verhuisd. Bij een andere deelnemer zijn de vrijwilligers niet verbonden aan de gemeente. Over de rol van de provincie bij gemeenschappelijke depots is een deelnemer dan weer sceptisch naar aanleiding van de interne staatshervorming en de rol die de provincies dus zullen opnemen in de erfgoedzorg. Met de stelling de depotbeheerder van een professioneel regionaal depot hoeft niet verbonden te zijn aan mijn instelling maar mag wel een deel van de zorg voor mijn collecties op zich nemen zijn 19 respondenten niet akkoord, 14 respondenten staan hier neutraal tegenover, 23 respondenten zijn akkoord. 2 respondenten weten het niet. Met de stelling in een depot heeft het publiek niets te zoeken zijn 15 respondenten niet akkoord, 10 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 21 respondenten zijn akkoord met de stelling (N=56). Met de stelling een depot kan opengesteld worden voor een publiek als het daarvoor tenminste uitgerust is zijn 8 respondenten niet akkoord, 10 respondenten staan hier neutraal tegenover, 38 respondenten zijn akkoord. 1 respondent weet het niet (N=57). Met de stelling mijn stukken mogen in dezelfde ruimte ondergebracht worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer deze uit gelijksoortige materialen bestaan zijn 17 respondenten niet akkoord. 10 respondenten staan hier neutraal tegenover, 27 respondenten zijn akkoord. 2 respondenten weten het niet (N=56). Met de stelling indien nodig is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen om haar collectiestukken in een professioneel regionaal depot onder te brengen zijn 28 respondenten niet akkoord, 15 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 10 respondenten gaan akkoord. 4 respondenten weten het niet (N=57). Met de stelling indien nodig is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die het afleveren van de collectiestukken binnen een bepaalde periode garandeert zijn 99

100 29 respondenten niet akkoord, 16 staan neutraal tegenover deze stelling en 9 zijn akkoord. 3 respondenten weten het niet (N=57). Met de stelling indien nodig is onze organisatie bereid een afstand van meer dan 10 km af te leggen om collectiestukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot zijn 29 respondenten niet akkoord. 10 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 17 respondenten zijn akkoord met deze stelling. 1 respondent weet het niet (N=57) Selectie en afstoting 25 respondenten geven aan dat ze onderdelen van hun collectie wensen af te stoten. 32 respondenten wensen dit niet (N=57). De delen van de collecties die de respondenten willen afstoten zijn zowel stukken uit de objectencollectie (bv. grafiek, zilver, instrumenten; bij 8 respondenten), als boeken en documentatie (bij 2 respondenten), of uit stukken uit alle collectieonderdelen (bij 1 respondent). Meestal gaat het om stukken die niet (meer) binnen het collectieprofiel passen (bij 8 respondenten), dubbels (bij 6 respondenten), onherstelbaar beschadigde stukken (bij 2 respondenten), een respondent vermeldt nog te omvangrijke en oninteressante stukken. De redenen van de respondenten om collectiestukken af te stoten komen soms overeen met de antwoorden uit de vorige vraag: ze passen niet binnen het (vernieuwde) collectieprofiel (bij 10 respondenten), dubbels of types stukken die oververtegenwoordigd zijn in de collectie (bij 4 respondenten), stukken met te weinig (historische of artistieke) waarde (bij 3 respondenten), plaatsgebrek in het depot (bij 3 respondenten), de organisatie kan geen goed behoud en beheer van deze stukken garanderen (bij 2 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog dat de stukken uit ongelukkige schenkingen zijn verworven, en men kan de bekomen middelen gebruiken voor nieuwe aankopen. 8 respondenten geven aan dat ze hierbij nood hebben aan advisering. Ze lichten dit toe door te wijzen op advies over het wettelijk kader, advies bij selectiecriteria en ontwikkeling van een collectiebeleid, bij het zoeken naar een passende bestemming, bij ontwikkeling van meer inzicht van wat er in Vlaamse collecties bijvoorbeeld al verzameld is aan alaam. 2 respondenten wijzen nog op de rol die Heemkunde Gouw Antwerpen hierin speelt en het overleg dat zij hierover al plegen met de Dienst Erfgoed van provincie Antwerpen. 100

101 Bij de twee focusgroepen heemkringen en niet professionele musea enerzijds en professionele musea en archeologische collecties anderzijds, bleek opmerkelijk genoeg, dat enkele deelnemers uit de nietprofessionele groep al verder staan met een afstotingsbeleid en collectiemobiliteit dan de deelnemers uit de professionele groep. De eersten hebben al effectief stukken weggeschonken aan andere musea of erfgoedhouders omdat deze stukken niet meer binnen het collectieprofiel passen. Bij de deelnemers aan de niet-professionele groep was dit niet het geval: een deelnemer botst op zeer specifieke bezwaren ten gevolge van zijn erkenning als Unesco Werelderfgoed en een andere wil binnenkort een afstotingsbeleid ontwikkelen Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij musea In de onderzoeksgroep musea telden we 141 organisaties. 58 onder hen hebben de enquête ingevuld. Hierbij dient gezegd, dat in de oorspronkelijke populatielijst er veel meer musea stonden. Maar verschillenden hebben inmiddels geen werking meer en bestaan dus niet meer. Dit doet het vermoeden rijzen dat er verschillende weescollecties zijn van museaal erfgoed. Ondanks de responsgraad van 41%, zit er waarschijnlijk een vertekening op de resultaten door het overwicht aan professionele musea in de respondentengroep. Om dit onderscheid te nivelleren werden twee focusgroepen ingericht: enerzijds professionele musea en archeologische collecties; anderzijds een focusgroep niet-professionele musea en heemkringen. De musea hebben allen als kerntaak erfgoedzorg, het hoeft dan ook niet te verwonderen dat alle respondenten bezoldigde of onbezoldigde medewerkers hebben die verantwoordelijk voor behoud en beheer van erfgoed zijn. Bij een grote meerderheid van de respondenten worden de erfgoedcollecties ook meegenomen in beleidsdocumenten. 64% van de respondenten heeft bovendien een jaarlijks budget voor behoud en beheer van het erfgoed. Ondanks deze sterke organisatorische inbedding van behoud en beheer in de organisatie, ligt de registratiegraad van de erfgoedcollecties, in vergelijking met andere erfgoedbeheerders, eerder laag. Ook bij professionele organisaties is op dit vlak een inhaaloperatie ingezet (cf. focusgroep). Nietprofessionele organisaties hebben echter nood aan eenvoudige en goedkope tools om een inhaalbeweging in te zetten, daar ze slechts in beperkte mate vrijwilligers en financiële middelen kunnen inzetten. Meer dan de helft van alle respondenten kan dan ook bijkomende ondersteuning gebruiken voor (digitale) inventarisatie. Mogelijks kan een actief begeleidingsprogramma door de provincie, zoals ook opgezet voor kerkfabrieken en schuttersgildes, hiervoor soelaas bieden. In dit licht dient gezegd dat de adviesfunctie van de Dienst Erfgoed en de museumconsulenten nog te weinig gekend is bij de respondenten. Slechts 15% van de respondenten geeft hen op als 101

102 advieskanaal voor behoud en beheer. Indien de provincie deze adviserende rol wil blijven vervullen zal een actievere communicatie noodzakelijk zijn. Actief advies en begeleiding is dan ook de meest gevraagde vorm van behoud en beheerondersteuning: deze wordt gevraagd door meer dan de helft van de respondenten. Ook zou iets meer dan de helft van de respondenten gebaat zijn bij extra subsidies. 33% van de respondenten heeft behoefte aan bijkomende vorming. Mogelijk kan de provincie Antwerpen ook een intermediair zijn in het samenbrengen van professionele behoud- en beheerkennis (bv. van zijn eigen musea, andere musea en Monumentenwacht) en niet-professionele musea. De kloof tussen beiden bleek tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen namelijk erg groot. Een dergelijk platform maakt namelijk advies en begeleiding van niet-professionele organisaties minder afhankelijk van het eigen netwerk van de organisatie. Ook wat betreft de fysieke depots, volgt het behoud en beheer van erfgoed bij musea niet altijd de regels van de kunst. Dit is deels te wijten aan het feit dat de musea zeer afhankelijk zijn van derden of een inrichtende macht (die niet als kerntaak erfgoed heeft) voor zijn depotgebouwen. Desalniettemin is slechts 26% van de respondenten bereid om delen van de collectie op permanente basis onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. Daartegenover staat dat 68% van de respondenten een gemeenschappelijk depot wel ziet als oplossing voor tijdelijke problemen (bv. verhuis). Deze weerstand ten aanzien van het permanent herlokaliseren van delen van de collectie, kan men deels toeschrijven aan onduidelijkheden in het concept en (bij nietprofessionele musea) een wantrouwen ten aanzien van bepaalde overheden en het feit dat een dergelijk initiatief maar een korte termijn beleid zou betekenen. Indien de provincie opteert voor het inrichten van professionele gemeenschappelijke regionale depots voor langdurige erfgoedopslag, zijn een goed uitgewerkt business model, heldere communicatie en duidelijke contracten essentieel bij het overtuigen van musea om in te stappen in het project. 102

103 3.4. Archeologische collecties Responsoverzicht De enquête Aantal organisaties in provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Aantal mogelijke respondenten Totaal respondenten (=N) Responsgraad % De provincie Antwerpen telt 7 archeologische overheidsdiensten en archeologische verenigingen. 5 van deze 7 organisaties hebben de enquête ingevuld. De respons op de enquête lijkt op het eerste gezicht representatief voor de doelgroep. Mogelijks zijn de resultaten echter vertekend omdat de twee niet-deelnemende organisaties private verenigingen zijn. 4 van de 5 respondenten zijn nu (al dan niet verzelfstandigde) overheidsdiensten. Er heeft één private vereniging ook geantwoord. Een focusgroep? Vanuit methodologisch oogpunt, schommelt de grootte van een focusgroep best tussen 6 en 10 leden (Mortelmans, 2009, p. 169). Gezien er slechts 5 organisaties van de onderzoekspopulatie archeologische collecties de enquête hebben ingevuld en de focusgroepen zijn samengesteld op basis van de deelnemers van de enquêtes, werd ervoor geopteerd om een gezamenlijke focusgroep voor professionele musea en archeologische collecties in te richten. 3 respondenten gingen in op de uitnodiging voor de focusgroep: Jef Van Doninck (projectvereniging Erfgoed Noorderkempen Deelwerking Archeologie AdAK), Bart Robberechts (Stad Mechelen Dienst Archeologie), Karen Minsaer (Stedelijke Archeologische Dienst Antwerpen). Deze drie deelnemers vertegenwoordigen allemaal een professionele organisatie. De andere deelnemers aan deze focusgroep waren: Karlien De Voecht (TRAM41 Turnhout), Rudi Van Velthoven (Maagdenhuis Museum) en Pierre Meulepas (Museum Plantin Moretus /Prentenkabinet) De organisatie Als kerntaak geven de respondenten op: overheidsinstelling (1 respondent), geschiedkundige kring (1 respondent). 2 respondenten vinken aan andere en verduidelijken dat als archeologisch onderzoek of intergemeentelijke archeologische dienst (N=4). Als bijkomende taken geeft één respondent museum, archief, documentatiecentrum en erfgoedbibliotheek op. Een andere spreekt ook over de taak archief, twee geven aan dat ze ook 103

104 een overheidsinstelling zijn. 2 respondenten duiden andere aan en geven dan op publiekswerking en advisering inzake archeologie en Provinciaal Archeologisch Depot (N=5). Personeel Aantal bezoldigde personeelsleden (in VTE) Aantal medewerkers 13 Aantal bezoldigden betrokken bij het behoud en beheer (VTE) Aantal vrijwilligers Aantal vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer N Gemiddelde 7,66 2,78 10,00 6,00 Mediaan 7,00 2,00 10,00 5,00 Minimum,00 0,00,00 Maximum 19, ,00 15,00 De vermelde functies van de betrokkenen bij behoud en beheer zijn: archeoloog (-diensthoofd) technicus, adjunct-coördinator; consulent; polyvalent vakman; polyvalent werkman; administratief assistent; vrijwilliger. De vrijwilligers lijken geen bijzondere functies in de organisatie (bv. bestuurslid) te hebben. Bij de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek dat de vrijwilligers vaak gepensioneerden, studenten of pas-afgestudeerden zijn. Hierbij vulde een deelnemer wel aan dat deze laatste twee groepen moeilijk in te zetten zijn in depotwerking, gezien ze geen continuïteit kunnen garanderen. Beleid Beleidsdocumenten 1 organisatie heeft een collectieplan. 4 organisaties melden dat ze geen beleidsdocumenten hebben die verband houden met de collectie erfgoedobjecten. Deze 4 respondenten zijn ook allemaal (afdelingen van) overheidsinstellingen (N=5). In de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, blijkt ook dat beleidsplanning weinig gestuurd wordt door de stedelijke of gemeentelijke overheden. Als reden hiervoor geven ze aan dat archeologie een gekruiste bevoegdheid is: het gaat over zowel ruimtelijke ordening als over cultuur. Daarnaast laat het nieuwe Vlaamse Onroerend Erfgoeddecreet op zich wachten. De archeologie-deelnemers aan de focusgroep verwachten van dit decreet een duidelijke normering naar werking: opgravingen, onderzoek, selectiecriteria voor de collectie en ook depotnormering. In een dergelijk decreet zien de deelnemers eveneens een middel om hun overheden te sensibiliseren om te investeren in een verbeterde werking en een verbeterd behoud en beheer van de collectie. 13 één respondent antwoord 0 bij bezoldigde, een andere respondent antwoord 0 bij vrijwilligers. Het gaat dus niet om missing values. 104

105 Bij 2 respondenten wordt ook de niet-kerncollecties meegenomen in de verzekering. Bij één respondent wordt deze niet-kerncollecties meegenomen in het behoud en beheerbeleid. Bij 2 andere respondenten is dit niet van toepassing (N=5). Risicobeheer 3 respondenten doen aan risicobeheer, 2 niet (N=5). Budget 3 van de 5 organisaties hebben in hun begroting een structureel budget voorzien voor behoud en beheer. 2 hebben geen structureel behoud- en beheerbudget (N=5). Dit behoud en beheerbudget varieert van over tot , wat het gemiddelde maakt (N=3). Bij één organisatie maakt dit budget 8% van de totale begroting uit, bij een andere 25% en bij de derde 100% (N=3). Bij de professionele archeologische organisaties die deelnamen aan de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, komen de financiële middelen bijna louter van hun overkoepelende overheid, hun stad of gemeentes. Een deelnemer voegde daar echter nog aan toe dat ze ook verschillende collecties van private archeologiebedrijven (willen) opnemen. Ze bekostigen hun de conservatie van hun stukken. Actieve conservatie en restauratie is bij de drie organisaties de grootste slokop van het behoud- en beheerbudget. De twee volgende grote kostenposten zijn preventieve conservering/ bewaring enerzijds en beheer (management, logistiek, vervoer). (Digitale) inventarisatie neemt het kleinste deel van het budget in (N=3). Eén respondent geeft inzicht in de verzekeringswaarde van de archeologische collectie: De collecties De aard van de collecties Bij 3 van de 5 respondenten ligt het zwaartepunt van de collectie bij erfgoedobjecten (respectievelijk 2 maal 80% van de collectie en eenmaal 30% van de collectie). Bij de twee andere respondenten ligt dit zwaartepunt bij archieven (in beide gevallen 65% van de collectie). Alle organisaties hebben echter objecten en archieven in hun bezit. Alle respondenten hebben ook in mindere mate documentatiemateriaal. Bij één respondent is deze collectie documentatiemateriaal zo beperkt (2 meter) dat de respondent aanduidt 0% van de collectie uit documentatie bestaat (volgende antwoordmogelijkheid was 5%). 2 van de 5 respondenten beschikken over een erfgoedbibliotheek (N=5). Hierbij dient gezegd, dat de Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet de 105

106 nadruk legt op het begrip archeologisch ensemble. Dit omvat zowel de materiële bronnen als de opgravingsdocumentatie afkomstig van een archeologisch onderzoek. De conceptnota wijst op het unieke en ondeelbare karakter van deze ensembles (Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet p. 26). Deze benadering impliceert uiteraard dat een onderverdeling objectencollectie, archief en documentatie weliswaar relevant is voor bewaaromstandigheden van materialen, maar geen scheiding van de collecties mogelijk maken. In praktijk wordt deze ondeelbaarheid niet door alle respondenten letterlijk toegepast (cf. infra ) Wat betreft de algemene conditie van de collecties schatten 2 respondenten de conditie van hun objectencollectie slechts matig in. Eén vindt deze redelijk en twee vinden deze goed. De conditie van de andere deelcollecties wordt positiever ingeschaald en varieert van redelijk tot goed (N=5). Dit verschil hoeft op zich niet te verbazen, de objectencollecties komen meestal uit opgravingen. Matig werd in de enquête gedefinieerd als gebreken werden vastgesteld, een deskundig restaurateur moet ze herstellen. Het is niet verbazingwekkend dat de conditie van opgegraven stukken slechter is dan van archiefcollecties van recentere oorsprong. In de focusgroep professionele musea en archeologische collecties werd door de archeologie-deelnemers verschillende malen aangehaald dat actieve conservatie of zelfs preventieve conservatie voor vb. organisch materiaal of DNA zeer duur is. Remediëren van de conditie van de collectie is hierdoor moeilijk. Collectie erfgoedobjecten 4 respondenten geven inzicht in de omvang van hun collectie erfgoedobjecten. De grootte van deze collecties varieert van 50 over 500 tot 1000 stuks (bij 2 respondenten). De aangroei van de collecties varieert van 5 over 30 en 50 tot 100 stuks per jaar. Geen van de respondenten stoot erfgoedobjecten af (N=4). Naar materiaal opgesplitst bestaat bij 3 respondenten het merendeel van de collectie uit keramiek. Bij 1 respondent bestaat meer dan de helft van de collectie uit metalen. Keramiek en metalen komen bovendien bij alle respondenten terug. Komen ook nog in beperkte mate voor: glas, steen, overig organisch materiaal, hout, textiel, foto s, papier perkament en audiovisueel materiaal. Zoals te verwachten is in de onderzoekspopulatie archeologische collecties, komen volgende materialen niet voor in de collecties: magnetische dragers, kunststof, schilderijen, boekbanden (N=5). Het is minder evident om een zwaartepunt in de collecties aan te duiden in de soort objecten. Bij 3 respondenten bestaat het merendeel van de collectie uit recipiënten. Ook bij de andere 2 respondenten komt deze categorie voor, maar is dat minder dan de helft. Komen verder ook nog in grotere hoeveelheden voor bij enkele collecties: menselijk materiaal en plantaardig materiaal. Komen bij de meeste collecties in kleine mate voor: kleding, bouwmateriaal, dierlijk materiaal, 106

107 gereedschap. In enkele collecties treft men nog interieurinrichting, ruilmiddelen, wapens en munitie, beeldmateriaal of halfproducten aan. Komen niet voor in de collecties: geluidsmiddelen, vervoersmiddelen en meetinstrumenten (N=5). Documentatiecollectie Alle respondenten hebben een documentatiecollectie. Deze varieert van 2m over 3m, 5m en 6m meter tot 50 meter. Bij 4 respondenten groeit deze collectie jaarlijks ook aan, variërend van 20cm, over 30cm en 50cm tot 2 meter. Bij de 5 de respondent groeit deze collectie niet aan (N=5). Deze documentatiecollecties bestaan vooral uit kaarten en plannen, handbibliotheek en fotomateriaal. Komen ook zeer beperkt voor bij enkele respondenten: kopieën van archiefmateriaal, film, affiches en kranten. Komen niet voor: prentbriefkaarten en bidprentjes (N=5). Erfgoedbibliotheek 2 respondenten hebben een erfgoedbibliotheekcollectie. 3 respondenten hebben dit niet (N=5). De grootte van de erfgoedbibliotheekcollecties van de 2 respondenten varieert van 5m tot 30 meter. Bij de ene respondent groeit deze met een halve meter per jaar aan, bij de andere één meter per jaar. Beide collecties bestaan voor het merendeel uit boeken, modern drukwerk. In mindere mate komen ook tijdschriften, brochures, en kranten (N=2). Mogelijks bedoelen de respondenten met erfgoedbibliotheek dat ze over een handbibliotheek beschikken. 14 Archieven Alle respondenten beschikken over archieven. De grootte van archieven varieert van 3 meter, over 5 en 8 meter tot 50 meter. Eén collectie groeit niet meer aan, 2 met een halve meter per jaar, één met 80cm per jaar en een laatste met 2 meter per jaar (N=5). Het merendeel van deze archieven zijn archieven over de eigen organisatie, van na 1975, al komen andere archieven (ouder dan 1975 en van andere organisaties) eveneens in beperkte mate voor bij andere enkele respondenten (N=5). Vermoedelijk worden met deze archieven voornamelijk opgravingsarchieven bedoeld. Registratie en inventarisatie van de collecties Bij de vier overheidsdiensten archeologie ligt de registratiegraad van erfgoedobjecten zeer hoog: dit gaat van 80% over 90% en 95% tot 100%. Bij de private vereniging is slechts 10% van de collectie geregistreerd (N=5). 14 Het onderscheid tussen erfgoedbibliotheek en handbibliotheek werd in geduid in de termenlijst die de enquête begeleidde (zie bijlage 1). 107

108 3 respondenten gebruiken basisregistratie, 2 uitgebreide registratie. Een respondent verduidelijkt dat er een Vlaamse standaard registratie voor archeologische collecties bestaat (N=5). Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties verduidelijkte een archeoloog dat uniformering van het registratieprotocol essentieel is voor de opname van archeologische stukken van derden in een gemeenschappelijk depot. Momenteel deponeren bv. private bedrijven stukken van opgravingen in het depot van een stad of intergemeentelijk depot. Voor stukken uit opgravingen in gebieden waar zo n organisatie niet bestaat, kunnen deze stukken soms worden opgenomen in het archeologisch depot van de provincie Antwerpen. Een privaat bedrijf moet momenteel dus rekening houden met al deze verschillende registratiesystemen. Uniformering dringt zich op. Misschien brengt het nieuwe Vlaamse onroerend erfgoeddecreet een antwoord op deze problematiek. Bij 1 respondent gebeurt de inventarisatie enkel op papier. Bij één respondent is het digitaliseringsproces opgestart en is reeds 10% van de collectie digitaal geïnventariseerd. Eén respondent heeft de inventaris zowel op papier als digitaal en bij 2 respondenten bestaat de inventaris enkel digitaal (N=5). 3 respondenten vermelden MS Access als registratieprogramma. Eén respondent gebruikt excel. Een respondent vermeldt ook nog Odile. Het digitaal fotograferen en of scannen van de stukken lijkt een alles of niets verhaal: bij 2 respondenten is slechts 5% van de collectie digitaal gefotografeerd. Bij 3 respondenten 15 is 90 of 100% van de collectie digitaal gefotografeerd (N=5). Het aantal medewerkers uitgedrukt in VTE varieert van 0.01 over 0.5 (bij 2 respondenten) tot 2 en 3 VTE (N=5). Bij één organisatie zijn de polyvalent vakman en polyvalent werkman verantwoordelijk voor registratie. Bij één respondent doen in principe de archeologen dit, doch is het grootste werk in het verleden gebeurd door een privaat archeologiebedrijf. Bij een derde organisatie inventariseren in principe de projectmedewerkers op het moment van opgraven. Bij 4 respondenten worden ook de andere deelcollecties geïnventariseerd (N=5). Hoewel ze niet zo volledig geïnventariseerd zijn als de collectie erfgoedobjecten, zien we een gelijkaardig beeld opduiken in de verhouding papieren/ digitale registratie: bij 2 respondenten wordt voornamelijk op papier geïnventariseerd, hoewel ze alle vier ook een digitale inventaris hebben voor hun papieren erfgoed. Digitale reproductie ligt lager dan bij de collectie erfgoedobjecten: bij 1 respondent zijn alle archieven en documentatie ook digitaal gereproduceerd (de respondent beschikt niet over een bibliotheek). 2 respondenten hebben niets digitaal gereproduceerd en bij de twee laatste varieert het percentage digitale reproductie van 5 tot 25% (N=4). 15 Bij deze 3 behoort ook de respondent met een inventaris van slechts 10% van de collectie. 108

109 Een respondent heeft zijn volledige collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek ook aan het publiek ontsloten. Bij één respondent is 30% van deze collecties ontsloten. Bij de andere organisaties is niets van deze collecties ontsloten (N=4). Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek dat deze twee respondenten digitaal ontsluiten via een online-tool waarop alle collecties van hun stad worden ontsloten Depotruimte 80 tot 100% van de collecties bij de respondenten bevindt zich in bewaarruimtes. Gemiddeld zit 93% van de collecties in depot. Bij 3 respondenten worden ook delen van de collectie gepresenteerd. Dit bedraagt 5 tot 15% van de collectie. Slechts 1 respondent heeft een klein deeltje van zijn collectie in langdurige bruikleen gegeven. Hij duidt 5% 16 aan (N=5). Alle respondenten geven wel eens erfgoedstukken in bruikleen (N=5). Karakteristieken Het aantal interne bewaarruimtes varieert van 1 tot 5 (mediaan 4, gemiddelde 3; N=5). Drie respondenten hebben ook externe depotruimtes. Bij één respondent is dit één ruimte, bij de andere 2 ruimtes. Bij de derde gaat het om maar liefst 10 externe depotruimtes. Twee respondenten hebben 0 externe depotruimtes (N=5). Slechts bij één respondent is er maar één depotruimte. Bij de anderen varieert het totaal aantal depotruimtes van 2 over 4 en 7 tot 14. Het merendeel van de collecties wordt dus zeer verspreid bewaard. 2 respondenten hebben alle depotruimtes in eigendom. Eén respondent heeft 5 depotruimtes in eigendom en krijgt er 2 (bijna) gratis ter beschikking gesteld. De twee laatste respondenten krijgen ook telkens een depotruimte gratis ter beschikking gesteld. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties haalden de deelnemers allen aan dat er een grote druk heerst op de ruimtes die ze ter beschikking krijgen: andere diensten van de stad willen vaak ook gebruik maken van deze ruimtes en ook ondervinden ze soms concurrentie van projectontwikkelaars die geïnteresseerd zijn in panden in de binnenstad. Dit zorgt er mee voor dat depotoplossingen vaak maar tijdelijke oplossingen zijn: één deelnemer heeft bijvoorbeeld pas recent nieuwe depotruimtes in gebruik genomen, maar weet nu al dat hij er in 2014 weer uit moet. Bij 4 van de 5 respondenten bevindt de documentatiecollectie zich in andere depots dan de collectie erfgoedobjecten. Ook bij de twee archeologische collecties met erfgoedbibliotheek bevindt de erfgoedbibliotheek zich in aparte depots. De archiefcollectie bevindt zich bij 2 van 5 respondenten in 16 Hierbij dient gezegd dat 5% de kleinste waarde was die de respondenten konden invullen. 109

110 dezelfde depots als de collectie erfgoedobjecten. Bij de 3 andere respondenten bevindt dit zich in de aparte depots (N=5). Bij alle respondenten worden in depotruimtes andere materialen opgeslagen dan erfgoed. Het vaakst komt verpakkingsmateriaal voor (bij 4 respondenten). Drie respondenten bewaren eveneens tentoonstellingsmateriaal in het depot, twee respondenten gereedschap, één respondent reinigingsproducten en één slaat nog drukwerk op in de depotruimtes. (N=5) 2 van de 5 respondenten hebben een quarantaineruimte. Geen enkele respondent doet echter aan insectenmonitoring in de interne of externe depotruimtes. Ze gebruiken dan ook insectenbestrijdingsmethoden (N=5). Bewaaromstandigheden Interne depotruimtes Bij 3 respondenten bevinden de interne depotruimtes zich in de kelder, bij 2 gaat het om magazijnen, bij één om de zolder en bij één om een restruimte. Drie respondenten vinken nog de antwoordoptie andere aan (N=5). De collecties in de interne depotruimtes worden bij 2 respondenten georganiseerd volgens materiaalsoort, bij 2respondenten volgens inventarisnummer en bij 2 respondenten per deelcollectie (N=5). s totale opslagcapaciteit interne depotruimten in vierkante meter totale opslagcapaciteit interne depotruimten in kubieke meter totale opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter N Valid Missing Gemiddelde 224,40 619,00 318,75 Mediaan 110,00 225,00 117,50 Minimum 10,00 20,00 40,00 Maximum 707, , ,00 De respondent met het kleinste depot is de private vereniging. Slechts 2 respondenten vinden hun depotruimte voldoende groot. De drie anderen vinden hun depot dus onvoldoende groot (N=5). De drie andere respondenten komen 40m², 100m² of 340m² depotruimte tekort. Slechts één respondent meet temperatuur en relatieve vochtigheid in zijn interne bewaarruimtes. De anderen doen dit niet. Geen enkele respondent meet het licht. Bij 2 respondenten wordt dit laatste echter gecompenseerd doordat resp. 100% en 70% van de collectie is afgeschermd van het licht. Bij 110

111 nog een derde respondent is 5% afgeschermd van licht. Bij twee respondenten is niets afgeschermd van het licht (N=5). Bij geen enkele van de respondenten is er in de interne depotruimtes een brandbeveiligingssysteem. Bij 4 respondenten is er ook niets beschermd tegen diefstal. Bij één respondent is 60% van de collectie in interne depotruimtes beschermd tegen diefstal (N=5). Bij 3 respondenten wordt meer dan 80% van de collectie opgeborgen in aangepaste kasten, rekken of stellingen. Bij één respondent is dit maar 10% van de collectie en bij een laatste respondent is helemaal niets opgeslagen in aangepaste kasten (N=5). Bij 2 respondenten heeft meer dan 90% van de collectie een aangepast bewaarsysteem op objectniveau (mappen, zuurvrije dozen etc. ). Bij 2 respondenten is dit slechts 10% van de collectie. Bij één respondent heeft niets van de collectie zo n aangepast bewaarsysteem op objectniveau (N=5). Externe depotruimtes De externe depotruimtes zijn bij 2 respondenten magazijnen, bij één respondent een kelder en bij één respondent een restruimte (N=3). De collecties in de externe depotruimtes worden bij 2 respondenten per deelcollectie georganiseerd, bij één respondent per objectsoort en bij 1 respondent worden de collecties in externe depotruimtes anders georganiseerd (N=3). opslagcapaciteit externe depotruimten in vierkante meter opslagcapaciteit externe depotruimten in kubieke meter N Valid 3 3 Missing 2 2 Gemiddelde 286,67 698,33 Mediaan 100,00 200,00 Minimum 10,00 20,00 Maximum 750, ,00 Deze drie respondenten ervaren hun externe depotruimtes eveneens niet als voldoende groot (N=3). Twee respondenten geven aan dat ze graag 100m² depotruimte extra nodig zouden hebben. Ook in de externe depotruimtes wordt door de respondenten geen temperatuur, relatieve vochtigheid of licht gemeten (N=3). Bij één respondent is 70% van de collectie in externe depotruimtes echter afgeschermd van het licht. Bij de andere twee respondenten is niets van de collectie afgeschermd van licht (N=3). Ook is slechts bij één respondent 50% van de collectie in externe depotruimtes beveiligd tegen brand. Bij de 2 andere respondenten is niets beveiligd tegen brand (N=3). Bij één respondent is 100% 111

112 van de collectie in externe depotruimtes beveiligd tegen diefstal. Ook hier geven de twee andere respondenten op dat niets van hun collectie in externe depotruimtes beveiligd is tegen diefstal (N=3). Bij één respondent is 100% van de collecties in externe depotruimtes opgeslagen in of op aangepaste kasten, rekken of stellingen. Bij de andere 2 niets (N=3). Bij één respondent heeft 50% van de collectie in externe depotruimtes een aangepast bewaarsysteem op objectniveau. Bij een andere respondent is dit slechts 10%. Bij de laatste respondent is dit niets (N=3) Deskundigheid De aanwezige deskundigheid De best gekende erfgoedondersteunende organisaties zijn (N=5): Erfgoedforum en erfgoedcellen: door 5 respondenten. Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen: door 4 respondenten. FARO door 4 respondenten. KIK: door 4respondenten. Forum voor erfgoedverenigingen: door 4 respondenten. ICOM Vlaanderen: door4 respondenten. Heemkunde Vlaanderen: door 4 respondenten. Volgende zijn nog gekend door enkele organisaties: Rijksarchief (door 3 respondenten), Heemkunde Gouw Antwerpen (door 2respondenten), CRKC (door 1respondent), CVAa (door 1 respondent), Packed vzw (door 1 respondent). Zijn niet gekend: VVBAD, Klimaatnetwerk Vlaanderen. In de categorie andere verwijst nog een respondent naar VIOE. Twee respondenten (een vrijwilligersvereniging en een professionele organisatie) geven aan dat ze niet over een specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken. De andere respondenten geven aan over volgende deskundigheid te beschikken (N=5): Inventarisatie en registratie: bij 3 respondenten. Preventieve conservatie / bewaring: bij 2 respondenten. Actieve conservatie /restauratie: bij 2 respondenten. Digitale inventarisatie / registratie: bij 2 respondenten. Een respondent geeft nog verpakking en transport en onderzoek op bij andere. Alle organisaties zijn echter bereid om de aanwezige kennis te delen met andere organisaties (N=4). Twee respondenten antwoorden als er gevraagd wordt naar de voorwaarden: als het kadert binnen het project rond het opzetten van een geïntegreerd erfgoeddepot dat momenteel door de stedelijke diensten Archief, Musea en Archeologie en de Erfgoedcel van Mechelen wordt voorbereid en uitwisseling kennis. 112

113 2 van 5 respondenten geven aan dat medewerkers als vorming op het vlak van behoud en beheer volgden. Eén respondent geeft ook details: het ging om een cursus behoud en beheer vondsten door Nathalie Cleeren (destijds Instituut Archeologisch Patrimonium) en een cursus museumkunde aan de UGent. De gewenste deskundigheid Als we vragen naar de domeinen waarvoor men nog extra ondersteuning kan gebruiken, zijn de antwoorden in de volgorde van populariteit (N=5): Preventieve conservatie: bij 4 respondenten. Actieve conservatie / restauratie: bij 3 respondenten. Inventarisatie en registratie: bij 2 respondenten. Digitale inventarisatie: bij 1 respondent. Bij andere antwoord één respondent nog brand- en diefstalpreventie, klimatologische omstandigheden. 2 respondenten specifiëren voor welke delen van de collectie ze behoud en beheer ondersteuning wensen. Bij de ene is het antwoord alle. Bij de andere is het antwoord fragiele vondsten (klimatisatie). 2 respondenten geven aan bij welke partners men nu al terecht kan voor behoud- en beheerondersteuning. Beiden vermelden het VIOE. Eén respondent voegt hier nog Artesis Hogeschool en Stad Antwerpen. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek dat werking van de provinciale archeologie en het provinciaal archeologisch depot goed gekend waren bij de (professionele) archeologie-deelnemers. Enkele deelnemers hebben ook reeds advies ingewonnen bij hun provinciale collega s. Bovendien zijn de archeologie-deelnemers van de focusgroep op de hoogte van het feit dat het Provinciaal Archeologische Depot ook archeologische erfgoed van derden opneemt. Geen van de deelnemers heeft van deze service echter al gebruik gemaakt, omdat ze in eigen beheer hun collectie willen bewaren. 4 respondenten van 5 hebben al eens advies gevraagd voor behoud en beheer (N=5). 3 geven ook inzicht waarvoor men advies vroeg. Allen vroegen ze al advies voor conservatie. Verder variëren de antwoorden per respondent nog: zeven van bodemstalen, onderzoek, inventarisatie en opslag. Men heeft toen advies gevraagd bij VIOE (2 respondenten), Forum voor Erfgoedverenigingen (1 respondent) en Artesis Hogeschool (1 respondent: N=3). 113

114 De respondenten geven aan dat ze met volgende ondersteuning op korte termijn gebaat zijn (N=5): Vorming: bij 3 respondenten. Begeleiding en of advisering: bij 3 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: bij 3 respondenten. Subsidies: bij 3 respondenten. 1 respondent verwijst bij andere al naar en geklimatiseerd depot voor fragiele vondsten. Dit is het enige antwoord dat deze respondent op deze vraag geeft. Bij de deelnemers van de focusgroep professionele musea en archeologische collecties leeft het debat over welke overheid best het initiatief neemt voor de beleidsvorming omtrent archeologisch depot sterk. Volgens een deelnemer is het hierbij zeer belangrijk dat de bakens op Vlaams niveau worden uitgezet. Daar archeologie behoort tot het onroerend erfgoed, valt deze bevoegdheid onder Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (RWO). Er wordt op Vlaams niveau een grondige decreetwijziging voorbereid. Wanneer de Conceptnota Onroerend Erfgoeddecreet (22 juli 2010), wordt omgezet in decreten zullen er naar alle waarschijnlijkheid ook nieuwe regels voor archeologische depots komen. Een van de archeologie-deelnemers aan de focusgroep haalt aan dat in afwachting van verandering in Vlaams en Provinciaal, roerend en onroerend erfgoeddepotbeleid, zijn stedelijke overheid geen actie meer onderneemt voor het uitwerken van de eigen depotplannen. Het vermoeden van potentieel voordeel van andere beleidsniveaus lijkt in deze casus dus de ontwikkeling van een stedelijk erfgoeddepot te beknotten Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer 4 respondenten zijn akkoord met de stelling dat hun organisatie meer moet inzetten op behoud en beheer. 1 respondent staat hier neutraal tegenover (N=5). 2 respondenten vinden dat je een geschonken stuk niet kan weigeren. 2 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord en 1 staat neutraal tegenover deze stelling (N=5). Een gemeenschappelijk depot Alle respondenten zijn bereid en vragende partij om delen van de collectie onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk depot. Ze willen dit zowel tijdelijk (vb. tijdens restauratie) als permanent doen (N=5). De delen van de collectie die men wil onderbrengen zijn uiteraard afkomstig uit opgravingen. Het gaat dan om organische en anorganische resten bij een respondent. Een volgende wenst vooral de 114

115 houtcollectie en skeletcollectie te herlokaliseren. Een derde spreekt vooral over de fragiele vondsten. Eén respondent wil vooral de vondsten uit afgewerkte en gerapporteerde opgravingen herlokaliseren. Een laatste wil vooral de losse vondsten elders onderbrengen (N=5). Slechts 1 respondent is dan ook akkoord met de stelling dat hun depot voldoende groot is om de eigen collecties in onder te brengen. 1 respondent staat neutraal tegenover deze stelling en 3 organisaties zijn niet akkoord met deze stelling (N=5). 4 respondenten vinden hun depot dan ook te klein om stukken van andere organisaties onder te brengen. Bij de ene respondent met een voldoende groot depot voor de eigen collecties, is er nog plaats voor verwante stukken van andere organisaties. 2 respondenten menen dat een van hun bewaarplaatsen geschikt is als gemeenschappelijk depot. Dit wordt bij één respondent verduidelijkt doordat het depot nu al fungeert als centraal archeologisch depot voor de provincie, hoewel het een beperkte capaciteit heeft. Deze twee respondenten zijn ook beiden bereid die depotruimte ter beschikking te stellen. Bij een respondent zouden er wel aanvaardingscriteria voor opname moeten zijn en dat dit enkel voor archeologisch materiaal van recente opgravingen kan. Eén respondent meldt nog dat de mogelijkheid bestaat dat de stad Mechelen op termijn een dergelijk depot wil voorzien (N=5). Twee deelnemers van de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, zouden om redenen van collectievorming en onderzoek, ook graag stukken opnemen die andere archeologen op hun terrein hebben opgegraven. Momenteel laat o.a. het plaatsgebrek in depot dit echter niet altijd toe. Dit strookt ook met de redenen waarom men delen van de collecties wil herlokaliseren. Dit is bij twee respondenten ingegeven door plaatsgebrek en verbeterde bewaaromstandigheden. Eén respondent ziet voordeel door centralisatie competentie en personeel. Een laatste haalt nog het centrale beschikbaar zijn voor onderzoekers als voordeel aan (N=4). Drie respondenten geven nog voorwaarden op om collecties te herlokaliseren. Deze zijn (N=3): Kosteloos en minstens even goede bewaring. Een te hoog kostenplaatje zou voor deze respondent een reden zijn om zijn stukken niet onder te brengen in een professioneel regionaal gemeenschappelijk depot. Gemakkelijke toegankelijkheid voor professionele onderzoekers en uitbouw infrastructuur voor klimatisatie etc. Bruikleen, de vereniging moet ten alle tijden de stukken terug kunnen opvragen voor verdere bestudering / verwerking. 115

116 De organisatie van gemeenschappelijke depots Niet alleen zijn de respondenten allemaal bereid stukken onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. Ze vinden bovendien allen dat een depotbeheerder die niet verbonden is aan hun instelling de zorg voor hun collectie op zich mag nemen. Ook hebben ze er geen problemen mee dat hun stukken in dezelfde ruimte worden ondergebracht als collecties van andere organisaties (N=5). Hoewel ze allen willen gebruik maken van een gemeenschappelijk depot, lijkt men niet geneigd een vergoeding voor deze dienst te betalen: 2 zijn namelijk niet akkoord met de stelling indien nodig is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen om haar collectie (-stukken) in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 2 respondenten antwoorden neutraal op deze stelling, 1 antwoordt ik weet et niet. 2 respondenten zijn echter wel akkoord om een vergoeding voor een pendeldienst te betalen die stukken van en naar het gemeenschappelijk depot brengt. Eén respondent staat neutraal tegenover deze stelling en 2 respondenten weten het niet (N=5). 4 respondenten zijn bereid om meer dan 10km af te leggen naar het gemeenschappelijk depot. Eén respondent staat neutraal tegenover deze stelling (N=5). De archeologie-deelnemers van de focusgroep professionele musea en archeologische collecties waren het er echter over eens dat gemeenschappelijke depots toch best per regio of rond een centrumstad georganiseerd worden. De deelnemers beargumenteren dit niet enkel met praktische bezwaren (bv. telkens voor onderzoek van de provincie naar stad Antwerpen rijden), maar ze wijzen ook op het maatschappelijke draagvlak voor archeologisch erfgoed. De deelnemers menen dat de lokale gemeenschap er toch belang aan hecht dat (archeologisch) erfgoed in de regio bewaard wordt. 3 respondenten vinden dat een publieke partner beter geschikt is voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner. Eén respondent staat hier neutraal tegenover en één is eerder niet akkoord. Drie respondenten vinden echter dat commerciële partners weldegelijk kennis opbouwen in erfgoed behoud- en beheer. De twee anderen zijn eerder niet akkoord (N=5). 3 respondenten zijn niet akkoord met de stelling dat in een depot het publiek niets te zoeken heeft. Een respondent staat hier neutraal tegenover en eentje weet het niet. Indien het depot uitgerust is om publiek te ontvangen (vb. achter glas) vinden 4 respondenten dat het depot opengesteld kan worden. Ook hier duidt een respondent ik weet niet aan (N=5) Selectie en afstoting Geen van de respondenten wenst delen van de collectie af te stoten. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties bleek echter, dat momenteel de deelnemers te 116

117 weinig tijd of personeelsbezetting hebben om de vondsten van opgravingen goed te onderzoeken, documenteren en publiceren. Hierdoor zijn stukken te weinig gekend en weet men ook niet welke stukken men kan afstoten of vernietigen en welke best bewaard blijven. Selectiebeleid kan pas gevoerd worden als er beter onderzoek naar de stukken gebeurt Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij archeologische collecties Van de 7 aangeschreven archeologische organisaties in de provincie Antwerpen, hebben er 5 de enquête beantwoord. Op één na waren dit allen professionele overheidsdiensten, de vijfde respondent is een private vereniging. 3 professionele archeologische diensten namen deel aan de focusgroep. Hoewel de meeste respondenten professionele organisaties zijn, zijn er in de organisaties van de respondenten nog maar weinig beleidsdocumenten met betrekking tot behoud en beheer van de erfgoedcollecties. Enerzijds heeft dit bij de professionele organisaties te maken met de plaats van behoud en beheer binnen de werking van de archeologische organisaties: nergens is er echt een depotbeheerder: behoud en beheer is vooral een zij-opdracht van de medewerkers. Daarnaast is archeologie ook een gekruiste bevoegdheid: tussen cultuur en ruimtelijke ordening. Bovendien is het wachten op een nieuw Vlaams Onroerend Erfgoeddecreet. Hierdoor nemen enkele overheidsbesturen van de respondenten een afwachtende houding af. Uiteraard bestaan de archeologische collecties uit objecten, maar ook uit (opgravings-)archief en documentatie. Deze opgravingsinformatie wordt in de Conceptnota voor Onroerend Erfgoeddecreet als een ondeelbare eenheid beschouwd. Bij enkelen komt ook een erfgoedbibliotheek voor. Afstotingsbeleid lijkt nog niet aan de orde bij de archeologische organisaties. Dit is onder meer te wijten aan het tijdsgebrek voor archeologische desk research na de opgravingen. Doordat dit onderzoek niet ten gronde kan gebeuren, kunnen de organisaties nog te weinig inzicht verwerven in welke delen van de collectie af gestoten kunnen worden. De registratiegraad van de collecties ligt bij de professionele respondenten hoog. Bij de vrijwilligersorganisatie ligt dit veel lager. Desalniettemin werd er tijdens de focusgroep op de noodzaak van een uniform registratiesysteem gewezen. Dit maakt opname van collecties van andere, (private) archeologen in de depots overheen de provincie, en daarbuiten mogelijk. De depotruimtes van de respondenten zijn vaak ontoereikend: op één na hebben alle respondenten plaatsgebrek, de klimaatomstandigheden worden slecht gemonitord. Bovendien is bij de 117

118 professionele respondenten de druk op de ruimtes groot: vaak zijn ook andere overheidsdiensten of zelfs private spelers geïnteresseerd in de opslagruimtes van deze organisaties. Bij slechts één respondent, de Archeologische Dienst van de Provincie Antwerpen is de situatie beter: hun depot is voldoende groot en zij kunnen zelfs collecties van andere archeologische organisaties in de provincie opnemen. Alle respondenten zijn dan ook bereid om collectiestukken over te brengen naar een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. Bovendien zijn ze ook allen vragende partij hiervoor. De meeste zijn bovendien bereid om meer dan 10km af te leggen tot het depot. Tijdens de focusgroep bleek niettemin dat de gemeenschappelijke depots toch best om organisatorische en gemeenschapsvormende redenen regionaal georganiseerd worden. Twee (professionele) respondenten menen dat ze specifieke deskundigheid behoud en beheer hebben. Ze zijn ook bereid deze met andere organisaties te delen. Bijna alle respondenten zijn gebaat bij ondersteuning voor preventieve conservatie en actieve restauratie. Als de respondenten nu advies of begeleiding zoeken, kijkt men naar het VIOE, Artesis Hogeschool of de Musea en Erfgoed van de stad Antwerpen. Mogelijks kunnen de archeologen van de provincie Antwerpen hun adviserende werking uitbreiden: de organisatie wordt, zo bleek tijdens de focusgroep, nu reeds geconsulteerd voor bepaalde problemen. 118

119 3.5. Heemkringen, geschiedkundige verenigingen, erfgoedverenigingen (afgekort heemkringen ) Responsoverzicht De enquête Aantal instellingen in provincie Uitval door onbereikbaarheid Geen erfgoedcollectie Aantal mogelijke respondenten Totaal respondenten (=N) Responsgraad % Van de lijst met 96 heemkringen, geschiedkundige verenigingen en erfgoedverenigingen in de provincie Antwerpen, waren er 4 organisaties waarvan de onderzoekers niet over een geldig e- mailadres beschikten. Deze kunnen we dus beschouwen als uitgevallen door onbereikbaar. Twee aangeschreven geschiedkundige kringen (Geschiedkundige Kring Taxandria en de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen) lieten weten dat ze enkel een werking hebben en geen erfgoedcollectie, of ze hebben hun collectie overgedragen aan een andere instelling. De vlag heemkringen, geschiedkundige verenigingen en erfgoedverenigingen (afgekort heemkringen) kan vele ladingen dekken: verschillende heemkringen hebben hun erfgoed ondergebracht in een museum: in enkele gevallen draagt het museum dan een andere naam, maar meestal zijn de organisatorische linken met de heemkring zeer duidelijk. Anderen profileren zich veel meer als documentatiecentrum. Dit maakt dat verschillende organisaties door de opdrachtgever zowel op de verzendlijst van heemkringen als van de musea gezet werden. In enkele gevallen stond de vereniging zowel op de lijst van heemkringen als op de lijst archieven en documentatie. Een genootschap stond zowel op de lijst archeologische organisaties als op de lijst heemkringen. We kunnen in deze echter veronderstellen dat de respondenten met dubbele vermelding slechts één collectie beheren. Zo vonden de onderzoekers na grondige analyse op de initiële lijst heemkringen die de onderzoekers ontvingen van de opdrachtgevers 17 organisaties terug die ook op andere verzendlijsten stonden. Bij de onderverdeling van de verschillende respondenten, baseren we ons in eerste instantie op de verzendlijst van de opdrachtgevers. Indien een organisatie in twee categorieën voorkomt (vb. museum en heemkring) laten we het toeval spelen: in de categorie waar de respondent heeft ingevuld, analyseren we het resultaat. In de tellingen van het aantal organisaties per onderzoeksgroep werden deze dubbels eveneens uitgefilterd, opdat iedere organisatie slechts eenmaal geteld werd. Er zijn echter ook 3 respondenten, die doordat de contactpersonen ook in andere lijsten werden opgenomen, hebben ingevuld bij de categorie musea. Volgens de lijsten van de opdrachtgever zijn aan deze heemkringen geen musea verbonden. De resultaten van deze 3 respondenten worden dan 119

120 ook overgebracht naar de groep heemkringen. Hierbij is het belangrijk te weten dat de heemkringen dezelfde vragenlijst ontvingen als de archieven en documentatiecentra; een andere vragenlijst dus dan die van de musea. De drie heemkringen die de vragenlijst van musea invulden, zijn dus enkele archief-en documentatievragen niet beantwoord. Zo kwamen we tot een lijst van 90 mogelijke respondenten waarvan 34 effectief ook geantwoord hebben. Dit levert een responsgraad van 38% op. Als we kijken naar de aard van de respondenten, zien we dat alle regio s vertegenwoordigd zijn. Op basis hiervan kunnen we vermoeden dat de respondentengroep een representatief staal is van de onderzoekspopulatie. De focusgroep 22 respondenten gaven in de vragenlijst aan dat ze wensten deel te nemen aan een focusgroep die dieper in gaat op hun depotnoden en behoeften. Ze ontvingen allen een uitnodiging voor de focusgroep heemkringen. Helaas gingen te weinig respondenten op deze vraag in om van een focusgroep te kunnen spreken. Daarom werd er voor geopteerd de focusgroep heemkringen samen te voegen met de focusgroep niet-professionele 17 musea. Namen deel aan de focusgroep Nietprofessionele musea en heemkringen: René Beyst (Heemkundige Kring Aartselaar en lid Dagelijks Bestuur Heemkunde Gouw Antwerpen), Peter Verstappen (Volkskundemuseum Turninum), Karel Govaerts (Heemkundige Kring Marcblas en Gevangenismuseum), Ben Roemendael (Scelliana en Harmonium Art Museum), Eric Keutgens (Vlaams Tram-en Autobusmuseum), Sonia Rotenberg (META), Dirk Vanhove (Politiemuseum provincie Antwerpen), Alberte Herin (Mineralogisch Museum en Academie voor Mineralogie), Albert Verdoren (Rijn- en Binnenvaartmuseum) De organisatie De kerntaak Bij het antwoord naar de kerntaak en andere functies van de organisaties, valt al de hybriditeit van de heemkringen op. 31 respondenten noemen zich weliswaar een heemkring/ geschiedkundige vereniging. 2 respondenten noemen zich echter een documentatiecentrum. Eén respondent noemt zich een museum (N=34). Op de vraag welke andere functies neemt uw organisatie op zijn de antwoorden (N=35): Archief: bij 25 respondenten. Documentatiecentrum: bij 23 respondenten. 17 Niet-professioneel wordt in dit onderzoek gedefinieerd als heeft geen bezoldigde medewerkers in dienst. Uiteraard houdt dit begrip geen waardeoordeel over de werking van de organisatie in. 120

121 Erfgoedbibliotheek: bij 15 respondenten. Museum: bij 10 respondenten. Heemkring/ geschiedkundige vereniging: bij 9 respondenten (waarvan 6 respondenten dit antwoord ook reeds gaven bij de vraag naar de kerntaak. 3 van deze respondenten geven buiten heemkring in beide vragen geen andere functies op ). Slechts 2 respondenten vinken aan niet van toepassing (onze organisatie beperkt zich tot haar kerntaak). 2 respondenten duiden nog aan andere, één respondent vult dit in met gangbare activiteiten van een heemkring (lezingen, heemkundige wandelingen), een andere respondent vult dit in met beheerder van een heemerf met onthaalcentrum, windmolen, bakhuis. Personeel 1 respondent geeft aan dat de organisatie 2 bezoldigde personeelsleden heeft, het gaat om een heemkring die tevens een museum heeft. Zijn personeelsleden zijn niet betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed. De 28 andere respondenten hebben geen bezoldigde personeelsleden (N=29). Vrijwillige medewerkers Aantal vrijwilligers afgelopen jaar Aantal vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed N Valid Missing 3 2 Gemiddelde 17,03 8,69 Mediaan 12,00 8,50 Minimum,00,00 Maximum 60,00 25,00 Drie respondenten antwoorden dat ze 0 vrijwilligers hebben. Gezien deze organisaties ook geen bezoldigde medewerkers hebben, kunnen we echter veronderstellen dat het antwoord ofwel ongeldig is, ofwel dat deze organisaties geen werking, wegens geen medewerkers, hebben. 4 respondenten antwoorden dat ze geen vrijwilligers hebben betrokken bij behoud en beheer van het erfgoed. 2 van deze 4 respondenten geven wel aan over vrijwilligers te beschikken. Op de vraag welke functies hebben dit behoud en beheer medewerkers in uw organisatie antwoorden vele respondenten veelal met taken (vb. inventariseren, archiveren, digitaliseren etc.). 11 respondenten geven aan dat bestuursleden (vb. voorzitter, secretaris, penningmeester) behoud en beheer medewerker zijn. 2 respondenten geven expliciet aan dat het om kernleden van hun organisatie gaat. Bij 9 organisaties is een behoud- en beheer medewerker archivaris, bij 4 respondenten bibliothecaris, bij 3 respondenten conservator, bij 3 respondenten redacteur/auteur, bij 2 respondenten gids of 121

122 lesgever, bij 2 respondenten inventariseerder (sic), bij 2 respondenten onderhoudsmedewerker. Volgende antwoorden worden door telkens één respondent gegeven: museumverantwoordelijke, museumbewaker, archiefmedewerker, medewerker beeldbank, restaurateur, onderzoeker, digitaal adviseur en webmaster. Eén respondent antwoordt expliciet dat de archivaris, (vrijwillig) lid is van de heemkring, maar als beroep stadsarchivaris is. Deze neemt dan ook behoud- en beheertaken op zich. Beleid De respondenten hebben volgende documenten die verband houden met hun archiefcollectie (N=31): Beleidsplan: 11 respondenten. Collectieplan: 6 respondenten. Afstotingsbeleid: 4 respondenten. Schade-inventaris: 1 respondent. Geen enkele respondent vinkt calamiteitenplan. 13 respondenten vinken geen van bovenstaande documenten aan. 5 respondenten vinken andere aan en antwoorden dan: databank, er wordt gewerkt aan een inventaris van ons archief en onze bibliotheek, geen expliciet uitgeschreven plannen wel beleidsvisie en collectienorm, huishoudelijk reglement. De andere collecties (documentatie, erfgoedbibliotheek, erfgoedobjecten) worden door de respondenten meegenomen in volgende beleidsdocumenten (N=31): Beleidsplan: 10 respondenten. Collectieplan: 5 respondenten. Behoud en beheerbeleid: 5 respondenten. Verzekering: 2 respondenten. Schade-inventaris: 1 respondent. Risicobeheer: 1 respondent. 17 respondenten vinken niet van toepassing aan. 18 respondenten geven aan dat de organisatie aan risicobeheer (voorkomen van risico s in verband met schade, diefstal, vandalisme, materiaal bewaren in brandkasten, alarmsystemen etc.) doet. 15 respondenten antwoorden neen op deze stelling. 1 respondent antwoord ik weet het niet (N=34). 10 respondenten geven aan dat er in hun begroting een structureel budget voorzien is voor conservatie, restauratie en inventarisatie van de collecties. Bij 24 respondenten is dit niet het geval. (N=34). 8 respondenten vullen in hoeveel dit budget zonder personeelskosten bedraagt: 122

123 Behoud- en beheerbudget zonder de personeelskosten (in ) procentueel aandeel van het behoud- en beheerbudget in uw begroting zonder personeelskosten? (%) N Valid 8 8 Missing Gemiddelde 989,38 34,38 Mediaan 1.000,00 22,50 Minimum 15,00 5 Maximum 2.500, Het zwaartepunt van het behoud en beheerbudget is bij de respondenten zeer verschillend (N=20): Bij 11 respondenten ligt het zwaartepunt bij digitale inventarisatie / registratie. Bij 5 respondenten ligt het zwaartepunt bij preventieve conservatie / bewaring. Bij 3 respondenten ligt het zwaartepunt bij inventarisatie / registratie op papier. Bij 2 respondenten ligt het zwaartepunt bij beheer (management, logistiek, vervoer). Bij 1 respondent ligt dit bij actieve conservatie /restauratie. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen bleek dat het budget van de heemkringen vooral bestaat uit inkomsten uit lidgelden en de verkoop van publicaties. Sommigen krijgen ook ondersteuning (in natura) van de gemeente. Tot slot kunnen de heemkringen met een museum nog inkomsten verwerven uit tickets en bv. een cafetaria en sponsoring. Bovendien kunnen zij nog indien erkend door Heemkunde Gouw Antwerpen nog rekenen op een kleine subsidie (die onrechtstreeks van de provincie Antwerpen komt). Dit laatste systeem wordt waarschijnlijk uitgebreid naar heemkringen die voornamelijk functioneren als documentatiecentrum. De middelen van de heemkringen zijn dus beperkt en voor behoud en beheer van het erfgoed is er dus maar zeer weinig budget. 6 respondenten geven inzicht in de hoogte van de verzekeringswaarde van de collectie: deze varieert van 200 tot ,65 met een gemiddelde van en een mediaan van 7681, De collecties Aard van de collecties 31 respondenten geven aan hoe hun erfgoedcollecties (bij benadering) zijn verdeeld. Het valt hierbij op dat alle collecties zeer hybride zijn. Collecties bestaan meestal uit verschillende soorten erfgoed: % van de collectie is archief Aantal respondenten (N=31) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 1 3% 50-74% 4 13% 25-49% 10 32% 1-24% 14 45% 0% 2 6% 123

124 % van de collectie is documentatie Aantal respondenten (N=31) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 3 10% 50-74% 5 16% 25-49% 14 45% 1-24% 8 26% 0% 1 3% % van de collectie is erfgoedbibliotheek Aantal respondenten (N=31) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 0 0% 50-74% 2 6% 25-49% 8 26% 1-24% 18 58% 0% 3 10% % van de collectie is erfgoedobjecten Aantal respondenten (N=31) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 0 0% 50-74% 4 13% 25-49% 6 19% 1-24% 14 45% 0% 7 23% Het archief omvang eigen archief (strekkende meter) omvang van het "vreemd" archief (strekkende meter) gemiddelde aangroei van het archief (strekkende meter / jaar) gemiddelde selectie tot afstoting van het archief (strekkende meter / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 230,41 29,37 5,79 1,38 Mediaan 34,00 6,00 1,00,40 Minimum,00,00 0,00 Maximum 5.000,00 195, ,00 verdeling archieven naar dynamisch en statisch archief aantal respondenten (N=22) % respondenten 0%-20% dynamisch archief vs % statisch archief 15 68% 21-40% dynamisch archief vs % statisch archief 3 14% 41-60% dynamisch archief vs % statisch archief 3 14% % dynamisch archief vs. 0-20% statisch archief 1 5% 124

125 Als de respondenten de collectie moeten verdelen naar oud archief (voor 1975) vs. modern archief (na 1975) en naar eigen archief en vreemd archief, krijgen we volgend beeld (N=33): Vreemd archief van voor 1975: bij 2 respondenten het merendeel, bij 5 respondenten meer dan de helft, bij 14 respondenten minder dan de helft, bij 7 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen. Vreemd archief van na 1975: bij 2 respondenten het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 20 respondenten minder dan de helft, bij 6 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen. Modern archief over de eigen organisatie: bij 4 respondenten het merendeel, bij 4 respondenten meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 14 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen. Oud archief over eigen organisatie: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 13 respondenten geen. Documentatiecollectie 30 respondenten beheren naast het archief een documentatiecollectie. Eén respondent doet dit niet (N=31). Omvang van de documentatiecollecties Omvang van de documentatie (in strekkende meter) Aangroei van de documentatie (in strekkende meter per jaar) N Valid Missing 3 6 Gemiddelde 61,07 2,21 Mediaan 20,00 1,00 Minimum 1,00,00 Maximum 450,00 15,00 Bij 1 respondent groeit de documentatiecollectie niet aan (N=28). Op de vraag naar verdeling van de documentatiecollectie, antwoorden de respondenten het volgende: Kopies van archiefmateriaal: bij 1 respondent het merendeel, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 13 respondenten minder dan de helft, bij 14 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=31). Bidprentjes: bij 1 respondent het merendeel, bij 1 respondent meer dan de helft, bij 15 respondenten minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=31). Fotomateriaal: bij 4 respondenten meer dan de helft, bij 14 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=31). Prentbriefkaarten: bij 10 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=31). Affiches: bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 20 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=31). 125

126 Kaarten/ plannen: bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 21 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=31). Filmmateriaal: bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 21 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=30). Kranten: Filmmateriaal: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 24 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=30). Andere: Filmmateriaal: bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 5 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 4 respondenten geen (N=24). Erfgoedbibliotheek 25 respondenten antwoorden ja op de vraag of de organisatie los van het archief een erfgoedbibliotheek beheert. 7 respondenten antwoorden hier neen op. Omvang van de erfgoedbibliotheekcollectie (in strekkende meter)? Gemiddelde aangroei van de erfgoedbibliotheek (strekkende meter / jaar) N Valid Missing 8 10 Gemiddelde 15,21,63 Mediaan 11,00,50 Minimum,50,00 Maximum 80,00 5,00 Op de vraag naar verdeling van de erfgoedbibliotheekcollectie antwoorden de respondenten het volgende: Boeken, modern drukwerk: bij 7 respondenten meer dan de helft, bij 17 respondenten minder dan de helft, bij 4 respondenten weinig (N=28). Boeken, andere oude drukken: bij 1 respondent het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 6 respondenten minder dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=27). Tijdschriften: bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 13 respondenten minder dan de helft, bij 10 respondenten weinig, bij 1 respondent geen (N=27). Brochures: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 15 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=27). Handschriften: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=27). Kranten: bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 7 respondenten geen (N=27). Incunabel: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 3 respondenten weinig, bij 20 respondenten geen (N=24). Postincunabel: bij 4 respondenten weinig, bij 18 respondenten geen (N=22). Anderen: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 12 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=17). 126

127 Collectie erfgoedobjecten 23 respondenten beheren een collectie museale objecten. 10 respondenten doen dit niet (N=33). Omvang van de objectencollectie (aantal stuks) Aangroei objectencollectie bij benadering (aantal stuks / jaar) N Valid Missing Gemiddelde 1.713,70 62,25 Mediaan 1.000,00 40,00 Minimum 6,00,00 Maximum 6.500,00 500,00 De respondenten geven aan dat hun collectie erfgoedobjecten als volgt verdeeld is: Gereedschap en uitrusting: bij 2 respondenten het merendeel, bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 7 respondenten minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=23). Beeldmateriaal: bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 11 respondenten minder dan de helft, bij 10 respondenten weinig (N=23). Kleding: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 8 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 3 respondenten geen (N=23). Interieurinrichting: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 4 respondenten minder dan de helft, bij 11 respondenten weinig, bij 7 respondenten geen (N=23). Geluidsmiddelen: bij 3 respondenten minder dan de helft, bij 18 respondenten weinig, bij 2 respondenten geen (N=23). Meetinstrumenten: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 16 respondenten weinig, bij 5 respondenten geen (N=22). Informatievormen: bij 2 respondenten minder dan de helft, bij 10 respondenten weinig, bij 10 respondenten geen (N=22). Bouwmateriaal: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 8 respondenten geen (N=22). Recipiënten: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 13 respondenten weinig, bij 8-9 respondenten geen (N=23). Vervoermiddelen: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 8-13 respondenten geen (N=22). Wapens en munitie: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 8 respondenten weinig, bij 8-13 respondenten geen (N=22). Recreatiemiddelen: bij 12 respondenten weinig, bij 10 respondenten geen (N=22). Ruilmiddelen: bij 11 respondenten weinig, bij 11 respondenten geen (N=22). Halfproducten: bij 11 respondenten weinig, bij 11 respondenten geen (N=22). Dierlijk materiaal: bij 9 respondenten weinig, bij 13 respondenten geen (N=22). Menselijk materiaal: bij 6 respondenten weinig, bij 15 respondenten geen (N=21). Planten en plantaardig materiaal: bij 6 respondenten weinig, bij 16 respondenten geen (N=22). 127

128 Algemene conditie van de collecties De algemene conditie van de collecties wordt door de respondenten als volgt geschat: Het archief: bij 12 respondenten goed, bij 14 respondenten redelijk, bij 5 respondenten matig (N=32, een respondent antwoordt niet van toepassing). Documentatie: bij 20 respondenten goed, bij 8 respondenten redelijk, bij 4 respondenten matig (N=33, een respondent antwoordt niet van toepassing). Erfgoedbibliotheek: bij 14 respondenten goed, bij 9 respondenten redelijk, bij 5 respondenten matig (N=31, 3 respondenten antwoorden niet van toepassing). Museale objecten: bij 3 respondenten goed, bij 9 respondenten redelijk, bij 10 respondenten matig (N=28, 6 respondenten antwoorden niet van toepassing). De conditie van de museale objecten wordt door meer dan de helft van de respondenten verhoudingsgewijs slechter geschat. De conditie van de documentatie wordt bij de meeste respondenten als het beste geschat. 12 van 34 respondenten schatten de toestand van hun verschillende deelcollecties gelijkaardig in. Registratie / inventarisatie archieven % van archief geïnventariseerd Aantal respondenten (N=22) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 5 23% 75-94% 6 27% 50-74% 1 5% 25-49% 3 14% 1-24% 4 18% 0% 3 14% Bij bijna de helft van de archiefcollecties van de respondenten is minder dan de helft van het archief geïnventariseerd. Dit heeft uiteraard consequenties voor de ontsluiting van deze archieven. 6 respondenten geven aan dat ze hun archief niet registreren. 16 respondenten beperken zich tot basisregistratie. 10 respondenten gebruiken een uitgebreide registratie. 1 respondent gebruikt een internationale standaard, nl. Adlib museum lite (N=31). % van archief geïnventariseerd op papier Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 15% 75-94% 4 15% 50-74% 3 12% 25-49% 0 0% 1-24% 10 38% 0% 5 19% 128

129 % van archief digitaal geïnventariseerd Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 3 12% 75-94% 6 23% 50-74% 2 8% 25-49% 2 8% 1-24% 6 23% 0% 7 27% De respondenten registreren hun collecties met volgende programma s (N=20): Excel: 10 respondenten Word: 8 respondenten Acces: 4 respondenten Worden vermeld door telkens 1 respondent: adlib, aura, dice, filemaker, GXPLibrerian Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen wordt bovendien gewezen op het belang van de eenvoudige toepassing van het digitaliseringsprogramma, bv. door te werken met een standaard programma uit het Microsoft office pakket. Professionele programma s zijn vaak duur en de technologie verandert te snel voor vrijwilligersorganisaties. % van archief digitaal gereproduceerd Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 4% 75-94% 1 4% 50-74% 1 4% 25-49% 2 8% 1-24% 12 48% 0% 8 32% % van digitaal archief voor publiek ontsloten Aantal respondenten (N=23) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 7 30% 75-94% 0 0% 50-74% 0 0% 25-49% 2 9% 1-24% 6 26% 0% 8 35% Het lijkt dat bij de meeste respondenten ofwel alles ofwel niets van het digitale voor het publiek ontsloten wordt. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen kende bijvoorbeeld slechts één deelnemer zo n online tool, maar zijn organisatie gebruikt deze niet. 1 respondent slaat op microfilm op. 26 respondenten doen dit niet (N=27). Ongeveer 20% van zijn archief staat op microfilm. Geen van de respondenten is nog actief bezig met het ontsluiten via 129

130 microfilm (N= 24). Twee respondenten zeggen ook waarom: microfilms zijn niet meer van deze tijd en niet gebruiksvriendelijk. Aantal medewerkers inventarisatie / registratie van het archief (in voltijds equivalenten) N Valid 24 Missing 10 Gemiddelde 0,79 Mediaan 0,20 Minimum,00 Maximum 6,00 Bij 18 respondenten zijn het bestuursleden die meewerken aan de inventarisatie /registratie van het archief. Bij 8 respondenten gaat het om andere actieve leden van de heemkring. Bij 1 respondent is de stadsarchivaris tevens secretaris van de heemkring. Deze heemkring kan dus rekenen op een professionele registrator (N=24). 27 respondenten inventariseren of registreren de collecties documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten. 4 respondenten doen dit niet (N=31). % van documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten geïnventariseerd op papier Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 4% 75-94% 6 23% 50-74% 6 23% 25-49% 2 8% 1-24% 5 19% 0% 6 23% % van documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten digitaal geïnventariseerd Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 14% 75-94% 2 7% 50-74% 8 28% 25-49% 5 17% 1-24% 5 17% 0% 5 17% 130

131 % van documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten digitaal gereproduceerd Aantal respondenten (N=26) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 0 0% 50-74% 4 15% 25-49% 4 15% 1-24% 8 31% 0% 10 38% Bij 2 respondenten is 5% van de collectie documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten op microfilm ontsloten. Bij 24 respondenten is 0% van de collectie op microfilm ontsloten (N=26). % van documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten is voor het publiek ontsloten Aantal respondenten (N=25) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 6 24% 75-94% 2 8% 50-74% 1 4% 25-49% 3 12% 1-24% 8 32% 0% 5 20% Depotruimte % van collectie in bewaarruimtes Aantal respondenten (N=34) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 16 47% 75-94% 4 12% 50-74% 4 12% 25-49% 5 15% 1-24% 2 6% 0% 3 9% % van collectie in presentatie Aantal respondenten (N=34) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 3% 75-94% 3 9% 50-74% 3 9% 25-49% 5 15% 1-24% 5 15% 0% 17 50% % van collectie in bruikleen Aantal respondenten (N=34) % van de respondenten meer dan 25% 0 3% 10-25% 3 6% 1-9% 3 9% 0% 28 82% 131

132 Bij de meeste respondenten bevindt meer dan de helft van de collectie zich in bewaarruimtes. Bij 7 respondenten (bijna 1/5 de van de respondenten) bevindt echter meer dan de helft collectie zich in presentatie (N=34). 23 respondenten lenen wel eens collectiestukken uit voor tentoonstellingen. 9 respondenten doen dit niet. Karakteristieken Aantal interne bewaarruimten Aantal externe bewaarruimten bevinden Aantal bewaarruimten in eigendom? Aantal gehuurde bewaarruimten Aantal gratis bewaarruimten N Valid Missing Gemiddelde 7,61 3,61,00,58 6,75 Mediaan 2,00,00,00,00 2,00 Minimum,00,00,00,00,00 Maximum 100,00 100,00,00 4,00 100,00 29 respondenten geven aan over minstens een interne depotruimte te beschikken. 4 respondenten geven aan dat ze over 0 interne depotruimtes beschikken (N=33). Het aantal interne depotruimtes varieert bij de respondenten met interne ruimte van 1 tot 100. Bij 6 respondenten gaat het om 1 ruimte, bij 10 respondenten om 2 ruimtes, bij 4 respondenten om 3 ruimtes, bij 3 respondenten om 4 ruimtes. Eén respondent vermeldt 6 interne depotruimtes, 2 respondenten 10 interne depotruimtes en telkens één respondent vermeldt nog 25 interne depotruimtes, 50 interne depotruimtes en 100 interne depotruimtes respondenten geven aan over minstens 1 externe depotruimte te beschikken. 23 respondenten geven aan dat ze over 0 externe depotruimtes beschikken (N=33). Bij 4 respondenten gaat het om 1 externe depotruimte, 2 respondenten hebben 2 externe depotruimtes, 1 respondent heeft 3 externe depotruimtes, 2 respondenten hebben 4 externe depotruimtes, 1 respondent geeft het getal 100 in 19. Geen enkele respondent heeft bewaarruimtes in eigendom. De meeste depotruimtes worden gehuurd (bij 8 respondenten, N=31) of voor een symbolisch bedrag of gratis ter beschikking gesteld (bij 24 respondenten, N=32). 3 respondenten geven de totale maandelijkse huurprijs van de 18 Gezien de vorige vragen met numerieke antwoorden allen vroegen naar percentages heeft deze laatste respondent zich misschien vergist en bedoelde hij 100%. 19 Ook bij deze respondent kunnen we vermoeden dat hij een percentage heeft opgegeven en niet het aantal depotruimtes 132

133 gebruikte bewaarruimtes. Het gaat om 25, 50 en 150. Hierop vulde een lid van de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen aan dat bij veel heemkringen misschien wel de infrastructuur gratis ter beschikking wordt gesteld, maar dat de exploitatiekosten van deze infrastructuur voor de weinig kapitaalkrachtige organisaties hoog kunnen oplopen. Bovendien hebben de organisaties vaak maar weinig inspraak in de keuze van het gebouw of de ruimte. Uitbreiding van infrastructuurcapaciteit is bovendien zeer moeilijk. De vraag naar infrastructuur van allerhande verenigingen is veel groter dan het aanbod. Op de vraag of de collecties documentatie, erfgoedbibliotheek en museale objecten zich in dezelfde of in aparte depots dan de archiefcollectie bevinden, antwoorden de respondenten het volgende: Documentatie dezelfde depots: 21 respondenten; aparte depots: 7 respondenten; niet van toepassing: 6 respondenten. Erfgoedbibliotheek dezelfde depots: 19 respondenten; aparte depots: 7 respondenten; niet van toepassing: 8 respondenten. Museale objecten dezelfde depots: 12 respondenten; aparte depots: 9 respondenten; niet van toepassing: 13 respondenten. De respondenten geven aan dat volgende materialen worden opgeslagen in de bewaarruimtes: Tentoonstellingsmateriaal: bij 22 respondenten. Verpakkingsmateriaal: bij 13 respondenten. Gereedschap: bij 7 respondenten. Reinigingsproducten: bij 6 respondenten. 3 respondenten vermelden bij andere : 2 vermelden tijdschriften en publicatie. Een derde vermeldt dranken en horecamateriaal. 10 respondenten antwoorden niet van toepassing. Alle 34 respondenten vinken neen aan bij de vraag hebt u een quarantaineruimte. Interne depotruimtes De interne depotruimtes bevinden zich bij de respondenten op volgende locaties (N=34): Op de zolder: bij 17 respondenten. In een magazijn: bij 10 respondenten. In restruimtes: bij 10 respondenten. In de kelder: bij 3 respondenten. Andere: bij 10 respondenten. 3 respondenten vinken aan niet van toepassing. 133

134 De interne depotruimtes zijn bij de respondenten als volgt georganiseerd (N=34): Per deelcollectie: bij 13 respondenten. Per objectsoort: bij 7 respondenten. Per inventarisnummer: bij 6 respondenten. Per materiaalsoort: bij 5 respondenten. Anders: bij 1 respondent. Niet op een specifieke manier georganiseerd: bij 11 respondenten. 8 respondenten antwoorden niet van toepassing. opslagcapaciteit van interne depotruimten in vierkante meter opslagcapaciteit interne depotruimten in kubieke meter opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter N Valid Missing Gemiddelde 123,26 420,09 222,84 Mediaan 50,00 150,00 130,00 Minimum 2,00 2,00 6,00 Maximum 1.240, , ,00 15 respondenten ervaren hun interne depotruimtes als voldoende groot. 15 respondenten doen dit niet (N=32). Het aantal vierkante meter depotruimte dat deze respondenten te kort komen, varieert van 10m² tot 300m² met een gemiddelde 68m² en een mediaan van 50m². 6 respondenten meten de temperatuur in de interne depotruimte. 26 respondenten doen dit niet (N=32). 3 respondenten meten de relatieve vochtigheid in de interne depotruimten, 29 respondenten doen dit niet (N=32). Geen enkele respondent meet het licht in de interne depotruimtes (N=31). % van collectie interne depot(s) afgeschermd van licht Aantal respondenten (N=31) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 7 23% 75-94% 6 19% 50-74% 5 16% 25-49% 2 6% 1-24% 3 10% 0% 8 26% % van collectie interne depot(s) beveiligd tegen brand Aantal respondenten (N=30) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 5 17% 75-94% 1 3% 50-74% 1 3% 25-49% 0 0% 1-24% 3 10% 0% 20 67% 134

135 % van collectie interne depot(s) beveiligd tegen diefstal Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 8 28% 75-94% 0 0% 50-74% 0 0% 25-49% 1 3% 1-24% 5 17% 0% 15 52% % van collectie interne depot(s) met aangepaste opbergkasten, rekken, stellingen Aantal respondenten (N=32) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 5 16% 75-94% 8 25% 50-74% 9 28% 25-49% 2 6% 1-24% 4 13% 0% 4 13% % van collectie interne depot(s) met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=29) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 1 3% 50-74% 7 24% 25-49% 0 0% 1-24% 12 41% 0% 9 31% 2 respondenten doen aan insectenmonitoring in interne depotruimten. 31 respondenten doen dit niet (N=33). 3 respondenten gebruiken de pestbestrijdingsmethode diepvriezen indien ze aantasting door insecten ontdekken. 2 respondenten gebruiken anoxie. 29 respondenten gebruiken geen pestbestrijdingsmethode wanneer ze aantasting door insecten ontdekken (N=34). Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen bleek dat het om een goede pestbestrijdingsmethode te vinden, het belangrijk is dat een heemkring zijn weg kent naar de hulpverlenende kanalen. Zo hebben twee deelnemers hiervoor reeds advies gevraagd aan Leon Smets van FARO, maar kenden verschillende andere deelnemers dit aanspreekpunt niet. Externe depotruimtes De externe depotruimtes bevinden zich bij de respondenten op volgende locaties (N=26): In de kelder: bij 3 respondenten. In restruimtes: bij 3 respondenten. Op de zolder: bij 2 respondenten. 135

136 2 respondenten vinken aan andere. Geen respondenten vinken aan magazijn. 17 respondenten vinken aan niet van toepassing. De externe depotruimtes worden bij de respondenten als volgt georganiseerd (N=29): Per materiaalsoort: bij 3 respondenten. Per objectsoort: bij 1 respondent. Anders: bij 1 respondent. Worden niet aangevinkt: per inventarisnummer, per deelcollectie, niet op een specifieke manier georganiseerd. 24 respondenten duiden aan niet van toepassing. Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in vierkante meter? Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in kubieke meter? Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in strekkende meter? N Valid Missing Gemiddelde 53,20 132,00 50,63 Mediaan 45,00 112,50 30,50 Minimum 8,00 10,00 4,00 Maximum 120,00 300,00 175,00 11 respondenten duiden aan dat ze hun externe depotruimtes als voldoende groot beschouwen. 7 respondenten vinden dit niet. 4 respondenten geven ook aan hoeveel vierkante meter depotruimte men tekort komt: dit varieert van 50m² tot 200m² met een gemiddelde van 87,5m² en een mediaan van 50m². 1 respondent vinkt aan dat hij de temperatuur meet in de externe depotruimtes. 18 respondenten vinken aan dat ze de temperatuur in de externe depotruimtes niet meten. (N=19). 1 respondent vinkt aan dat hij de relatieve vochtigheid meet in de externe depotruimtes, 18 respondenten doen dit niet. (N=19). Geen enkele respondent meet het licht in de externe depotruimtes (N=19). Gezien er slechts 10 respondenten hebben ingevuld over hoeveel externe depotruimtes ze beschikken kunnen we vermoeden dat verschillende respondenten zonder externe depotruimtes de voorgaande vragen toch negatief beantwoorden. Hetzelfde fenomeen doet zich waarschijnlijk voor bij volgende antwoorden: % van collectie externe depot(s) afgeschermd van licht Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 4 21% 75-94% 1 5% 1-74% 0 0% 0% 14 74% 136

137 % van collectie externe depot(s) beveiligd tegen diefstal Aantal respondenten (N=18) % van de respondenten meer dan 50% 0 0% 50% 1 6% 1-49% 0 0% 0% 17 94% % van collectie externe depot(s) beveiligd tegen brand Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 1 5% 51%-94% 0 0% 50% 2 11% 1%-49% 0 0% 0% 16 84% % van collectie externe depot(s) met aangepaste opbergkasten, rekken, stellingen Aantal respondenten (N=18) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 3 17% 50-74% 1 6% 1-49% 0 0% 0% 14 78% % van collectie externe depot(s) met aangepast bewaarsysteem op objectniveau Aantal respondenten (N=19) % van de respondenten 95 of meer dan 95% 0 0% 75-94% 1 5% 50-74% 0 0% 25-49% 0 0% 1-24% 1 5% 0% 17 89% 3 respondenten doen aan insectenmonitoring in hun externe depotruimtes. 14 respondenten doen dit niet (N=17) Deskundigheid depotwerking Aanwezige deskundigheid Volgende organisaties zijn gekend bij de respondenten: Heemkunde Gouw Antwerpen: bij 34 respondenten. Heemkunde Vlaanderen: bij 33 respondenten. Rijksarchief: bij 31 respondenten. 137

138 FARO: 29 respondenten. Erfgoedforum MAS, Erfgoedcellen Mechelen, Kempens Karakter, Noorderkempen of K.erf: 25 respondenten. Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen: bij 23 respondenten. Forum van erfgoedverenigingen bij 24 respondenten. KIK: bij 13 respondenten. ICOM Vlaanderen: bij 11 respondenten. VVBAD: bij 10 respondenten. CRKC: bij 5 respondenten. CVAa: bij 3 respondenten. Zijn niet gekend door de respondenten: Packed vzw en Klimaatnetwerk Vlaanderen. 3 respondenten vinken nog andere aan en vermelden dan: MOMU, KAPA, Centrum voor de Studie van Land en Volk van de Kempen, heemkringen in België en Nederland. Uit de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen blijkt dat er vaak toch nog een verschil bestaat tussen het (her)kennen van een organisatie en het weten met welke vragen men bij deze diensten terecht kan. De respondenten geven aan dat volgende deskundigheid in hun organisatie aanwezig is (N=34): Digitale inventarisatie /registratie: bij 17 respondenten. Inventarisatie / registratie: bij 15 respondenten. Preventieve conservatie / bewaring: bij 10 respondenten. Actieve conservatie /restauratie: bij 5 respondenten. 15 respondenten geven aan dat hun organisatie geen specifieke deskundigheid behoud en beheer heeft. 1 respondent vinkt andere aan en vermeldt dan wij doen met beperkte middelen ons best. 13 respondenten geven aan dat ze bereid zijn die deskundigheid te delen met andere organisaties. 8 respondenten geven aan van niet (N=21). Bij de vraag onder welke voorwaarden zou dit kunnen vermelden 2 respondenten geen specifieke voorwaarden. 8 respondenten wijzen erop dat de deskundigheidsdeling niet teveel mag of kan vergen van de organisatie: bv. het tijdsgebruik is maar beperkt, en ook de aanwezige kennis is vaak ervaringsdeskundigheid en niet wetenschappelijke kennis. Bij 18 respondenten volgden de medewerkers vorming op het vlak van behoud en beheer. Bij 14 respondenten is dit niet het geval (N=32). Het gaat hierbij meestal om kortlopende opleidingen (workshops, cursussen, symposia over vb. digitaal bewaren, bewaren van bepaalde materialen, ), 3 respondenten geven aan dat ze medewerkers hebben met een professionele of universitaire behoud- en beheerachtergrond (vb. beroepsrestaurateur, opleiding aan KUL, archivaris met 138

139 postgraduaat archivistiek). Als organisatoren van de korte opleidingen zijn Heemkunde Vlaanderen of Heemkunde Gouw Antwerpen (bij 6 respondenten), de lokale erfgoedcel (bij 5 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog FARO, de Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen, CRKC/ KADOC, en een privéfirma. Deze laatste respondent vermeldt nog dat men voor een privéopleiding digitalisering kiest omdat de opleiding van het Rijksarchief te duur zou zijn. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen bleek duidelijk dat verschillende heemkringen bv. een archeoloog of historicus onder hun rangen hebben. Maar als die persoon uit de organisatie vertrekt, gaat deze kennis meestal simpelweg verloren. Er gebeurt maar weinig kennisoverdracht binnen de organisaties. Gewenste deskundigheid Op de vraag waarvoor kan uw organisatie zelf ondersteuning gebruiken antwoorden de respondenten (N=34): Digitale inventarisatie en registratie: 21 respondent. Actieve conservatie / restauratie: 18 respondenten. Preventieve conservatie / bewaring (preservatie): 17 respondenten. Inventarisatie en registratie: 16 respondenten. 6 respondenten antwoorden niet van toepassing. 3 respondenten antwoorden andere en vermelden dan: archiefbeheerssysteem voor kleine archieven / documentatiescentra; middelen / projectondersteuning; poetsen en kuisen van een vuile zolderruimte. Op de vraag voor welke delen van de collectie wenst u ondersteuning antwoorden 7 respondenten papieren erfgoed (archief, documentatie, bibliotheek), antwoorden 3 respondenten kunstvoorwerpen, 3 respondenten vermelden textiel, 3 respondenten vermelden landbouwkundige of heemkundige objecten, 3 respondenten vermelden foto s, film of glasnegatieven, 2 respondenten vermelden archeologische vondsten. 1 respondent antwoordt alles. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen werd bovendien door verschillende deelnemers aangevuld met dat de ondersteuning voor bv. preventieve conservatie of digitale inventarisatie zo eenvoudig en goedkoop mogelijk moet zijn. Gezien de beperkte financiën en de beperkte mogelijke tijdsbesteding van de vrijwilligers, moet de ondersteuning eenvoudig toepasbaar en aan te leren zijn. Eerste-lijn conservatie of eenvoudige computerprogramma s (cf ) gebaseerd op methoden die iedereen al kent, zullen het best werken. De kloof tussen professionele organisaties en vrijwilligers is groot volgens één van de deelnemers. 139

140 Op de vraag waar kan uw organisatie nu al terecht voor advies en begeleiding antwoorden 6 respondenten Heemkundige koepelorganisaties (HGA, Heemkunde Vlaanderen, Brabants Heem), 6 respondenten vermelden de lokale erfgoedcel. 3 respondenten vermelden de Dienst Erfgoed van de provincie. 2 respondenten vermelden collega s. 2 respondenten vermelden hun gemeentelijke diensten. 2 respondenten vermelden het MoMU. Worden telkens nog vermeld door 1 respondent: eigen kennis, FARO, privéfirma voor materiaal, Forum voor Erfgoedvereniging, de Universiteit of Academie (N=17). Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen blijkt dat het museum- of depotadviseurschap van de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen niet bij alle deelnemers goed gekend was. Verschillenden wisten niet voor welk advies men bij dit kanaal terecht kan. Daarenboven bleek door wijzigingen in het personeelsbestand (wegvallen van de vorige museumconsulent mevr. Annemie Adriaenssens en mr. Schoors; de functieverschuivingen van museumconsulent naar depotadviseur) dat de werking van dit kanaal gebaseerd is op een fragiel, wegens persoonsgebonden, netwerk. Ook bewegen de museumconsultenten volgens de deelnemers te weinig in het veld. Beperkte informatie wordt aangeleverd via bv. de website, maar daarmee weten, volgens een deelnemer, de heemkringen en niet-professionele musea nog te weinig waarvoor men bij de provinciale Dienst Erfgoed terecht kan. De Dienst Erfgoed leek voor een deelnemer ook een beter kanaal voor advies en begeleiding dan bv. FARO. Deze laatste oriënteren zich namelijk veel meer nationaal en Europees. Ook stelde een deelnemer van de focusgroep de impact van verschuivingen in het Vlaamse erfgoedbeleid in vraag: zullen de erfgoedcellen hun werking kunnen behouden ook bij volgende besparingsrondes? Zal de provincie zijn huidige erfgoedtaken kunnen behouden en dus verder uitbouwen? 17 respondenten vinken aan dat ze reeds advies en begeleiding gevraagd hebben. 14 respondenten hebben dit nog niet gedaan (N=31). Bij 4 respondenten ging het over advies om digitalisering, bij 3 respondenten over registratie, bij 3 respondenten over conservatie en restauratie van textiel, bij 2 respondenten om restauratie van andere voorwerpen (of schilderijen), bij 2 respondenten over archeologische objecten. Telkens één respondent vermeldt nog verpakkingsmateriaal, ontsluiting, beeldbank, pestbestrijding, advies over depotgebouw en inrichting. De antwoorden op de vraag bij wie vroeg u reeds advies, zijn dezelfde als bij de vorige paragraaf. Op de vraag bij welke soort ondersteuning is uw organisatie gebaat op korte termijn, antwoorden de respondenten: 140

141 Subsidies: bij 20 respondenten. Begeleiding en/of advisering: bij 17 respondenten. Vorming: bij 12 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: bij 10 respondenten. Uitleendienst: bij 7 respondenten. 6 respondenten antwoorden niet van toepassing. 1 respondent antwoordt andere en vermeldt dan: centraal / uniform archiefbeheerssysteem Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer 6 respondenten zijn niet akkoord met de stelling dat hun organisatie meer zou moeten inzetten op behoud en beheer. 9 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 18 respondenten zijn akkoord met de stelling. 1 respondent weet het niet (N=34). 14 respondenten gaan niet akkoord met de stelling als je een stuk geschonken krijgt, kun je niet neen zeggen. 8 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 12 respondenten gaan akkoord met de stelling (N=34). De focusgroep niet-professionele musea en heemkringen bevestigde dit beeld: de deelnemers bevestigden dat de laatste jaren selectiever wordt omgesprongen met de aangroei van de collecties: schenkingen worden steeds vaker aanvaard indien het stuk in de collectie past. Een lid van de focusgroep gaf daarbij aan dat ze bijvoorbeeld aan de schenkers ook duidelijk zeggen dat, indien nodig of wenselijk, het stuk naar een collectie van een andere erfgoedorganisatie kan verhuizen. Bij deze deelnemer worden schenkingen, net als bruiklenen ook contractueel vastgelegd. Dit selectiever verwervingsbeleid wordt bovendien ook gestimuleerd door Heemkunde Gouw Antwerpen. Een gemeenschappelijk depot 18 respondenten zijn niet akkoord met de stelling onze organisatie is bereid om (delen van) haar collecties onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. 8 respondenten staan hier neutraal tegenover. 6 respondenten zijn eerder of helemaal akkoord. 2 respondenten weten het niet (N=34). 20 respondenten zijn niet akkoord met de stelling onze organisatie is vragende partij om (delen van) haar collecties in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen. 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 6 respondenten gaan akkoord. 2 respondenten antwoorden ik weet het niet (N=34). 141

142 8 respondenten gaan niet akkoord met de stelling onze organisatie is bereid om stukken tijdelijk in een professioneel regionaal depot onder te brengen, bijvoorbeeld voor restauratie of bij verhuis. 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 19 respondenten zijn akkoord met deze stelling. 1 respondent weet het niet (N=34). 19 respondenten gaan niet akkoord met de stelling onze organisatie is bereid om stukken permanent in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 7 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 7 respondenten gaan akkoord. 1 respondent weet het niet (N=34). De delen van de collecties die respondenten willen onder brengen in regionaal gemeenschappelijk depot zijn: voorwerpen (vb. metaal, textiel, archeologie) bij 7 respondenten, papieren erfgoed bij 2 respondenten, dubbels (bij 1 respondent), en kwetsbare en waardevolle stukken (bij 2 respondenten). De redenen die respondenten aanhalen om stukken tijdelijk of permanent te herlokaliseren zijn: plaatsgebrek (bij 5 respondenten), betere deskundigheid over behoud en beheer (bij 3 respondenten), uit noodzaak (vb. verbouwing) bij 3 respondenten, stukken die af gestoten worden (vb. wegens geen belang voor heemgeschiedenis) bij 3 respondenten, betere bewaaromstandigheden (bij 3 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog de bij stopzetting van de werking en wegens hoge huidige huurprijs van depot. Op de vraag onder welke voorwaarden zou u uw collectie onder brengen in een professioneel regionaal depot antwoorden de respondenten: goede bewaaromstandigheden (4 respondenten), de snelle beschikbaarheid van stukken vb. voor onderzoek of tentoonstellingen (4 respondenten), enkel bij noodzaak (3 respondenten) of een redelijke kostprijs (2 respondenten). Telkens één respondent vermeldt nog: eigendom blijft bij heemkring, goede verzekering, in kader van digitalisering- of conservatieproject, niet permanent, en indien ontlening van niet eigen collecties mogelijk is. De redenen waarom de respondenten geen gebruik willen maken van een regionaal depot zijn: de collectie is te lokaal verbonden met de lokale gemeenschap en moet daarom lokaal beschikbaar blijven (bij 8 respondenten), 2 respondenten vrezen de afstand, 5 respondenten menen te weinig financiële middelen te hebben. 3 respondenten ervaren geen noodzaak om de collectie te herlokaliseren (vb. voldoende groot en goed depot). 2 respondenten geven aan dat hun collectie te klein of niet waardevol genoeg is om te herlokaliseren. Daarnaast haalt telkens een respondent aan 142

143 dat de collectie te slecht geïnventariseerd is, de vrees voor extra werklast en transport en de vrees om niet meer zelfstandig te kunnen beslissen over de stukken in het depot. Tot slot geven de deelnemers van de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen nog aan dat de weerstand van heemkringen tegenover gemeenschappelijke depots ook is ingegeven door bv. de belangen van de schenkers van stukken en de bemoeilijkte werking voor de vrijwilligers. Een andere deelnemer vreest dan weer dat ook dit depot vol zal geraken, waardoor misschien niet meer de heemkring zelf, maar een overheid het selectie- en afstotingsbeleid zal voeren. Tot slot vult een derde deelnemer aan dat er nog geen duidelijke beleidsvisie (van de provincie of de gemeenten) is over gemeenschappelijk depots. Volgens hem is er nood aan een duidelijke visie van de overheid die rekening houdt met de werking van vrijwilligersorganisaties. 18 respondenten gaan niet akkoord met de stelling onze organisatie heeft een voldoende groot depot om haar collecties in onder te brengen. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling 9 respondenten zijn akkoord. 2 respondenten weten het niet (N=34). 29 respondenten zijn niet akkoord met de stelling onze organisatie heeft een voldoende groot depot om er verwante stukken van andere organisaties in onder te brengen. 4 respondenten staan neutraal tegenover de stelling. 1 respondent weet het niet (geen enkele respondent gaat dus akkoord met de stelling) (N=34). 1 respondent (St. Baafs Noorderwijk) vindt dat een bewaarplaats van zijn organisatie geschikt is als gemeenschappelijk depot. 33 respondenten vinden dit niet (N=34). St. Baafs vult hierbij aan: (ons erfgoed) is gemeentelijk patrimonium en mits afspraken kan er veel op een positieve wijze opgelost worden, maar daarvoor moet er eerst duidelijke interesse en pro - ativiteit van de gemeente zijn. De antwoorden die de respondenten geven op de vraag waarom wel/ niet zijn: de ruimte is te klein (15 respondenten), en/of heeft te slechte bewaaromstandigheden (6 respondenten). 3 respondenten wijzen erop dat de gebruikte infrastructuur niet van hen is (maar vb. van de gemeente). 3 respondenten menen dat hun depot te slecht toegankelijk is. 2 respondenten vrezen het beheer van andere collecties. 2 respondenten (St. Baafs in Noorderwijk en Heemkundige Kring Aartselaar) zouden hun ruimte ter beschikking stellen, op voorwaarde dat de huur betaald wordt of op voorwaarde dat de heemkundige kring een andere geschikte locatie in de gemeente zou krijgen. Beide respondenten geven niet aan voor welk materiaal ze hun depot ter beschikking zouden stellen. 143

144 3 respondenten kennen een ruimte die eventueel na aanpassingen geschikt zou kunnen zijn als gemeenschappelijk depot: de geklimatiseerde vliegtuigloodsen bij het NAVO-vliegveld van Ravels- Weelde, langs de geïndustrialiseerde A12 komen regelmatig industrieruimten leeg te staan. Momenteel verkommert bv. o.a. het kasteel Lindenbos uit Tijdens de focusgroep worden nog de lege kazernes in Brasschaat of Weelde aangehaald als mogelijke locaties voor een regionaal gemeenschappelijk depot. De organisatie van gemeenschappelijke depots 12 respondenten gaan niet akkoord met de stelling commerciële partners kunnen net zo goed expertise opbouwen in erfgoedbehoud en beheer. 11 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 9 respondenten gaan akkoord met deze stelling. 2 respondenten antwoorden ik weet het niet (N=34). 1 respondent is eerder niet akkoord met de stelling een publieke partner is beter geschikt voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner. 7 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling 24 respondenten zijn akkoord. 2 respondenten vinken aan ik weet het niet (N=34). 12 respondenten gaan niet akkoord met de stelling de depotbeheerder van een professioneel regionaal depot hoeft niet verbonden te zijn aan mijn instelling, maar mag wel (een deel van) de zorg voor mijn collecties op zich nemen. 8 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 11 respondenten gaan akkoord. 2 respondenten weten het niet (N=33). 12 respondenten gaan niet akkoord met de stelling in een depot heeft een publiek niets te zoeken. 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 16 respondenten zijn akkoord (N=34). 6 respondenten gaan niet akkoord met de stelling een depot kan opengesteld worden voor een publiek als het daarvoor tenminste uitgerust is. 8 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 19 respondenten gaan akkoord met deze stelling (N=33). 13 respondenten gaan niet akkoord met de stelling mijn stukken mogen in dezelfde ruimte ondergebracht worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer die uit gelijksoortige materialen bestaan. 10 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 10 respondenten zijn akkoord. 1 respondent weet het niet (N=34). 144

145 19 respondenten gaan niet akkoord met de stelling indien nodig, is onze organisatie bereid een afstand van meer dan 10 km af te leggen om collectie(stukken) onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 7 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 8 respondenten gaan akkoord (N=34). 27 respondenten gaan niet akkoord met de stelling indien nodig, is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen om haar collectie(stukken) in een professioneel regionaal depot onder te brengen. 5 respondenten staan neutraal tegenover de stelling, 1 respondent antwoordt ik weet het niet. Geen enkele respondent gaat dus akkoord met deze stelling (N=34) 23 respondenten gaan niet akkoord met de stelling indien nodig, is onze organisatie bereid een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die het afleveren van de collectiestukken binnen een bepaalde periode garandeert. 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 2 respondenten gaan eerder akkoord. 3 respondenten antwoorden ik weet het niet Selectie en afstoting Op de vraag wenst u onderdelen van uw collecties af te stoten of in beheer te geven aan een externe partner (bv. het Rijksarchief) antwoorden 6 respondenten ja. 25 respondenten antwoorden neen (N=31). In een toelichting vermelden deze respondenten dat het vooral gaat om stukken die niet in het collectieprofiel passen (vb. affiches die niet over het dorp gaan), recente stukken, dubbels, reken- en schrijfmachines. 3 respondenten geven redenen waarom ze zouden afstoten: een beter beheer en conservering, plaatsgebrek en vereenvoudiging, of twijfels aan de historische waarde of dubbel gebruik. 4 respondenten hebben hierbij nood aan advisering (vb. in de vorm van selectiecriteria). 12 respondenten hebben dit niet (N=16). Een respondent zegt hierbij dat het moeilijk is om de waarde in te schatten van sommige stukken. Een andere respondent vermeldt dat de verdeskundiging kan leiden tot betere instandhouding. Tijdens de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen wees een deelnemer erop dat reorganisatie van depots (en zo dus de rationalisering van de depotruimte) bijvoorbeeld begint bij een afstotingsbeleid. Maar hiervoor is er bij de meeste heemkringen te weinig tijd. 145

146 Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij heemkringen De onderzoekspopulatie heemkringen, geschiedkundige verenigingen en erfgoedverenigingen (afgekort heemkringen) telt 90 organisaties waarvan 38 reageerden op de enquête. De respondenten kunnen we beschouwen als een representatief staal van de onderzoekspopulatie. 3 organisaties namen deel aan de focusgroep niet-professionele musea en heemkringen. Deze organisaties worden gerund door vrijwilligers. Dit zorgt enerzijds voor een beperkte tijdsbesteding. Ook maakt dit dat de organisaties meestal beschikken over weinig financiële middelen. Zo heeft maar 1/3 de van de respondenten een (klein) budget behoud en beheer. Desalniettemin heeft meer dan de helft van de respondenten een actief beleid rond behoud en beheer dat zich ook vertaalt in beleidsdocumenten. Het takenpakket van heemkringen kan veelvuldig zijn: naast de werking als ledenvereniging, hebben sommigen nog een heemkundig museum en documentatiecentrum met publiekswerking. Ook de collecties van de heemkringen zijn zeer hybride: zowel archieven, documentatie, bibliotheek als objectencollecties komen voor bij deze doelgroep. Bij de helft van de respondenten is minder dan de helft van de archiefcollectie geïnventariseerd. Dit heeft uiteraard ook gevolgen voor de ontsluiting van de collectie en eventuele herlokalisering van collecties. Om dit (digitale) inventarisatieproces te versnellen, zijn de organisaties vooral gebaat bij eenvoudige tools die geen extra kosten voor de organisatie met zich meebrengen. Ook bij andere vormen van advisering, begeleiding en vorming dient rekening gehouden te worden met de eigenheden van vrijwilligersorganisaties: beperkte financiële middelen en een beperkte inzetbaarheid van de medewerkers. Naast digitalisering is er bijvoorbeeld nood aan ondersteuning, advies en begeleiding voor preventieve en actieve conservatie. Ook de peer-to-peer kennisdeling van heemkringen mag de organisatie zeker niet teveel belasten: bijna de helft van de respondenten zegt zelf geen specifieke deskundigheid rond behoud en beheer te hebben en de meeste van de overige organisaties zijn echter bereid hun deskundigheid te delen met derden. Naast advies en begeleiding zijn de heemkringen vooral gebaat bij bijkomende financiële middelen (subsidies). De Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen zou zijn dienstverlening ten aanzien van deze groep nog kunnen versterken door een actievere werking uit te bouwen: actiever communiceren over de dienstverlening opdat de diensten beter gekend geraken bij de heemkringen en meer tailormade advies verlenen ter plaatse. Eventueel valt zelfs een begeleidingsprogramma naar analogie met de kerkfabrieken (cf. infra) te overwegen. Momenteel blijkt namelijk dat verschillende adviesverleningsorganisaties wel gekend zijn bij de respondenten, maar weten heemkringen niet 146

147 altijd waarvoor ze bij deze organisaties terecht kunnen. De Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen kan dit gat zelf invullen, mits uiteraard een actief communicatiebeleid. Een andere optie is dat ze als intermediair optreedt als doorverwijsloket of via een communicatieplatform. Als we kijken naar de fysieke depotinfrastructuur bevindt bijna de helft van de respondenten 95% van de collectie zich in bewaarruimtes. Bij 4 respondenten bevindt meer dan 75% van de collectie zich in presentatie. De depots van heemkringen zijn meestal ruimtes die ze van derden ter beschikking krijgen (al dan niet voor een symbolisch bedrag). Dit maakt dat de organisaties weinig inspraak hebben in de keuze van de ruimtes en bovendien weinig uitbreidingsmogelijkheden voor depotruimtes kennen. Dit laatste is noodzakelijk aangezien meer dan de helft van de respondenten aangeeft over onvoldoende ruimte voor opslag van eigen collecties te beschikken. Bovendien zijn de bewaaromstandigheden van het erfgoed in deze depots zelden volgens de regels van de kunst: meestal wordt het klimaat niet gemonitord en ook de beveiligingsmaatregelen van deze depots zijn ondermaats. Toch ziet minder dan 1/5 de van de respondenten een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot als oplossing voor hun problemen. Al denkt iets meer dan de helft van de respondenten dat een dergelijk depot wel een hulp kan zijn voor tijdelijke problemen. Deze relatief grote weerstand ten aanzien van een gemeenschappelijk depot wordt onder meer gevoed door onduidelijkheid over het concept of het business model van een professioneel gemeenschappelijk depot en door onduidelijkheid over de rol van de overheid. Over het concept bestaat er verwarring over bv. eigendomsoverdracht, beschikbaarheid van de stukken, de financiële middelen die een erfgoedbeheerder moet inbrengen, of over de selectie van stukken in het depot. 147

148 3.6. Kerkfabrieken Responsoverzicht De enquêtes Aantal organisaties in provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Aantal mogelijke respondenten Totaal respondenten (=N) Responsgraad % De provincie Antwerpen telt 380 kerkfabrieken. Van 3 organisaties beschikten we niet over een e- mailadres, deze konden we dus geen enquête versturen. Enkele organisaties lieten weten dat ze geen tijd hebben omdat ze enkel met vrijwilligers werken. Ook lieten sommige kerkfabrieken weten dat ze slechts een zeer kleine collectie erfgoed hebben. Dit was veelal het geval voor recente kerkfabrieken (met kerken gebouwd in het interbellum of na Wereldoorlog II) (5 respondenten). Anderen lieten weten dat delen van hun collectie (vb. archief) zijn overgedragen aan een andere religieuze of erfgoedorganisatie (4 respondenten). 10 anonieme antwoorden werden toch meegenomen in de statistische verwerking. Omdat verschillende leden van het parochiebestuur toegang hadden tot de enquête, is het mogelijk dat deze 10 anonieme invullers eigenlijk proefversies en dus dubbele invullingen zijn. De Antwerpse st. Pauluskerk heeft de enquête tweemaal ingevuld. De meest volledige enquête werd behouden, ook al waren de antwoorden in de andere enquête soms tegenstrijdig aan de meest uitgebreide enquête. Dit laatste kwam vooral voor bij de vragen naar opinies omtrent een gemeenschappelijk depot. Geografisch zijn alle gebieden vertegenwoordigd. Maar we kunnen wel een vertekening vaststellen door een overgewicht aan katholieke kerkfabrieken. Er zijn 23 niet-katholieke religieuze instellingen in de provincie Antwerpen, slechts 3 hebben geantwoord (=responsgraad niet-katholieke kerken 13% in vgl. met de totale responsgraad van 34%) Orthodoxe kerken: 3 mogelijke respondenten 1 antwoord Protestantse kerken: 13 mogelijke respondenten 2 antwoorden Anglicaanse kerken: 1 mogelijke respondent geen antwoord Islamitische geloofsgemeenschappen: 3 mogelijke respondenten geen antwoord Israëlitische gemeentes: 3 organisaties in provincie, slechts 1 adres, geen antwoord. De focusgroep In de enquête werd gevraagd of de respondenten wensten deel te nemen aan focusgroepen over de depotnoden en behoeften. 63 respondenten vinkten bij deze vraag ja aan en deze ontvingen dan 148

149 ook een uitnodiging voor de focusgroep. 9 van hen namen ook effectief deel aan de focusgroep: Bram Van der Auwera (Metropolitaanse Kerkfabriek Sint-Rumoldus Mechelen), Guy Wyffels (Kerkfabriek Sint-Jacob-de-Meerdere Antwerpen), Jozef De Leeuw (Kerkfabriek Sint-Leonardus Aartselaar), Walter Vrinssen (Kerkfabriek Sint-Paulus Antwerpen), Josine Lebbe (Kerkfabriek Onze- Lieve-Vrouw Zevendonk, Turnhout), Staf Verhaert (Kerkbestuur Sint-Gerebernus Geel Punt), Hendrik Harre (Kerkfabriek De Verrezen Heer Berchem), dhr. Vaerewijck (Onze-Lieve-Vrouw-Geboorte Hoboken), Walter Corluy (Sint-Antonius van Padua Antwerpen). Hoewel er vertegenwoordigers zijn van verschillende subgroepen (plattelandskerken, kerken voor kleine parochies en grootstedelijke kerkfabrieken, oude kerken vs. jonge kerkfabrieken), kunnen we toch een proportioneel overwicht traceren van monumentale kerken De organisatie Personeel Bij 38,7% van de respondenten heeft de pastoor zijn hoofdactiviteit in de parochie, bij 61,3% van de respondenten is dit niet het geval (N=111). Bijna 80% van de respondenten heeft geen bezoldigde medewerkers (88 van N=109), 10 kerkfabrieken hebben minder dan 1VTE, 10 hebben tussen de 1 en de 5 VTE in dienst. Een uitschieter heeft 17,10 VTE medewerkers (de OLV-kathedraal van Antwerpen). Van deze 21 kerkfabrieken met bezoldigde personeelsleden, hebben er 8 bezoldigde medewerkers die instaan voor het behoud en beheer. Bij 4 organisaties houdt dit (meer dan) één VTE in. Ook hier bekleedt de OLV-kathedraal een uitzonderingspositie: zij hebben 4 medewerkers behoud en beheer in dienst. Onder deze 4 organisaties ook de metropolitaanse kerk St. Romoldus in Mechelen. De kerkfabrieken in de provincie Antwerpen hebben gemiddeld 15,33 vrijwillige medewerkers (N=98). Dit cijfer wordt mede beïnvloed door 2 uitschieters van 135 en 185 medewerkers (resp. OLVkathedraal en Heilige Familie in Brasschaat). Van deze vrijwilligers zijn er gemiddeld 3,97 betrokken bij het behoud en beheer (N=103). 10 kerkfabrieken zeggen expliciet dat er niemand (noch bezoldigden, noch vrijwilligers) betrokken zijn bij het behoud en beheer van het roerend erfgoed. Bij 5 kerkfabrieken is de verantwoordelijkheid voor behoud en beheer over meer dan 15 vrijwilligers verspreid. Deze kerkfabrieken nemen echter allemaal de poetsploeg en het onderhoudsteam mee in hun telling. 149

150 De vaakst voorkomende antwoorden bij de vraag welke functies hebben deze medewerkers zijn (N=89): Bestuursleden van de kerkraad of vzw (voorzitter, penningmeester, schatbewaarder, secretaris, ) (bij 46 respondenten). Pastoor, koster, diaken (bij 10 respondenten vermeld). Vrijwilligers (andere dan bestuursleden) bij 37 respondenten. Deze vrijwilligers hebben vaak ook duidelijke vaste taken bv. de onderhoudsploeg (schoonmaak en technici) wordt bij 17 respondenten vermeld, of de archivaris wordt bij 6 respondenten vermeld. Professionele erfgoedwerkers (bv. van andere organisaties, restaurateurs, beheerders erfgoedsites) komen bij 9 respondenten voor. Niemand (3 respondenten geven dit expliciet op als antwoord). Beleid Beleidsdocumenten De respondenten hebben volgende beleidsdocumenten (N=126): Geen enkel: 83 organisaties geven aan dat ze geen enkele van de beleidsdocumenten hebben waarnaar gevraagd wordt (=66% van de respondenten). Beleidsplan: 17 respondenten vinken aan dat ze hun erfgoed meenemen in hun beleidsplan (=13.5% van de respondenten). Collectieplan: 13 respondenten hebben een collectieplan (=10,5% van de respondenten). Calamiteitenplan: 7 respondenten hebben een calamiteitenplan (=5,5% van de respondenten). Later werd aangevuld dat de kerkfabrieken van Mechelen actief betrokken werden bij een pilootproject over calamiteitenplanning van FARO. Risicobeheer Schade-inventaris: 7 respondenten vermelden de schade-inventaris (=5,5% van de respondenten). Afstotingsbeleid: slechts één respondent heeft een afstotingsbeleid.(= gewone parochiekerk, die ook beleidsplan en calamiteitenplan heeft aangevinkt. Ze hebben echter geen schadeinventaris of collectieplan. 19 respondenten beantwoorden de vraag met andere : 15 vermelden hun inventaris hierbij als beleidsdocument (= 12%); één respondent vermeldt een publicatie waarin het erfgoed ten dele is opgenomen, 2 vermelden dat ze geen erfgoed hebben, dus nemen ze dit ook niet mee op in hun beleidsdocumenten. Eén respondent vermeldt extra beveiligingsmaatregelen. 79 respondenten geven aan dat ze aan risicobeheer doen (65,8% van de respondenten). 33 respondenten (27,5% van de respondenten) geven aan dat ze dit niet doen. 8 respondenten kunnen deze vraag niet met zekerheid beantwoorden (6,7% van de respondenten; N=120). 150

151 Budget Bij slechts 20 respondenten, 17,2% van de respondenten, is er in de begroting een structureel budget voorzien voor conservatie, restauratie en inventarisatie voor hun roerend erfgoed. Bij 96 respondenten, 82,8% van de respondenten, is dit niet het geval. (N=116). 17 van de organisaties met een structureel behoud- en beheerbudget geven inzicht in de grootteorde van dit budget zonder personeelskost: Grootte van het behoud en beheerbudget zonder personeelskost (N=17) Gemiddelde Mediaan respondenten respondenten respondenten Gemiddelde procentueel aandeel van het behoud- en beheerbudget van de 12,94% roerende erfgoedcollecties in de begroting zonder personeelskosten (N=16) Mediaan procentueel aandeel van het behoud- en beheerbudget van de roerende 5% erfgoedcollecties in de begroting zonder personeelskosten (N=16) De religieuze instellingen geven aan dat de grootste kostenpost binnen het behoud- en beheerbudget de actieve conservatie en restauratie is. Daarnaast gaat het budget vooral op aan preventieve maatregelen, gevolgd door (digitale inventarisatie). Aan beheer (i.e. management, logistiek en vervoer) wordt het minste geld uitbesteed. Dit hangt waarschijnlijk samen met het feit dat er weinig transportbewegingen aan de collecties roerend erfgoed van kerkfabrieken vasthangen. Opvallend is nog dat 46 respondenten de vraag naar verdeling van het behoud en beheer budget hebben ingevuld, hoewel maar 20 respondenten een structureel budget voor behoud- en beheer in hun begroting hebben. Dit doet vermoeden dat de kosten voor behoud en beheer vooral ad hoc worden uitgegeven. Vanuit deze optiek hoeft het niet te verbazen, dat de grootste kostenpost dan actieve conservatie en restauratie is. Het focusgroepgesprek bevestigde dit vermoeden. Tijdens de focusgroep bleek dat de samenstelling van het totaalbudget van kerkfabrieken sterk verschilt. Sommige kerkfabrieken zijn, door o.a. de verhuur van immobiliën of door interesten op vermogen, voornamelijk zelfbedruipend (voor normale exploitatie van de kerk, niet voor restauratie van onroerend patrimonium). Anderen zijn in hoge mate afhankelijk van hun stad of gemeente voor hun budget. Het lijkt erop dat bij de kerkfabrieken die zich in dit laatste geval bevinden, er vaak maar weinig middelen zijn voor behoud en beheer. Eén van de focusgroepleden lost dit creatief op door bv. de aankoop van zuurvrij verpakkingsmateriaal in te schrijven als kantoormateriaal. Enkelen haalden aan dat het behoud en beheer budget regelmatig wordt aangevuld met provinciale subsidies voor restauratie van belangrijke stukken. Dit subsidiekanaal was echter niet bij alle focusgroepleden gekend. 151

152 Verzekering 21 respondenten geven inzicht in de verzekeringswaarde van hun collectie. Deze varieert van 120 tot met een mediaan van , en een gemiddelde van Het dient hierbij gezegd dat deze 21 respondenten eerder gewone parochiale kerken zijn. Geen van deze 21 behoren tot de groep van monumentale kerken. Tijdens de focusgroep bleek namelijk dat de kerkfabrieken met een inboedel van grote kunsthistorische waarde, zoals bij de monumentale kerken, geen premies kunnen betalen voor de permanente verzekering van hun kunstwerken. Enkel tijdens transport of bruikleen worden de stukken verzekerd. Hierbij moet dan uiteraard in acht worden genomen dat de verzekeringswaarde gebaseerd is op de restauratiewaarde van de stukken, niet op reconstructiewaarde De collecties De aard van de collecties Het zwaartepunt van de erfgoedcollecties ligt op 4 na alle organisaties bij erfgoedobjecten. Twee derde van de organisaties 20 beschikt ook nog over archieven, met dien verstande dat de archieven meestal minder dan de helft van de collectie uitmaken. Een bewaarbibliotheek is eerder zeldzaam of zeer klein bij de respondenten. Onze erfgoedcollectie bestaat uit. % Aantal respondenten (N=103) % van de respondenten erfgoedobjecten 75 of meer dan 75% 71 69% 50-74% 21 20% 25-49% 7 7% 5-24% 3 3% 0% 1 1% Onze erfgoedcollectie bestaat uit. % Aantal respondenten (N=103) % van de respondenten archieven 75 of meer dan 75% 2 2% 50-74% 2 2% 25-49% 10 10% 5-24% 55 53% 0% 34 33% 20 Dit aandeel blijkt bij vraag 2.7 heeft u of beheert u los van uw collectie erfgoedobjecten eveneens archieven echter veel groter. Hier antwoordt 3/4 de van de respondenten ja. 152

153 Onze erfgoedcollectie bestaat uit. % Aantal respondenten (N=103) % van de respondenten documentatie 75 of meer dan 75% 0 0% 50-74% 0 0% 25-49% 1 1% 5-24% 18 17% 0% 84 82% Onze erfgoedcollectie bestaat uit. % Aantal respondenten (N=103) % van de respondenten erfgoedbibliotheek / bewaarbibliotheek 75 of meer dan 75% 0 0% 50-74% 0 0% 25-49% 1 1% 5-24% 7 7% 0% 95 92% De conditie van de erfgoedcollectie wordt over het algemeen redelijk tot goed ingeschaald. Slechts 5 respondenten zeggen dat de conditie van de erfgoedobjecten ronduit slecht is (5% van de respondenten); 15 vinden de toestand maar matig is (16% van de respondenten); 37 respondenten vinden de toestand redelijk (38% van de respondenten) en 40 respondenten schatten de toestand van hun collectie erfgoedcollectie als goed in (41% van de respondenten; N=97). Slechts 2 respondenten met een archief schatten de toestand van hun archief als slecht in (2% van de respondenten). 11 respondenten vinden dit matig (12% van de respondenten); 31 respondenten vinden dit redelijk (33% van de respondenten) en 49 spreken over goed (53% van de respondenten; N=93) 5 respondenten met een collectie documentatie schatten de conditie hiervan als matig in (11% van de respondenten). 18 respondenten vinden deze toestand redelijk (39% van de respondenten); 23 respondenten spreken over goed (50% van de respondenten; N=46). 4 respondenten met een erfgoedbibliotheekcollectie schatten de conditie hiervan als matig in (24% van de respondenten). 6 respondenten vinden deze toestand redelijk (35% van de respondenten); 7 respondenten spreken over goed (41% van de respondenten; N=17). Collectie erfgoedobjecten Een collectie erfgoedobjecten varieert bij de kerkfabrieken van 3 tot stuks met een gemiddelde van 434 objecten, de mediaan ligt op 200 stuks (N=98). Deze collecties lijken bij vele kerkfabrieken eerder statisch. De gemiddelde aangroei van de collectie erfgoedobjecten bedraagt 2,18 stuks per jaar. 51 respondenten geven aan dat hun collectie niet aangroeit (55% van de respondenten; N=92). Bij de collecties die aangroeien, varieert de gemiddelde aangroei van 1 tot 50 stuks per jaar. Bij de 4 organisaties die zeggen dat hun collectie met meer dan 20 stuks per jaar aangroeit, zit de OLV- 153

154 kathedraal, de metropolitaanse kerk St. Romuldus in Mechelen en de grootste kerk van een grote centrumstad (N=92). Tijdens het focusgroepgesprek bleek dat de aangroei van de collectie vooral voortkomt uit het sluiten van andere religieuze gebouwen: het erfgoed van een pastorij, een andere kerk of een klooster dat zijn deuren sluit. De focusgroepleden vrezen dan ook dat deze aangroei in de nabije toekomst ook zal vergroten. Bij een lid van de focusgroep groeit de objectencollectie aan doordat men sporadisch stukken over de kerk aankoopt. Tot slot zijn er nog giften en legaten die maken dat de objectencollectie aangroeit. De overgrote meerderheid van de organisaties stoot geen erfgoedobjecten af (77 respondenten, 86,5% van de respondenten). 7 organisaties stoten gemiddeld 1 object per jaar af (8% van de respondenten), 3 kerken 2 objecten, 1 kerk 5 objecten en 1 kerk 10 objecten. Deze groep afstoters lijkt een doorsnede van de populatie: zowel parochiale kerken, monumentale kerken, plattelandskerken en stedelijke kerken zijn vertegenwoordigd (N=89). De meest voorkomende materialen in de objectencollecties zijn (in volgorde van meest aanwezig) textiel, hout, schilderijen, gepolychromeerde objecten en glas. Weinig voorkomend materiaal is overig organisch materiaal (bont, leer, been, ivoor), kunststof, keramiek en magnetische dragers. Als we kijken naar de meest voorkomende types erfgoedobjecten, ligt het zwaartepunt bij kleding en interieurinrichting. Wapens en munitie, ruilmiddelen, dierlijk materiaal en vervoermiddelen zijn dan weer uiterst zeldzaam in de objectencollecties van kerkfabrieken. Documentatiecollectie 39 respondenten geven aan dat ze ook documentatie beheren (36% van de respondenten; N=109). Deze collecties zijn gemiddeld 2,9 strekkende meter lang, de mediaan ligt op 2 strekkende meter. De kleinste collecties zijn 0,50meter (bij 6 respondenten) de grootste collecties documentatie zijn 10 meter (bij 5 respondenten.) Bij 11 van respondenten met een documentatiecollectie, groeit deze niet aan. Bij de overige 26 respondenten bedraagt de aangroei 1 meter of minder. De gemiddelde aangroei bedraagt 20cm per jaar, de mediaan ligt op 10cm (N=37). Erfgoedbibliotheek 11 respondenten geven aan dat ze ook een erfgoedbibliotheek hebben of beheren (10% van de respondenten; N=109). 11 respondenten geven ook inzicht in de omvang van deze collectie: deze 154

155 varieert van 20 cm tot 5 meter, gemiddeld bedraagt de omvang 1,4 strekkende meter. De mediaan bedraagt 1 meter (N=11). Bij geen enkele respondent groeit deze erfgoedbibliotheek aan (N=8). Archieven 88 respondenten, of meer dan 3/4 de van de respondenten geven aan dat ze archieven beheren (N=115). De omvang van deze archieven bedraagt gemiddeld 12,5 strekkende meter, de mediaan ligt op 10 meter. Het kleinste archief is 50cm lang, de grootste 75 meter (N=87). Van deze kerkfabrieken geven 76 respondenten aan hoeveel de gemiddelde aangroei bedraagt: deze varieert van 0 tot 4 meter per jaar. De gemiddelde aangroei bedraagt 37 cm per jaar, de mediaan 20 cm (N=76). Registratie en inventarisatie van de collecties 93% van de respondenten geeft aan dat men een inventaris van de collectie roerend religieus erfgoedobjecten heeft (112 organisaties, N=120). Deze inventarissen lijken ook een vrij volledig overzicht van de collectie te geven. 49 organisaties beweren dat 100% van hun collectie is geregistreerd (44% van de respondenten); Bij 37 organisaties is dit tussen de 90 en 99% (33% van de respondenten). Bij slechts 4 organisaties ligt de registratiegraad lager dan 50%. De gemiddelde registratiegraad bedraagt dan ook 90,15%, de mediaan ligt op 99% (N=111). Bij 88 respondenten blijft deze inventaris beperkt tot basisregistratie (70% van de respondenten), 20 organisaties gebruiken een uitgebreide registratie (16% van de respondenten; 3 organisaties duiden zowel basisregistratie als uitgebreide registratie aan). 6 respondenten vinken aan dat ze een internationale standaard gebruiken. Men verduidelijkt dit door te verwijzen naar een website beheert door het CRKC, of naar de registratie religieus erfgoed van de provincie Antwerpen (wat dezelfde methode is als die van het CRKC). (bijna 5% van de respondenten; 1 respondent heeft ook antwoordoptie uitgebreide registratie aangevinkt). 15 organisaties geven expliciet aan dat ze niet registreren (12% van de respondenten; dit is 1 respondent meer dan bij vraag 2.17) (N=126). 21 organisaties geven aan dat hun inventaris nog in werd geactualiseerd (22% van de respondenten). Bij 24% van de respondenten is de inventaris ouder dan 10 jaar (23 respondenten; N= 95). Dit betekent dat voor iets meer dan de helft van de organisaties de meest recente inventaris dateert van (51 respondenten oftewel 54%; N=95). 155

156 Uit onderstaande tabel blijkt bij 37,5% van de respondenten de inventaris jaarlijks of tweejaarlijks nakijkt en actualiseert. 22% van de respondenten doet dit enkel naar aanleiding van een calamiteit. 16,5% van de respondenten doet dit nooit. 24% van de respondenten gebruikt een andere methode. Meestal vermelden de respondenten dan een andere termijn bijvoorbeeld vijfjaarlijks of tienjaarlijks (bij 7 respondenten), dat actualisering onregelmatig of sporadisch gebeurt (bij 6 respondenten), of naar aanleiding van een wijziging in de collectie vb. aankoop, verwijdering of bruikleen (bij 6 respondenten), of op aanvraag van vb. de provincie (3 respondenten). Tot slot geven nog 5 respondenten aan dat de inventarisatie pas aangevat is of zich momenteel in transitiefase bevindt (vb. digitalisering) en naar aanleiding daarvan wordt bijgewerkt. Hoe regelmatig wordt de inventaris nagekeken en geactualiseerd? (N=115) Aantal % Cumulatieve % Jaarlijks 30 26,1 26,1 Tweejaarlijks 13 11,3 37,4 alleen naar aanleiding van een calamiteit (bv. brand, diefstal) 25 21,7 59,1 Nooit 19 16,5 75,7 Andere 28 24,3 100,0 Totaal (N) ,0 72,5% van de respondenten geeft aan dat meer dan 90% of meer van hun collectie op papier geregistreerd is (71 respondenten). 9 organisaties geven aan dat ze niet meer op papier registreren ten faveure van digitale registratie (9%, N=98). Er zijn dan ook 46 respondenten die aangeven dat meer dan 90% van hun collectie via een softwareprogramma digitaal geïnventariseerd of geregistreerd is (48% van de respondenten). 32 organisaties geven expliciet aan dat ze hun inventaris niet digitaal geregistreerd wordt (33% van de respondenten). Dit zou kunnen betekenen dat 1/5 de van de organisaties start met het digitaliseren van de inventaris. Zo geven 10 organisaties aan dat tussen de 5 en 50% van hun collectie digitaal geïnventariseerd is. (10% van de respondenten). 8 respondenten menen dat tussen de 60 en de 85% van hun collectie digitaal is geïnventariseerd is (8% van de respondenten; N=96). De meest voorkomende antwoorden op de vraag welk programma men gebruikt, zijn een programma van CRKC (17 respondenten), (Microsoft) Excel (16 respondenten), een programma van de provincie Antwerpen 21 (12 respondenten), (Microsoft) Word (8 respondenten), het programma Religiosoft van 21 Navraag bij Frank Herman, coördinator team Erfgoeddepots Dienst Erfgoed provincie Antwerpen, leert echter dat dit programma hetzelfde is als wat het CRKC aanbiedt. 156

157 Uitgeverij Vanden Broele (6 respondenten), of een ander MS Office programma (vb. Acces) (3 respondenten) of een beeldprogramma (3 respondenten) (N=56). Tijdens het focusgroepgesprek bleek dat de stedelijke kerken reeds gebruik maken van de inventaristool van het CRKC. De plattelandskerken doen dit niet. Het CRKC heeft verschillende van de aanwezige gebruikers zelf gecontacteerd om in te stappen in het systeem. Bij anderen heeft de kerkfabriek zelf de eerste stap gezet naar het CRKC. De niet-deelnemende kerken kenden de werking van de organisatie maar beperkt. Een van de focusgroepleden is ook ingestapt in het systeem van Lucasweb, maar denkt erover de samenwerking stop te zetten omdat de exploitatie-opbrengsten van beeldrecht verwaarloosbaar zijn. Gemiddeld is bij de respondenten 40% van de collectie digitaal gereproduceerd, gefotografeerd of gescand. De mediaan ligt op 20 (N=103). 50% van de respondenten geeft dan ook aan dat minder dan 10% van hun collectie is gefotografeerd. 50,5% van de respondenten antwoorden 0 op de vraag hoeveel voltijds equivalenten werken aan de registratie. De overige 49,5% beantwoordt deze vraag met een cijfer gaande van 0,01VTE tot 4 VTE. Dit brengt het totale gemiddelde 0,26 VTE en de mediaan op 0 VTE (N=105). Bij de organisaties tussen de 1 en 4 VTE zaten ook vele gewone parochiale kerken. Mogelijks hebben zij de vraag foutief geïnterpreteerd en het aantal betrokken medewerkers opgegeven. (10 van de 14 respondenten zijn geen monumentale kerk of geen hoofdkerk van een centrumstad). Toegankelijkheid van collecties 52 respondenten (42,3% van de respondenten, N=123) vermelden dat een deel van de erfgoedcollecties ook buiten de religieuze diensten aan een publiek worden getoond. Dit doen ze door middel van (N=123): Tijdelijke tentoonstellingen (18 respondenten ofwel 14,6% van de respondenten). 4 respondenten vermelden nog dat tentoonstellingen wel voorvallen, maar vaak eenmalig zijn (vb. naar aanleiding van de verjaardag van de parochie). Open Monumentendag of Erfgoeddag (18 respondenten ofwel 14,6% van de respondenten). 6 Respondenten vermelden nog ander (jaarlijks) terugkerende activiteiten: vb. Open Kerkdag, een lokale cultuurdag, de jaarmarkt, een processie. Het dagelijks openstellen van de kerk (of enkel tijdens het toeristisch seizoen) (12 respondenten ofwel 9,8% van de respondenten). Permanente schatkamer (8 respondenten ofwel 6,5% van de respondenten). Publicaties (6 respondenten ofwel 4,9% van de respondenten). Een online databank (4 respondenten ofwel 3,3% van de respondenten). Bij 3 respondenten is de kerk op afspraak te bezoeken, al dan niet met gids. 157

158 30 van 119 respondenten (25% van de respondenten) zegt dat ze samenwerken met andere kerkfabrieken, plaatselijke instellingen of verenigingen inzake het roerend erfgoedbeheer. Wat betreft activiteiten gaat dit meestal om bruiklenen of samenwerking voor tentoonstellingen (bij 12 respondenten), het uitwisselen van onderzoek en informatie (5 respondenten), behoud en beheerondersteuning (3 respondenten), publicaties (2 respondenten). Op de expliciete vraag geeft u soms roerend erfgoed in bruikleen n.a.v. een culturele activiteit antwoorden 41 respondenten van 117 (35% van de respondenten) ja. Slechts twee geven aan dat dit om permanente bruikleen gaat. De anderen spreken enkel over tijdelijke bruikleen (N=117). De soort organisaties waarmee men samenwerkt zijn voornamelijk (lokale) musea en heemkringen (11 respondenten), een associatie van kerken, bijvoorbeeld Monumentale Kerken Antwerpen, Torens aan de Dijle, of de Associatie van Processies in de Noorderkempen (bij 8 respondenten), 6 respondenten kunnen rekenen op ondersteuning door de gemeente, 3 vermelden de provincie, 2 het CRKC, 1 KADOC, en 1 de lokale erfgoedcel. Over de intensiteit het gebruik van de collectie: Bij de meerderheid van de instellingen zitten erfgoedobjecten die veel worden gebruikt en bij de meerderheid van de instellingen collectie zitten objecten die amper, of nooit worden gebruikt. Eén respondent beweert hun gehele erfgoedcollecties nooit meer te gebruiken. Er zijn 4 instellingen die beweren 95% van hun collectie nooit meer te gebruiken. 4 respondenten melden dat hun volledige collectie regelmatig wordt gebruikt: Aantal % van de collectie dat nooit meer Aantal respondenten (N=105) % van de respondenten wordt gebruikt 75 of meer dan 75% % 50-74% % 25-49% % 5-24% % 0% % Aantal % van de collectie dat slechts Aantal respondenten (N=105) % van de respondenten uitzonderlijk wordt gebruikt (minder dan 1* per jaar) 75 of meer dan 75% 2 1,9% 50-74% 2 1,9% 25-49% 4 3,8% 5-24% 40 38,1% 0% 57 54,3% 158

159 Aantal % van de collectie dat slechts af en Aantal respondenten (N=105) % van de respondenten toe wordt gebruikt (minstens 1* per jaar) 75 of meer dan 75% 4 3.8% 50-74% 1 0.9% 25-49% 9 8,6% 5-24% % 0% % Aantal % van de collectie dat regelmatig Aantal respondenten (N=105) % van de respondenten wordt gebruikt 75 of meer dan 75% % 50-74% % 25-49% % 5-24% % 0% % Tijdens de focusgroep werd nog gesteld dat de papieren erfgoedcollecties (archieven, documentatie, erfgoedbibliotheek), slechts zeer beperkt ontsloten worden. Twee focusgroepleden haalden aan dat het overbrengen van een deel van hun archief naar het Rijksarchief of een ander professioneel archief er pas voor zorgt dat stukken op georganiseerde wijze geconsulteerd kunnen worden. Deze professionele instellingen aanvaarden echter niet alle archiefbescheiden. Als de archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek in de kerk zelf blijven, worden ze af en toe geraadpleegd door bv. de lokale heemkring, maar blijft het een knelpunt dat het grote publiek of geïnteresseerde onderzoekers vaak niet weten wat er aanwezig in het kerkarchief Depotruimte Karakteristieken 106 organisaties geven aan waar hun collectie zich momenteel bevindt (N=106): Het merendeel van de collecties van alle respondenten bevindt zich in aparte bewaarruimtes. Gemiddeld bevindt zich bij de respondenten bijna 70% van de collectie in bewaarruimtes, de mediaan ligt zelfs nog een hoger op 80%. Slechts 1 organisatie beweert dat ze geen werk in bewaarruimtes opbergen, maar dat alles tentoongesteld wordt. 61 organisaties zeggen dat ze ook delen van de collectie tentoonstellen. Gemiddeld wordt bij de respondenten 28% van de collectie tentoongesteld. De mediaan ligt hier op 14,5%. Er wordt amper werk in langdurig bruikleen gegeven: gemiddeld geven de respondenten slechts 1.5% in langdurig bruikleen. Het moet hierbij wel gezegd dat dit cijfer voor een groot gedeelte wordt bepaald door één kerkfabriek die aangeeft dat ze 60% in langdurig bruikleen geeft. Slechts 16 organisaties geven namelijk aan dat ze 1% of meer van hun erfgoedcollectie in langdurige bruikleen geven. 90 respondenten geven niets in langdurig bruikleen. 159

160 % van alle erfgoedcollecties dat zich bevindt in aparte bewaarruimten % van alle erfgoedcollecties dat zich bevindt in presentatie % van alle erfgoedcollecties dat zich bevindt in langdurig bruikleen N Valid Missing Gemiddelde 69,41 27,74 1,54 Mediaan 80,00 14,50,00 Minimum Maximum organisaties geven aan waar de bewaarruimtes zich bevinden. 18 organisaties hebben de vraag verkeerd geïnterpreteerd en in percentages geantwoord. 22 De meeste kerkfabrieken (91 van 96 respondenten ofwel 95% van de respondenten) bewaren een deel van of al hun erfgoed in de kerk. Slechts 5 respondenten hebben enkel externe bewaarruimtes. Het minimale aantal bewaarruimtes in de kerk is 0 en het maximale aantal bewaarruimtes in de kerk is 9. Dit maakt dat een gemiddelde respondent beschikt over 2,57 interne bewaarruimtes. De mediaan ligt op 2 interne bewaarruimtes. Bij de meeste respondenten bevinden de interne bewaarruimtes zich (N= ): In de sacristie (bij 110 respondenten, i.e. 92% van de respondenten met interne bewaarruimtes). Op zolder (bij 42 respondenten, i.e. 35% van de respondenten met interne bewaarruimtes). Op het doksaal (bij 34 respondenten, i.e. 29% van de respondenten met interne bewaarruimtes). In de stookplaats (bij 13 respondenten, i.e. 11% van de respondenten met interne bewaarruimtes). Op andere plaatsen (bij 47 respondenten): 19 vermelden plaatsen in de liturgische ruimte (vb. in de kerk zelf, weekkapel, onder het altaar, tabernakel etc.); 6 respondenten vermelden een aparte bergruimte, 5 respondenten vermelden een bureau of secretariaatskamer (vb. kapittelkamer, kerkmeesterkamer, ), 6 vermelden een kluis of schatkamer, 4 vermelden hun doopkapel, 3 spreken over de toren, 2 vermelden nog een 2 de sacristie, 2 een archiefkamer en eentje spreekt nog over een afgescheiden kamer bij de inkom. 63 van 96 respondenten, ofwel 66% van de respondenten geven expliciet aan dat ze ook externe bewaarruimtes hebben. Het aantal externe bewaarruimtes waar de respondenten over beschikken varieert van 0 tot 4. Dat brengt het gemiddeld aantal externe bewaarruimtes op 0,94. De mediaan ligt op De voorgaande cijfervragen waren effectief ook percentage vragen, vandaar de deze fout snel gemaakt was. Deze antwoorden van deze respondenten werden dan ook gehercodeerd naar missing value respondenten duiden niet van toepassing aan of geven geen erfgoedobjecten als antwoord bij andere, dat brengt het aantal respondenten met interne bewaarruimtes op

161 Bij de vraag waar het erfgoed buiten de kerk wordt bewaard, antwoorden 47 respondenten niet van toepassing. Alle andere respondenten hebben minstens één andere antwoordoptie aangeduid. Dit betekent dat 79 van de 126 respondenten de facto (minstens één) externe bewaarruimte hebben 24. In de pastorie (bij 61 respondenten, i.e. 77% van de respondenten met een externe bewaarruimte). Bij andere erfgoedbeheerders (bij 9 respondenten, i.e. 13% van de respondenten met een externe bewaarruimte). In het parochiaal centrum (bij 7 respondenten, i.e. 9% van de respondenten met een externe bewaarruimte). Apart magazijn (bij 3 respondenten, i.e. 4% van de respondenten met een externe bewaarruimte). In een bankkluis (bij 1 respondent). 14 respondenten geven nog andere : 7 spreken dan over een andere locatie van de kerkraad of kerkfabriek (vb. een depot, een huis, vergaderlokaal, ); 2 respondenten spreken over een depot van een andere religieuze instelling (resp. KADOC en aartsbisschoppelijk archief), 2 spreken over een erfgoeddepot van een niet religieuze instelling (resp. documentatiecentrum en museum, 2 spreken over andere maatschappelijke instellingen vb. gemeentehuis of bibliotheek, en één respondent bewaart erfgoed bij vooraanstaande leden van de parochie. Zoals we ook uit voorgaande resultaten kunnen aflezen, hebben de respondenten op 4 na allen bewaarruimtes in eigendom. Slechts 3 kerkfabrieken huren één bewaarruimte bij derden. Slechts één respondent geeft inzicht in de hoogte van de huurprijs van deze ruimte en spreekt dan over 15. We zouden dus kunnen stellen dat dit een (bijna) gratis bewaarruimte is. 33 kerkfabrieken krijgen nog extra bewaarruimtes (bijna) gratis ter beschikking gesteld. Het aantal bewaarruimtes dat men ter beschikking krijgt varieert van 1 tot 4. Aantal bewaarruimten in de kerk / kapel (intern)? Aantal bewaarruimten buiten de kerk / kapel (extern)? Aantal bewaarruimten in eigendom Aantal gehuurde bewaarruimten Aantal (bijna) gratis bewaarruimten N Valid Missing Gemiddelde 2,57,94 1,89,03,47 Mediaan 2,00 1,00 1,00,00,00 Minimum Maximum Dit cijfer ligt dus in absolute waarde iets hoger de 63 respondenten die expliciet aangeven dat ze een externe bewaarruimte hebben. De verhouding (63%) ligt echter in dezelfde lijn. 161

162 zolder kelder magazijn doksaal sacristie stookplaats pastorie Parochiecentrum Bankkluis andere erfgoedbeheerders andere TOTAAL PER ORDENINGSWIJZE Geordend vs. niet- geordend De wijze waarop de collecties in de bewaarplaatsen zijn georganiseerd, varieert. Het merendeel van de collecties wordt echter niet op een specifieke manier geordend in de bewaarplaats. Als de respondenten de collecties toch op een specifieke wijze ordenen, dan gaat de voorkeur uit naar ordening per objectsoort of per materiaalsoort. Het aantal respondenten dat hun collecties op een bepaalde wijze ordenen per bewaarplaats per materiaalsoort per objectsoort per inventarisnummer per deelcollectie anders niet op een specifieke manier georganiseerd respondenten van 126 (26% van de respondenten) zeggen dat ze geen andere voorwerpen dan erfgoed in de bewaarplaatsen opslagen. Bij de andere respondenten worden vooral gebruiksvoorwerpen (tapijten, processiegrief, materiaal voor feesten begrafenissen etc.) opgeslagen in de bewaarruimtes van het erfgoed. Welke andere materialen dan de collecties zijn opgeslagen in de bewaarruimtes? Aantal respondenten (N=126) % van de respondenten Geen 33 26% andere gebruiksvoorwerpen 81 64% Reinigingsproducten 37 29% Gereedschap 35 28% Verpakkingsmateriaal 15 12% Tentoonstellingsmateriaal 13 10% andere 3 2% 3 respondenten van 115 (2,6% van de respondenten) zeggen over een quarantaineruimte te beschikken. 162

163 Bewaaromstandigheden Interne depotruimtes Van de respondenten geven 94 inzicht in de grootte van hun interne depotruimtes: Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in vierkante meter Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in kubieke meter Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter Aantal antwoorden Gemiddelde 54,17 146,61 51,14 Mediaan 29,00 60,00 20,00 Minimum 2,00 1,00,00 Maximum 560, , ,00 19 respondenten geven aan dat ze hun interne bewaarruimtes niet als voldoende groot ervaren (N=114, dus 16,7% van de respondenten). 14 respondenten geven ook aan hoeveel depotruimte het hen ontbreekt. Dit varieert van 5m² tot 150m², met een gemiddelde van 40m² en een mediaan van 20m². In strekkende meter uitgedrukt varieert dit van 5 strekkende meter tot 500 meter, met een gemiddelde van 64 strekkende meter en een mediaan van 20 meter. Slechts 13 respondenten geven aan dat ze de temperatuur van hun interne depotruimtes meten (N=106, dus 12% van de respondenten). 5 respondenten geven aan dat ze de relatieve vochtigheid meten in hun interne depotruimtes (N=108, dus 4,5% van de respondenten). Geen enkele respondent meet het licht. Toch zegt 58% van de respondenten dat meer dan de helft van de collectie is afgeschermd van licht in de interne bewaarruimtes. % collectie in interne depotruimtes afgeschermd van licht aantal respondenten (N=95) % van de respondenten 0% van de collectie 18 19% 1%-24% 17 18% 25%-49% 6 6% 50%-74% 13 14% 75%-89% 11 12% meer dan 90% 30 32% Op beveiliging tegen brand en diefstal in de interne bewaarruimtes scoren de respondenten dan weer gemiddeld veel lager: 56% van de respondenten beweert dat niets van hun collectie is beschermd tegen brand. 29% van de respondenten antwoordt dat maximaal een kwart van de collectie is beschermd tegen brand. Met de beveiliging tegen diefstal is het iets beter gesteld: hier 163

164 zegt bijna een kwart van de respondenten dat nagenoeg hun volledige collectie is beschermd tegen diefstal. Daartegenover staat dat 38% van de respondenten zegt dat niets van hun collectie in de interne bewaarruimtes is beveiligd tegen diefstal. Een kwart van de respondenten zegt dat maximaal een vierde van de collectie is beveiligd tegen diefstal. % collectie in de interne depotruimte beveiligd tegen brand aantal respondenten (N=97) % van de respondenten 0% van de collectie 54 56% 1%-24% 28 29% 25%-49% 2 2% 50%-74% 1 1% 75%-89% 2 2% meer dan 90% 10 10% % collectie in de interne depotruimte beveiligd tegen diefstal aantal respondenten (N=97) % respondenten 0% van de collectie 37 38% 1%-24% 26 27% 25%-49% 2 2% 50%-74% 5 5% 75%-89% 4 4% meer dan 90% 23 24% Als we kijken naar de verpakkings-en opslagwijze in de interne depotruimtes, zien we dat bij bijna 3/4 de van de respondenten er geen aangepast bewaarsysteem op objectniveau (vb. zuurvrije dozen, documentenmap, ) heeft. 40% van de respondenten geeft aan dat meer dan de helft wel in aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen wordt bewaard. % collectie in de interne depotruimte met aangepaste kasten etc. aantal respondenten (N=94) % van de respondenten 0% van de collectie 19 20% 1%-24% 27 29% 25%-49% 10 11% 50%-74% 22 23% 75%-89% 6 6% meer dan 90% 10 11% 164

165 % collectie in de interne depotruimte met aangepast bewaarsysteem op objectniveau aantal respondenten (N=97) % van de respondenten 0% van de collectie 71 73% 1%-24% 15 15% 25%-49% 5 5% 50%-74% 3 3% 75%-89% 2 2% meer dan 90% 1 1% 12 respondenten doen aan insectenmonitoring in hun interne bewaarruimtes (10,6% van de respondenten N=113). 2 hiervan doen dit ook in hun externe depotruimtes. Wanneer men aantasting door insecten ontdekt, wordt er door de respondenten als volgt gehandeld: 106 respondenten gebruiken geen bestrijdingsmethode (N=119, 89,1% van de respondenten). 10 respondenten gebruiken de anoxiemethode (N=120, 8,3% van de respondenten). 2 respondenten bestrijden door diepvriezen (N=119, 1,7% van de respondenten). 2 respondenten gebruiken een thermocel (N=119, 1,7% van de respondenten). Een lid van de focusgroep vertelde dat de zoektocht naar een goede pestbestrijdingsmethode voornamelijk verloopt door de specialisten van Monumentenwacht Interieur (bv. Tanya Bourgeois). Externe depotruimtes 62 respondenten geven inzicht in de grootte van hun externe depotruimtes: De totale opslagcapaciteit van externe depotruimten in vierkante meter? in kubieke meter? in strekkende meter? N Gemiddelde 26,14 51,71 29,56 Mediaan 16,00 33,50 15,00 Minimum,50,50,50 Maximum 220,00 350,00 500,00 19 respondenten geven aan dat ze de externe depotruimtes niet als voldoende groot ervaren (26% van de respondenten; N=72). 9 respondenten geven ook inzicht in hoeveel depotruimte men dan tekort komt: dit varieert van 6 m² tot 50 m² met een gemiddelde van 19,8m² en een mediaan van 15m². In strekkende meter rekken of kasten uitgedrukt varieert dit van 5 meter tot 100 meter met een gemiddelde van 35,6 meter en een mediaan van 20 meter. 165

166 10 respondenten meten de temperatuur in hun externe depotruimtes (N=69, dus 14,5% van de respondenten). 3 respondenten meten de relatieve vochtigheid in hun externe depotruimtes (N=65, dus 4,6% van de respondenten). Slechts 1 respondent meet het licht in de externe depotruimtes. (N=65, dus 1,5% van de respondenten). Desalniettemin is bij meer dan de helft van de respondenten meer dan 3/4 de van de collectie in externe depotruimtes afgeschermd van licht. % collectie in de externe depotruimte afgeschermd van het licht aantal respondenten (N=61) % respondenten 0% van de collectie 14 23% 1%-24% 4 7% 25%-49% 4 7% 50%-74% 6 10% 75%-89% 6 10% meer dan 90% 27 44% Net als de beveiliging van de collecties in de interne depotruimtes, scoort de beveiliging van de collecties in de externe depotruimtes niet goed. 80% van de respondenten zegt dat niets van hun collectie in de externe depotruimte is beschermd tegen brand. 66% van de respondenten zegt dat niets van de collectie in externe depotruimtes is beveiligd tegen diefstal. In beide gevallen, valt het echter op dat indien er beveiliging is, dat in de meeste gevallen geldt voor de volledige collectie. % collectie in de externe depotruimte beveiligd tegen brand aantal respondenten (N=59) % van de respondenten 0% van de collectie 47 80% 1%-24% 5 8% 25%-49% 0 0% 50%-74% 1 2% 75%-89% 0 0% meer dan 90% 6 10% % collectie in de externe depotruimte beveiligd tegen diefstal aantal respondenten (N=59) % van de respondenten 0% van de collectie 39 66% 1%-24% 5 8% 25%-49% 0 0% 50%-74% 2 3% 75%-89% 1 2% meer dan 90% 12 20% Ook bij de externe depotruimtes duikt een gelijkaardig beeld op omtrent de bewaarmaterialen als bij de interne depotruimtes: bijna 3/4 de van de respondenten geeft aan dat geen enkel object van de 166

167 collectie in externe depotruimtes een aangepast bewaarsysteem heeft op objectniveau. Hiertegenover staat dat 38% van de respondenten wel zegt dat meer dan 90% van de collectie is opgeslagen in aangepaste opbergkasten, rekken, of stellingen. % collectie in de externe depotruimte met aangepaste opbergkasten aantal respondenten (N=60) % respondenten 0% van de collectie 12 20% 1%-24% 8 13% 25%-49% 3 5% 50%-74% 9 15% 75%-89% 5 8% meer dan 90% 23 38% % collectie in de externe depotruimte met aangepast bewaarsysteem op objectniveau aantal respondenten (N=56) % respondenten 0% van de collectie 41 73% 1%-24% 5 9% 25%-49% 2 4% 50%-74% 2 4% 75%-89% 1 2% meer dan 90% 5 9% Tijdens de focusgroep werd er ook gepolst of de kerkfabrieken zich in de mogelijkheid bevinden om iets aan de bewaaromstandigheden in (interne of externe) depotruimtes te veranderen. Via Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO), zijn er subsidies voor het uitvoeren van beveiligingswerken. Enkele monumentale kerken wezen nog op de subsidie van de provincie die zij ontvingen voor de installatie van een klimaatbewakingssysteem. In beide gevallen is de som die de kerkfabriek zelf nog moet opleggen wel voor een kerkfabriek- relatief groot. Eén focusgroeplid twijfelde er bovendien aan of het advies voor een bepaalde installatie van een overheidsadviseur wel volledige belangeloos gebeurde Deskundigheid 85 respondenten (70,8% van de respondenten) zegt lid te zijn van Monumentenwacht (N=120). 67 van deze leden kregen reeds een interieurinspectie (79% van de respondenten die lid zijn van Monumentenwacht). 56 onder hen geven ook aan wanneer dit voor het laatst gebeurde. Bij 13 respondenten was dit in de periode (23% van de respondenten). Bij 18 respondenten in de periode (32% van de respondenten 6). Bij 11 respondenten in de periode (20% van de respondenten). Bij 8 respondenten in de periode (14% van de respondenten). Bij 5 respondenten in de periode (9% van de respondenten). 167

168 1 respondent vermeld dat hij voor het laatst inspectie Monumentenwacht kreeg in De aanwezige deskundigheid Volgende ondersteunende erfgoedorganisaties zijn het best gekend bij de kerkfabrieken (N=126) Dienst Erfgoed Antwerpen: bij 88 respondenten. Rijksarchief: bij 58 respondenten. CRKC: bij 47 respondenten. Erfgoedcellen (erfgoedforum MAS Antwerpen, erfgoedcellen Mechelen Kempens Karakter, Noorderkempen of K.erf): bij 30 respondenten. MKA Monumentale Kerken Antwerpen: bij 30 respondenten. Heemkunde Vlaanderen: bij 26 respondenten. TOPA Toerisme Pastoraal Antwerpen: bij 25 respondenten. KIK: bij 20 respondenten. Forum voor Erfgoedverenigingen: bij 16 respondenten. FARO: bij 11 respondenten. Torens aan de Dijle Mechelen: bij 10 respondenten. ICOM Vlaanderen: bij 5 respondenten. VVBAD: bij 5 respondenten. Heemkunde Gouw Antwerpen: bij 6 respondenten. 8 respondenten duiden nog andere aan en vermelden dan: KADOC (3 respondenten), FOKAV Forum Kerkelijke Archieven Vlaanderen (1 respondent), de lokale heemkundige kring (1 respondent). Volgende organisaties kende niemand van de respondenten: CVAa, Klimaatnetwerk Vlaanderen, Packed vzw. 14 respondenten gaven aan geen enkele van onderstaande organisaties te kennen (N=126, dus 11% van de respondenten). Behoud en beheer kennis is slechts beperkt aanwezig bij deze groep respondenten. Maar liefst 94 organisaties, oftewel 75% van de respondenten, vinkt aan dat ze geen specifieke deskundigheid heeft over behoud en beheer (N=126). Bij de overige kerkfabrieken zijn de volgende kennisdomeinen behoud en beheer het best vertegenwoordigd: Inventarisatie en registratie: bij 26 respondenten. Digitale inventarisatie en registratie: bij 20 respondenten. Preventieve conservatie / bewaring: bij 7 respondenten. Actieve conservatie/ restauratie: bij 6 respondenten. 168

169 38 organisaties melden expliciet dat ze bereid zijn om hun behoud en beheer expertise te delen met anderen. 25 Slechts enkelen definiëren hierbij voorwaarden. Belangrijkste is dat het voor de organisatie kosteloos moet zijn (4 respondenten), dat het een echte wisselwerking of uitwisseling onder kerkfabrieken is (2 respondenten) of dat het niet teveel tijd kost van de vrijwilligers (1 respondent). Uit het focusgroepgesprek bleek dat de dagelijkse zorg voor erfgoed in de kerken toch vooral op basis van gezond verstand gebeurt. Geen van de betrokkenen is echt van kwade wil, maar soms ontbreekt het aan inzicht in de waarde van bepaalde stukken en gebeuren er daarom (onomkeerbare) fouten. Net daarom heeft één lid van de focusgroep de stelregel ingevoerd iedereen blijft overal af. Een ander lid van de focusgroep heeft alvorens de (externe) poetsploeg op te leiden advies gevraagd bij Monumentenwacht over welke producten en poetswijze te gebruiken. 29 respondenten (25% van de respondenten) geven aan dat de medewerkers van het kerkbestuur vorming volgden op het vlak van behoud en beheer (N=117). Het gaat hierbij om volgende vorming: 12 respondenten geven aan dat dit om opleidingen van het KADOC/ CRKC gaat. Bij 5 respondenten zijn dit opleidingen door het bisdom. Bij 5 respondenten gaat het om opleidingen door de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. Worden ook nog vermeld door telkens 1 respondent: Theologisch en Pastoraal Centrum Wilrijk, professioneel opgeleide medewerker, opleiding over calamiteitenplanning door Optimit, FARO, TOPA en het KMSKA. De gewenste deskundigheid De respondenten geven aan dat ze over volgende thema s ondersteuning kunnen gebruiken (N=126): Digitale inventarisatie en registratie (bij 55 respondenten, ofwel 44% van de respondenten). Preventieve conservatie / bewaring (bij 48 respondenten, ofwel 38% van de respondenten). Actieve conservatie /restauratie (bij 46 respondenten, ofwel 37% van de respondenten). Inventarisatie en registratie (bij 45 respondenten, ofwel 36% van de respondenten). Andere: ondersteuning bij aankoop en aanbesteding (1 respondent). 35 respondenten (ofwel 28% van de respondenten) antwoorden niet van toepassing en behoeven dus geen bijkomende ondersteuning. Voor volgende delen van de collectie wensen de respondenten ondersteuning: Textiel (19 respondenten). 25 Bij deze 38 respondenten zitten 19 respondenten die in de vorige vraag hebben aangevinkt ons kerkbestuur heeft geen specifieke deskundigheid rond behoud en beheer. In de toelichting onder welke voorwaarden relativeren verschillende respondenten wel de mate waarin de eigen organisatie kennis kan delen. 169

170 Papier: archief, bibliotheek of documentatie (12 respondenten). Schilderijen: 10 respondenten. (houten) beelden of houtsnijwerk (9 respondenten). (metalen) liturgische voorwerpen (8 respondenten). Het altaar (3 respondenten). 1 respondent vermeldt nog het orgel. Op de vraag waar kan uw kerkbestuur nu al terecht voor advies of begeleiding vermelden de respondenten volgende organisaties (N=52): De Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen (29 respondenten). Het CRKC en/of KADOC (12 respondenten). Monumentenwacht (11respondenten). Het bisdom (5 respondenten). Het centrale kerkbestuur of andere kerkfabrieken (4 respondenten). Een professioneel archief bv. Rijksarchief, stedelijk archief (4 respondenten). De erfgoeddienst of erfgoedcel van de lokale stad/ gemeente (4 respondenten). Monumentale Kerken Antwerpen (3 respondenten). Werden ook nog vermeld: FARO (2 respondenten); academie afd. restauratie (2 respondenten); KIK; heemkundige organisaties en restaurateurs (telkens 1 respondent). 58 respondenten (51% van de respondenten) geeft aan reeds advies of begeleiding gevraagd te hebben (N=114). Ook hier zijn bovenstaande organisaties de gebruikelijke kanalen. In de focusgroep kerkfabrieken bleek toch dat verschillende leden eigenlijk niet goed geïnformeerd zijn over het vormingsaanbod van de verschillende instellingen. Zo kende verschillende leden van de focusgroep FARO wel, maar hebben ze nooit een beroep op hen gedaan voor vorming of advies, omdat de communicatie slecht doorstroomt, naar de kerkfabrieken en ook binnen de kerkfabrieken. Hetzelfde lijkt te gelden voor andere erfgoedinstellingen. Daarnaast blijkt dat de vorming die gevolgd wordt, binnen de organisatie maar beperkt terugvloeit naar andere (bestuurs-)leden van de kerkfabriek. Als de gevormde individuen vertrekken, vertrek ook de kennis over erfgoedzorg. Op volgende ondersteuningsvormen zouden de respondenten gebaat zijn op korte termijn (N=126): 63 respondenten geven begeleiding of advisering aan (50% van de respondenten). 52 respondenten vinken subsidies aan (41% van de respondenten). 28 respondenten geven vorming aan (22% van de respondenten). 5 respondenten geven de gezamenlijke aankoop van materiaal aan (4% van de respondenten). 1 respondent vinkt een uitleendienst aan. Opmerkelijk 1 respondent geeft een centrale opslagplaats voor diverse kerkfabrieken als spontaan antwoord bij andere. 37 organisaties vinken niet van toepassing aan (29% van de respondenten). 170

171 Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen 26 Behoud en beheer 56 respondenten (50% van de respondenten) zijn eerder akkoord of helemaal akkoord met de stelling dat hun kerkfabriek meer in moet zetten op behoud en beheer. 40 respondenten (36% van de respondenten) staan neutraal tegenover deze stelling. 16 (14% van de respondenten) gaan niet akkoord (N=112). 59 respondenten (53% van de respondenten) gaan akkoord met de stelling dat een geschonken stuk niet geweigerd kan worden. 30 respondenten (27% van de respondenten) staat neutraal tegenover deze stelling. 22 respondenten (20% van de respondenten) zijn niet akkoord (N=111). Een gemeenschappelijk depot 37 respondenten van (35% van de respondenten) zijn bereid om delen van hun collectie onder te brengen in een gemeenschappelijk regionaal depot. 21 respondenten (20% van de respondenten) staat hier neutraal tegenover. 49 respondenten (45% van de respondenten) zijn hiertoe niet bereid (N=107). Bij de vraag of men vragende partij is om delen van de collecties onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot, antwoorden 26 respondenten (25% van de respondenten) met akkoord. 18 respondenten (17% van de respondenten) antwoorden met neutraal. 62 respondenten (58% van de respondenten) zijn geen vragende partij hiervoor (N=106). Op de stelling ons kerkbestuur is bereid om stukken tijdelijk in een professioneel regionaal depot onder te brengen bijvoorbeeld bij restauratie of verhuis antwoorden 81 respondenten (74% van de respondenten) akkoord. 15 zijn met deze stelling niet akkoord (14% van de respondenten). 13 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (12% van de respondenten; N=109). Slechts 30 respondenten zijn permanente opslag genegen (28% van de respondenten). 53 respondenten (50% van de respondenten) zijn niet bereid om stukken permanent onder te brengen in depotruimtes. 24 respondenten beantwoorden deze stelling met neutraal (22% van de respondenten; N=107). Enkele respondenten geven inzicht in welke delen van de collectie ze het liefst willen onderbrengen in een gezamenlijk depot: Textiel: bij 20 respondenten. Archieven en registers: bij 8 respondenten. 26 het antwoord ik weet het niet bij de stellingvragen met likertschaal is later aangepast naar code (missing value), opdat dit niet meetelt in de gemiddeldes van beoordeling. Per vraag werd meestal 6 (voornamelijk dezelfde) respondenten die ik weet het niet aanduidden. 171

172 Beelden (hout, keramiek of steen): bij 7 respondenten. Waardevolle stukken: bij 5 respondenten. Liturgisch vaatwerk: bij 5 respondenten. Vele van deze respondenten geven ook aan waarom ze net deze stukken willen onderbrengen in een gezamenlijk depot: De stukken zijn in onbruik geraakt: bij 10 respondenten. Het gaat om stukken van opgeheven religieuze instellingen of oude kerkgebouwen: bij 6 respondenten. De staat van de stukken is slecht: ze zijn oud en versleten: bij 2 respondenten. Als voornaamste redenen om gebruik te maken van een professioneel gemeenschappelijk depot worden volgende voordelen aangehaald: De betere bewaaromstandigheden van zo n depot in vergelijking met de bewaaromstandigheden nu: door 26 respondenten. Het tijdelijke gebruik na een calamiteit of tijdens verbouwingen /restauratie van de kerk of de depotruimtes: door 10 respondenten. Voordelen van centraal beheer (toegankelijkheid collecties, continuïteit van de collectie na opheffing parochie): door 4 respondenten. Meer ruimte voor de eigen vrijwilligers: door 2 respondenten. Als voorwaarden om stukken onder te brengen halen de respondenten aan: Dat er geen eigendomsoverdracht plaats vindt (8 respondenten). Dat de diensten kosteloos worden aangeboden (8 respondenten). Dat de stukken beschikbaar blijven om te gebruiken in diensten, tentoonstellingen, voor onderzoek etc. (8 respondenten). Dat men garanties heeft over het goed beheer van de collectie (8 respondenten). Dat men ook restauraties kan laten uitvoeren in het depot (3 respondenten). Worden telkens door één respondent aangehaald: dat de stukken herbestemd worden of passen binnen een afstotingsbeleid, dat de kerkfabriek de controle behoudt over wat er gebeurd met hun stukken, of dat derden hun fiat geven over de herlokalisering (c.q. Kruis en Beeld). De voornaamste redenen om geen gebruik te maken van een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot zijn: De huidige depots voldoen qua plaats en /of qua bewaaromstandigheden (17 respondenten). Dit komt overeen met het antwoord op de stelling ons kerkbestuur heeft een voldoende groot depot voor haar eigen collecties : 71 respondenten (65% van de respondenten) zijn hiermee akkoord. Slechts 19 zijn met deze stelling niet akkoord (13% van de respondenten; N=110). 172

173 De kerkfabriek heeft weinig erfgoed, weinig waardevols, of weinig objecten die niet meer in gebruik zijn (15 respondenten). Bij één respondent wordt dit dat het erfgoed niet in het bezit is van de kerkfabriek. De plaatselijke verankering van het erfgoed (historisch of met de gemeenschap) vindt de respondent belangijker (12 respondenten). Tijdens het focusgroepgesprek werd dit aangevuld met de stelling dat het erfgoed zijn waarde of uniciteit verliest wanneer men serieproducten of gebruiksvoorwerpen als kazuifels op grote schaal samenbrengt. Dan zijn er nog verschillende redenen, die overeenkomen met de voorwaarden die de potentiële gebruikers aan een gemeenschappelijk depot stellen: 6 respondenten vrezen de gevolgen m.b.t. eigendomsrecht. In het focusgroepgesprek werd verduidelijkt dat deze vrees leeft bij kerkfabrieken omdat sommige kerkfabrieken ook ervaring hebben met lokale heemkringen die religieus erfgoed willen opnemen in hun depot, maar daarmee vooral azen op de opname in hun collectie. 4 respondenten zeggen dat men geen budget heeft voor een dergelijke dienst. 3 respondenten vrezen de vrije toegankelijkheid of het vrije gebruik van de collectie. 2 respondenten spreken over algemener controleverlies. 1 respondent vreest dat men geen garantie heeft op een verbeterde bewaring. 8 respondenten geven aan dat één van de bewaarplaatsen van hun kerkbestuur geschikt is als gemeenschappelijk depot (Sint-Jan Mechelen, Maria Boodschap Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw, Kalmthout Centrum, Heilig Hart Turnhout, Sint-Michiel Brecht, Pieter-Paul Pulle, Onze-Lieve-Vrouw Zevendonk, Sint-Carolus Ruisbroek). Drie geven ook inzicht in de reden waarom hun depot geschikt zou zijn: 2 spreken over de eigen voordelen die een gemeenschappelijk depot voor hun collectie zou bieden. 1 haalt nog de centrale ligging in de gemeente aan. 4 respondenten 27 zouden ook bereid zijn om die depotruimte ter beschikking te stellen. Over de voorwaarden is men nog niet geheel duidelijk, veel overleg zal in ieder geval vooraf moeten gaan aan het gemeenschappelijk maken van hun depot. 2 respondenten wensen zich wel te beperken tot religieus materiaal. Vele anderen geven ook toelichting waarom hun depots niet geschikt zijn als gemeenschappelijke depot: 55 respondenten halen onvoldoende ruimte en/of onvoldoende bewaaromstandigheden aan. 6 respondenten zeggen dat ze over onvoldoende kennis beschikken om dit uit te bouwen. 5 respondenten halen aan dat hun locatie slecht bereikbaar is. 5 respondenten willen geen verantwoordelijkheid over andere collecties opnemen. 9 respondenten kennen een ruimte die geschikt is als gemeenschappelijk depot. Men stelt dan voor: Allierse Kapel Liersesteenweg 2520 Emblem De plaatselijke pastorie kan wellicht - mits enige aanpassingswerken - hiervoor worden uitgerust. Quid houding van gemeentebestuur hierover? kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw & Sint-Rochus, Boom 27 Het gaat hier om: Kerkfabriek O.L.V. Kalmthout Centrum, het kerkbestuur Heilig Hart Turnhout, kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw & Sint-Rochus, Boom en Kerk Onze-Lieve-Vrouw Zevendonk. 173

174 Er zijn talrijke abdijen die ruimte hebben voor opslag bv. Abdij Bornem in de toekomst mogelijk de Sint-Antoniuskerk, de Kosh-scholen 28 die zullen worden gesloten, vooral dan het Sint-Jozefinstituut op het begijnhof. mettertijd zou de Sint-Antoniuskerk Herentals daarvoor kunnen dienen, ook KOSH-scholen die over enige jaren verlaten zullen worden. Idem klooster Sint-Jozefdal Kan een kerk die buiten gebruik is gesteld niet omgevormd worden tot een depot? Op gemeentelijk niveau (ons nieuw gemeentehuis!) (Respondent uit Pulderbos) We hebben plannen een beperkte depotruimte uit te bouwen in ons grote restauratiedossier (is net ingediend bij de Vlaamse overheid): het kerkbestuur Heilig Hart Turnhout Zie hierboven. Wij hebben bv. onze zolders vorig jaar nog leeggemaakt, laten reinigen en alle rommel weggegooid. Maar er is isolatie en verwarming nodig om hiervan een goede stockageruimte van te maken. (Heilig Hart Hoboken) De organisatie van gemeenschappelijke depots Met de stelling mijn stukken mogen in dezelfde ruimte ondergebracht worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer die uit gelijksoortige materialen bestaan zijn 43 respondenten (41% van de respondenten) akkoord. 37 respondenten (35% van de respondenten) zijn met deze stelling niet akkoord. 25 respondenten beantwoorden de stelling met neutraal (24% van de respondenten; N=105) Slechts 8 respondenten van 106 (7,5% van de respondenten) zijn eerder akkoord om een vergoeding te betalen voor het onderbrengen van hun collectie in een professioneel regionaal depot. 80 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord (75,5% van de respondenten). 18 respondenten (17% van de respondenten) staan neutraal tegenover deze stelling (N=106). Er zijn slechts 14 respondenten (13% van de respondenten) bereid te betalen voor een pendeldienst voor het afleveren van de collectiestukken. 76 respondenten (73% van de respondenten) geven aan zeker niet te willen betalen voor een pendeldienst (N=104). 31 respondenten van 102 (30% van de respondenten) zijn bereid meer dan 10km af te leggen om collectiestukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 52 respondenten (51% van de respondenten) zijn hiertoe niet bereid. 19 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (N=102). Met de stelling de depotbeheerder van een professioneel regionaal depot hoeft niet verbonden te zijn aan mijn instelling, maar mag wel een deel van de zorg van mijn collecties opnemen, zijn 39 respondenten (38% van de respondenten) akkoord. 35 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord (34% van de respondenten). 28 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (28% van de respondenten; N=102). 28 kosh: Katholiek Onderwijs Stad Herentals 174

175 Met de stelling mijn stukken mogen in dezelfde ruimte ondergebracht worden als stukken van andere erfgoedbeheerders wanneer die uit gelijksoortige materialen bestaan zijn 43 respondenten (41% van de respondenten) akkoord. 37 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord (35% van de respondenten) en 25 respondenten (24% van de respondenten) staan neutraal tegenover deze stelling (N=105). 30 respondenten (30% van de respondenten) vinden dat een commerciële partner ook expertise kan opbouwen in erfgoedbehoud en -beheer. 34 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord. 37 staan neutraal tegenover deze stelling (N=101). Edoch beschouwen 68 respondenten (64% van de respondenten) een publieke partner beter geschikt voor het behoud en beheer van erfgoed. 23 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (22% van de respondenten) en 15 respondenten zijn hiermee niet akkoord (14% van de respondenten; N=106). 57 respondenten (52% van de respondenten) vinden dat een publiek niets in een depot heeft te zoeken. 30 respondenten (28% van de respondenten) staan neutraal tegenover deze stelling. 22 respondenten (20% van de respondenten) zijn niet akkoord met deze stelling (N=109). Mits een aangepaste uitrusting kan volgens 72 respondenten (67% van de respondenten) een depot opengesteld worden voor publiek. 21 respondenten (20% van de respondenten) staan neutraal tegenover deze stelling. 13 respondenten (13% van de respondenten) zijn niet akkoord met deze stelling (N=107) Selectie en afstoting 13 van 114 organisaties, ofwel 11% van de respondenten, geven aan dat ze delen van hun collectie wensen af te stoten. Het gaat hier om voorwerpen die niet meer in gebruik (3 respondenten), textiel (vb. massaproductie uit 19 de en 20 ste eeuw) (bij 6 respondenten), oude archieven, etc. Meestal haalt men betere bewaaromstandigheden aan als reden om deze delen af te stoten (5 respondenten), evenals het feit dat de stukken niet meer worden gebruikt en/of niet in de collectie thuishoren (5 respondenten). 11 respondenten geven aan dat ze hierbij selectiecriteria wensen. Het gaat hier dan vooral om advies bij het schatten van de waarde van het erfgoed (historische waarde, kunst en kitsch, belang van objecten in landelijk perspectief, ) en de wijze waarop en naar waar men kan afstoten. 175

176 Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij de kerkfabrieken In de provincie Antwerpen bevindt er zich een schat aan religieus erfgoed. Er zijn 380 kerkfabrieken in de provincie en met een responsgraad van 33%, kunnen de resultaten van de enquête gelden als een staalkaart van het kerkelijke erfgoed. Dit religieus erfgoed bestaat voornamelijk uit objectencollecties en archieven. Deze collecties groeien bovendien nog steeds aan. Door o.a. de inventarisacties van de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen, zijn de collecties kerkelijk erfgoed vrij goed geregistreerd. Doordat 71% van de respondenten bovendien lid is van Monumentenwacht, wordt de conditie van de kerken en zijn interieurelementen vrij goed opgevolgd. Dat neemt echter niet weg dat in de kerkfabrieken zelf er voornamelijk een ad hoc-gestuurd erfgoedbeleid wordt gevoerd: 66% van de respondenten neemt erfgoedzorg niet mee in zijn beleidsdocumenten. Bij slechts 17% van de respondenten is er een structureel budget voor het behoud en beheer van erfgoed. Het merendeel van het behoud en beheerbudget gaat bovendien naar actieve conservatie en restauratie. Voor deze restauratie kunnen kerkfabrieken ook in beperkte mate een beroep doen op provinciale subsidies. Hierbij dient echter gezegd dat de inkomsten waarover een kerkfabriek kan beschikken zeer sterk verschilt tussen de kerkfabrieken. Bovendien zijn bij slechts 8 respondenten bezoldigde medewerkers betrokken bij behoud en beheer van erfgoed. Via koepelverenigingen als Monumentale Kerken Antwerpen en Torens aan de Dijle wordt kennis van medewerkers onder verschillende kerkfabrieken gedeeld. Deze kennisdeling blijft dan ook beperkt tot kerken van een zeker kunsthistorisch belang in Mechelen en Antwerpen. Vele respondenten hebben dan ook baat bij bijkomend advies en begeleiding voor erfgoedzorg en in mindere mate bij vorming van de eigen medewerkers. De provinciale advieskanalen (Monumentenwacht en Dienst Erfgoed) zijn vrij goed gekend bij de respondenten. Al bleek uit het focusgroepgesprek dat het voor een adviesverlenende organisatie essentieel is om actief en gericht te communiceren over zijn service. De bewaarruimtes van de erfgoedcollecties zijn echter zelden ingericht volgens de regels van de kunst: beveiliging tegen brand en diefstal, aangepast opslagmeubilair of middelen en klimaatmonitoring zijn geen evidentie in (historische) kerkgebouwen of andere gebouwen van de kerkfabriek. Gezien de grootte van het patrimonium van vele kerkfabrieken, beschouwt slechts 17% van de respondenten hun bewaarruimtes niet als voldoende groot. Vele kerkfabrieken zijn zich bewust van hun depotprobleem en het gebrekkige beheer van de collectie (bv. ontsluiting van archieven), verschillende respondenten zien een oplossing in het overbrengen van delen van hun collectie naar gemeenschappelijk depot: 35 van de respondenten zijn hiertoe bereid; 25% van de respondenten is hiervoor vragende partij en 74% van de respondenten 176

177 beschouwt een tijdelijk depot als tijdelijke oplossing bij calamiteiten of verhuis. Bovendien heeft 30% van de respondenten geen probleem met een afstandsgrens van 10 km. 51% van de respondenten daarentegen wil niet verder reizen dan 10 km voor een gemeenschappelijk depot. Een bijkomend probleem is dat slechts enkele respondenten bereid zijn om een vergoeding te betalen voor een gemeenschappelijk depot. Naast een gemeenschappelijk depot voor kerkelijk erfgoed dat nog af en toe geconsulteerd of gebruikt wordt, moet er ook een oplossing gevonden worden voor kerkelijk zwerfgoed : verschillende kerken zijn recent gesloten of zullen in de nabije toekomst gesloten worden. Daarnaast wensen 11% van de respondenten delen van hun collectie af te stoten. 177

178 3.7. Schuttersgildes Responsoverzicht De enquête Aantal schuttersgilden in provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaarheid Aantal mogelijke respondenten Totaal respondenten (=N) Responsgraad % De provincie Antwerpen telt 85 schuttersgilden. Van 19 gildes ontvingen de onderzoekers geen (of foutieve) contactgegevens. Dit brengt het aantal mogelijke respondenten op Van deze organisaties hebben gereageerd op de enquête. Alle respondenten zijn lid van de Hoge Gilderaad der Kempen (HGK) van de 85 schuttersgilden in de provincie Antwerpen zijn lid van de HGK. Uit het groepsinterview schuttersgilden bleek dat het behoud en beheer van gildenerfgoed gestimuleerd en actief begeleid wordt vanuit de HGK 30 in samenwerking met de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. Dit maakt dat de resultaten van deze enquêtes een representatief beeld geeft van de leden van de HGK. De resultaten zijn vermoedelijk niet te extrapoleren naar alle schuttersgilden in de provincie Antwerpen, omdat er net een intensief behoud- en beheerprogramma opgezet is vanuit de HGK. Bovendien wees één van de leden van het groepsinterview schuttersgilden erop dat de respondenten waarschijnlijk een verhoogd bewustzijn omtrent erfgoedzorg hebben, in vergelijking met niet-respondenten. Deze nuances maken dat extrapolatie van de resultaten van de enquête ingevuld door de respondenten naar de volledige onderzoeksgroep, niet noodzakelijk een representatief beeld oplevert. Het groepsinterview Gezien slechts 9 respondenten van de enquête hadden aangegeven te willen deelnemen aan een rondetafelgesprek, lag het aantal effectieve deelnemers eigenlijk te laag om te spreken van een focusgroep. Het gesprek was een groepsinterview. Er waren 3 deelnemers: Theo Aerts (Hoge Gildenraad der Kempen), Frans Horsten (Sint-Jorisgilde Wortel), Jos Van Eyken (Sint-Sebastiaansgilde Westerlo). Deze 3 hebben of hadden een bestuursfunctie binnen de Hoge Gildenraad der Kempen, 2 29 De Hoge Gildenraad der Kempen (HGK) is een koepelvereniging van schuttersgilden. Hierin zijn echter niet alle schuttersgilden van de provincie Antwerpen vertegenwoordigd: de stadsgildes rond Antwerpen, Lier en Mechelen zijn niet vertegenwoordigd in de HGK. 30 Zo is er een jaarlijkse erfgoedkeuring gekoppeld aan een studiedag. Ter voorbereiding van deze keuring vinden er ook inspecties met inventarisatieprojecten en behoud- en beheer advies op maat door professionelen plaats. Daarnaast helpt de HGK de schuttersgilden bij het indienen van dossiers voor restauratiesubsidies bij de provincie Antwerpen. 178

179 hebben een bestuursfunctie in een gilde. 1 van de deelnemers was in zijn beroepscarrière actief in het erfgoedveld. De drie deelnemers konden, gezien hun functies, in zekere mate een vogelperspectief bieden over erfgoedzorg bij de schuttersgildes Aard van de organisatie Kerntaak Kernfunctie: Allen geven aan dat schuttersgilde hun kerntaak is (18, N=18) Andere functies (N=18) 3 geven aan dat ze daarnaast een archief beheren, 2 wijzen bij andere taken nog op de organisatie als beheerder van erfgoed. 2 wijzen bij andere taken nog op de dansactiviteiten. 8 geven expliciet aan dat ze zich beperken tot hun kerntaak. Personeel Geen enkele organisatie heeft bezoldigde medewerkers. Het aantal vrijwillige medewerkers varieert van 0 tot 64 met een gemiddelde van 25 (N=16). Vermoedelijk hebben sommige schuttersgilden hierbij het aantal leden genoteerd, anderen hebben waarschijnlijk het aantal leden die ook organisatorische taken opnemen in de gilde genoteerd. Het aantal vrijwilligers dat betrokken is bij behoud en beheer varieert bij de respondenten van 0 tot 10 met een gemiddelde van 5 vrijwilligers (N=17). De respondent die 0 aanduidt bij het aantal vrijwilligers, meldt in de toelichting dat enkel leden van de schuttersgilde betrokken zijn bij het behoud en beheer. Hij bedoelde dus dat er geen externe vrijwilligers bij het behoud en beheer van erfgoed betrokken zijn. De functies die deze behoud en beheer -medewerkers hebben zijn overwegend bestuursfuncties ( vermelde functies zijn hoofdman, voorzitter, koning, deken(archivaris), griffier, de alfeer of secretaris, leden van de (Smalle) Raden, kapitein, penningmeester, cornet, tamboer) Beleid Beleidsdocumenten Op de vraag welke beleidsdocumenten die verband houden met de collectie erfgoedobjecten heeft u antwoorden de 14 organisaties geen van de vermelde documenten (meer dan 3/4 de van de respondenten). 2 respondenten hebben een collectieplan, 1 respondent een beleidsplan, 1 respondent heeft een schade-inventaris. 3 respondenten antwoorden andere en vermelden dan: de inventaris (bij 2 respondenten). Een respondent antwoordt bij andere beleid dat gevoerd wordt 179

180 volgens de Hoge Gildenraad Sint-Jorisgilde (N=18). 3 van de 18 respondenten geven aan dat ze ook beleidsdocumenten hebben over het geheel van de collectie (dus niet enkel de erfgoedobjecten). Risicobeheer 2/3 de van de respondenten (12 organisaties) doet aan risicobeheer, 1/3 de van de respondenten (6) doet dit niet (N=18). Als risicobeheer wordt in de vraag omschreven: voorkomen van risico s in verband met schade, diefstal, vandalisme, materiaal bewaren in brandkasten, alarmsystemen, Budget 5 respondenten (minder dan 1/3 de ) bevestigen dat er in hun begroting een structureel budget voorzien is voor het behoud en beheer van al uw collecties (conservatie, restauratie en registratie). 13 antwoorden hierop neen. (N=18). 4 respondenten geven ook de hoogte van dit behoud en beheer - budget aan: tussen de 250 en , al is dit laatste getal waarschijnlijk een tikfout (2 de hoogste bedrag is ). Het aandeel van het behoud en beheer budget in de totale begroting is 5 tot 20%. 9 respondenten hebben een antwoord gegeven op de vraag over de verdeling van het behoud en beheer budget gegeven. De resultaten van deze vraag zijn moeilijk extrapoleerbaar: één respondent zonder structureel behoud en beheer -budget heeft op alle 5 items 5 geantwoord, één respondent zonder structureel behoud en beheer - budget heeft op alle 5 items 1 geantwoord Geef met een schaal van 1 tot 5 aan hoe de verdeling van uw behoud- en beheerbudget eruit ziet: N Minimum Maximum Gemiddelde Preventieve conservatie/bewaring (preservatie) ,00 Actieve conservatie/restauratie ,38 Inventarisatie / registratie op papier ,63 Digitale inventarisatie / registratie (softwarepakket, digitale databank, digitaal fotograferen ) ,44 Beheer (management, logistiek, vervoer) ,50 Uit het groepsinterview blijkt dat de financiële situatie van de gildes sterk verschilt: sommige gildes hebben inkomsten uit onroerend goed (vb. verhuren van gronden en gebouwen of verhuur van het gildelokaal). Anderen hebben inkomsten uit optredens zoals vb. dansactiviteiten. Slechts enkele gildes kunnen beschikken over een (kleine) subsidie van de gemeente. Verschillende gildes doen ook een beroep op projectsubsidie van de provincie Antwerpen voor de restauratie van erfgoedobjecten. Dit heeft uiteraard grote invloed op de middelen voor behoud en beheer. Verzekering Iets minder dan 1/3 de van de respondenten geeft aan dat hun erfgoedcollectie verzekerd is (5 respondenten van 18). Twee respondenten geven ook de verzekeringswaarde van hun collectie: resp en Vermoedelijk beschikten de andere respondenten niet over de exacte gegevens. 180

181 De collecties De aard van de collecties Het zwaartepunt bij alle erfgoedcollecties van de respondenten ligt bij erfgoedobjecten. Een minderheid van de collecties beheert ook archieven (gem. tussen 15-20% van de totale erfgoedcollectie), gevolgd door documentatie (gem. tussen 5-10% van de totale erfgoedcollectie). De collectie erfgoedbibliotheek bedraagt gemiddeld minder dan 5% 31 (N=14). De algemene conditie van alle collecties wordt voornamelijk als redelijk tot goed beschouwd. De respondenten beschouwen bovendien de conditie van de verschillende subgroepen (erfgoedobjecten, archief, documentatie, erfgoedbibliotheek) als gelijkaardig. Tijdens het groepsinterview Schuttersgilden bleek dat bij de zilverinspectieronde van de HGK (in samenwerking met o.a. Marc Mees van de provincie Antwerpen, het Zilvermuseum en een zilverrestaurateur), het gildezilver niet enkel geïnventariseerd wordt, maar ook de conditie van de stukken beoordeeld wordt. Bij deze zilverinspectieronde wordt bovendien advies verleend over de bewaring van de stukken. Als de respondenten dus spreken over de conditie van hun stukken, is deze opinie waarschijnlijk (deels) gefundeerd op dit professioneel advies. De erfgoedobjectencollectie 14 respondenten geven meer inzicht in de aard van hun collectie erfgoedobjecten. De grootte varieert van 6 tot 500 objecten, met een gemiddelde van 60 objecten. De mediaan bedraagt 20. (N=14) Geen enkele gilde stoot delen van de collectie af. De gemiddelde aangroei bedraagt 2,5 stuks per jaar, 5 van de 11 respondenten zeggen dat hun collectie niet aangroeit. 4 respondenten geven aan dat hun collectie jaarlijks met 1 of 2 stukken groeit, 1 spreekt over 10 objecten per jaar extra; 1 spreekt over 15. (N=11) Uit het groepsinterview blijkt dat deze aangroei voornamelijk het nieuw gemaakte objecten zijn (bv. vaandels, glasramen, blazoenen, zilverstukken, ). De meest voorkomende materialen in de objectencollecties zijn metaal, foto s, boekbanden, textiel en hout. Komen amper voor: gepolychromeerde objecten, keramiek, glas, steen, kunststof en overig organisch materiaal. De antwoorden op de vraag uit welke soorten objecten bestaat de collectie, zijn de antwoorden minder uitgesproken: vooral beeldmateriaal, wapens en munitie en kleding komen hier naar voor. 31 5% was eveneens de minimumwaarde die respondenten konden aangeven om aan te duiden dat men dit type erfgoed in zijn collectie heeft. 181

182 Komen niet voor in deze erfgoedobjecten collecties: menselijk, dierlijk of plantaardig materiaal, ruilmiddelen en vervoermiddelen. (komen ook amper voor: meetinstrumenten, recipiënten en halfproducten.) Uit het groepsinterview blijkt dat het gildebezit voor de schuttersgildes geen slapend erfgoed is maar gebruiksvoorwerpen: trommels van 150 jaar oud worden nog steeds gebruikt om op te roffelen, met eeuwenoude vaandels wordt nog gevendeld. Jaarlijks heeft een gilde ook de rite Het schoon inkomen, dit is een gebruik waarbij alle erfgoedstukken van de gilde naar buiten komen voor een parade. Sommige gildes laten bij deze parade enkel stabiele stukken toe, of hebben regenhoezen voor het erfgoed. Langzaamaan groeit namelijk het bewustzijn van de fragiliteit van sommige stukken. Documentatie Iets meer dan de helft van de respondenten geeft aan ook documentatie te beheren (9 respondenten van 17). Deze is gemiddeld 1m56 lang (variërend van 0.50meter tot 5meter) (N=9). Bij 7 respondenten groeit deze documentatie ook aan, al is dat minder dan 0.50meter per jaar (N=10). Alle categorieën documentatie komen voor, al is het meest voorkomend een handbibliotheek en fotomateriaal. Erfgoedbibliotheek 5 respondenten (minder dan 1/3 de van de respondenten) geven aan ook een erfgoedbibliotheek te beheren (N=18). Deze varieert van 0.5 tot 5 meter met een gemiddelde van 1.70m (N=5). 2 respondenten geven aan dat hun erfgoedbibliotheek een klein beetje aangroeit (10cm/per jaar) (N=5). De categorieën die in deze erfgoedbibliotheken voorkomen zijn divers, al beheert geen enkele schuttersgilde incunabelen of postincunabelen. Archieven 2/3 de van de respondenten beheert een archief (12 van 17 respondenten, N=17). De grootte van dit archief varieert van 0.20m tot 6 meter, met een gemiddelde van 2m52 (N=12). Bij 8 gilden groeit dit archief ook een klein beetje verder aan: variërend van 10 tot 50cm per jaar (N=12). Ook hier komen alle archiefcategorieën voor, al ligt het zwaartepunt bij op één na alle gildes op archief over de eigen organisatie. 182

183 Registratie Registratie van de objectencollectie Registratie van de collectie erfgoedobjecten lijkt bij de schuttersgilden een alles of niets verhaal. Bijna de helft van de respondenten (6 respondenten van 13) geeft aan dat meer 90% van de collectie geregistreerd of geïnventariseerd is; 3 respondenten geven aan dat er niets is geregistreerd, 4 respondenten geven een waarde op tussen de 10 en de 50% (N=13). Uit het groepsinterview bleek dat naar aanleiding van de jaarlijkse keuring, afgelopen jaar HGK in samenwerking met o.a. Marc Mees van de provincie Antwerpen het zilver van de schuttersgilden inventariseerden. Zo wordt systematisch de collectie van de deelnemers geïnventariseerd. Op termijn plannen de HGK en de provincie Antwerpen deze gegevens te centraliseren op een (al dan niet besloten) website van de provincie Antwerpen. Dit zal echter pas in een tweede fase plaatsvinden. Slechts 2 respondenten geven aan dat ze een uitgebreide registratie of internationale standaard (Adlib) gebruiken. De rest beperkt zich tot basisregistratie. 6 van de 10 schuttersgilden die hun collectie registreren gebruikt hiervoor een softwaretoepassing. Dit kan zeer beperkt zijn (word), of in 2 gevallen via de erfgoeddatabank van een lokale erfgoedorganisatie (Erfgoedcel Kempens Karakter, of de databank van het Stedelijk Museum Hoogstraten.) Bij het groepsinterview bleek dat de HGK een lightversie van Adlib ter beschikking stelde aan zijn leden. Gegevens invoeren en updaten in het programma bleek echter te omslachtig. Inventarisatie gebeurt namelijk door een vrijwillige medewerker laten inventariseren. Het gebruik van Adlib wordt dus niet meer verder gestimuleerd door de HGK. 8 van de 10 schuttersgilden die hun collectie registreren heeft ook een gedeelte van de collectie gefotografeerd of gescand. (3 zeggen dat dit zo is voor meer 95% van de collectie, 4 geven aan dat dit de helft van hun collectie is, 1 geeft aan dat dit 15% is.) In geen enkele schuttersgilde wordt er voltijds aan de registratie van de erfgoedcollectie gewerkt. 8 respondenten geven wel aan dat de leden van het bestuur betrokken worden bij de inventarisatie van de collectie. Bij 1 respondent wordt de inventarisatie mee begeleid door iemand van het Stedelijk Museum van Hoogstraten, die ook een erfgoeddatabank beheert. Een andere respondent geeft aan dat zijn schuttersgilde geen middelen heeft om een inventarisatie uit te bouwen. Uit het groepsinterview blijkt dat bij de zilverinspecties dit jaar ook de zilvercollectie wordt geïnventariseerd door professionele medewerkers van de provincie Antwerpen. Dit kwam echter niet naar boven uit de resultaten van de enquêtes. Registratie van de andere deelcollecties Minder dan 1/3 de (5 van de 18) van de schuttersgilden geven aan dat ze ook hun andere deelcollecties (archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek) registreren. Al geven slechts 2 respondenten aan dat bijna hun volledige collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek is 183

184 geregistreerd. 4 van deze 5 schuttersgilden die ook andere deelcollecties registreren gebruiken hiervoor software en hebben hun collectie gedeeltelijk gefotografeerd. Slechts 1 respondent antwoordt dat 50% van zijn collectie publiek ontsloten is (al geeft deze respondent niet aan dat dit via een digitaal programma gebeurt) Depotruimte Karakteristieken 14 respondenten geven aan waar hun erfgoed zich momenteel bevindt. Het merendeel van de erfgoedcollecties van schuttersgilden bevindt zich in bewaarruimtes. De conditie van de bewaarruimtes vormt dus een speerpunt bij de bewaring van de collectie: Bij de helft van deze organisaties (7 van de 14) bevindt al het erfgoed (100%) zich in de bewaarruimtes (N=14). 3 respondenten bewaren meer dan 85% op een presentatieplek (N=14). Uit het groepsinterview blijkt dat enkele gildes een tentoonstellingskast in hun gildelokaal hebben. Vermoedelijk bedoelen de respondenten van de enquêtes dit met in presentatie. 1 organisatie heeft ca. 25 % van de collectie in bruikleen gegeven, 1 organisatie heeft 2% van de collectie in bruikleen gegeven. De andere respondenten hebben geen stukken in langdurige bruikleen (N=14). Al geven in totaal wel 11 van de 18 organisaties (bijna 2/3 de ) aan dat men af en toe collectiestukken uitleent aan tentoonstellingen. Dit gebeurt echter klaarblijkelijk niet op permanente basis. Slechts 5 organisaties hebben deze bewaarplaatsen in eigendom. Dit gaat op één na telkens om interne depotruimtes (N=14). De deelnemers aan de focusgroep bevestigden dat niet alle gildes een eigen lokaal in bezit hebben. Indien de bewaarruimtes niet in eigendom van de organisatie zijn, worden deze meestal verhuurd zonder dat hier een huurprijs of slechts een symbolisch bedrag (van 1 tot 5 /maand) tegenover staat (N=13). Uit het groepsinterview blijkt dat de praktijk waarbij het gildebezit opgeborgen wordt bij de gildebroeders thuis frequent voorkomt. Dit heeft als voordeel dat de stukken zich niet permanent in een gildelokaal, zonder sociale controle of diefstalbeveiliging, bevinden. Het nadeel van deze praktijk is dat bij overlijden van de gildebroeder, door de erfgenamen regelmatig vergeten wordt dat de stukken geen persoonlijke eigendom van de gildebroeder waren, maar bezit van de vereniging. Hierdoor verdwijnen stukken. Een breed verspreidde inventaris met standplaats kan dit probleem uiteraard nivelleren. 184

185 Bij één van de respondenten wordt het gildebezit opgeslagen in het erfgoeddepot van het stedelijk archief/ museum van Hoogstraten (de fusiegemeente van de gilde). Uit het groepsinterview blijkt dat deze bewaargeving contractueel is vastgelegd voor 10 jaar en nadien verlengd kan worden. Er is geen sprake van eigendomsoverdracht en de gilde kan op eenvoudige vraag zijn stukken oppikken voor gebruik. Uiteraard zijn de stukken geïnventariseerd en wordt de standplaats bijgehouden. De deelnemer aan het groepsinterview, probeert ook de andere gildes van de fusiegemeente te overtuigen om hetzelfde te doen. Waarschijnlijk zal een andere gilde het voorbeeld volgen. Tijdens het groepsinterview vertelde men ook over een gemeentelijk depot in Tielen-Kasterlee. De gemeente heeft in het oud Gemeentehuis een ruimte ingericht met verschillende kasten van ca. 180*60*120cm waar de gildes en een fanfare zijn erfgoed in onder kan brengen. Het lokaal waarin deze kasten zijn geplaatst, heeft een vrij stabiel klimaat. De verenigingen hebben uiteraard enkel toegang tot hun depotkast. Dit systeem is sinds 1.5 jaar ingesteld. De archieven, documentatiecollectie en de erfgoedbibliotheek worden, op 2 organisaties na, in dezelfde ruimten bewaard als de collectie museale objecten. Geen enkele organisatie heeft een quarantaineruimte (N=18). Bewaaromstandigheden Interne bewaarruimten 6 organisaties geven aan dat ze over interne bewaarruimtes beschikken (N=14). Het aantal bewaarruimtes varieert van 1 tot 12. Deze interne bewaarruimtes zijn vooral magazijnen (bij 2 respondenten), restruimtes (bij 3 respondenten) of andere (bij 3 respondenten). De interne depotruimtes worden op 1 na, niet op een specifieke wijze georganiseerd. De opslagcapaciteit van de interne depotruimtes varieert: van 12 strekkende meter tot 20 strekkende meter met een gemiddelde van 16,5m (N=6), of uitgedrukt in vierkante meter tussen de 4,8m² tot 100m² met een gemiddelde van 28,87m² (N=9). In kubieke meter wordt dit van 3,84m³ tot 300m³ met een gemiddelde van 58,23m³ (N=8). Slechts 2 organisaties geven aan dat ze hun interne bewaarruimtes als te klein ervaren (N=11). Eén hiervan geeft aan dat ze 100m² of 20 strekkende meter kastruimte tekort komen. Uit het groepsgesprek blijkt dat plaatsgebrek inderdaad niet het hoofdprobleem is bij de bewaring van het meeste gilde-erfgoed, daar het volume aan erfgoed per gilde niet zo groot is. 4 organisaties houden de temperatuur in hun interne depotruimtes in de gaten (N=11). De relatieve vochtigheid of het licht wordt niet gemeten (N=11). Slechts in één geval wordt er aan 185

186 insectenmonitoring gedaan (N=14). Het percentage erfgoed in interne depotruimtes dat volgens de regels van de kunst wordt opgeslagen is beperkt: gemiddeld 38% is afgeschermd van het licht (variërend tussen de 10% en 100%), gemiddeld 25% van de collecties is beveiligd tegen brand (variërend tussen 0% en 100%), gemiddeld 37% heeft aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen (variërend tussen 0 en 100%) (N=7). Gemiddeld 11,67% heeft hierbij een aangepast bewaarsysteem op objectniveau (tussen de 0 en de 50%) (N=6). Externe bewaarruimten 10 organisaties geven aan dat ze over externe bewaarruimtes beschikken (N=12). Bij 9 van deze respondenten varieert hun aantal tussen de 1 en 2. Een uitschieter praat over 10 verschillende bewaarplaatsen. De externe bewaarruimtes zijn vooral zolders (bij 5 respondenten), kelders (bij 2 respondenten), magazijnen (bij 3 respondenten), een restruimte (bij 1 respondent) of andere. De externe depotruimtes worden wel beter gestructureerd: meestal per materiaalsoort, in 2 andere gevallen per objectsoort, inventarisnummer of deelcollectie. De 10 organisaties verduidelijken de totale omvang van hun externe depotruimtes. Deze zijn iets kleiner dan de interne depotruimtes: ze variëren van 0.25m² tot 100m² (gemiddeld 19m²), of uitgedrukt in kubieke meter 0.15m³ tot 250m³ met een gemiddelde van 50,49m³ (N=10). 3 van de 10 organisaties beschouwen hun externe depotruimtes als te klein. (N=10). 2 respondenten verduidelijken dat ze 10 of 20m², oftewel 5strekkende meter kastruimte extra nodig zouden hebben. De bewaaromstandigheden van deze externe depotruimtes zijn meestal wel wat beter dan bij de interne depotruimtes: 4 respondenten meten de temperatuur, 2 de relatieve vochtigheid en één zelfs het licht (N=14). Al moet bij deze laatste gezegd worden dat de collectie bewaard wordt in het lokale museum. Eén organisatie doet ook aan insectenmonitoring. Op één na worden alle collecties geheel afgeschermd van het licht (N=9). Bij 5 van de 9 organisaties is de volledige collectie beveiligd tegen brand (N=9). 5 collecties zijn volledig beveiligd tegen diefstal. (N=8). 5 volledige collecties hebben aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen, bij 2 respondenten heeft slechts 15 of 30% van de collectie dit, bij 3 respondenten 0% (N=10). Ook bewaring op objectniveau gebeurt in de externe depotruimtes al beter dan de interne depotruimtes. Dit varieert ook van 0 tot 100% met een gemiddelde van 35,56% (N=9). 186

187 Deskundigheid De aanwezige deskundigheid Volgende ondersteunende organisaties zijn gekend (N=18): Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen (gekend door 11 respondenten) 32 Heemkunde Vlaanderen (gekend door 9 respondenten) Rijksarchief (gekend door 9 respondenten) FARO (gekend door 6 respondenten) De erfgoedcellen (gekend door 4 respondenten) KIK en Heemkunde Gouw Vlaanderen zijn gekend door 2 respondenten Eén respondent was in zijn beroepscarrière stafmedewerker van een lokaal erkend museum. Hij gaf nog verschillende andere erfgoedorganisaties op als gekend. 5 geven aan dat ze geen enkele van de vermelde organisaties kennen. 14 organisaties geven aan dat ze niet over een specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken. Bij de andere organisaties zeggen 3 organisaties over kennis omtrent preservatie te beschikken, 2 vinken kennis over actieve conservatie of restauratie aan, en 3 vinken (digitale) inventarisatie en registratie aan. Er zijn dus 4 organisaties (minder dan 1/4 de van de respondenten) die aangeven dat ze over behoud- en beheer deskundigheid beschikken (waaronder de gilde waarvan de respondent stafmedewerker van het lokaal erkend museum is) (N=18). 5 respondenten zijn bereid de deskundigheid behoud en beheer te delen met andere organisaties (N=8). Maar er zijn slechts 2 van deze 5 respondenten die aangeven dat ze over specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken. De voorwaarden voor deskundigheidsdeling zijn nog te bespreken. Eén respondent geeft als antwoord op de vraag onder welke voorwaarden? praktische ondersteuning. (N=4). Bij 6 gildes hebben de medewerkers reeds vorming over behoud en beheer gevolgd (N=16). Met uitzondering van de voormalige museummedewerker, werd deze vorming steeds gevolgd bij studiedagen van de Hoge Gilde raad der Kempen. Uit het groepsinterview blijkt dat deze studiedagen van de HGK een jaarlijks evenement zijn dat draait om een bepaald thema van het gilde-erfgoed. Op deze dag vinden voordrachten plaats en worden de resultaten van de wedstrijd beste erfgoedstuk bekend gemaakt. De beoordeling van de stukken gebeurt jaarlijks per categorie (vb. zilver, blazoenen, vaandels, ) door een professionele jury. Zij gaan tevens op inspectieronde bij de gildes om vb. de zilverstukken te keuren en advies over (actieve) conservatie te verlenen. Deelname aan deze studiedagen is uiteraard enkel voor de leden van de HGK en is vrijwillig. Jaarlijks nemen een viertal aangesloten gildes niet deel. Deze studiedagen worden (mits enkele wijzigingen in de formule) georganiseerd sinds Gezien de enquête uitgaat van de Dienst Erfgoed provincie Antwerpen, zit er mogelijks een vertekening op dit resultaat. 187

188 Uit het groepsinterview blijkt echter ook dat de vorming van de leden van de schuttersgilde zeer sterk gelieerd is aan persoonlijke interesse van de individuele leden van de organisatie. De informatie die door deze individuele leden wordt opgedaan, stroomt slechts beperkt door naar de andere leden van de gilde, enkel passim wordt er op bv. een bestuursvergadering over verteld. De gewenste deskundigheid Als de organisaties moeten aanduiden welke type ondersteuning de organisatie nood heeft dan krijgen we volgend resultaat (N=18): 9 respondenten hebben behoefte aan Actieve conservatie / restauratie ( = de helft) 9 respondenten hebben behoefte aan Inventarisatie en registratie ( = de helft) 9 respondenten hebben behoefte aan Digitale inventarisatie ( = de helft) 6 respondenten hebben behoefte aan Preventieve conservatie/ bewaring ( = 1/3 de ). Gezien slechte bewaaromstandigheden (cf. hoofdstuk depotruimtes), toch een zeer belangrijke factor bij preservatie, kunnen we vermoeden dat dit resultaat een te positieve zelfinschatting van vele organisaties inhoudt. 8 respondenten wensen geen ondersteuning op één van deze 4 behoud- en beheerdomeinen (= bijna de helft). Dit is een zeer gepolariseerd resultaat: ofwel heeft men behoefte aan ondersteuning op alle domeinen, ofwel op geen enkel behoud- en beheerdomein. Op korte termijn zijn denken de organisaties vooral gebaat te zijn bij (N=18) Subsidies (10 respondenten, meer dan de helft) 33. Vorming (7 respondenten, iets meer dan 1/3 de ). Begeleiding en of advisering (6 respondenten, 1/3 de ). 1 wil actieve hulp bij inventariseren, 1 ziet baat bij de gezamenlijke aankoop van materiaal. 5 respondenten beantwoorden de vraag met niet van toepassing, niemand ziet direct het voordeel in van een uitleendienst. 4 organisaties lichten toe voor welke collecties men ondersteuning wil: 3 spreken over de vlaggen, 3 over het zilverwerk, 3 over papier (documenten, archief of oude boeken), 2 spreken over houten beelden. We hebben bij de analyse van de erfgoedcollectie gezien dat het effectief deze materialen zijn die het meest voorkomen in de gildecollecties. Voor advies en begeleiding is ook de Hoge Gildenraad der Kempen het eerste aanspreekpunt (4 van 6 respondenten). Twee anderen vermelden nog het lokaal erkend museum en het KIK en de Dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen. 33 Hierbij dient de kanttekening gemaakt te worden, dat de vraag heeft u op korte termijn baat bij subsidies direct werd gesteld. In de vraag werden deze subsidies (doel van subsidie, voorwaarden etc) niet gekaderd. Dat 10 respondenten antwoorden ik heb op korte termijn baat bij subsidies hoeft dus niet te verbazen. 188

189 5 organisaties geven aan dat ze reeds advies hebben gevraagd: dit ging in eerste instantie over restauratie (van o.a. schilderijen, vaandels, trommels, houten beelden, papier). Dat dit advies over restauratie gaat, doet vermoeden dat gildes pas geneigd zijn om advies te zoeken als deteriorering reeds ver gevorderd is. 4 respondenten geven ook aan bij wie men dan ten rade is geweest: 2 vermelden de HGK; 2 andere spreken over professionele restaurateurs van KIK of de academie. Uit het groepsinterview blijkt dat de HGK vaak subsidiedossiers voor gildestukken actief begeleid en mee voorbereid. Waarschijnlijk worden zij daarom hier als aanspreekpunt vermeld. Uit het groepsinterview bleek dat het gewenste behoud- en beheeradvies vooral ook praktisch, concreet en goedkoop moet zijn. Eén van de drie geïnterviewden verwoordde het als volgt: Je moet mensen een oplossing toereiken en geen probleem. Als je mensen die er weinig kaas van hebben gegeten en je zegt je moet inventariseren, dan kom je met een probleem. Als je naar hen toestapt met gemakkelijke middelen of, nog beter, als je het zelf doet, dan reik je een oplossing aan Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer De meeste schuttersgilden vinden van zichzelf dat ze meer zouden moeten inzetten op behoud en beheer. Slechts 2 zijn (helemaal) niet akkoord met deze stelling. (N=15). Op één na vinden alle gildes dat ze een geschonken stuk niet kunnen weigeren. (N=15). Een gemeenschappelijk depot De schuttersgildes staan in de stellingen eerder negatief tegenover een gemeenschappelijk depotproject. Slechts 4 van de 15 respondenten is eventueel bereid om erfgoed in een gemeenschappelijk depot onder te brengen. Slechts 2 zouden dit op permanente basis willen. Slechts 1 respondent beschouwt zichzelf als vragende partij om erfgoed in een gemeenschappelijk depot onder te brengen. Het tijdelijk onderbrengen van erfgoed in een gemeenschappelijk, professioneel regionaal depot (vb. bij verhuis of restauratie) kan voor bijna de helft van de respondenten wel (7 van 15) De redenen om geen gebruik te maken van een gezamenlijk depot behelzen vooral: Men heeft zelf voldoende plaats (4 van N=9 bij open vraag; 11 van N=15 beantwoorden de stelling onze organisatie heeft een voldoende groot depot om haar collecties in onder te brengen met (helemaal) akkoord), plaatsgebrek wordt dus niet als de kern van het depotprobleem beschouwd (wel vb. de organisatie of kennis van vrijwilligers). Men vreest misbruiken door anderen (bv. ons erfgoed komt misschien in verkeerde handen) (2 van N=9). 189

190 Vrezen voor onmiddellijke beschikbaarheid of afstand (2 van N=9). Slechts 4 organisaties van N=15 zouden eerder bereid zijn om meer dan 10 km af te leggen voor stukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. Men vreest bijkomende (financiële of organisatorische) verplichtingen die een vrijwilligersorganisatie niet kan dragen (1 van N=9). Dit bewijzen ook antwoorden op de stellingen: slechts één respondent, zou eerder bereid zijn om een vergoeding te betalen voor een professioneel regionaal depot (N=15). 2 respondenten zijn bereid om te betalen voor een pendeldienst (N=15). 9 respondenten willen geen depotruimte delen met stukken van andere collectiehouders op voorwaarde dat deze uit hetzelfde materiaal bestaat. Slechts 2 respondenten zouden geen probleem hebben om een depotruimte te delen met andere erfgoedbeheerders (N=15). Zoals reeds aangehaald heeft reeds één gilde zijn erfgoed ondergebracht bij het lokaal erkend museum. 3 andere organisatie geven toelichting bij welke onderdelen ze zouden willen overbrengen naar een gezamenlijk depot: grote (geen plaats in de gildekamer), oude of dure stukken, of stukken die reeds (verregaand) gedeterioreerd zijn. De 4 organisaties die stukken willen onderbrengen in een gezamenlijk depot, halen vooral de verbeterde omkadering (betere bewaaromstandigheden, organisaties etc.; 3 van N=4) en het mogelijks financiële voordeel (1 van N=4) als reden voor herlokalisatie aan. Voorwaarde is wel dat de gilde te allen tijde stukken kan consulteren, of inzetten voor gebruik/ tentoonstellingen (4 van N=5), volle eigendom van de gilde blijft (1 van N=5) of dat de bewaring kosteloos gebeurt (1 van N=5). Ook tijdens het groepsinterview bleek dat het contractueel vastleggen van afspraken over toegankelijkheid, gebruik en eigendom essentieel zijn in het welslagen van een gemeenschappelijk depotproject. Een respondent vermeldt dat een gemeenschappelijk depotproject liefst op gemeentelijke basis georganiseerd wordt. Ook in het groepsinterview kwam afstand naar voor als belangrijke voorwaarde voor een gemeenschappelijk depot. Gezien de stukken regelmatig gebruikt worden en gezien het gildewezen zeer lokaal verankerd is, zagen de geïnterviewden de gemeentegrenzen als een haalbare perimeter voor gemeenschappelijke depots. Als mogelijke bedreiging voor het welslagen van een gemeenschappelijk depotproject haalden de geïnterviewden wel enkele verhalen aan die gekend zijn in schuttersmiddens. Zo is er het verhaal van het erfgoeddepot in Noord-Limburg (Nederland) waar verschillende gildes hun stukken in onder brachten. Na een brand in dit depot, was veel gilde-erfgoed verloren. Slechts 1 respondent (St. Sebastiaansgile Gierle) zou een eigen bewaarplaats als geschikt zien voor een gemeenschappelijk depot. (n=17). De respondent licht dit ja-neenantwoord later niet verder toe. De andere respondenten halen de volgende redenen aan om dit niet te doen: 190

191 3 vermelden dat hun erfgoed bij privépersonen wordt ondergebracht, 2 anderen vermelden dat ze geen eigen lokaal hebben (n=10). 2 vermelden dat hun lokaal te klein is om andere collecties in onder te brengen(n=10) 3 hebben praktische bezwaren: verzekeringen, enkel het materiaal van een slapende gilde kan worden ondergebracht, het verlies van de eigenheid van hun gildebezit-erfgoed als het bij andere collecties wordt gevoegd. (n=10) De organisatie van gemeenschappelijke depots In vergelijking vinden de schuttersgilden publieke partners meer geschikt voor behoud en beheer dan commerciële partners. Over het opbouwen van behoud- en beheerexpertise door commerciële partners bestaat minder eensgezindheid: 3 beantwoorden deze vraag met ik weet het niet, 6 met neutraal, 4 negatief en 2 positief (N=15). De meeste respondenten staat niet volledig weigerachtig tegenover beperkte publieke toegankelijkheid van een depot: 6 respondenten zijn ervan overtuigd dat een publiek niets in een depot te zoeken heeft, 4 staan er neutraal tegenover, en 2 zijn hier niet tegen. Maar indien het depot hiervoor is uitgerust, vinden 8 respondenten (meer dan de helft) dat een publiek een bezoek kan brengen aan het depot. (vb. achter glas). 4 respondenten staan hier neutraal tegenover, slechts 2 zijn tegenstander. (N=15) Selectie en afstoting Geen enkele respondent wenst delen van de collectie af te stoten. (N=16). Geen enkele respondent geeft dan ook aan dat ze hierbij nood hebben aan advisering. Tijdens het groepsinterview bleek dat verschillende gildes een uitdovende of uitgedoofde werking hebben, de zogenaamde slapende gildes. De geïnterviewden kennen enkele gevallen waarbij het waardevolle gildebezit na het uitdoven van de werking werd verkocht, het papieren erfgoed werd in deze gevallen weggegooid. Bij anderen werd het erfgoed overgedragen aan de lokale heemkring. Bij een van de geïnterviewden is het in de statuten opgenomen dat het gildebezit gebruikt moet worden voor de reactivering van de gilde. Bij een andere geïnterviewde is in het contract van bewaargeving opgenomen dat bij het ophouden van het bestaan van de gilde, de stukken over gedragen worden aan het stedelijk archief en museum. Er waren de geïnterviewden geen gevallen gekend van gildes waarbij het gildebezit werd overgedragen naar een andere gilde bij het indommelen van de werking. 191

192 Conclusies en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij schuttersgildes De schuttersgildes zijn vrijwilligersorganisaties. Door hun eeuwenoude werking, bezitten de gildes een in vergelijking met andere erfgoedhouders kleine collectie erfgoedobjecten (gildezilver, vaandels, instrumenten, houten objecten), archieven en documentatie, met hoge erfgoedwaarde. Deze objecten worden nog frequent gebruikt in de werking van de gildes. Behoud en beheer van het materiële erfgoed blijkt vaak zeer afhankelijk van persoonlijke interesse en vorming van enkele (bestuurs-)leden. Het volume erfgoed van de gildes is niet dermate groot dat dit voor plaatsgebrek in de opslagruimtes zorgt. Opslagplaatsen zijn echter versnipperd en vaak worden stukken bij gildebroeders thuis opgeslagen. De bewaaromstandigheden van het erfgoed zijn dan ook vaak niet volgens de regels van de kunst. Twee gemeentes (Hoogstraten en Lichtaart) bieden depotruimtes aan de schuttersgilden in hun gemeente aan. In het geval van Hoogstraten wordt het gilde-erfgoed bewaard in de depotruimte van het gemeentelijk archief / museum. Lichtaart heeft depotkasten ingericht in een ruimte van het Oud-gemeentehuis van Tielen. Iedere gilde uit Lichtaart heeft een eigen kast met sleutel ter beschikking. Sinds een tiental jaar wordt binnen de koepelorganisatie Hoge Gildenraad der Kempen, een sensibiliserend beleid gevoerd omtrent het behoud en beheer van het materiële (roerend) erfgoed van de gildes. Speerpunten hierin zijn inventarisatie-acties, beoordeling van de conditie van objecten, (praktische) ondersteuning bij restauratiedossiers, en het inrichten van studiedagen over behoud en beheer. Hierbij is ook de provincie Antwerpen actief betrokken: Marc Mees inventariseert mee op het terrein, de provincie denkt in samenspraak met de HGK- aan een online inventarisatietool voor de gildecollecties en de HGK bereidt dossiers voor restauratiesubsidies van de provincie Antwerpen voor. Dit centraal aangestuurd beleid met actieve begeleiding lijkt vruchten af te werpen. Bij bijna de helft van de respondenten is meer dan 90% van de collecties geïnventariseerd. Verschillende respondenten laten stukken restaureren en werkten de laatste jaren aan de verbetering van de bewaaromstandigheden van het erfgoed (door bv. een samenwerking met gemeentelijk erfgoeddepot of het inrichten van een tentoonstellingskast voor hun erfgoed). Voor het zilvererfgoed heeft de inventarisatie-actie niet enkel gezorgd voor een stijgende inventarisatiegraad, maar ook voor enkele nieuwe belanghebbende kunsthistorische inzichten over de zilvermerken (groepsinterview). Deze werking kan dus best verder gezet worden. Hierbij moet wel duidelijk gesteld worden dat slechts 69 van de 85 schuttersgildes uit de lijsten van de opdrachtgever, lid zijn van de HGK. Dit betekent dat indien de Dienst Erfgoed van de provincie 192

193 Antwerpen de schuttersgilden enkel via het kanaal van de HGK benadert, een blinde vlek van stadgildes ontstaat (cf. responsoverzicht). De medewerkers van de Dienst Erfgoed zijn zich hiervan bewust en pogen dan ook dezelfde dienstverlening aan te bieden aan de niet-hgk-leden. In een depotbeleid, gericht op schuttersgildes, door de provincie Antwerpen kan een actieve adviesverlening en begeleiding best een belangrijk speerpunt vormen. Gezien de beperkte tijd en kennis die aanwezig is in de vrijwilligersorganisaties moet een overheid die wil sensibiliseren, de woorden van een geïnterviewde indachtig, geen probleem aanreiken, maar een oplossing bieden en liefst het probleem zelf oplossen. Momenteel focust het erfgoedbeleid, gericht op de schuttersgilde, door de provincie zich op inventarisatie en restauratie. Er blijkt echter ook duidelijk nood aan een verbetering van de bewaaromstandigheden. Hier is dus bijkomende sensibilisering nodig. Een gemeenschappelijk depot zou voor de verbetering van deze bewaaromstandigheden kunnen zorgen. Momenteel zijn er slechts enkele respondenten die dit idee genegen zijn. Ook in het groepsinterview werd de vraag gesteld of de tijd hier rijp voor is. Een goed voorbereid depotproject, dat in samenwerking met de lokale overheden wordt georganiseerd en dat duidelijke (contractuele) afspraken zonder eigendomsoverdracht inhoudt, zou verschillende sceptici kunnen overtuigen. Voorbeelden van de opslagkasten in het Oud Gemeentehuis van Tielen en de opslag van gildeerfgoed in het Hoogstraatse stedelijke erfgoeddepot bewijzen dat verschillende gildes toch te overtuigen zijn van het belang van gezamenlijke opslagmogelijkheden. 193

194 3.8. OCMW s Responsoverzicht De enquête Aantal OCMW s in provincie Antwerpen Uitval o.w.v. geen erfgoedcollectie Collectie OCMW Antwerpen = Maagdenhuismuseum Aantal mogelijke respondenten Totaal Respondenten (=N) Responsgraad % De provincie telt 70 gemeentes en dus ook 70 OCMW s. Al deze organisaties werden aangeschreven met het verzoek deel te nemen aan de enquête. Tijdens de telefonische herinneringen aan de enquête bleek vrij snel dat we bij de OCMW s systematisch de verkeerde informanten hadden geselecteerd. Blijkbaar zijn in de meeste OCMW s de secretarissen het meest op de hoogte van het erfgoed. Midden september werd dan ook een nieuwe mailing uitgestuurd naar de secretarissen van verschillende OCMW s. De aangeschrevenen hadden dan nog twee weken tijd om de enquête in te vullen. Verder lieten enkele aangeschrevenen weten dat ze geen tijd hebben om de enquête in te vullen (2 aangeschrevenen), of dat ze menen niet over erfgoed te beschikken (2 aangeschrevenen). We kunnen dus vermoeden dat van de onderzoekspopulatie OCMW s nog enkele aangeschrevenen zich in een dergelijke situatie bevinden. Eén respondent heeft niet de volledige enquête ingevuld maar enkele basisantwoorden doorgegeven per . De respondenten zijn verspreid over de hele provincie, ook zijn zowel centrumsteden (Lier, Turnhout, Herentals) als gemeentes vertegenwoordigd. Het erfgoed van OCMW Antwerpen wordt beheerd door de OCMW-instelling Maagdenhuismuseum. De resultaten van de enquête van deze organisatie worden bij de musea behandeld. Hoewel de responsgraad ligt op 22% en er verschillende types OCMW s hebben geantwoord, moeten we toch voorzichtig zijn met de extrapolatie van de resultaten naar de volledige onderzoekspopulatie, de OCMW s. We kunnen namelijk veronderstellen dat de respondenten, het deel van de onderzoekspopulatie is dat het meest begaan is met het thema erfgoedzorg. Een focusgroep? In de enquête konden de respondenten aangeven of ze wilden deelnemen aan rondetafelgesprekken die dieper ingaan op de depotnoden en behoeften van de deelnemers. Twee respondenten vinkten bij deze vraag ja aan. Zij werden later uitgenodigd voor een focusgroep OCMW s en gemeentes, maar gingen niet op de uitnodiging in. Er vond bijgevolg geen focusgroep voor OCMW s plaats. Wel 194

195 nam het Maagdenhuismuseum, een instelling van OCMW Antwerpen, deel aan de focusgroep voor professionele musea en archeologische collecties. Gezien het bijzondere statuut van het OCMW van de metropool en de bijzondere situatie met het eigen museum, kunnen we deelname van de vertegenwoordiger van het Maagdenhuismuseum niet als representatief beschouwen voor de OCMW s in de provincie De organisatie Alle respondenten geven aan dat hun kerntaak een overheidsinstelling of welzijn is. Een respondent geeft aan dat de organisatie, het OCMW van een centrumstad, ook nog de functie van een museum opneemt (N=15). Personeel Aantal bezoldigde personeelsleden (VTE) Aantal bezoldigden (VTE) betrokken bij behoud en beheer erfgoed Aantal vrijwilligers N Valid Missing Gemiddelde 160,49 2,09 45,79,00 Mediaan 154,40,35 35,50,00 Minimum 23,00,00,00,00 Maximum 350,00 12,50 120,00,00 Aantal vrijwilligers betrokken bij behoud en beheer erfgoed? Bij bijna de helft van de respondenten, 6 respondenten, zijn er geen bezoldigde medewerkers die betrokken zijn bij het behoud en beheer van het erfgoed. Bij 6 respondenten is er één VTE of minder betrokken bij behoud en beheer. Bij twee respondenten loopt dit aantal op tot resp. 12 en 12,5 VTE (N=14). In de verklaring geven ze echter aan dat ook het onderhoud van gebouwen wordt meegerekend in deze optelsom. Bij de andere respondenten met bezoldigde medewerkers behoud en beheer bekleden deze medewerkers administratieve of archivaris functies. Bij geen enkele respondent worden de vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed. Beleid Een respondent neemt zijn erfgoed mee in zijn beleidsplan. Een andere respondent, het OCMW van een centrumstad met het museum heeft een collectieplan. Deze respondent neemt zijn collectie erfgoed ook mee in het herwaarderingsplan van hun begijnhof. De andere respondenten geven aan hun collectie erfgoed niet mee te nemen in beleidsdocumenten (N=14). Eén respondent voert een behoud- en beheerbeleid. 9 respondenten doen aan risicobeheer (voorkomen van schade, diefstal, vandalisme, materiaal bewaren in brandkasten, alarmsystemen). 195

196 (N=14). Vermoedelijk ligt dit aan het feit dat de gebouwen van de OCMW s relatief goed zijn beveiligd: erfgoedcollecties worden dan freeriders in een beveiligde omgeving 34. Geen enkele respondent heeft een structureel budget voorzien voor behoud en beheer van collecties (N=13). Twee respondenten geven aan hoe hoog de verzekeringswaarde van hun collectie erfgoed op jaarbasis is: bij de ene bedraagt dit 2.500, bij de andere Deze laatste respondent is een centrumstad met een museum van het OCMW. De anderen geven aan dat ze hun collecties niet verzekeren (N=13). We kunnen dus besluiten dat behoud en beheer van roerend erfgoed geen expliciet beleidspunt is voor de meeste OCMW s De collecties De aard van de collecties 2 respondenten geven aan dat meer dan 90% van hun erfgoedcollectie uit objecten bestaat. 8 respondenten hebben geen objecten. Bij één respondent bestaat 20% van de collectie uit objecten, bij één respondent is dit 5%. (N=13). Bij 10 respondenten bestaat meer dan 90% van de collectie uit archieven. Bij één respondent is dit 60% van de erfgoedcollectie. 2 respondenten hebben geen archieven (N=13). Opvallend: de twee respondenten met een collectie die voornamelijk uit objecten bestaat, zijn er geen archieven. Bij 11 respondenten is er geen documentatie aanwezig in de erfgoedcollectie. Bij de andere twee collecties gaat dit om 5 of 10% van de collectie. Dit beeld zien we ook terug bij het aandeel van een erfgoedbibliotheek in de collectie: 11 respondenten hebben geen erfgoedbibliotheek. 2 hebben deze wel al maakt deze slechts 5 of 10 % van de collectie uit 35 (N=13). Bij de meeste OCMW s lijkt dus het zwaartepunt van de collecties te liggen bij archieven, al hebben twee respondenten zo goed als uitsluitend objecten. De conditie van het archief wordt door 12 respondenten redelijk of goed genoemd. Slechts 2 respondenten beschouwen hun toestand als matig. (N=14). De conditie van de museale objecten noemen 3 respondenten redelijk en 2 respondenten matig (N=5). Twee respondenten geven aan dat de conditie van hun documentatiecollectie goed is (N=2). De conditie van de erfgoedbibliotheek vindt 34 Gezien er geen focusgroep OCMW s heeft plaats gevonden, hebben we deze bewering niet kunnen toetsen tijdens het kwalitatief onderzoek. 35 Hierbij dient gezegd dat 5% de minimumwaarde die respondenten konden aangeven om aan te duiden dat men dit type erfgoed in zijn collectie heeft. 196

197 een respondent redelijk (N=1). 1/5 de van de respondenten (3) erkent dus dat de conditie van zijn erfgoedcollectie matig is. 4/5 de van de respondenten schat de conditie van hun erfgoedcollectie dus als goed of redelijk in. Collectie erfgoedobjecten 5 respondenten geven aan hoeveel erfgoedobjecten ze bezitten. Dit varieert van 1 stuk tot 300 stuks. De collecties groeien niet aan en niemand stoot ook objecten af. Opgesplitst naar materiaalsoort bestaan de collecties voornamelijk uit (N=7): Papier perkament: bij 4 respondenten bestaat het merendeel van de collectie hieruit. Bij een respondent is dit minder dan de helft. Schilderijen: bij 3 respondent bestaat meer dan de helft of het merendeel van de collectie uit schilderijen. Bij 2 respondenten zijn schilderijen minder dan de helft of weinig. Boekbanden: bij 4 respondenten komen boekbanden in beperkte mate voor in hun collectie. Foto s: bij 4 respondenten komen boekbanden in beperkte mate voor in hun collectie. Keramiek: bij 3 respondenten komt keramiek in beperkte mate voor. Glas, magnetische dragers en textiel: 2 respondenten hebben hiervan weinig. Audiovisueel materiaal, steen, metalen hout en polychrome objecten: telkens 1 respondent heeft dit weinig of minder dan de helft van hun collectie. Komen bij geen respondenten voor: overig organisch materiaal, kunststof. Hierbij dient gezegd dat enkele respondenten op vragen naar de verdeling van hun erfgoedcollectie hebben geantwoord dat ze 0% erfgoedobjecten hebben. Deze respondenten hebben niets ingevuld bij de vraag hoeveel erfgoedobjecten (aantal stuks) ze bezitten maar hebben wel de materiaalsoorten papier of boekbanden aangevinkt. Vermoedelijk verwijzen ze hiermee naar hun archief, documentatie of erfgoedbibliotheek. Waarschijnlijk ligt het zwaartepunt van de objectencollecties van OCMW s dus eerder bij schilderijen en keramiek. Opgesplitst naar type objecten, bestaan de objectencollecties voornamelijk uit (N=4): Informatievormen: bij één respondent is dit het merendeel van de collectie. Bij één respondent is dit weinig. Kleding: komen bij 2 respondenten beperkt voor. Recipiënten en interieurinrichting: is bij één respondent minder dan de helft van de collectie. Beeldmateriaal, meetinstrumenten, gereedschap en uitrusting: komt bij één respondent slechts weinig voor. Komen niet voor: bouwmateriaal, dierlijk materiaal, halfproducten, menselijk materiaal, planten en plantaardig materiaal, recreatiemiddelen, ruilmiddelen, vervoermiddelen, wapens en munitie. 197

198 Documentatie 5 respondenten van 14 geven aan dat ze over documentatie beschikken. De omvang van deze collecties varieert van 3 tot 10 strekkende meter met een mediaan van 3,5 meter en een gemiddelde van 5,6 meter. De documentatiecollecties groeien ook nog aan. De aangroei varieert van 20cm (1 respondent), over een halve meter (3 respondenten), tot 1 meter per jaar. Deze collecties bestaan voornamelijk uit (N=5): Handbibliotheek: komen bij 4 respondenten voor: bij één respondent is dit het merendeel van de collectie. Bij 3 respondenten komt dit ook in mindere mate voor. Kopieën van archiefmateriaal: is bij één respondent het merendeel van de collectie. Foto s, kaarten en plannen: deze komen bij 2 respondenten in beperkte mate voor. Komen niet voor: kranten, bidprentjes, prentbriefkaarten, affiches, filmmateriaal. Erfgoedbibliotheek Twee respondenten geven aan dat ze over een erfgoedbibliotheek beschikken (N=14). Eén geeft hierbij ook inzicht in de aard van de bibliotheek: het gaat om een bibliotheek van 8 strekkende meter. Deze bibliotheek bestaat voor het merendeel uit boeken, andere oude drukken. Minder dan de helft van de collectie zijn postincunabelen. Komen tot slot weinig voor in deze collectie: boeken modern drukwerk, brochures en tijdschriften, handschriften, incunabelen. Archieven Alle respondenten geven aan dat ze ook archieven beheren (N=15). De omvang van deze archieven varieert van 20 meter tot strekkende meter. Het gemiddelde ligt op 450,33meter, de mediaan ligt op 408meter (N=15). De aangroei van deze archieven varieert van 50cm tot 100 meter per jaar. De mediaan van aangroei ligt op 10meter, de gemiddelde aangroei op 17,15 strekkende meter (N=13). Het zwaartepunt van deze archiefcollecties ligt 8 respondenten bij modern archief over de eigen organisatie (na 1975). Hoewel dit mathematisch niet mogelijk is, duiden 3 respondenten daarnaast nog aan dat meer dan de helft van de collectie ook bestaat uit oud archief over de eigen organisatie. Deze archiefcategorie komt bovendien bij alle respondenten voor. Een respondent geeft ook nog aan dat het merendeel van de collectie bestaat uit modern archief van andere organisaties of personen. Deze categorie komt ook voor bij 3 andere organisaties. 5 respondenten geven tot slot nog aan dat ze in beperkte mate beschikken over oud archief over andere organisaties of personen. Registratie en inventarisatie van de collecties 7 respondenten geven aan in welke mate hun collectie erfgoedobjecten is geïnventariseerd: Bij 4 respondenten is niets geïnventariseerd. 198

199 Bij 1 respondent is 70% geïnventariseerd. Dit blijft beperkt tot basisregistratie. Bij 2 respondenten is alles geïnventariseerd. Bij een collectiehouder gaat dit om basisregistratie. Bij een andere om uitgebreide registratie. Deze inventarissen bestaan enkel op papier. Ze zijn niet gedigitaliseerd. 36 Bij 2 respondenten is 70% van de collectie museale objecten echter wel digitaal gefotografeerd of gescand. Mogelijks heeft deze lage inventarisatiegraad van de collecties erfgoedobjecten te maken, met het beperkte aandeel van de objectencollecties in de totale erfgoedcollectie. 37 Twee respondenten geven aan hoeveel medewerkers er betrokken zijn bij de inventarisatie van de collectie museale objecten: dit gaat om slechts 0,10VTE of 0,20VTE. De personen die betrokken zijn bij de inventarisatie zijn bij 2 respondenten de secretaris. Bij één respondent is dit een administratieve medewerker. Bij een laatste respondent worden de museale collecties worden beheerd door een stedelijke erfgoeddienst en een lokaal museum. De andere collecties (archief, documentatie en erfgoedbibliotheek) worden: Bij 9 respondenten geïnventariseerd. Bij 3 respondenten worden deze niet geïnventariseerd (N=12). Bij 3 respondenten volledig (dus 100% van deze collecties) op papier geïnventariseerd. Bij 2 respondenten is 50% analoog geïnventariseerd en bij 1 respondent is 20% op papier geregistreerd. Bij 4 respondenten is niets op papier geïnventariseerd (N=10). Bij 3 respondenten voor meer dan 90% digitaal geïnventariseerd. Bij een respondent is dit 60%, bij een respondent is dit 50%. Bij 3 respondenten is niets digitaal geregistreerd (N=8). Bij één respondent is 1% digitaal gereproduceerd. Bij de andere 7 respondenten is er niets digitaal gereproduceerd (N=8). Niet op microfilm ontsloten (N=7). Niet voor het publiek ontsloten (N=8) Depotruimte Karakteristieken Bij 11 respondenten bevindt zo goed als alle erfgoed zich in bewaarruimtes. Bij één respondent bevindt 80% van het erfgoed zich in presentatie en 20% van de collectie bevindt zich in de 36 Een respondent duidt echter aan dat 100% van de collectie museale objecten digitaal geïnventariseerd is. In eerdere vragen over de collectie museale objecten duidde deze respondent echter telkens aan dat hij niet over museale objecten beschikt. Vermoedelijk heeft hij zich hier dus vergist en bedoelt hij dat de andere collecties (archieven) digitaal geïnventariseerd zijn. Dit kan ook verklaren waarom hij bij de vraag naar de terminologie voor registratie verwijst naar het NDC, Nationale Decimale Classificatie (classificatiesysteem voor documenten van de Vereniging van Steden en Gemeenten.) 37 Gezien er geen focusgroep OCMW s heeft plaats gevonden, hebben we deze bewering niet kunnen staven tijdens het kwalitatief onderzoek. 199

200 bewaarruimtes. Er is één respondent die aangeeft dat 1% van de collectie in langdurige bruikleen is gegeven (N=12). 4 respondenten lenen wel eens collectiestukken uit voor tentoonstellingen (N=13). Op één na hebben alle respondenten interne bewaarruimtes. Hun aantal varieert van 1 (bij 8 respondenten) tot 4 38 (N=14). Drie respondenten hebben externe depotruimtes. Bij een organisatie is dit één externe ruimte, bij een andere respondent zijn dit 2 ruimtes 39 (N=13). 11 respondenten van 14 hebben bewaarruimtes in eigendom (N:14). Bij 4 respondenten worden bewaarruimten gratis ter beschikking gesteld (N=12). Archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek worden bij sommige respondenten in dezelfde depots bewaard als de collectie erfgoedobjecten, bij andere respondenten bevinden deze zich in aparte depots: Aantal respondenten waar archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek in dezelfde of apart depots worden bewaard als de collectie erfgoedobjecten Dezelfde depots Aparte depots Archieven (N=10) 7 3 Documentatie (N=3) 1 2 Erfgoedbibliotheek (N=1) / 1 Bij de meeste respondenten wordt geen ander materiaal opgeslagen in de bewaarruimtes dan erfgoed. Eén respondent geeft aan dat er tentoonstellingsmateriaal en gereedschap wordt opgeslagen. Een andere respondent geeft aan dat er ook kantoormateriaal wordt opgeslagen. Geen van de respondenten heeft een quarantaineruimte (N=13). Dit hoeft niet te verbazen, aangezien erfgoedzorg nog weinig uitgebouwd lijkt bij vele OCMW s en de collecties voornamelijk bestaan uit (modern) eigen archief. Slechts 1 respondent doet aan insectenmonitoring in de depotruimtes (N=13). Een andere respondent geeft aan dat de organisatie een thermocel inzet indien ze aantasting door insecten ontdekken. (N=14) 38 2 respondenten hebben deze vraag aar het aantal interne bewaarruimtes vermoedelijk beantwoord in percentages: één respondent antwoordt namelijk 96 en een antwoordt interne bewaarruimtes lijkt zeer veel. 39 Een derde respondent antwoordt 100 op de vraag hoeveel externe depotruimtes. Vermoedelijk beantwoordde de respondent de vraag in percentages. 200

201 Bewaaromstandigheden Interne depotruimtes De interne bewaarruimtes bevinden zich (N=14) In kelders: bij 8 respondenten Op zolders: bij 5 respondenten In een magazijn: bij 3 respondenten In een restruimte: bij 1 respondent 2 respondenten antwoorden andere. De ordeningswijze van de interne depotruimtes (N=13): Niet op een specifiek manier georganiseerd: bij 5 respondenten Per deelcollectie: bij 4 respondenten Per inventarisnummer: bij 2 respondenten Per materiaalsoort: bij 1 respondent Anders: bij 1 respondent. Over de grootte van hun interne depots zeggen de respondenten het volgende: Opslagcapaciteit interne depotruimten in m² Opslagcapaciteit interne depotruimten in m³ N Valid Missing Gemiddelde 130,09 440,75 390,00 Mediaan 50,00 195,00 240,00 Minimum 10,00 3,00 10,00 Maximum 462, , ,00 Opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter? De helft van de respondenten ervaart hun interne depotruimtes als niet voldoende groot (6 respondenten, N= 12). 5 respondenten geven ook inzicht in hoeveel depotruimte men tekort komt. Dit varieert van 25m² tot 100m², met een gemiddelde van 52,2m² en een mediaan van 50m². Uitgedrukt in strekkende meter varieert dit van 100 m tot 360m met een mediaan van 100m en een gemiddelde van 165m (N=5). 4 respondenten meten de temperatuur in de interne depotruimtes, 9 respondenten doen dit niet (N=13). 2 respondenten meten de relatieve vochtigheid in de interne depotruimtes, 11 respondenten doen dit niet (N=13). Geen enkele respondent (N=14) meet het licht in de interne depotruimtes. Al zeggen 5 van 12 respondenten wel dat hun volledige collectie in de interne depotruimtes is afgeschermd van het licht. 7 respondenten geven aan dat hun volledige collectie in interne bewaarruimten is beveiligd tegen brand. Eén respondent spreekt over 85% van de collectie en 4 respondenten zegt dat niets van de 201

202 collectie in interne depotruimtes is beveiligd tegen brand (N=12). Een nog positiever beeld krijgen we als we kijken naar de beveiliging tegen diefstal: 10 respondenten menen dat 100% van hun collectie in interne bewaarruimtes is beveiligd tegen diefstal. 2 respondenten zeggen dat hun collecties in interne bewaarruimtes niet zijn beveiligd tegen diefstal (N=12). We kunnen vermoeden dat de interne bewaarruimtes van de OCMW s vaak in goed beveiligde gebouwen gelegen zijn. Naar opslagwijze zien we dat 6 respondenten de volledige collectie in interne bewaarruimtes aangepaste rekken, kasten en stellingen heeft. Bij 3 respondenten gaat dit om 75% of 80% van de collectie. Slechts bij 2 respondenten is niets van de collectie in interne bewaarruimtes voorzien van aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen (N=11). Dit positieve resultaat heeft waarschijnlijk met de aard van de erfgoedcollectie, voornamelijk archief, en de aard van de organisatie, een overheidsinstelling, te maken. Hier tegenover staat dat slechts bij 3 respondenten 80 of 90% van de collecties in de interne depotruimtes een aangepast bewaarsysteem heeft op objectniveau (vb. zuurvrije dozen). Bij 8 respondenten heeft 0% van de collectie een dergelijk aangepast bewaarsysteem (N=11). Dit kan opmerkelijk heten, gezien het merendeel van de erfgoedcollecties van OCMW s archieven zijn. Externe depotruimtes Zoals gezegd beschikken slechts 3 respondenten over externe depotruimtes (N=15). Twee respondenten geven meer inzicht in de aard en bewaaromstandigheden in hun externe depotruimtes. De grootte van deze depotruimtes varieert van 20 tot 30m², in kubieke meter is dit bij beiden 60m³ (N=2). Eén respondent geeft nog aan dat dit in strekkende meter om 80m gaat. Waar de externe depotruimtes zich bevinden wordt bij geen enkele respondent gespecificeerd. De externe depotruimtes worden bij twee respondenten per materiaalsoort georganiseerd (N=2). Geen van de respondenten geeft aan dat ze temperatuur, relatieve vochtigheid of licht meten. Noch dat de collecties in externe bewaarruimtes gedeeltelijk beveiligd worden tegen licht, brand of diefstal. Ook antwoorden beiden 0% van de collectie heeft een aangepast bewaarsysteem op kast of op objectniveau. 202

203 Deskundigheid Aanwezige deskundigheid Uit onze lijst zijn volgende organisaties gekend bij de respondenten (N=14): Rijksarchief: door 13 respondenten Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen: door 8 respondenten VVBAD: door 2 respondenten FARO: door 2 respondenten Forum voor Erfgoedverenigingen: door 2 respondenten Erfgoedforum MAS en erfgoedcellen: door 2 respondenten Heemkunde Vlaanderen: door 2 respondenten ICOM Vlaanderen: door 1 respondent KIK: door 1 respondent Zijn niet gekend: CRKC, CVAa, Heemkunde Gouw Antwerpen, Klimaatnetwerk Vlaanderen, Packed vzw. 1 respondent antwoordt dat hij geen enkele van bovenstaande organisaties kent. Over de aanwezige kennis vinken maar liefst 12 respondenten aan dat ze over geen specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken. De twee overige respondenten vinken enkel aan dat ze over kennis inventarisatie/ registratie beschikken. Het gaat om een gemeentelijke OCMW en een OCMW van een kleine stad. Een organisatie nuanceert echter wel dat ze samenwerken met het lokale stadsarchief. Over 2 jaar zal hun collectie ook naar daar verhuizen (N=14). Twee van deze drie organisaties zijn bereid hun opgebouwde kennis en ervaring te delen met andere organisaties. Bij 2 respondenten hebben medewerkers behoud en beheer vorming gevolgd. Het ging in beide gevallen over een opleiding archiefbeheer / archivering. Beide respondenten zijn gemeentelijke OCMW s. De gewenste deskundigheid Als we peilen naar de domeinen waarvoor de respondenten ondersteuning kunnen gebruiken, zijn de meest frequente antwoorden: (digitale) inventarisatie: bij 7 respondenten. Actieve conservatie: bij 5 respondenten. Preventieve conservatie: bij 4 respondenten. Een organisatie zou graag meer ondersteuning hebben voor archiefbeheer. 4 organisaties zouden graag behoud- en beheerondersteuning wensen voor hun archief. 2 respondenten willen vooral ondersteuning voor hun inboedel (meubel en gebruiksvoorwerpen) en bij 2 respondenten spitst de gewenste ondersteuning zich vooral op schilderkunst. 203

204 6 respondenten hebben ooit al advies en begeleiding gevraagd (N=12). 2 respondenten gingen ten rade bij het Rijksarchief. Eén respondent vermeldt Marc Mees van Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen. Een andere vermeldt nog de stadsarchivaris. Twee respondenten vermelden externe firma s: NDC bvba 40 en studiebureau Monumentenzorg Roerend Erfgoed. Het advies dat al de respondenten vroegen, behandelde volgende thema s: Archivering en bewaartermijnen (+ vernietiging) van bestuursdocumenten: 4 respondenten Inventarisatie: 2 respondenten Collectie schilderijen, meubels en gebruiksvoorwerpen: 1 respondent Selectie waardevolle objecten: 1 respondent Op korte termijn wensen de respondenten volgende ondersteuning (N=14): Begeleiding en of advisering: 11 respondenten Subsidies: 7 respondenten Vorming: 5 respondenten Opslagruimte voor archief: 1 respondent Overname van oud archief o.a. van de COO s (Commissie van Openbare Onderstand): 1 respondent Opmerkelijk: 2 respondenten antwoorden niet van toepassing Naar een gemeenschappelijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer 5 respondenten zijn akkoord met de stelling dat de organisatie meer zou moeten inzetten op behoud en beheer. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 3 respondenten zijn niet akkoord met de stelling (N=14, 1 respondent antwoord ik weet het niet ). Het is onzeker of dit resultaat te extrapoleren is naar de volledige onderzoekspopulatie, OCMW s. We kunnen namelijk veronderstellen dat de OCMW s, die zich net het meest bewust zijn van de problematiek omtrent erfgoedbehoud en beheer, de enquête hebben ingevuld. 5 respondenten vinden dat men stukken kan weigeren indien men iets geschonken krijgt. 2 staan neutraal tegenover deze stelling. 6 respondenten menen dat men geen neen kan zeggen bij een schenking. (N=14, 1 respondent antwoordt ik weet het niet ). Gezien het grootste deel van de erfgoedcollecties van de OCMW s eigen archief is, en de OCMW s erfgoedzorg niet tot kerntaak hebben, hoeft het niet te verbazen dat de helft van de respondenten vindt dat men erfgoedschenkingen kan weigeren. 40 NDC staat voor Nationale Decimale Classificatie, het classificatiesysteem voor overheidsadministratie. 204

205 Een gemeenschappelijk depot 4 organisaties zijn akkoord met de stelling onze organisatie is bereid om delen van haar collecties in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot onder te brengen. 5 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling. 3 respondenten staan neutraal tegenover deze stellingen, 2 weten het niet. (N=14). Als de vraag wordt geherformuleerd naar is uw organisatie vragende partij voor een gemeenschappelijk depot verandert er weinig in het antwoordbeeld: een organisatie is verschoven van neutraal naar niet akkoord (N=13). Iets minder dan één derde van de respondenten is vragende partij voor een gemeenschappelijk depot. 2 van deze 4 respondenten wensen ook delen van hun collectie af te stoten. Als het om tijdelijke opslag gaat (vb. n.a.v. een calamiteit of tijdens restauratie) zijn 7 respondenten bereid hun stukken onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk depot. 1 respondent wil dit niet. 1 staat neutraal tegenover deze stelling en 3 respondenten weten het niet (N=12). Als het gaat over permanente opslag zijn nog maar 4 respondenten bereid stukken onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk depot. 3 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling. 2 respondenten staan hiertegenover neutraal en 2 weten het niet (N=11) De delen van de collectie die men wil onderbrengen zijn (N=7 41 ): Oud archief van bv. de rechtsvoorgangers van OCMW: bij 4 respondenten. Slapend archief (bv. archief dat men niet meer jaarlijks consulteert): bij 2 respondenten. Schilderijen en objecten: bij 2 respondenten. Eén respondent geeft al wel aan dat deze objecten al bij andere erfgoedbeheerders in de stad zitten. De redenen die men heeft om te herlokaliseren zijn (N=9) Betere bewaaromstandigheden en expertise behoud en beheer: 5 respondenten Meer plaats: 4 respondenten Betere ontsluiting: 1 respondent Win-winsituatie met stedelijk archief: 1 respondent De voorwaarden om te herlokaliseren die men opgeeft zijn (N=3): Beperkte afstand, waarborg, verzekering deskundigheid Gratis of kleine vergoeding Te onderhandelen 41 N=7, betekent dat meer dan de 4 respondenten die aangeven dat ze vragende partij voor een gemeenschappelijk depot deze vraag hebben beantwoord. We merken dat de bij de open vragen de respondenten actief nadenken over de mogelijke werking van een gemeenschappelijk depot. Dit zou een indicatie kunnen zijn voor het feit dat het debat over gemeenschappelijke erfgoeddepots nog niet op de agenda staat, maar dat de respondenten toch overtuigd kunnen worden van het nut en of belang hiervan. 205

206 Bij de redenen waarom men geen gebruik wil maken van een gemeenschappelijk regionaal depot geven 2 respondenten niet van toepassing op. Eentje verwijst naar het samenwerkingsverband dat zijn OCMW al heeft met het stedelijk archief. Slechts 5 respondenten vinden dat hun depot voldoende groot is om zijn eigen stukken in onder te brengen. 8 respondenten gaan niet akkoord met deze stelling (N=13). Slechts bij 2 respondenten is er bovendien voldoende plaats om ook stukken van verwante organisaties in onder te brengen (N=13). Geen van de respondenten acht zijn eigen depot geschikt als gemeenschappelijk depot (N=14). 8 respondenten hiervan halen de te krappe ruimtes of ongeschikte bewaaromstandigheden aan als reden van ongeschiktheid. Ook kent niemand van de respondenten een andere locatie die geschikt zou kunnen zijn als gemeenschappelijk depot. De organisatie van gemeenschappelijke depots Slechts 2 respondenten vinden dat een commerciële partner geen behoud- en beheerexpertise kan opbouwen. 2 respondenten antwoorden neutraal, 2 weten het niet. 6 respondenten vinden dat ook commerciële partners deze expertise kunnen opbouwen (N=12). 6 respondenten vinden desalniettemin dat een publieke partner beter geschikt is om deze expertise op te bouwen. 3 zijn niet akkoord met deze stelling. 2 staan er neutraal tegenover en eentje weet het niet (N=12). Voor 6 respondenten hoeft de depotbeheerder van een professioneel regionaal depot niet verbonden te zijn aan zijn organisatie, maar mag deze toch de zorg voor zijn collectie opnemen. 3 respondenten zijn niet akkoord met deze stelling. 1 staat er neutraal tegenover en 2 respondenten weten het niet (N=12). 5 respondenten vinden dat hun collectiestukken in dezelfde ruimte ondergebracht mogen worden als de collectiestukken van andere erfgoedbeheerders. Slechts 2 respondenten gaan niet akkoord met deze stelling. 2 respondenten staan hier neutraal tegenover en 2 weten het niet (N=11). 2 respondenten zijn bereid om een vergoeding te betalen voor het onderbrengen van stukken in een professioneel regionaal depot. 5 zijn hiertoe niet bereid. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 2 weten het niet (N=11). 3 respondenten zijn bereid een pendeldienst te betalen. 4 zijn niet akkoord. 2 staan neutraal t.a.v. deze stelling en 3 weten het niet (N=12). 5 respondenten zijn bereid een afstand van meer dan 10km af te leggen naar een regionaal depot. 3 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord. 2 weten het niet en 2 staan neutraal tegenover deze stelling (N=12). 206

207 6 respondenten vinden dat een publiek niets in een depot heeft te zoeken. 4 respondenten zijn met deze stelling niet akkoord. 1 staat er neutraal tegenover en 1 respondent weet het niet (N=12). 6 respondenten vinden dat een depot opengesteld kan worden voor het publiek indien het depot hiervoor uitgerust is. 2 respondenten gaan niet akkoord met deze stelling. 3 staan er neutraal tegenover en 1 weet het niet (N=12) Selectie en afstoting 4 respondenten wensen delen van hun collectie afstoten (N=13). Bij 3 respondenten gaat dit om delen van het archief (vb. oud archief, notulen OCMW-raad van voor 1950, documenten die niet meer bewaard hoeven te worden). 2 respondenten spreken over meubelen en objecten. De reden waarom men wil afstoten zijn plaatsgebrek (3 respondenten), niet-waardevolle stukken, te groot aantal in de collectie of om met de opbrengst andere werken te restaureren (telkens 1 respondent). 2 respondenten zouden hierbij graag advisering hebben door vb. selectiecriteria voor objectencollecties aangereikt te krijgen. Bij een derde is de selectie reeds gebeurd met ondersteuning van een architect en Onroerend Erfgoed Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij OCMW s Erfgoedzorg lijkt voor weinig of geen OCMW s een kerntaak: de helft van de respondenten heeft geen medewerkers betrokken bij het behoud en beheer van het erfgoed, geen van de respondenten heeft een structureel budget voor behoud en beheer, en slechts één respondent neemt het behoud en beheer van erfgoed mee in zijn beleidsplan, één respondent heeft een collectieplan. Eén respondent, een OCMW van een centrumstad, heeft, net als het Antwerpse OCMW, een museum. Aangezien de respondenten waarschijnlijk meer geïnteresseerd zijn in erfgoedzorg dan de nietrespondenten, kunnen we vermoeden dat bij de niet-respondenten de resultaten nog erger zijn. De erfgoedcollecties van de meeste OCMW s bestaan in hoofdzaak uit archieven en papieren erfgoed. In mindere mate komen ook objecten voor. De archieven handelen voornamelijk over de eigen organisatie. De archieven van 3/4 de van de respondenten zijn geïnventariseerd. Bij minder dan de helft van de respondenten is de collectie erfgoedobjecten geïnventariseerd. Het erfgoed van de respondenten wordt maar in beperkte mate voor het publiek ontsloten. Het erfgoed wordt niet in optimale omstandigheden bewaard. Bij op één na alle respondenten bevindt zo goed als alle erfgoed zich in de bewaarruimtes, maar meer dan de helft van de 207

208 respondenten meent dat hun erfgoeddepot te klein is. Deze depots bevinden zich meestal intern in het OCMW-gebouw en bevinden zich voornamelijk in de kelder of op de zolder. Zelden worden licht, relatieve vochtigheid en temperatuur gemeten. Slechts één respondent monitort de aanwezigheid van insecten in zijn depot. Bij de meeste van de OCMW s is er slechts één of geen personeelslid (deeltijds) betrokken bij het behoud en beheer van de erfgoedcollectie. Dit maakt ook dat er weinig deskundigheid over erfgoedzorg aanwezig is bij de respondenten. Twee respondenten hebben een medewerker met archivalische vorming, één respondent werkt nauw samen met het lokale stadsarchief. Gezien de respondenten maar beperkte kennis behoud en beheer in huis hebben, menen ze vooral gebaat te zijn bij advies en begeleiding. De respondenten die reeds advies vroegen, gaan ten rade bij een ander archief (Rijksarchief of een stedelijk archief), of vermelden Marc Mees van de Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen. De eerste erfgoedpartners van de OCMW s blijken professionele organisaties. Gezien er bij de OCMW s slechts in beperkte mate mankracht vrij is voor behoud en beheer en daar slechts 1/3 de van de respondenten akkoord gaat met de stelling dat hun organisatie meer moet inzetten op behoud en beheer van erfgoed, lijkt het een logische keuze dat een depotbeleid meer inzet op het inzetten van actief adviseren van de organisaties dan wel op uitgebreide vorming voor deze doelgroep. Het advies en begeleiding zouden best zowel gaan over inventarisatie, als actieve en passieve conservatie als selectie en afstoting. Slechts 4 van de 14 respondenten zijn nu reeds bereid of vragende partij om delen van de erfgoedcollectie onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. Hoewel dubbel zoveel respondenten te kampen hebben met plaatsgebrek in hun depots. De antwoorden bij de open vragen over de werking van een gemeenschappelijk depot, doen echter vermoeden dat indien een depotproject goed voorbereid is, met een beperkt kostenplaatje, heldere contracten, voldoende waarborg voor kwalitatieve opslag en een redelijke afstand, toch verschillende OCMW s kan overtuigen om hun erfgoed te herlokaliseren. 208

209 3.9. Gemeentelijke collecties die zich niet bevinden in een gemeentelijk archief of museum: gemeentes Responsoverzicht De enquêtes Aantal organisaties in Provincie Antwerpen Uitval door onbereikbaar Geen erfgoedcollectie Aantal mogelijke respondenten Totaal Respondenten (=N) Responsgraad % Deze groep bevat de gemeentelijke collecties die niet zijn ondergebracht in een gemeentelijk archief of museum, kortweg gemeentes. De provincie Antwerpen telt 70 gemeentes. Al deze gemeentes werden aangeschreven om deel te nemen aan de enquête. Een kleine stad liet weten dat de stad buiten zijn archief en zijn museum geen ander erfgoed beheerd. 42 Deze stad behoort dus niet meer tot de onderzoekspopulatie van de categorie gemeentes (cf. categorie geen erfgoedcollectie in de tabel). We kunnen vermoeden dat er nog gemeentes zijn die zich in een gelijkaardige situatie bevinden. Zo wordt bij de stad Turnhout het erfgoed (dus zowel de museale collecties als de archieven als anderen) ondergebracht in TRAM41. Deze verzelfstandigde organisatie zullen we analyseren bij de musea. Van één gemeente hebben de onderzoekers foutieve adressen ontvangen, als ze op zoek gingen naar correcte adressen, werden deze eveneens niet herkend door het programma van het digitale enquêtesysteem. Deze gemeente beschouwen we dus als uitgevallen door onbereikbaarheid. Twee gemeentes lieten nog weten dat ze geen tijd hebben om de enquête in te vullen. Vermoedelijk ligt daar, in combinatie met minder zichtbare karakter van het niet museale of archivalische erfgoed van de gemeentes, de grootste oorzaak van uitval. Tot slot hadden we voor de stad Antwerpen ons schrijven gericht tot verschillende personen van de stedelijke overheid, Musea en Erfgoed vzw en MAS erfgoedforum. Het niet-museale of -archivalische erfgoed van stad Antwerpen wordt echter beheerd door de verschillende districten. Verantwoordelijken van de districten werden echter niet aangeschreven. Deze groep kunnen we dus beschouwen als uitval door verkeerde keuze informant. Dit alles maakt echter wel dat er waarschijnlijk een vertekening op de resultaten zit. Bij de respondenten zitten enkel gemeentes, geen steden. Dit zal waarschijnlijk enige invloed hebben op 42 Zowel dit gemeentelijk museum als dit gemeentelijk archief hebben een enquête ingevuld. 209

210 het resultaat. Wat betreft de geografische spreiding, zijn wel alle streken van de provincie Antwerpen vertegenwoordigd. Een focusgroep? In de enquête konden de respondenten aangeven of ze wilden deelnemen aan rondetafelgesprekken die dieper ingaan op de depotnoden en behoeften. Vijftien respondenten vinkten bij deze vraag ja aan. Zij werden later uitgenodigd voor een focusgroep OCMW s en gemeentes, maar gingen niet in op de uitnodiging. Er vond bijgevolg geen focusgroep voor gemeentes plaats De organisatie Alle respondenten vermelden als kerntaak overheidsinstelling. Daarnaast nemen respondenten nog volgende taken op (N=21): Archief: 7 respondenten Museum: 3 respondenten Documentatiecentrum: 3 respondenten Heemkring/ geschiedkundige vereniging: 1 respondent 2 respondenten vermelden nog hun overige culturele taken: ontmoetingscentrum, cultuurspreiding en creatie, programmatie cultureel centrum. Personeel Aantal bezoldigde personeelsleden (VTE*) Aantal bezoldigden (VTE) betrokken bij het behoud en beheer erfgoed Aantal vrijwilligers afgelopen jaar Aantal vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer erfgoed N Valid Missing Gemiddelde 83,25 5,11 42,75 6,75 Mediaan 77,50 1,00 10,00 5,00 Minimum,32,00,00,00 Maximum 270,00 75,00 350,00 25,00 Het aantal bezoldigde personeelsleden is voor verschillende respondenten moeilijk in te schatten. Dit komt waarschijnlijk door de functie van de meeste respondenten in de gemeente: 11 respondenten zijn cultuurbeleids- of erfgoedcoördinator, 4 respondenten zijn burgemeester of schepen, 2 respondenten zijn communicatie-of informatieambtenaar (N=21). We kunnen dus vermoeden dat niet alle respondenten een volledig inzicht hebben in de personeelssamenstelling van de gemeente. Het gemiddeld aantal bezoldigden betrokken bij behoud en beheer ligt zo hoog omdat één respondent 75 antwoordt, hetzelfde aantal als hij invult bij de vraag naar aantal bezoldigde personeelsleden. Als we dit antwoord niet meerekenen, variëren de antwoorden van 0 tot 4 VTE 210

211 voor behoud en beheer komen we op een gemiddelde van 1,32 VTE. De mediaan blijft 1 VTE. Slechts 1 respondent duidt aan dat er 0 VTE bezoldigde medewerkers betrokken zijn bij het behoud en beheer van erfgoed. Deze bezoldigde medewerkers hebben volgende functies: cultuurbeleidscoördinator of cultuurfunctionaris (4 respondenten), medewerkers technische dienst (2 respondenten) archivaris (1 respondent), museummedewerker (1 respondent), bode (1 respondent), of museummedewerker (1 respondent). 43 Het aantal vrijwilligers bij de gemeenten varieert van 0 tot 350 met een mediaan van 10 en een gemiddelde van 42,75 (N=16). Vrijwilligers die betrokken zijn bij het behoud en beheer van erfgoed zijn er minder: deze variëren van 0 tot 25 met een gemiddelde van 6,75 en een mediaan van 5. Bij 7 respondenten zijn er 0 vrijwilligers betrokken bij behoud en beheer van erfgoed (N=20). De behoud- en beheervrijwilligers zijn voornamelijk leden van een werkgroep erfgoed, erfgoedraad of archiefraad (bij 4 respondenten), leden van de heemkring of andere erfgoedverenigingen (4 respondenten). Een laatste gemeente zet vrijwilligers nog in voor erfgoedbank of bij evenementen (vb. Erfgoeddag). We kunnen dus besluiten dat de bezoldigde medewerkers behoud en beheer van een gemeente, erfgoedzorg opnemen als side-job. We kunnen vermoeden dat dit zorgt voor een versnippering van bevoegdheden. Daarnaast doen de gemeentes vooral beroep op vrijwilligers die zich reeds op één of andere manier georganiseerd hebben (vb. heemkring, erfgoedraad). Beleid Enkele gemeentes hebben beleidsdocumenten voor hun collectie erfgoedobjecten (N=21): Een beleidsplan waarin ook aandacht is voor de collectie erfgoedobjecten (5 respondenten). Een schade-inventaris (één respondent). 15 respondenten duiden dus geen van bovenstaande documenten aan. Enkele gemeentes nemen ook hun andere erfgoedcollecties mee in beleidsdocumenten (N=21): Beleidsplan (5 respondenten) Verzekering (4 respondenten) Collectieplan (2 respondenten) 43 Verschillende respondenten beantwoordden de vraag Welke functies hebben deze behoud en beheer medewerkers in uw organisatie, met taken (vb. voorbereiden tentoonstelling, beheer databank etc.). Deze antwoorden werden niet mee opgenomen in het verslag. 211

212 Schade-inventaris (1 respondent) Behoud en beheerbeleid (1 respondent) 14 respondenten antwoorden niet van toepassing 14 respondenten doen aan risicobeheer, 4 respondenten doen dit niet, 1 respondent weet het niet (N=19). Bij 6 respondenten is er een structureel budget behoud en beheer voor de collecties. Bij 14 is dit er niet (N=20). Dit budget varieert van 500 tot met een gemiddelde van en een mediaan van (N=6). Bij 1 respondent bedraagt dit budget 2% van de begroting zonder personeelskost. Bij een andere respondent met een behoud en beheer budget is dit budget slechts een kleine fractie van de totale begroting: hij geeft 0% aan (N=2). 11 respondenten geven inzicht in de verdeling van hun behoud- en beheerbudget. Bij deze respondenten is het zwaartepunt echter zeer verschillend: bij 3 respondenten ligt dit bij preventieve conservering, bij 2 respondenten ligt dit op actieve conservatie, bij 2 respondenten ligt dit bij digitale inventarisatie. Bij 1 respondent ligt het zwaartepunt op beheer (management, logistiek en vervoer). Enkele respondenten verdelen hun zwaartepunt: één respondent verdeelt dit over digitale inventarisatie en papieren inventarisatie. Bij een andere respondent wordt het zwaartepunt gedeeld over preventieve conservatie en digitale inventarisatie (N=11). Eén respondent geeft inzicht in de verzekeringswaarde van zijn collectie: deze bedraagt over De collecties De aard van de collecties Het erfgoed van de gemeentes bestaat vooral uit archieven en erfgoedobjecten. Bij 9 respondenten vormen archieven meer dan de helft van de erfgoedcollectie. Bij 4 respondenten gaat dit op voor erfgoedobjecten. Documentatie vormt bij 1 respondent de hoofdmoot van de erfgoedcollectie. Een bewaarbibliotheek komt bij de respondenten slechts beperkt voor (N=19) Dit resultaat lijkt tegengesteld aan het onderzoeksopzet waarbij men ervan uit gaat dat de gemeentelijke collecties die zich niet in een archief of museum bevinden voornamelijk objectencollecties zijn. Dit doet vermoeden dat niet alle gemeentes een uitgebouwd archief hebben. 212

213 Onze erfgoedcollectie bestaat uit % erfgoedobjecten aantal respondenten (N=19) % respondenten 75% of meer dan 75% 1 5% 50-74% 3 16% 25-49% 1 5% 5-24% 6 32% 0% 8 42% Onze erfgoedcollectie bestaat uit % archieven aantal respondenten (N=19) % respondenten 75% of meer dan 75% 7 37% 50-74% 2 11% 25-49% 6 32% 5-24% 2 11% 0% 2 11% Onze erfgoedcollectie bestaat uit % documentatie aantal respondenten (N=19) % respondenten 75% of meer dan 75% 1 5% 50-74% 0 0% 25-49% 5 26% 5-24% 10 53% 0% 3 16% Onze erfgoedcollectie bestaat uit % erfgoedbibliotheek / bewaarbibliotheek aantal respondenten (N=19) % respondenten 50% of meer dan 50% 0 0% 25-49% 3 16% 5-24% 8 42% 0% 8 42% De conditie van de erfgoedcollectie wordt bij het merendeel van de respondenten redelijk tot goed geschat. Al zijn er ook enkele respondenten die delen van hun collectie als slecht of matig beschouwen. Bij de meeste respondenten wisselt de conditie van de collectie wel naar gelang de deelcollectie: Bij museale objecten achten 5 respondenten de conditie als goed, 5 respondenten vinden dit redelijk, 1 spreekt over matig en 1 respondent spreekt over slecht (N=12). De conditie van archief beschouwen 5 respondenten als goed, 9 respondenten vinden dit redelijk en 3 schatten dit matig in (N=17). De conditie van de documentatiecollectie vinden 4 respondenten goed, 6 spreken over redelijk en 2 over matig (N=12). 213

214 De conditie van de erfgoedbibliotheek vindt één respondent goed, 2 respondenten redelijk en 1 respondent vindt deze slecht (N=4). Collectie erfgoedobjecten De collectie erfgoedobjecten varieert van 5 stuks tot stuks, met een gemiddelde van 369 stuks en een mediaan van 100 (N=9). De collecties groeien bij 5 respondenten ook aan: deze aangroei varieert van 2 tot 10 stuks per jaar met een gemiddelde van 6,4 stuks en een mediaan van 5 stuks. Slechts één respondent geeft aan dat hij regelmatig stukken afstoot: gemiddeld 2 stuks per jaar. 18 respondenten geven inzicht in de verdeling van hun objectencollectie. Naar materiaal ligt het zwaartepunt bij papier (bij 3 respondenten is dit meer dan de helft, bij 9 respondenten weinig of minder dan de helft) of bij foto s (bij 4 respondenten meer dan de helft, bij 10 respondenten weinig of minder dan de helft). Volgende materialen komen ook frequent voor maar vormen slechts bij één respondent het zwaartepunt van de collectie: schilderijen, keramiek, metalen en audiovisueel materiaal. Komen in beperkte mate voor bij verschillende respondenten: boekbanden, magnetische dragers, glas, hout, steen, textiel, polychrome objecten. Komen niet voor bij de respondenten: overig organisch materiaal, kunststof. Naar soort erfgoed is er een minder duidelijk een zwaartepunt: slechts bij 5 respondenten ligt het zwaartepunt bij beeldmateriaal (komt bij 9 respondenten weinig of minder dan de helft voor); bij 2 respondenten ligt het zwaartepunt bij interieurinrichting (komt bij 7 weinig of minder dan de helft voor). Komen ook nog in mindere mate bij verschillende respondenten voor: bouwmateriaal (bij 8 respondenten), geluidsmaterialen (bij 8 respondenten), gereedschap (bij 8 respondenten), informatievormen (bij 6 respondenten), meetinstrumenten (bij 4 respondenten), recreatiemiddelen (bij 4 respondenten), ruilmiddelen (bij 4 respondenten), dierlijk materiaal (bij 3 respondenten), halfproducten (bij 3 respondenten), recipiënten (bij 3 respondenten), kleding (bij 3 respondenten), plantaardig materiaal (bij 3 respondenten), wapens en munitie (bij 2 respondenten), menselijk materiaal (bij 2 respondenten), vervoermiddelen (bij 1 respondent). Collectie documentatie 8 respondenten beheren ook een documentatiecollectie (N=19). Deze documentatiecollectie varieert in grootte van 0,50 strekkende meter tot strekkende meter, met een gemiddelde van 106,86 strekkende meter en een mediaan van 20 strekkende meter. Bij 8 respondenten groeit deze collectie nog verder aan. Aangroei varieert van 0,10 meter tot 2 meter met een gemiddelde 0.81meter en een mediaan van 75cm. 214

215 In de collecties documentatie zitten voornamelijk (N=14) 45 : Handbibliotheek: bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 9 weinig of minder dan de helft. Fotomateriaal: bij 3 respondenten meer dan de helft, bij 9 weinig of minder dan de helft. Kopieën van archief: bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 8 weinig of minder dan de helft. Filmmateriaal: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 7 weinig of minder dan de helft. Kaarten en plannen: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 11 weinig of minder dan de helft. Prentbriefkaarten: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 6 weinig of minder dan de helft. Kranten: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 5 weinig of minder dan de helft. Affiches: bij 10 respondenten weinig of minder dan de helft. Bidprentje: bij 5 respondenten weinig of minder dan de helft. Andere: bij 3 respondenten weinig of minder dan de helft. Erfgoedbibliotheek 3 respondenten geven aan dat ze ook een erfgoedbibliotheek beheren (N=17). Bij twee van hen bedraagt deze 5 meter, bij een derde 10 strekkende meter. Bij twee respondenten groeit deze bibliotheek ook aan: bij de ene met 0,50 meter per jaar, bij de andere met 1 meter per jaar. Alle types boeken en handschriften komen voor in deze erfgoedbibliotheken (N=3): Boeken andere oude drukken: bij 1 respondent meer dan de helft, bij 1 respondent minder dan de helft en bij 1 respondent weinig. Boeken modern drukwerk: bij 3 respondenten minder dan de helft. Brochures: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 2 respondenten weinig. Handschriften: Brochures: bij 1 respondent minder dan de helft, bij 1 respondent weinig. Tijdschriften: bij 2 respondenten weinig. Incunabelen: bij 1 respondent weinig. Postincunabelen: bij 1 respondent weinig. Kranten: bij 1 respondent weinig. Archieven 14 respondenten geven aan dat ze ook archieven beheren (N=20). De omvang van deze archieven varieert van 10 strekkende meter tot strekkende meter met een gemiddelde van 463,33 meter en een mediaan van 210 meter. (N=11) De jaarlijkse aangroei van de collecties varieert van 0,20 meter tot 150 meter met een gemiddelde van 25,42 meter en een mediaan van 5 meter per jaar De 14 respondenten die deze vraag beantwoorden, zijn dus veel meer respondenten dan de 8 respondenten die in een eerder vraag aanduiden dat ze over een documentatiecollectie beschikken. Mogelijks wijst dit erop het begrip documentatiecollectie niet geheel duidelijk is voor de respondenten. 215

216 Het zwaartepunt van de archieven ligt bij eigen archief van na 1975: bij 1 respondent is dit het merendeel van de collectie, bij 8 respondenten meer dan de helft en bij 4 minder dan de helft (N=14). Daarnaast komt eigen archief van voor 1975 ook nog zeer frequent voor: bij 1 respondent is dit het merendeel van de collectie, bij 2 respondenten meer dan de helft, bij 7 minder dan de helft en bij twee respondenten komt dit weinig voor (N=14). Vreemd archief voor 1975 komt bij 8 respondenten voor: bij 2 respondenten meer dan de helft van de archiefcollectie, bij 3 minder dan de helft en bij 3 komt dit weinig voor (N=14). Vreemd archief van na 1975 komt bij 9 respondenten voor: bij 4 respondenten minder dan de helft van de archiefcollectie en bij 5 komt dit weinig voor (N=14). Registratie en inventarisatie van de collecties Inventarisatie van collectie erfgoedobjecten Van 21 respondenten registreren 10 respondenten hun collectie erfgoedobjecten niet. Hierbij dient gezegd dat 8 respondenten hebben aangegeven dat ze geen collectie erfgoedobjecten beheren. 12 respondenten geven aan hoeveel % van hun collectie erfgoedobjecten is geïnventariseerd (N=12): Bij 3 respondenten is 75% of 80% van de collectie geïnventariseerd. Bij 2 respondenten is dit 70% van de collectie geïnventariseerd. Bij 4 respondenten is dit 40% of 50% van de collectie geïnventariseerd. 3 respondenten geven 0% aan. 2 van deze 3 respondenten geven in een eerdere vraag echter aan niet over een collectie erfgoedobjecten te beschikken. Bij 7 respondenten wordt er aan basisregistratie gedaan, bij 3 respondenten gaat het om een uitgebreide registratie en bij één respondent wordt er volgens een internationale standaard of terminologie geregistreerd (een film- en fotodatabank Azura gemaakt door Picturanv). Alle respondenten met inventaris hebben een registreren op papier, de helft van de respondenten heeft een beperkte digitale inventaris. Twee respondenten gebruiken Ad Lib voor hun digitale registratie, één respondent gebruikt Excel. Onze collectie museale objecten is voor % geïnventariseerd op papier aantal respondenten (N=10) % respondenten 75% of meer dan 75% 2 20% 50-74% 5 50% 25-49% 2 20% 5-24% 1 10% 216

217 Onze collectie museale objecten is voor % digitaal geïnventariseerd aantal respondenten (N=10) % respondenten 75% of meer dan 75% 1 10% 50-74% 1 10% 25-49% 3 30% 5-24% 0 0% 0% 5 50% Slechts bij 6 respondenten (N=11) worden delen van de collectie museale objecten ook gefotografeerd of gescand (bij 2 respondenten gaat om 10% van de collectie, bij 1 respondent om 40% van de collectie en bij 1 respondent om 50% van de collectie) Het aantal medewerkers dat aan inventarisatie werken varieert van 0 VTE tot 2 VTE met een gemiddelde van 0,30 VTE en een mediaan van 0,05 VTE. (N=12) De functies van deze inventarisatie medewerkers zijn: leden van erfgoedverenigingen (4 respondenten), erfgoedadviseur, cultuurfunctionaris of museummedewerker (3 respondenten), de bode (1respondent), stagestudenten (1 respondent), of niet nader gespecifieerde vrijwilligers (1 respondent). (N=8). Inventarisatie van andere deelcollecties Bij 11 respondenten worden de collecties archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek ook geïnventariseerd of geregistreerd (N=20). Onze collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek is voor % op papier geïnventariseerd aantal respondenten (N=13) % respondenten 75% of meer dan 75% 2 15% 50-74% 6 46% 25-49% 0 0% 5-24% 0 0% 0% 5 38% Onze collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek is voor % digitaal geïnventariseerd aantal respondenten (N=14) % respondenten 75% of meer dan 75% 5 36% 50-74% 1 7% 25-49% 1 7% 5-24% 3 21% 0% 4 29% 217

218 Wat betreft de digitale reproductie zien wij bij deze deelcollecties een gelijkaardig beeld als bij de objectencollecties: bij de helft van de respondenten is niets digitaal gefotografeerd of gescand (7 respondenten van N=14), bij 4 respondenten is dit 5 tot 20% van de collectie, bij een respondent is dit 40% en bij 2 respondenten gaat het om 75% van de collectie (N=14). Bij 2 respondenten (N=11) is er een deel van de collectie op microfilm ontsloten: bij 1 respondent gaat het om 10% van de collectie, bij de andere respondent om 75% van de collectie. De collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek zijn bij de helft van de respondenten niet of slechts beperkt ontsloten: Onze collectie archieven, documentatie en erfgoedbibliotheek is voor % voor het publiek ontsloten aantal respondenten (N=14) % respondenten 75% of meer dan 75% 3 21% 50-74% 2 14% 25-49% 2 14% 5-24% 2 14% 0% 5 36% Depotruimte Karakteristieken Bij de meeste respondenten bevindt het overgrote deel van hun erfgoedcollectie zich in bewaarruimtes: % van de collectie bevindt zich in bewaarruimtes aantal respondenten (N=16) % respondenten 75% of meer dan 75% 11 69% 50-74% 0 0% 25-49% 2 13% 5-24% 2 13% 0% 1 6% % van de collectie bevindt zich in presentatie aantal respondenten (N=16) % respondenten 75% of meer dan 75% 2 13% 50-74% 3 19% 25-49% 0 0% 5-24% 4 25% 0% 7 44% 218

219 % van de collectie bevindt zich in bruikleen aantal respondenten (N=16) % respondenten 75% of meer dan 75% 0 0% 50-74% 0 0% 25-49% 0 0% 5-24% 4 25% 0% 12 75% 11 respondenten lenen wel eens stukken uit voor tentoonstellingen (N=18). Aantal interne bewaarruimten Aantal externe bewaarruimten Aantal bewaarruimten in eigendom? N Valid Missing Gemiddelde 1,35,35 1,50 Mediaan 1,00,00 2,00 Minimum,00,00 0 Maximum 3,00 1,00 3 Geen enkele huurt depotruimtes (N=17), 2 respondenten krijgen een depotruimte gratis of voor een symbolisch bedrag ter beschikking gesteld (N=15). We kunnen stellen dat bij de meeste respondenten het aantal depotruimtes eerder beperkt is. Bij 5 respondenten is er slechts 1 depotruimte voor het erfgoed. Bij 10 respondenten zijn er 2 depotruimtes (vb. één intern en één extern). Slechts bij 1 respondent zijn er 3 depotruimtes (N=17). Bij ca. de helft van de respondenten bevinden de verschillende deelcollecties zich in dezelfde depots. aantal respondenten die verschillende erfgoedcategorieën in dezelfde of aparte depots als de museale objecten bewaren (N=21) dezelfde depots aparte depots niet van toepassing Archieven Documentatie Erfgoedbibliotheek Bij enkele respondenten wordt in de bewaarruimtes nog ander materiaal opgeslagen dan enkel erfgoed (N=21): Tentoonstellingsmateriaal: bij 4 respondenten. Verpakkingsmateriaal: bij 3 respondenten. Gereedschap: bij 1 respondent. Andere (boeken): bij 1 respondent. Het merendeel van de respondenten slaat echter geen ander materiaal op dan zijn erfgoed in de bewaarruimtes (13 respondenten van N=21). 219

220 Slechts één respondent heeft een quarantaineruimte. (N=18) Noot: er is één respondent (Zwijndrecht) met een speciaal ingericht erfgoeddepot in hun nieuwe administratief centrum. We kunnen dus voorlopig besluiten dat bij de meeste respondenten het erfgoed in slechts één of twee depotruimtes wordt bewaard. Deze bevinden zich meestal intern. Bij meer dan de helft van de respondenten wordt geen ander materiaal opgeslagen dan het erfgoed. Bewaaromstandigheden Interne depotruimtes Totale opslagcapaciteit interne depotruimten m² Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in m³ Totale opslagcapaciteit interne depotruimten in strekkende meter N Valid Missing Gemiddelde 107,80 182,36 181,80 Mediaan 50,00 100,00 100,00 Minimum 4,00 8,00 8,00 Maximum 500,00 650,00 800,00 De helft van de respondenten beschouwt zijn interne depotruimtes als voldoende groot (9 respondenten, N=18). 5 respondenten geven aan hoeveel depotruimtes ze tekort komen: in vierkante meter uitgedrukt varieert dit van 20m² tot 120m² met een mediaan van 50m² en een gemiddelde van 60m² (N=4). In strekkende meter uitgedrukt varieert de depotruimte die men tekort komt van 5 meter tot 100 meter met een mediaan van 30 meter en een gemiddelde van 37 strekkende meter (N=5). De interne depotruimtes bevinden zich (N=20): In de kelder: bij 11 respondenten In restruimten: bij 7 respondenten Op zolder: bij 4 respondenten In een magazijn: bij 4 respondenten Andere: bij 3 respondenten De interne depotruimtes zijn bij de respondenten op volgende wijze georganiseerd (N=21): Per inventarisnummer: bij 7 respondenten. Per deelcollectie: bij 4 respondenten. 220

221 Per materiaalsoort: bij 3 respondenten. Per objectsoort: bij 2 respondenten. Bij 4 respondenten zijn de interne depotruimtes niet op een specifieke manier georganiseerd. 3 respondenten geven aan niet van toepassing. Eén respondent meet de temperatuur en relatieve vochtigheid in de interne depotruimte, de anderen doen dit niet. Geen enkele respondent meet het licht (N=17). Een respondent doet aan insectenmonitoring in de interne depotruimtes (N=18). Indien hij aantasting door insecten ontdekt, gebruikt hij de diepvriesmethode om de insecten te bestrijden. De andere respondenten gebruiken ook geen bestrijdingsmethoden bij aantasting door insecten. % van de collecties in interne depotruimtes dat afgeschermd is van licht aantal respondenten (N=16) % 99%-100% 7 44% 75-98% 3 19% 50-74% 1 6% 25-49% 0 0% 5-24% 2 13% 0% 3 19% Bij bijna helft van de respondenten is de volledige collectie in interne depotruimtes afgeschermd tegen het licht. Bij 5 respondenten (bijna één derde) is minder dan 25% van de collectie in interne depotruimtes afgeschermd tegen licht. % van de collecties in interne depotruimtes dat beveiligd is tegen diefstal aantal respondenten (N=16) % 99%-100% 9 56% 75-98% 1 6% 50-74% 1 6% 5-49% 0 0% 0% 5 31% Het merendeel van de respondenten hebben meer dan de helft van hun collectie beveiligd tegen diefstal. Opmerkelijk is toch dat 5 respondenten zeggen dat hun collectie in hun interne gebouwen niet zijn beveiligd tegen diefstal. 221

222 % van de collecties in de interne depotruimtes met aangepaste kasten of rekken aantal respondenten (N=16) % 99%-100% 5 31% 75-98% 3 19% 50-74% 4 25% 25-49% 1 6% 5-24% 0 0% 0% 3 19% Bij de meeste respondenten staat meer dan de helft van het erfgoed in de bewaarruimtes in of op aangepaste opbergkasten, rekken of stellingen. Toch is dit bij 3 respondenten niet het geval. % van de collecties in de interne depotruimtes met aangepast bewaarsysteem op objectniveau (bv. zuurvrije dozen) aantal respondenten (N=16) % 99%-100% 1 6% 75-98% 1 6% 50-74% 5 31% 25-49% 1 6% 5-24% 2 13% 0% 6 38% Hoewel het merendeel van de collecties archieven zijn, zijn er toch 6 respondenten die aangeven dat niets in hun collectie een aangepast bewaarsysteem op objectniveau heeft. Externe depotruimtes Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in m² Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in m³ Totale opslagcapaciteit externe depotruimten in strekkende meter? N Valid Missing Gemiddelde 154,00 462,00 42,50 Mediaan 40,00 160,00 30,00 Minimum 10,00 20,00 10,00 Maximum 500, ,00 100,00 4 respondenten met een externe depotruimte vinden deze externe depotruimte niet voldoende groot, 1 respondent vindt deze wel voldoende groot (N=5). Drie respondenten geven aan hoeveel vierkante meter depotruimte ze tekort komen: 2 geven aan 50m², een geeft aan 120m². 222

223 De externe depotruimtes bevinden zich (N=6): In kelders: bij 4 respondenten Op zolders: bij 3 respondenten In Restruimtes: bij 2 respondenten In een magazijn: bij 1 respondent Andere: bij 1 respondent De externe depotruimtes zijn bij de respondenten op volgende wijze georganiseerd (N=21): Per materiaalsoort: bij 5 respondenten. Anders: bij 2 respondenten. 16 respondenten geven aan niet van toepassing. Geen van de respondenten meet de temperatuur, het licht of de relatieve vochtigheid in de externe depotruimtes (N=10) Ook doet geen enkele respondent aan insectenmonitoring in de externe depotruimtes (N=7). % van de collectie in de externe depotruimtes is afgeschermd tegen licht (N=8): 0%: bij 4 respondenten 20%: bij 1 respondent 75%: bij 1 respondent 100%: bij 2 respondenten % van de collectie in de externe depotruimtes beveiligd tegen brand (N=8): 0%: bij 7 respondenten 80%: bij 1 respondent % van de collectie in de externe depotruimtes beveiligd tegen diefstal (N=8): 0%: bij 6 respondenten 75% bij 1 respondent 100% bij 1 respondent % van de collectie in de externe depotruimtes met aangepaste opbergkasten, rekken en stellingen (N=8): 0%: bij 5 respondenten 25%: bij 1 respondent 100%: bij 2 respondenten 223

224 % van de collectie in de externe depotruimtes met een aangepast bewaarsysteem op objectniveau (N=8): 0%: bij 5 respondenten 10%: bij 1 respondent 50% bij 2 respondenten Deskundigheid De aanwezige deskundigheid Volgende ondersteunende erfgoedorganisaties zijn het best gekend bij de gemeentes (N=21): Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen: door 20 respondenten. Rijksarchief: door 18 respondenten. FARO: door 17 respondenten. Forum voor Erfgoedverenigingen: door 16 respondenten. Heemkunde Vlaanderen: door 16 respondenten. Erfgoedforum MAS Antwerpen en erfgoedcellen: door 16 respondenten. Heemkunde Gouw Antwerpen: door 8 respondenten. VVBAD: door 7 respondenten. ICOM Vlaanderen: door 4 respondenten. CRKC: door 3 respondenten. KIK: door 3 respondenten. Packed vzw: door 1 respondent. Zijn niet gekend door de respondenten: CVAa. Behoud- en beheerkennis is slechts beperkt aanwezig bij de gemeentes. 13 respondenten geven aan dat zelf niet over specifieke deskundigheid behoud en beheer beschikken (N=21): Inventarisatie en registratie: bij 6 respondenten. Preventieve conservatie: bij 3 respondenten. Digitale inventarisatie: bij 2 respondenten. Actieve conservatie: bij 1 respondent. 6 respondenten zijn bereid deze kennis te delen met andere organisaties (N=10). Een respondent vermeldt hierbij dat ze over deskundigheid digitalisering en ontsluiting van oud filmmateriaal beschikken. Een andere respondent specifieert dat de voorwaarden onder welke men deze kennis wil delen, af te spreken zijn. Bij 6 respondenten volgden de medewerkers vorming op het vlak van behoud en beheer (N=19). 4 respondenten lichten dit toe: bij 2 respondenten gaat het om workshops of studiedagen. Eén 224

225 respondent heeft archiefbeheer gevolgd bij Syntra. Een andere respondent heeft vorming gekregen bij Heemkunde Vlaanderen en een opleiding over zijn filmdatabank. De gewenste deskundigheid De respondenten geven aan dat ze voor volgende domeinen ondersteuning kunnen gebruiken (N=21). Inventarisatie en registratie: bij 12 respondenten Actieve conservatie/ restauratie: bij 11 respondenten Digitale inventarisatie en registratie: bij 11 respondenten Preventieve conservatie / bewaring: bij 9 respondenten 6 respondenten antwoorden op deze vraag niet van toepassing, wat impliceert dat ze geen bijkomende behoud en beheer ondersteuning behoeven. Opmerkelijk is hierbij dat 3 van deze 6 respondenten ook aangeven dat ze geen specifieke deskundigheid behoud en beheer hebben. Als we vragen voor welke delen van de collectie de respondenten behoud en beheer ondersteuning wensen, dan antwoorden 5 respondenten dat ze dit willen voor (bepaalde delen) van het archief, één respondent wil voor alle delen ondersteuning en een laatste voor de foto-en schilderijencollectie. De organisaties kunnen nu reeds bij de volgende instanties terecht voor advies en begeleiding (N=10): Provincie Antwerpen Dienst Erfgoed: 4 respondenten. De lokale erfgoedcel: 3 respondenten. Telkens één respondent vermeldt nog IOAOB (Instituut voor de organisatie van de administratie der openbare besturen), een tegelspecialist en het Rijksarchief. 7 respondenten hebben al eens advies of begeleiding gevraagd (N=14). Bij 2 respondenten ging dit om advies of begeleiding over inventarisatie, bij 1 respondent over behoud en beheer oud archief en bij een 4 de respondent paste dit advies in het kader van een restauratieproject archeologische voorwerpen (N=4). Ook hier zijn bovenstaande organisaties de adviseurs en begeleiders. De respondenten antwoorden op de vraag met welke ondersteuning bent u op korte termijn gebaat (N=21): Begeleiding en / of advisering 15 respondenten. Vorming: 8 respondenten. Subsidies: 8 respondenten. Gezamenlijke aankoop van materiaal: 3 respondenten. Een uitleendienst: 1 respondent. 225

226 2 respondenten vinken andere aan en vullen dan in begeleiding inzake bewaring foto- en filmmateriaal en samenwerking en personeelsondersteuning. 5 respondenten antwoorden niet van toepassing Naar een gezamenlijk depotproject in de provincie Antwerpen Behoud en beheer 14 respondenten zijn akkoord met de stelling dat hun organisatie meer moet inzetten op behoud en beheer. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling. 1 respondent is eerder niet akkoord (N=20). 46 Met de stelling als je een stuk geschonken krijgt, kan je niet neen zeggen zijn 6 respondenten het eens, 6 respondenten staan hier neutraal tegenover en 7 respondenten zijn niet akkoord. (N=20, 1 respondent weet het niet). Een gezamenlijk depot 9 respondenten zijn bereid om delen van hun collecties onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. 6 respondenten staan hiertegenover neutraal en 3 respondenten zijn eerder niet akkoord met deze stelling. (N=19, 1 respondent weet het niet). 10 respondenten zijn (eerder of helemaal) akkoord met de stelling onze organisatie is vragende partij om (delen van) haar collecties onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. 3 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 6 zijn (eerder of helemaal) niet akkoord met deze stelling. (N=20, 1 respondent weet het niet). 15 respondenten zijn bereid om stukken tijdelijk onder te brengen in een professioneel regionaal depot, bijvoorbeeld tijdens restauratie of verhuis. 2 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 1 respondent is eerder niet akkoord (N=19, 1 respondent weet het niet). 10 respondenten zijn bereid om permanent stukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 3 respondenten zijn (eerder of helemaal) niet akkoord hiermee (N= 19, een respondent weet het niet). 46 Hierbij moet uiteraard opgemerkt worden, dat de respondenten die de enquête beantwoorden, waarschijnlijk de leden van de onderzoekspopulatie zijn bij wie behoud en beheer het meest nauw aan het hart ligt. Deze resultaten zijn waarschijnlijk ook gezien er geen steden de enquête hebben ingevuld niet te extrapoleren naar de volledige onderzoekspopulatie. 226

227 De redenen die de respondenten hebben om hun stukken te herlokaliseren zijn: verbeterde bewaaromstandigheden (5 respondenten), plaatsgebrek in de huidige depots (5 respondenten), een professionele omkadering (4 respondenten) en te weinig budgettaire ruimte nu om alles zelf te organiseren (1 respondent) (N=9). Slechts 4 respondenten vinden hun eigen depot voldoende groot om hun collecties in onder te brengen. 12 respondenten zijn (eerder of helemaal) niet akkoord met deze stelling en 3 staan hier neutraal tegenover (N= 19). 4 respondenten stellen als voorwaarde dat hun stukken goed toegankelijk zijn of snel terug beschikbaar zijn. 2 respondenten vinden het belangrijk dat de stukken eigendom blijven. Daarnaast stelt telkens nog 1 respondent dat er een goede prijs moet zijn, goede bewaaromstandigheden, goede afspraken en de afstand tot het depot moet beperkt blijven (N=6). 7 respondenten geven ook aan waarom ze geen gebruik zouden willen maken van een gemeenschappelijk depot: voor 3 respondenten is het gebruik van een gemeenschappelijk depot niet relevant of noodzakelijk. Eén haalt aan dat ze voldoende ruimte hebben in eigen huis. 3 respondenten halen echter meer mentale drempels aan: het lijkt gemakkelijker om stukken in eigen bezit te houden en zo zijn ze gemakkelijker raadpleegbaar (bij 2 respondenten). Een laatste respondent vindt de band tussen het erfgoed en de gemeente of gemeenschap belangrijk. Hij verwoordt het als volgt: bepaalde stukken typeren de eigenheid van het dorp, bij het verdwijnen ervan uit het dorp, verliest men een stukje van de dorpsgeschiedenis. Geen enkele respondent vindt zijn depot voldoende groot om ook verwante stukken van andere organisaties in onder te brengen: 17 zijn eerder of helemaal niet akkoord met deze stelling, 2 respondenten staan hier neutraal tegenover (N=19). Naast het feit dat de meeste respondenten hun ruimte niet voldoende groot achten, vinden 4 respondenten nog dat hun depot niet goed genoeg is ingericht als erfgoeddepot voor derden. Twee respondenten geven nog ideeën voor een locatie van een professioneel gemeenschappelijk depot in hun buurt: In de wijk Noeveren (Boom) liggen misschien wel mogelijkheden om een regionaal erfgoeddepot te creëren Misschien pastorij Vorselaar in de toekomst, of kasteel aan watermolen Grobbendonk 227

228 De organisatie van een gemeenschappelijk depot 9 respondenten zijn (eerder of helemaal) akkoord met de stelling commerciële partners kunnen net zo goed expertise opbouwen in erfgoedbehoud en beheer. 9 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 1 weet het niet (N=19). Desalniettemin vinden 11 respondenten dat een publieke partner beter geschikt is voor behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner (N=19). 12 respondenten vinden dat een depotbeheerder van een professioneel regionaal depot niet noodzakelijk verbonden hoeft te zijn aan hun instelling als deze de zorg voor hun collecties op zich neemt. 6 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en één respondent weet het niet (N=19). 12 respondenten vinden dat hun stukken in dezelfde ruimte mogen ondergebracht worden als de stukken vaan andere erfgoedbeheerders wanneer deze uit gelijksoortige materialen bestaat. 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 3 respondenten zijn niet akkoord (N=19). 6 respondenten gaan (helemaal of eerder) akkoord met de stelling dat een publiek niets in een depot heeft te zoeken. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 8 respondenten zijn (eerder of helemaal) niet akkoord (N=19). 14 respondenten vinden dat een depot opengesteld kan worden voor een publiek als het daarvoor uitgerust is (vb. achter glas). 1 respondent gaat niet akkoord en 4 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling (N=19). 4 respondenten zijn bereid een vergoeding te betalen om stukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 9 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 4 zijn (eerder of helemaal) niet akkoord (N=19; 2 respondenten weten het niet). 5 respondenten zijn bereid om een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die stukken van en naar een regionaal depot brengt. 9 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling, 3 respondenten zijn (eerder of helemaal) niet akkoord. (N=19, 1 respondent weet het niet). 9 respondenten zijn bereid een afstand van meer dan 10 km af te leggen om stukken onder te brengen in een professioneel regionaal depot. 5 respondenten staan neutraal tegenover deze stelling en 5 respondenten zijn (eerder of helemaal) niet akkoord (N=19, 1 respondent weet het niet) Selectie en afstoting 3 respondenten wensen delen van hun collectie af te stoten (N=18). Dit gaat dan om specifieke delen van de archieven (vb. zeer oude bevolkingsregisters). Men wil deze vooral afstoten o.w.v. 228

229 plaatgebrek. (N=3). 2 van deze respondenten hebben ook dat ze behoefte hebben aan advisering op dit front. Nog 3 andere respondenten geven spontaan aan dat ze meer advies over afstoting van collecties wensen Conclusie en aanbevelingen: behoud en beheer van erfgoed bij gemeentes Met de onderzoekspopulatie gemeentes wilden we de depotnoden en behoeften van gemeentes en steden, die niet hun volledige erfgoedcollectie hebben ondergebracht in een museum of archief, onderzoeken. Gezien de respondenten voornamelijk (landelijke) gemeentes zijn, kunnen we de resultaten van deze enquêtes niet extrapoleren naar de volledige onderzoeksgroep, waarin ook steden vertegenwoordigd zijn. De erfgoedcollecties van de meeste respondenten bestaat voor meer dan de helft uit archiefmateriaal. Hierbinnen is het aandeel eigen archief van na 1975 het grootst. Daarnaast komt bij bijna 60% van de respondenten ook een collectie erfgoedobjecten voor. De erfgoedcollecties is bij iets meer dan de helft van de respondenten geïnventariseerd, al wordt bv. slechts bij 3 respondenten de volledige papieren erfgoedcollectie geïnventariseerd. Dit erfgoed wordt voornamelijk beheerd door bezoldigde medewerkers. Al dient hierbij gezegd dat deze medewerkers vaak nog andere taken in de organisatie opnemen en dus maar deeltijds aan het behoud en beheer van erfgoed betrokken zijn. Bij 2/3 de van de respondenten worden ook vrijwilligers betrokken bij het behoud en beheer van erfgoed. Deze vrijwilligers zijn meestal aangesloten bij formele overlegstructuren of lokale heemkringen. Ondanks de betrokkenheid van bezoldigde medewerkers bij behoud en beheer van erfgoed, is er slechts bij 1/3 de van de respondenten een structureel budget voor behoud en beheer van roerend erfgoed en heeft bijna 3/4 de respondenten geen beleidsdocumenten over behoud en beheer. van de Meer dan de helft van de respondenten zegt dan ook geen specifieke deskundigheid behoud en beheer in huis te hebben. 3/4 de van de respondenten geeft aan om op korte termijn vooral baat te hebben bij advies en begeleiding over alle facetten van erfgoedzorg (inventarisatie, actieve en preventieve conservatie). 4 respondenten geven aan dat de dienst Erfgoed van de provincie Antwerpen hen hierbij zeker kan helpen. 3 respondenten vermelden de lokale erfgoedcellen als partner voor advies en begeleiding. Het beperkte aantal antwoorden op deze vraag, zou erop kunnen wijzen dat de loketfuncties voor advies en begeleiding van de Dienst Erfgoed Provincie Antwerpen en de erfgoedcellen slechts beperkt gekend zijn bij de onderzoekspopulatie. Andere vormen van ondersteuning, vorming of subsidies, wordt door iets meer dan 1/3 de van de respondenten gevraagd. 229

230 Bijna alle respondenten hebben een beperkt aantal bewaarruimtes voor hun erfgoed en slaan ook zelden andere materialen op in deze bewaarruimtes. Niettemin ervaren slechts 4 respondenten deze bewaarruimtes als voldoende groot en ook de bewaaromstandigheden van het erfgoed worden zelden gecontroleerd. Daarbij komt dat toch ook enkele respondenten (3 van 18) delen van hun collectie wensen af te stoten. Dit maakt ook dat de helft van de respondenten vragende partij is om delen van hun collecties onder te brengen in een professioneel gemeenschappelijk, regionaal erfgoeddepot. 230

231 4. Speerpunten integraal depotbeleid Het opzet van deze studie is om de depotnoden en behoeften van de erfgoedbeheerders en - houders in kaart te brengen opdat de provincie Antwerpen een aangepast erfgoeddepotbeleid kan voeren. In voorgaand hoofdstuk werden de depotnoden en behoeften reeds per subgroep geanalyseerd en deden we hierbij steeds enkele aanbevelingen voor een per categorie aangepast beleid. In wat volgt zullen we de behoeften van de verschillende categorieën naast elkaar leggen en daarbij enkele speerpunten voor een integraal depotbeleid formuleren. Deze uitgewerkte ankerpunten zijn: depotinfrastructuur en een beleid voor depotwerking met daarbij centraal het verlenen van advies en begeleiding, het versterken van netwerken, en eventueel het aanbieden van digitale platformen en subsidies Overzichtstabel subgroepen Om speerpunten voor een integraal erfgoeddepot te kunnen formuleren, moeten we uiteraard de resultaten van de verschillende subcategorieën met elkaar vergelijken. Hiervoor hebben we onderstaande overzichtstabel opgesteld. Deze vergelijkt het aantal respondenten dat voldoet aan een bepaalde omschrijving. We hebben ervoor gekozen deze aantallen niet te vergelijken in absolute cijfers of percentages, daar de grootte van de groepen danig verschilt. Uiteraard dienen we bij de interpretatie van deze tabel rekening te houden met de caveats die we per subcategorie formuleerden (bv. overwicht aan professionele organisaties bij musea). De tabel zullen we in deze paragraaf niet uitgebreid toelichten, maar zullen we in het komende hoofdstuk als referentie gebruiken voor analyses.

232 Archieven Erfgoedbibliotheken Musea Archeologische collecties Heemkringen Kerkfabrieken Schuttersgildes OCMW s Gemeenten Overzichtstabel per subgroep Aandeel professionele organisaties in de subgroep ***** *** **** ***** * * 0 A A Beleidsdocumenten over erfgoedcollectie **** *** **** ** *** *** ** * ** Conditie hoofdcollectie goed ** 0 *** *** ** *** ** 0/*** 47 ***/** Registratiegraad meer dan 75% van de hoofdcollectie **** A **** ***** *** ***** *** **/*** **/*** Wensen delen van de collectie af te stoten ** *** *** 0 * * 0 ** * Depot: voldoende plaats ** ** ** ** ** **** **** ** ** Depot: controle klimaatomstandigheden en licht ** *** ** * * * ** ** * Depot: > 75% van de collectie brand- en diefstalbeveiliging *** ***** *** * * ** ** **** *** Gemeenschappelijk depot: bereid **** ** ** A * ** ** ** *** Gemeenschappelijk depot: vragende partij *** ** ** A * ** * ** *** Gemeenschappelijk depot: bereid tijdelijk **** A **** A *** **** *** *** **** Baat bij vorming *** ** ** **** ** ** ** ** ** Baat bij advies en begeleiding *** ** *** **** *** *** ** **** **** Baat bij subsidies *** **** *** **** *** *** *** *** ** Baat bij gemeenschappelijke aankoop materiaal ** ** * **** ** * * 0 * Vragen nu al advies of begeleiding aan provincie (Dienst Erfgoed of Monumentenwacht 48 ) 0 * 49 ** 0 * **** ** * *** LEGENDE 0 0 respondenten **** 60-79% van de respondenten * 1-19% van de respondenten ***** 80-99% van de respondenten ** 20-39% van de respondenten A alle respondenten *** 40-59% van de respondenten Figuur 1: Overzichtstabel per subgroep. 47 Hoewel de OCMW's en gemeentes de vragenlijst voor 'objectencollecties' ontvingen, bleek dat bij (meer dan) de helft het merendeel van de collectie uit archiefmateriaal bestaat. De waarde voor de '/' is de waarde voor de objectencollectie. De waarde achter de '/' is de waarde voor de archiefcollectie. 48 Het vragen van advies en begeleiding aan de collectiebeherende provinciale diensten (bv. Provinciaal Archeologisch depot, provinciale musea, provinciale archieven) worden hierbij dus niet meegerekend. 49 Gezien er maar 5 respondenten zijn in de groep erfgoedbibliotheken (en vaak slechts 4 respondenten de vraag beantwoordden), kan schaal * in principe niet, antwoord op 'werken nu al samen met de provincie' is positieve bijstelling van resultaat 0 door onderzoekers op basis van focusgroep. Het gaat om advies van Monumentenwacht. 232

233 4.2. Eenheid in verscheidenheid? Recente onderzoeken naar erfgoedcollecties wezen reeds uit dat erfgoedorganisaties voornamelijk hybride erfgoedcollecties hebben. Bovendien zorgt de reikwijdte van het begrip erfgoed voor een zeer divers veld (Vander Stichele 2011: p. 9; Rossenbacker 2011). De resultaten van onze enquête bevestigen deze bevindingen. De meeste respondenten hebben zowel papieren erfgoed als museale objecten; en ook de opsplitsing in verschillende subgroepen (bv. erfgoedbibliotheek vs. archief, heemkring vs. museum of documentatiecentrum) bleek niet altijd eenvoudig. Momenteel zijn de provinciale erfgoedondersteunende maatregelen sterk op verschillende subgroepen gericht: bijvoorbeeld zijn er naast nominatimsubsidies en twee algemene reglementen voor projectsubsidies en werkingsubsidies, aparte reglementen voor musea, voor restauratiepremies voor roerend erfgoed van kerkfabrieken 50 en voor gemeentearchieven. Ook vloeien er via Heemkunde Gouw Antwerpen kleine werkingssubsidies terug naar heemkringen met een heemmuseum. Ook was de structurele adviesverlening van de Dienst Erfgoed toegespitst op subgroepen. Oorspronkelijk lagen klemtonen bij kerkbesturen en musea. Inmiddels zijn de doelgroepen verruimd naar lokale erfgoedbeheerders en musea. Toch zijn er nog enkele knelpunten in de dienstverlening te detecteren: bijvoorbeeld de dienstverlening voor culturele archieven, voor documentatiecentra, voor erfgoedbibliotheken en voor heemkringen zonder heemmuseum. Op basis hiervan pleiten we voor een integraal erfgoed- en depotbeleid. Een integraal beleid betekent uiteraard niet, dat er geen rekening gehouden moet worden met eigenheden die voortvloeien uit de aard van de collectie en organisatie. Zoals uit de vergelijkende overzichtstabel (Figuur 1) blijkt zijn er weldegelijk significante verschillen in behoeften van de verschillende doelgroepen: zo hebben kerkfabrieken en schuttersgilden, in tegenstelling tot andere categorieën, niet zozeer plaatsgebrek in depotruimtes, maar scoren de bewaaromstandigheden in de bewaarruimtes slecht. Een ander belangrijk onderscheid, is het verschil in mogelijkheden van professionele vs. niet-professionele organisaties. Zoals eerder gezegd, definiëren we professionele organisaties als organisaties met bezoldigde medewerkers. Niet-professioneel zijn dan organisaties die louter op vrijwilligers draaien. Hiermee willen we geen uitspraak doen over de kwaliteit van de werking. Tijdens verschillende focusgroepen bleek het water tussen professionele organisaties en vrijwilligers soms nog zeer diep. Vrijwilligersorganisaties zijn vaak domeininhoudelijk expert (bv. over de hun lokale heemgeschiedenis), maar hebben te weinig (gevormde) mensen en middelen om een geschikt behoud- en beheerbeleid te voeren. 50 Andere erfgoedorganisaties kunnen enkel via het regelement voor projectsubsidies voor restauraties aanvragen. De controle die de provincie dan heeft over de kwaliteit van de restauratie is dan minder groot dan bij de restauratiepremie voor kerkbesturen. 233

234 Deze specifieke eigenheiden en behoeften moeten dus zeker mee opgenomen worden in een integraal depotbeleid. Ook op een integraal depotbeleid kan dus het erfgoedadagium eenheid in verscheidenheid toegepast worden. Aan de vermelde verruiming van de actieradius van het provinciale erfgoedbeleid werden ook enkele functieverschuivingen binnen de Dienst Erfgoed gekoppeld (zie ook 1.1 Kader: depot, depotwerking en een provinciaal depotbeleid). Uit de resultaten van de enquête en verschillende focusgroepen bleek echter dat de uitbreiding van de dienstverlening en de verschuiving binnen het personeelsbestand, er mee voor zorgen dat vele respondenten niet meer precies weten waarvoor men terecht kan bij de Dienst Erfgoed van de provincie (focusgroepen professionele musea en archeologische collecties, niet-professionele musea en heemkringen, strategische partners). Een integraal erfgoed- en depotbeleid waarin adviesverlening centraal staat, wordt dus ook best ondersteund door een goed marketing- en communicatiebeleid waarbij de 4 K s van klantvriendelijkheid indachtig worden gehouden: kenbaar maken, koopgemak bieden, klaar staan en keurig gedrag (De Pelsmacker 2009). Pro-actieve en gerichte communicatie, in plaats van een eerder passieve vraagbaakfunctie waarnaar verwezen wordt op de website en onduidelijke aanspreekpunten, is hierbij een must. Ook de verdere ontwikkeling van de lokettool die men ontwikkelt met de erfgoedcellen en binnen het Interprovinciaal Depotoverleg, kan bijvoorbeeld best ondersteund worden door een gerichte communicatie. Aanbeveling: Ontwikkel een integraal erfgoed- en depotbeleid met gelijkwaardige behandeling voor de subgroepen zonder de eigenheden van collecties en organisaties uit het oog te verliezen. Aanbeveling: Versterk actieve en heldere communicatie over beleid en dienstverlening. 234

235 4.3. Depotinfrastructuur in de provincie Antwerpen Een eerste belangrijk speerpunt voor een integraal erfgoeddepotbeleid in de provincie Antwerpen kan een beleid voor depotinfrastructuur zijn. Op basis van de resultaten van de enquête zullen we eerst de behoeftes bij alle erfgoedbeheerders en houders naar bijkomende of verbeterde depotinfrastructuur bepalen. Daarna kijken we hoe een regionaal depotbeleid hierop kan inspelen. Verder wijden we een groot hoofdstuk aan de behoefte aan gemeenschappelijke depots. Daarbij bekijken we wie best het voortouw neemt in het voorzien van gemeenschappelijke depots, bestuderen we de mogelijke spreiding van gemeenschappelijke regionale depots in de provincie en doen we tenslotte enkele aanbevelingen voor een provinciaal beleid voor depotinfrastructuur Sensibiliseren voor verbeteren van bewaaromstandigheden in situ Hoewel we vele parameters hebben gedefinieerd voor een kwaliteitsvol depot, kunnen we stellen dat bij slechts een minderheid van de respondenten de depotinfrastructuur zowel naar klimatologische omstandigheden, naar beveiliging als naar opslagwijze volgens de regels van de kunst verloopt (zie ook Figuur 1: overzichtstabel). Dergelijke slechte bewaaromstandigheden hypothekeren de lange termijn bewaring van ons erfgoed, en zo ook het behoud van de waarde 51 hiervan. Bovendien vindt slechts 39% van de respondenten hun depot voldoende groot voor de opslag van de eigen collecties (N=279). 45% van de respondenten vinden hun depot voldoende groot om hun eigen collecties in onder te brengen. 16% van de respondenten antwoordt neutraal of ik weet het niet op deze stelling. In situ bewaring van (een groot deel van) de collectie is voor vele organisaties belangrijk. Sommige erfgoedbibliotheken of archieven hebben een uitgebreide leeszaalfunctie waardoor een deel van de collectie quasi permanent beschikbaar moet zijn voor consultatie. Bij musea of heemkringen worden vaak bepaalde delen van de collectie onderzocht door (eigen) vorsers, ook deze delen huizen best dicht bij de instelling. Andere collecties hebben een zeer sterke (emotionele) band met de organisatie, een hoge lokale waarde of zelfs meerwaarde in een specifieke ruimte, bijvoorbeeld bij schuttersgildes of kerkfabrieken. Voor deze (deel-)collecties is het vaak niet aangewezen om ze onder te brengen in een gemeenschappelijk depot en daarom opteert men er vaak voor om deze in situ te bewaren. De depotadviseurs huldigen hierbij reeds het principe dat kleine ingrepen in de in situ bewaaromstandigheden een groot resultaat kunnen boeken. Dit begint uiteraard met advies omtrent collectieplanning of opslagwijze. Strategieën omtrent de sensibilisering hiervan worden in 4.4 Beleid voor depotwerking behandeld. Daarnaast kunnen kleine infrastructuuringrepen vaak een 51 De waarde van erfgoed gaat uiteraard veel verder dan enkel een economische waarde. In de literatuur hieromtrent wijst men bijvoorbeeld nog op de historische, esthetische, genotswaarde, utilitaire, gemeenschapswaarde etc. Ook deze waarden verminderen indien het erfgoed slecht bewaard wordt en daardoor zijn intrinsieke eigenschappen verliest. 235

236 wezenlijk verschil maken in de lange termijn bewaring van erfgoed. De provinciale depotadviseurs informeren erfgoedbeheerders en houders regelmatig over de mogelijkheden van dergelijke kleine infrastructuuringrepen of aankoop opslagmeubilair. Daarbij wijzen ze vaak ook de weg naar de provinciale projectsubsidie voor erfgoedverenigingen (zie ook 4.5 subsidies). Deze middelen zijn echter beperkt. Ze kunnen kleine ingrepen bekostigen, maar zijn op dit moment geen kanaal om grote infrastructuurinvesteringen voor alle erfgoedorganisaties te ondersteunen. Daarvoor mist deze subsidiepot de nodige draagkracht (gesprek Frank Herman en Marc Mees). Tijdens focusgroep kerkfabrieken werd er bovendien op het gevaar gewezen van een al te groot monopolie van overheidsadviseurs in het bemiddelen voor diensten van commerciële firma s, zoals bijvoorbeeld opslagmeubilair of beveiliging. Zo werd het voorbeeld aangehaald van een (nietprovinciale) adviseur die systematisch zijn geprivilegieerde commerciële partner aanbeveelt. Deze adviseur heeft inmiddels bij verschillende kerkfabrieken alle geloofwaardigheid verloren. Bij het doorverwijzen naar commerciële firma s, zeker wanneer deze diensten ook ten dele gefinancierd worden door (provinciale) subsidies, moeten de depotadviseurs uiteraard rekening houden met de nodige deontologische regels. Zoals gezegd vindt slechts 39% van de respondenten hun depot voldoende groot. Bovendien kan de provincie niet iedere subsidievraag voor nieuwe of uitbreidingen aan bestaande depotinfrastructuur honoreren. Uit eerder onderzoek bleek daarnaast dat de verschillende inrichtende macht van erfgoedbeherende organisaties, vaak overheden, nog te weinig willen investeren in erfgoeddepots voor de eigen collecties. We zien dit bij alle overheidsniveaus: de Vlaamse overheid, de steden en gemeentes en ook de provincie Antwerpen. Het investeren in een weinig zichtbare activiteit zoals erfgoedopslag met weinig onmiddellijke gevolgen (de schade door slechte bewaaromstandigheden is vaak pas op lange termijn zichtbaar), is voor vele overheden en hun politieke besluitvormers nog steeds niet evident (Schrauwen, Schramme & Swennen 2011: 40-53, ). Een belangrijke taak binnen een regionaal depotbeleid blijft dus het sensibiliseren van (inrichtende machten van) erfgoedorganisaties over het belang van een goed erfgoeddepot en de betalingsbereidheid hiervoor te stimuleren. Indien we het behoud van ons erfgoed willen garanderen, is bij vele erfgoedorganisaties een verbetering van de bewaaromstandigheden nodig. Deze verbetering kost geld. Bij deze sensibiliseringsacties kunnen ook de lokale overheden betrokken worden. In het kader van dit sensibiliseringsbeleid kan de provincie communicatieve maatregelen nemen (zoals de publicatie Uit het oog in het Hart ). Hardere economische (bv. infrastructuursubsidies) of legislatieve maatregelen (bv. de verplichting om een percentage van het subsidiebudget te spenderen aan behoud en beheer) worden voorlopig door zeer weinig overheden genomen. Zo is er in Vlaanderen slechts één provinciale overheid die investeringen in depotinfrastructuur ingebed heeft in een 236

237 subsidiereglement: de provincie West-Vlaanderen. Nochtans is een beperkte financiële draagkracht een vaak gehoord argument bij de erfgoedhouders en beheerders om niet te investeren in depotinfrastructuur (Schrauwen, Schramme & Swennen 2011: p ). Anderzijds hebben, zoals gezegd, ook enkele erfgoedinstellingen van de provincie Antwerpen zelf geen kwalitatieve erfgoeddepots. Bij enkele provinciale organisaties (bv. het nieuwe archeologisch depot) is er geen al te groot infrastructuurprobleem. Andere erfgoedinstellingen, zoals Modemuseum of het Zilvermuseum zoeken reeds verschillende jaren naar duurzame oplossingen voor hun depotproblemen. Bij het investeringsprogramma voor erfgoeddepots, mogen de noden van de eigen provinciale instellingen zeker niet uit het oog verloren worden. Er kan bovendien onderzocht worden hoe (nieuwe) depotinfrastructuur voor eigen instellingen kan inpassen in een beleid voor gemeenschappelijke depots (cf. infra). Aanbeveling: Sensibiliseer de verschillende erfgoedbeheerders en houders en hun inrichtende macht over het belang van een kwalitatief depot en over de kost hiervan. De betalingsbereidheid voor erfgoedopslag moet omhoog indien we het lange termijn behoud van het erfgoed willen garanderen. Aanbeveling: Subsidieer kleine ingrepen in bewaaromstandigheden die een groot effect kunnen hebben. Aanbeveling: Verlies bij het investeringsprogramma voor depotinfrastructuur de eigen provinciale instellingen niet uit het oog Gemeenschappelijke depots De behoefte aan gemeenschappelijke depots Uit de resultaten van de enquêtes blijkt duidelijk dat er in de provincie Antwerpen een draagvlak is voor tijdelijke noodopvang in gemeenschappelijke depots. Zo is 70% van de respondenten bereid om stukken van de collectie tijdelijk onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. 237

238 Figuur 2: Grafiek bereidheid tijdelijke deelname aan gemeenschappelijk depot (van alle respondenten enquête). Voor permanente opslag van delen van de collectie zijn er minder bereidwilligen: 32% van de respondenten is bereid stukken onder te brengen in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot. Hoewel dit aanzienlijk minder is dan bij de vorige stelling, is dit toch nog bijna 1/3 de van de respondenten. Bovendien heeft 26% van de respondenten op deze stelling ik weet het niet of neutraal geantwoord. Als de stelling vernauwd wordt tot onze organisatie is vragende partij voor een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot, is nog 25% van de respondenten (eerder of helemaal) akkoord. In contrast met de 70% bereidwilligen voor een tijdelijk depot; lijkt dit kwart laag. We dienen ons er echter bewust van te zijn dat dit kwart staat voor een reële vraag, in tegenstelling tot de bereidheid tot deelname aan een tijdelijk depot in het (hypothetische) geval van calamiteit of verbouwing. Een kwart van de respondenten is dus op dit moment vragende partij om haar collecties langdurig onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. 238

239 Figuur 3: Grafiek bereidheid deelname aan gemeenschappelijk depot. Hoewel de vraagstelling in andere stedelijke of provinciale depotonderzoeken anders was, merken we toch een positieve evolutie doorheen de verschillende jaren van onderzoek. In het onderzoek van De Ruysser uit 2004 naar de wenselijkheid van een gemeenschappelijke depotwerking bij erfgoedbeheerders in de steden Antwerpen, Gent en Brugge, was enkel een meerderheid van de musea voorstander om een gemeenschappelijke depotwerking op stedelijk niveau te organiseren. Bij archieven en kerkfabrieken was slechts een kleine minderheid van de respondenten hiertoe bereid (De Ruysser, 2004, p. 193). In het West-Vlaamse depotonderzoek uit 2008, was een gedragen mening dat opslag in een regionaal depot per definitie tijdelijk moet zijn. Daarnaast gaat de voorkeur van de West-Vlaamse respondenten uit naar gespecialiseerde depots en een provinciale depotwerking in een aangestuurd netwerk (Steen, 2008, p ). In de studie van de provincie Oost-Vlaanderen, spreekt de onderzoeker van een minderheid van de musea die bereid is om stukken in een gemeenschappelijk depot onder te brengen (tijdelijk of permanent wordt niet gespecifieerd). Ca. 15% van de Oost-Vlaamse ondervraagde archieven zou hiertoe tijdelijk of permanent bereid zijn. Ook bij de kerkfabrieken leek er minder directe behoefte aan fysieke depots (Schoeters, 2010, p. 7, 9, 12). We zouden dus voorzichtig kunnen stellen dat het erfgoedveld meer klaar lijkt voor een gemeenschappelijk depot dan vroeger. Daarnaast bleek uit de antwoorden op open vragen over voorwaarden of redenen om al dan niet gebruik te maken van een gemeenschappelijk depot dat het concept professioneel gemeenschappelijk regionaal depot niet bij alle respondenten duidelijk was. Indien de inrichter van een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot, een goed business plan uitwerkt voor het 239

240 depot, kan het mogelijks meer dan bovenstaande 32% van de respondenten overtuigen om in te stappen in een gemeenschappelijk depotproject 52. In een dergelijk businessplan worden best volgende zaken opgenomen: De te verwachten dienstverlening met duidelijk afgebakende bevoegdheden en verdeling van (verzekerings-)risico s tussen de erfgoedbeheerder en de depotorganisator. Hierbij is het voor veel respondenten belangrijk dat er geen eigendomsoverdracht plaatsvindt, tenzij de herlokalisering van erfgoed effectief past in een afstotingsbeleid. De te verwachten bewaaromstandigheden (temperatuur, luchtvochtigheid, licht, beveiliging) moeten minstens zo goed zijn als de huidige situatie; de wijze van opslaan (gescheiden ruimtes per collectie of verschillende collecties samen per klimaatklasse) en eventuele bijkomende dienstverlening (bv. gemeenschappelijke inventarisatie, digitale ontsluiting of restauratie). Afspraken over de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de stukken door de erfgoedbeheerder of eigenaar en eventueel door derden, al is dit laatste voor verschillende respondenten een bijkomende drempel om in te stappen in een gemeenschappelijk depotproject. Een beperkte of geen kostprijs voor de erfgoedeigenaars of -beheerders. Dergelijke afspraken en een business plan moeten zich dan uiteraard ook vertalen in heldere contracten en standaardprocedures voor bv. opname in het depot en manipulatie of afhalen van stukken, opdat de bijkomende werklast voor de organisaties tot een minimum beperkt blijft. Als we dan analyseren welke subcategorieën het meest bereid zijn om in te stappen in een gemeenschappelijk depotproject (figuur 3), dan zien we dat vooral de archieven, archeologische collecties en gemeentes bereid of vragende partij zijn om in te stappen in een gemeenschappelijk depotproject. Bij de heemkringen heerst er het minste animo om delen van de collectie op te slaan in een gemeenschappelijk depot. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de lokale gebondenheid van de collecties en de lokale waarde en betekenis van deze collecties. Ongeveer de helft van deze groep is echter bereid om tijdelijk stukken onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. Uiteraard wensen de meeste bereidwilligen voor een gemeenschappelijk depot niet hun volledige collectie onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. Meestal gaat het om stukken die niet 52 Hierbij dient echter vermeld dat 39% van de respondenten (N=279) hun depot onvoldoende groot voor de opslag van de eigen collecties vinden. 45% van de respondenten vinden hun depot voldoende groot om hun eigen collecties in onder te brengen. 16% van de respondenten antwoordt neutraal of ik weet het niet op deze stelling. Als we vermoeden dat plaatsgebrek een van de belangrijkste beweegredenen is om stukken onder te brengen in een gemeenschappelijk depot, dan zal slechts een kleine 40% van de respondenten te overtuigen zijn om in te stappen in een gemeenschappelijk, professioneel regionaal depot. 240

241 Archieven Erfgoedbibliotheken Musea Archeologische collecties Heemkringen Kerkfabrieken Schuttersgildes OCMW s Gemeenten frequent nodig zijn in de werking van de collectie: dit maakt bijvoorbeeld dat voor erfgoedbibliotheken met zeer actieve leeszaalfunctie, een gemeenschappelijk depot geen evidente oplossing is. OVERZICHTSTABEL BEREIDHEID GEMEENSCHAPPELIJK DEPOT PER SUBGROEP Gemeenschappelijk depot: bereid **** ** ** A * ** ** ** *** Gemeenschappelijk depot: vragende partij *** ** ** A * ** * ** *** Gemeenschappelijk depot: bereid tijdelijk **** A **** A *** **** *** *** **** LEGENDE 0 0 respondenten **** 60-79% van de respondenten * 1-19% van de respondenten ***** 80-99% van de respondenten ** 20-39% van de respondenten A alle respondenten *** 40-59% van de respondenten Figuur 4: Overzichtstabel bereidheid gemeenschappelijk depot per subgroep. Wie neemt het voortouw? Provincie, gemeentes of commerciëlen? Op de vraag wie dan gemeenschappelijke depots in de provincie Antwerpen in moet richten, zijn er verschillende antwoordmogelijkheden: de provinciale overheid, steden en gemeentes of commerciële partners 53. Als we allereerst kijken naar deze laatste groep, commerciële partijen, dienen we met twee belangrijke zaken rekening te houden. Allereerst moet de vraag gesteld worden of de respondenten hun erfgoed wel willen toevertrouwen aan commerciële partners. Daarnaast moeten we ook nog zeker zijn of ze voor deze diensten een marktconforme prijs wensen te betalen. 53 In theorie is ook de Vlaamse Overheid hierbij een antwoordmogelijkheid. Deze laten we hier echter buiten beschouwing daar decretaal de regierol voor het voeren van een depotbeleid is toegekend aan de provincies. Deze rol werd bovendien aanvaard door de provincie Antwerpen. Volledigheidshalve moeten we trouwens aanvullen dat door bv. convenanten de Vlaamse Overheid thematische gemeenschappelijke depots voor Vlaanderen ondersteund, zo bijvoorbeeld het depot voor religieuze cultuur van het CRKC. 241

242 Als we de antwoorden van alle respondenten bekijken, gelooft maar 36% van de respondenten, dat commerciële partners net zo goed expertise kunnen opbouwen in erfgoedbehoud en -beheer. 24% van de respondenten vindt dat commerciële partners dit niet kunnen en 40% van de respondenten staat neutraal tegenover deze stelling of heeft geen mening. Als we de resultaten dan verengen tot professionele erfgoedbeheerders (dus archieven, documentatiecentra, musea, erfgoedbibliotheken en archeologische collecties met minstens één bezoldigde medewerker) dan verandert dit beeld. Dan gelooft 59% van de respondenten dat commerciële partners expertise kunnen opbouwen in erfgoedbehoud en -beheer. 16% van de respondenten vindt dit niet. 25% staat neutraal tegenover deze stelling. We kunnen dus stellen dat een meerderheid van de professionele erfgoedbeheerders vertrouwen kan hebben in commerciële partners voor behoud en beheer; terwijl bij de volledige groep van respondenten dit slechts 1/3 de is. Figuur 5: Grafiek opinies commerciële partners. Als we de stelling dan veranderen in een publieke partner (bv. de overheid) is beter geschikt voor het behoud en beheer van erfgoed dan een commerciële partner, dan zien we dat meer dan de helft van erfgoedbeheerders en houders in de provincie Antwerpen een voorkeur heeft voor de publieke partner. Al is de groep van professionele erfgoedbeheerders iets voorzichtiger. 242

243 Figuur 6: Grafiek opinies publieke vs. commerciële partners. Daarbij komt dat de betalingsbereidheid voor het gebruik van een professioneel regionaal depot eerder laag te noemen is. Als we een analyse maken van de antwoorden van de respondenten die bereid zijn delen van de collectie onder te brengen in een gemeenschappelijk depot, dan zien we dat slechts 21% van de respondenten bereid is om een vergoeding te betalen voor het gebruik van een professioneel regionaal depot. 28% van deze groep respondenten is bereid een vergoeding te betalen voor een pendeldienst die het afleveren van collectiestukken binnen een bepaalde periode garandeert. Hierbij dient bovendien gezegd dat er slechts gepeild werd naar het betalen van een vergoeding, niet naar het betalen van een marktconforme prijs. Figuur 7: Grafiek betalingsbereidheid gemeenschappelijk depot bij potentiële deelnemers. 243

244 Gezien de lage betalingsbereidheid van de potentiële deelnemers, lijkt het geen aangewezen strategie om binnen het provinciaal depotbeleid de voorziening van professionele gemeenschappelijke depots uitsluitend over te laten aan commerciële partners. Uiteraard kunnen individuele erfgoedinstellingen of zelfs de provinciale instellingen bij commerciële partners terecht voor depotinfrastructuur. Bijkomende moeilijkheid hierbij is dat de markt van erfgoedopslag in grote volumes momenteel gedomineerd wordt door één grote speler. Dit maakt de onderhandelingspositie van de potentiële klanten zwak (Schrauwen, Schramme & Swennen 2011: p ). Dan rest nog de vraag of een provinciale dan wel een gemeentelijke overheid best het voortouw neemt in de organisatie van professionele regionale gemeenschappelijke depots. Een belangrijke factor die hierin een rol kan spelen is de bereidheid van de potentiële deelnemers om een zekere afstand af te leggen tot het gemeenschappelijk depot. We kijken hierbij enkel naar de organisaties die bereid zijn delen van de collectie onder te brengen in een gemeenschappelijk depot en zien dan dat 67% van deze respondenten bereid is om meer dan 10km af te leggen tot een professioneel regionaal depot. 20% van de respondenten heeft geen mening of staat neutraal tegenover deze stelling. 13% van de respondenten wenst niet meer dan 10km af te leggen tot een gemeenschappelijk depot. Voor de ruime meerderheid van de potentiële deelnemers hoeft een professioneel gemeenschappelijk depot dus niet noodzakelijk binnen een afstand van 10 km, dus binnen de gemeentegrenzen 54, georganiseerd te worden. Figuur 8: Grafiek afstand tot gemeenschappelijk depot. 54 De afstand van 10km komt uiteraard niet altijd overeen met de afstand tot de gemeentegrenzen. Het drukt echter wel een idee van belang van nabijheid van een gemeenschappelijk depot uit. 244

245 Hierbij dient gezegd, dat de groepen die over het meest lokaal gebonden erfgoed beschikken, heemkringen en schuttersgilden, ook het minst bereid zijn om stukken onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. Tijdens de focusgroepen heemkringen en schuttersgilden, werd bevestigd dat dergelijk erfgoed een zeer sterke lokale waarde heeft. Het al te ver verwijderen van de gemeenschap voor wie het erfgoed belangrijk is, zou net het verlies van (lokale) waarde van het erfgoed impliceren. Hoewel er maar enkele bereidwilligen voor permanente opslag waren in deze twee categorieën moeten we wel nuanceren dat 3 van de 6 potentiële heemkundige deelnemers aan een gemeenschappelijk depot en 1 van de 4 potentiële deelnemende schuttersgilden over de afstandsdrempel van 10km struikelen. We kunnen ons afvragen of het erfgoed van gemeentes en OCMW s ook in de categorie erfgoed met voornamelijk lokale waarde valt. Hierbij dient gezegd dat het zwaartepunt van de collecties van beide groepen voornamelijk bij archieven over de eigen organisatie ligt (cf. paragraaf en paragraaf ). Voor overheidsarchieven bestaat er reeds een regeling van overdracht naar het Rijksarchief in Beveren. Het lijkt dus niet wenselijk dat in een nieuw professioneel gemeenschappelijk depot, niet georganiseerd door de gemeente zelf, deze ambtelijke archieven worden opgenomen. Lokaal erfgoed wordt dus best lokaal bewaard, en hierin kunnen de gemeenten best de leiding nemen. Dit past ook binnen het subsidiariteitsbeginsel dat bekrachtigd werd door het Witboek voor Interne Staatshervorming. Ook wanneer een gemeente hoofdinrichter is van een gemeenschappelijk regionaal depot (voor de eigen collecties, die van het lokale OCMW, en lokale erfgoedbeheerders als heemkringen, schuttersgilden en eventueel kerkfabrieken) kan de provincie hierbij betrokken worden. De provincie kan in eerste instantie optreden als adviseur. Via o.a. het Interprovinciaal Depotoverleg werken de adviseurs mee aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke depots. Deze nieuwe kennis, kunnen ze samen met hun algemene kennis over erfgoeddepots ter beschikking stellen van gemeentes die een gemeenschappelijk depot willen inrichten. Bovendien wordt een provincie vaak als politiek-neutraler beschouwd dan een gemeentelijke overheid. Hoewel de politieke organen uiteraard beiden uit verkozenen bestaat met een duidelijke politieke kleur, is blijkbaar de perceptie van de provincie toch neutraler dan die van de lokale gemeentepolitiek. Daarom lijkt voor verschillende deelnemers aan de focusgroepen de provincie een betere promotor van een gemeenschappelijk depotproject dan een gemeente (cf. o.a ). Bovendien kan, indien ook collecties uit omliggende gemeentes betrokken worden, de provincie hierbij opereren als co-investeerder, bijvoorbeeld binnen een herwerkt subsidiereglement (cf. infra 4.5. Subsidies). Daarbij komt dat het politieke bewustzijn, zeker bij gemeentes, om te investeren in depotinfrastructuur nog laag is (Schrauwen, Schramme & Swennen 2001: 35-38, 50-51). Het stimuleren en sensibiliseren van gemeentebesturen over het belang van 245

246 kwalitatieve erfgoedopslag moet, zoals eerder gezegd, een blijvende bezorgdheid zijn binnen een regionaal depotbeleid. Locatievoorstellen van de respondenten Tijdens de enquête werd aan de respondenten gevraagd of een depotruimte van de organisatie eventueel mits aanpassingen geschikt is als gemeenschappelijk depot. Bij twee respondenten, de archeologen van de Dienst Erfgoed van de Provincie Antwerpen en Musea en Erfgoed Antwerpen, fungeert een bewaarplaats nu reeds als gemeenschappelijk depot. Bij de eerste gaat het om een gemeenschappelijk depot voor archeologisch erfgoed van andere erfgoedbeheerders uit de provincie Antwerpen. Bij de tweede respondent gaat het om depot Luchtbal, dat fungeert als gemeenschappelijk depot voor de verschillende collecties van de stad Antwerpen. Tijdens de focusgroep professionele musea en archeologische collecties, bleek dat het provinciaal archeologisch depot goed gekend was. Hoewel de deelnemers zelf nog geen gebruik maakten van de opslagfaciliteiten van dit depot, hebben ze regelmatige contacten met de archeologen voor bv. expertise- en ervaringsuitwisseling. De deelnemers vermoeden echter dat het gemeenschappelijk depot vooral gebruikt zal worden door private archeologen, kleine bedrijfjes die in opdracht in de provincie Antwerpen opgravingen uitvoeren. Andere respondenten hebben plannen om hun depotcapaciteit uit te breiden en denken hierbij ook aan het bouwen met overcapaciteit om een deel van het depot ter beschikking te stellen van derden, zij het als permanente opslag, zij het als nooddepot. Al deze depotvoorstellen zitten nog in de ontwikkelingsfase. Bij enkelen zijn er al concrete studies naar en gesprekken gevoerd over gemeenschappelijke depotwerking. Maar over het business plan, de praktische modaliteiten van de samenwerking met andere erfgoedbeheerders (bv. opnamevoorwaarden, eventuele vergoeding, ), bestaan er nog maar weinig concrete plannen. Enkele vertegenwoordigers van bovenstaande instellingen gaven tijdens de focusgroep aan dat ze hiervoor zeker bijkomende begeleiding kunnen gebruiken van de provinciale Dienst Erfgoed. Niet alleen menen deze deelnemers dat de provinciale depotadviseurs kunnen helpen bij het ontwikkelen van het business plan van deze depots; maar door het politiek-neutrale karakter van de provincie (i.t.t. de perceptie over steden en gemeenten), kunnen ze ook een belangrijke trekker zijn in het aantrekken van derdencollecties. Aangezien deze organisaties met hun nieuw depot voor derden de doelstellingen van de organisatie of het gemeentelijke territorium (en dus bevoegdheid) overschrijden, lijkt het aangewezen dat de provincie 246

247 ook mee-investeert in een dergelijk project. Indien deze partners ook een deel van de depotwerking voor derdencollecties op zich nemen, is het opportuun dat ze voor dit extra werk vergoed worden, hetzij rechtstreeks door de eigenlijke beheerder voor de collectie, hetzij onrechtstreeks door de provincie. Dit laatste geniet waarschijnlijk de voorkeur van de partners voor een gemeenschappelijk depot, omdat stabiele inkomsten dan gewaarborgd lijken. (zie ook 4.5 Subsidies) Volgende respondenten gaven aan dat ze bij hun depotuitbreidingsplannen ook denken aan het ter beschikkingsstellen van ruimte aan derden: Stad Mechelen (erkend museum): Stad Mechelen onderzoekt reeds enige jaren de mogelijkheden om een eigen professioneel erfgoeddepot in te richten voor o.a. zijn stadsarchief, musea, archeologische collecties. In deze ontwikkelingsfase kijkt men ook naar de mogelijkheden om stukken van derden in het erfgoeddepot op te nemen. Prospectie naar een geschikt pand of geschikt terrein loopt nog. Het stadsbestuur heeft in deze echter een eerder afwachtende houding aangenomen, doordat men rekent op ondersteuning binnen een depotsubsidie van de Vlaamse Overheid 55 of het erfgoeddepotbeleid van de provincie Antwerpen. Norbertijnenabdij van Tongerlo: De abdij bestudeert of ze een vleugel van de abdij kan ontwikkelen tot erfgoeddepot. Dit depot zou enerzijds dienen voor opslag van de eigen collectie. Deze collectie is zeer divers, al ligt het zwaartepunt bij papieren erfgoed. Anderzijds zouden ook andere collectiehouders hier terecht kunnen. Momenteel is de abdij begonnen met bouwfysische studies van de vleugel voor de ontwikkeling tot depot en heeft men ook reeds gepolst bij verschillende lokale erfgoedbeheerders en houders of men interesse heeft in deelname. Stad Lier (erkend museum): Stad Lier plant een nieuw te bouwen archiefdepot voor archief, documentatie en erfgoedbibliotheek. De respondent geeft in de enquête aan dat dit kan dienen als gemeenschappelijk depot. Uit de antwoorden op de enquête kunnen we niet afleiden of de Stad ook collecties van derden wenst op te nemen in dit nieuwe depot. Gemeentelijk Archief Bornem: In de volgende strategische nota van het Gemeentelijk archief van Bornem, wordt de uitbreiding van het gemeentelijk archief mee opgenomen. Mogelijks kan in dit nog te ontwikkelen depot extra ruimte voor derden voorzien worden. 55 Lange tijd wilde het Fonds Culturele Infrastructuur van de Vlaamse Overheid (FoCI) een subsidie-regelement ontwikkelen voor erfgoeddepots. In december 2011 kondigde Marina Laureys, Agentschap Kunsten en Erfgoed, echter aan dat deze subsidiëring er in 2012 niet zal komen wegens besparingen. (Marina Laureys op Investeren in het Verleden en de Toekomst, 20 december 2011). 247

248 Museum Herman De Cuyper (Blaasveld): Dit museum is gewijd aan het beeldhouwwerk en tekeningen van Herman De Cuyper. Het terrein van dit museum is groot genoeg om nog een bijkomend erfgoeddepot te ontwikkelen. Op basis van de antwoorden in hun enquête kunnen we echter afleiden dat er nog geen verdere concrete plannen voor de ontwikkeling van nieuwe depots zijn. Karrenmuseum Essen (erkend museum): Ook zij hebben op hun terrein nog ruimte om een gemeenschappelijk depot te ontwikkelen. Als erkend museum heeft deze instelling waarschijnlijk gespecialiseerde behoud- en beheerexpertise in huis om de depotwerking te ondersteunen. Volgende respondenten geven nog aan dat ze op kleine schaal hetzij zeer lokaal of binnen hun specifieke collectietype stukken van derden in hun huidige gebouwen kunnen opnemen. Het gaat dus zeker niet om grootschalige opslag van collecties van derden. Ook moeten enkele van deze ruimtes vaak nog verder ingericht worden. KMSKA (Antwerpen, instelling van de Vlaamse Gemeenschap): zij lichten hun antwoord slechts beperkt toe en zouden, na de restauratie van hun gebouwen, eventueel in beperkte mate stukken van derden, die gelijkaardig zijn aan hun collectie, kunnen opnemen. Volksmuseum Turninum (Deurne): zij zouden hun zolders kunnen ontwikkelen tot gemeenschappelijk depot, al ontbreekt het hen aan middelen om de nodige verbouwingen uit te voeren. Heemkring St. Baafs Noorderwijk (Herentals): zij huren een ruimte van de gemeente. Hier is eventueel nog bijkomende plaats voor erfgoed van derden. Ze geven echter aan dat de gemeente de lead moet nemen in het effectief organiseren van een gemeenschappelijk depot. Enkele kerken menen nog dat hun kerk in de toekomst ook religieus erfgoed van andere instellingen kan opslaan: O.L.V. Kalmthout Centrum, Heilig Hart Turnhout, Onze-Lieve-Vrouw & Sint-Rochus, Boom en Onze-Lieve-Vrouw Zevendonk. St. Sebastiaansgilde van Gierle vinkt aan dat één van de eigen bewaarplaatsen geschikt is als gemeenschappelijk depot, maar licht het antwoord niet verder toe. Bij de enquête en in enkele focusgroepgesprekken, werd ook nog gepolst naar mogelijke sites die de respondenten kennen die, eventueel na aanpassingen geschikt zou kunnen zijn als gemeenschappelijk depot. De onderzoekers hebben geen contact opgenomen met de eigenaars van deze sites en hebben deze locaties ook niet bezocht. We kunnen dus geen enkele uitspraak doen 248

249 over de bereidheid van de eigenaars om in te stappen in een erfgoeddepotproject, de wenselijkheid en de haalbaarheid van de ontwikkeling van deze sites tot erfgoeddepot. Volgende panden of plekken werden vernoemd: Kloosters en abdijen: bv. Abdijsite Bornem, klooster Sint-Jozefdal in Herentals. Leegstaande schoolgebouwen: Salus Nostra Instituut Mol Achterbos, de scholen van scholengroep KOSH (Herentals) die binnen enkele jaren worden gesloten (bv. Sint- Jozefinstituut op het Begijnhof). Leegstaande kerkgebouwen: Allierse Kapel, Liersesteenweg te Emblem; In de toekomst de Sint-Antoniuskerk van Herentals. Leegstaande pastorijen: De pastorie bij de kerkfabriek Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Rochus te Boom, Pastorij van Vorselaar. Leegstaande kazernes: De geklimatiseerde vliegtuigloodsen bij het NAVO-vliegveld in Ravels- Weelde. De voormalige legerkazerne van Maria-Ter-Heide Brasschaat. Oude industrieruimtes: Oude spoorweghal van de gemeente Essen; oude Brouwerijgebouwen De Ridder in de Hertstraat in Deurne (beheerd door AG Vespa), lege industrieruimtes langs de A12, panden in de Wijk Noeveren (Boom), het oude hart van de baksteenindustrie. Twee kastelen werden nog vernoemd: Kasteel Lindenbos te Aartselaar (werd wel getroffen door brand in 2010), Kasteel aan Watermolen in Grobbendonk. Het erfgoeddepot van Katoen Natie in de Waaslandhaven. AG Vespa heeft misschien geschikte panden in zijn portefeuille. De gemeente Zandhoven plant een nieuw gemeentehuis. Een respondent hoopt dat de gemeente hierin ook een erfgoeddepot zal onder brengen Provinciaal beleid voor depotinfrastructuur? Uit de resultaten van de enquête blijkt duidelijk dat bij de meeste erfgoedbeheerders in de provincie Antwerpen een behoefte bestaat naar verbeterde of bijkomende erfgoeddepotinfrastructuur: 39% van de respondenten vindt hun depot onvoldoende groot voor de opslag van de eigen collecties. Hoewel we vele parameters hebben gedefinieerd voor een kwaliteitsvol depot, kunnen we stellen dat bij slechts een minderheid van de respondenten de depotinfrastructuur zowel op 249

250 klimatologische omstandigheden, beveiliging als opslagwijze volgens de regels van de kunst is. 70% van de respondenten is bereid stukken tijdelijk onder te brengen in een gemeenschappelijk depot. 1/3 de van de respondenten is bereid delen van haar collectie onder te brengen in een professioneel, gemeenschappelijk regionaal depot. Een kwart van de respondenten is vragende partij voor een professioneel gemeenschappelijk regionaal depot. Bijkomende of verbeterde depotinfrastructuur, hetzij op individuele basis, hetzij als gemeenschappelijke depots, hetzij als tijdelijke opslagfaciliteiten, lijkt dus zeker en vast nodig in de provincie Antwerpen. Voor vele organisaties heeft in situ bewaren van erfgoed een belangrijke meerwaarde, bijvoorbeeld voor de werking van de organisatie, de lokale band met het erfgoed, of voor de intrinsieke waarde die het erfgoedgeheel heeft. Hierbij komt dat verschillende overheden en (inrichtende machten van) erfgoedhouders en beheerders nog gesensibiliseerd moeten worden voor het belang van een kwalitatief erfgoeddepot. Het blijvend stimuleren van deze betalingsbereidheid voor kwalitatieve erfgoedopslag, hetzij als investeringen in eigen infrastructuur, hetzij als betalen voor opslag bij derden, blijkt één van de belangrijke opdrachten binnen een depotbeleid. Eventueel kan dit sensibiliseringsbeleid gepaard gaan met subsidies voor kleine ingrepen in bestaande depotinfrastructuur. Een grootschalig programma voor infrastructuursubsidies voor individuele depots is waarschijnlijk niet aangewezen. De provincie mag hierbij echter niet uit het oog verliezen dat ze als inrichtende macht van verschillende erfgoedinstellingen, hun depotinfrastructuur niet mag verwaarlozen. Hier dient de provincie uiteraard zelf verder in te investeren. Naast de nood aan verbeterde individuele depots, bestaat er bij een kwart van de respondenten een vraag naar professionele regionale gemeenschappelijke depots. De meerderheid van de respondenten heeft meer vertrouwen in een publieke speler om deze depots in te richten, dan een private partner. Bovendien is slechts 21% van de deelnemers van een professioneel regionaal gemeenschappelijk depot bereid om voor opslag in een dergelijk depot een vergoeding te betalen (cf ) Gezien de noden bij de eigen instellingen van de provincie en de vrij hoge bereidheid van de erfgoedbeheerders en houders in de provincie Antwerpen, lijkt het niet opportuun om onmiddellijk een dergelijk algemeen reglement op te stellen voor depotinfrastructuursubsidies. Een uitgekiend investeringsprogramma voor depotinfrastructuur voor de depots van de eigen instellingen en voor 250

251 gemeenschappelijke regionale depots draagt de voorkeur weg. De provincie zou deze gemeenschappelijke depots kunnen koppelen aan bijkomende depotruimte voor de eigen instellingen. Ze kan hierbij bijvoorbeeld overinvesteren in depots voor de eigen instellingen opdat er ruimte vrij is om als gezamenlijk depot te dienen. Ook kan de provincie deze investeringen in eigen depotinfrastructuur inzetten als good practice in zijn sensibiliseringsbeleid over het belang van erfgoeddepots bij andere erfgoedinstellingen en overheden. Voor gemeenschappelijke regionale depots hoeft de provincie echter niet noodzakelijk zelf het initiatief te nemen. De provincies hebben door het cultureel-erfgoeddecreet per slot van rekening een regierol gekregen en niet de opdracht om in depotinfrastructuur voor alle erfgoedbeheerders en houders te voorzien. Bij de locatievoorstellen van de respondenten zitten verschillende organisaties die reeds een professionele werking omtrent behoud en beheer hebben (bv. erkende musea zoals het Karrenmuseum, de Stad Mechelen, de Stad Lier). Mee-investeren in hun nieuwe depotprojecten op voorwaarde dat er ook ruimte is voor de tijdelijke of permanente opname van stukken van derden, lijkt een realistische piste. Hierbij dient uiteraard aangestipt dat de partnerinstellingen waarschijnlijk verwachten dat de bijkomende werklast door de zorg voor collecties van derden ook op een evenwichtige wijze vergoed of gecompenseerd wordt. Daarbij komt dat de betalingsbereidheid van de potentiële deelnemers aan een gemeenschappelijk depot laag is (zie figuur 7) of de middelen die ze ter beschikking hebben zijn ontoereikend. Indien deze betalingsbereidheid niet verhoogt, zullen de partnerinstellingen waarschijnlijk verwachten dat de provincie de bijkomende werklast vergoedt. De locatievoorstellen van de respondenten dekken echter geen evenwichtige geografische spreiding over de gehele provincie. Een mogelijke piste is het koppelen van de provinciale, regionale erfgoeddepots aan de werking van erfgoedcellen. Voordelen liggen dan vooral in mogelijkheden van het inzetten van de professionele expertise en netwerk van de erfgoedcellen. Uiteraard dient ook de personeelsinzet van deze partners gecompenseerd te worden. Een dergelijke spreiding van regionale gemeenschappelijke depots blijft natuurlijk gebaseerd op actuele opportuniteiten en dekt niet de volledige provincie. Zo blijft er een relatief grote blinde vlek in de Voor- en Noorderkempen. Vele gemeenten in deze regio hebben volgens deze spreidingskaart geen buurgemeente met een gemeenschappelijk erfgoeddepot. Indien de provincie ervoor kiest om ook deze regio te voorzien van een gemeenschappelijk depot kan bijvoorbeeld het centraal gelegen Brecht fungeren als uitvalsbasis. In deze regio zijn echter slechts enkele professionele erfgoedorganisaties actief (bv. Stedelijk Museum en archiefdienst Hoogstraten, Dienst Cultuur en Museum Schilde, Gemeentearchief Malle, Domein de Renesse Malle). Gezien de meeste 251

252 erfgoedorganisaties in deze regio gemeentelijke instellingen zijn, of erfgoedorganisaties met een eerder lokaal belang ( zou het ook een beleidsoptie van de provincie kunnen zijn om bijkomende stimulerende maatregelen te nemen om deze gemeentes zelf lokale depotinfrastructuur uit te laten bouwen. Aanbeveling: Investeer in infrastructuur voor gemeenschappelijke depots eerder dan grote infrastructuursubsidies voor individuele depots. Er lijkt voldoende draagvlak om gemeenschappelijk depots meer te laten zijn dan nooddepot. Aanbeveling: Voor de spreiding van gemeenschappelijke regionale depots kan men inspelen op de behoefte aan bijkomende en aangepaste depotruimtes van de provinciale erfgoedinstellingen. Daarnaast kan men de bestaande plannen van lokale initiatiefnemers (Stad Mechelen, Abdij Tongerlo) versterken en vage ideeën van professionele erfgoedbeheerders (Stad Lier, Karrenmuseum Essen, Gemeentelijk Archief Bornem) mee ontwikkelen. Tot slot kan men in samenwerking met de erfgoedcellen nog bijkomende infrastructuur ontwikkelen. Aanbeveling: Bij samenwerking met partners, kan de provincie mee-investeren in depotcapaciteit. De partnerinstellingen zullen verwachten dat de bijkomende werklast, door de zorg voor collecties van derden, op een evenwichtige wijze zal vergoed worden. De betalingsbereidheid van erfgoedbeheerders en -houders die willen instappen in een professioneel gemeenschappelijk depot is echter laag. Indien deze betalingsbereidheid niet verhoogt, zullen de partnerinstellingen waarschijnlijk verwachten dat de provincie de bijkomende werklast zal vergoeden. 252

253 4.4. Beleid voor depotwerking: versterken behoud en beheer Op depotwerking, de taken die het normale functioneren van een depot waarborgen en die een goede bewaring verder ondersteunen, is het verschil in mogelijkheden voor behoud en beheer van professionelen en niet-professionelen waarschijnlijk nog sterker dan voor depotinfrastructuur. De laatste 15 jaar is de aandacht voor behoudstaken binnen cultureel-erfgoedorganisaties merkelijk toegenomen en werd behoud en beheer in verschillende instellingen geprofessionaliseerd. Ook het aantal opleidingen en de dienstverlening uit de privésector is gegroeid (Smets & Kockelkoren 2011: 73). Beide stellingen impliceren dat voor de professionele erfgoedbeheerders en houders de mogelijkheden voor depotwerking zijn gestegen. Zij hebben vaak middelen om op dit nieuwe aanbod in te gaan en medewerkers aan te trekken die als (allround of meer gespecialiseerde) keeper van het erfgoed kunnen worden beschouwd. Deze evolutie van een verbeterde depotwerking heeft zich nog niet verder gezet in meer middelen voor een verbeterde depotinfrastructuur (cf. supra hoofdstuk 4.3.). Uiteraard zijn er voor niet-professionele erfgoedbeheerders en erfgoedhouders eveneens cursussen op maat over collectiebehoud en beheer. Uit de verschillende focusgroepen bleek echter dat kennisoverdracht binnen deze organisaties een heikel punt is. Als de gevormde vrijwilliger vertrekt, neemt hij zijn kennis mee (focusgroepen schuttersgilden, kerkfabrieken, niet-professionele musea en heemkringen). Langdurige kennisopbouw met kennisoverdracht intern lijkt voor deze groep beperkt mogelijk. Een gelijkaardige inhaalbeweging voor niet-professionele of zeer kleine professionele organisaties, zoals hierboven beschreven werd voor professionele erfgoedbeheerders, is waarschijnlijk niet haalbaar. Een van de taken van een provinciaal depotbeleid is dan ook het versterken van het bewustzijn omtrent behoud en beheer van erfgoed. Erfgoedbeheerders moeten blijvend gesensibiliseerd over het belang van een goed behoud en beheer, en dus een goede depotwerking. Het belang van inventarisatie, een collectieplan, de zorgzame handling van collectiestukken, aangepaste bewaaromstandigheden etc. kan via communicatieve maatregelen en laagdrempelige vorming door de provincie permanent onder de aandacht gebracht worden van erfgoedbeheerders en houders. Uit de enquête blijkt namelijk duidelijk dat significant meer nietprofessionele erfgoedbeheerders en houders neutraal staan tegenover de stelling Onze organisatie moet meer inzetten op behoud en beheer (cf. infra figuur 11). 31% van deze categorie respondenten vinden dit, terwijl dit bij de professionele respondenten slechts 13% is). Samen met de respondenten die ik weet het niet antwoorden, zou dat kunnen betekenen dat een derde van de groep niet-professionele erfgoedbeheerders en houders zich slechts beperkt bewust zijn van de behoud- en beheerproblematiek van erfgoed. 253

254 Figuur 9: Grafiek bereidheid bijkomende focus behoud en beheer bij professionele erfgoedbeheerders vs. nietprofessionele erfgoedbeheerders en houders. Als we ook het bewustzijn rond het belang van collectieplanning en zo ook afstotingsbeleid en collectiemobiliteit meerekenen tot deze behoud- en beheerbewustzijn, dan moet deze ook blijvend aangewakkerd worden bij alle erfgoedbeheerders en houders. Uit de resultaten van de enquêtes blijkt namelijk dat slechts bij een minderheid van alle respondenten het afstoten van delen van de collecties op de agenda staat. Bij erfgoedhouders ligt dit aandeel nog lager dan bij de erfgoedbeheerders (cf. Figuur 1). Niet alles dat tot een collectie behoort heeft een hoge erfgoedwaarde 56. In objectencollecties worden vele stukken decennialang niet gebruikt, geconsulteerd, uitgeleend of tentoongesteld. Dergelijke slapende collecties hoeven niet op gelijkaardige wijze bewaard te worden als collecties met hoge erfgoedwaarde (René Wokke op Investeren in het Verleden en in de Toekomst). Het bewustzijn omtrent een collectieplanning met daarbij ook een afstotingsbeleid kan dus zeker nog versterkt worden bij de provinciale erfgoedhouders en beheerders. De provincie kan hierin een belangrijke informerende en stimulerende rol spelen. Aanbeveling: Versterk het bewustzijn omtrent behoud en beheer van erfgoed bij niet-professionele erfgoedbeheerders en houders. 56 Met erfgoedwaarde bedoelen we het volledige spectrum aan mogelijke waardes die een gemeenschap kan toedichten aan, in dit geval, een roerende collectie of collectiestukken. Dit overstijgt dus de monetaire of esthetische waarde, maar kan ook gaan over herinneringswaarde, de waarde voor een lokale gemeenschap etc. 254

Regionale depotwerking in de PROVINCIE ANTWERPEN

Regionale depotwerking in de PROVINCIE ANTWERPEN Regionale depotwerking in de PROVINCIE ANTWERPEN Nieuwe fundamenten Oude pijlers Erfgoeddepots Frank Herman Adviseur Erfgoeddepots - Coördinator Frank.Herman@admin.provant.be FAAD VUB 2012-03-31 1. Voorgeschiedenis

Nadere informatie

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. 4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes 4.2.1. Algemeen In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau. Instellingsniveau (vragenlijst coördinator) provincie,

Nadere informatie

in depot geven en nemen

in depot geven en nemen in depot geven en nemen Erfgoeddepots in de provincie Antwerpen ontleed provincie antwerpen Deze uitgave kwam tot stand in opdracht van de deputatie van de provincieraad van Antwerpen. Voorzitter Cathy

Nadere informatie

Het depotbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Samenwerken zonder gezamenlijke depots

Het depotbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Samenwerken zonder gezamenlijke depots Het depotbeleid van de Vlaamse Gemeenschapscommissie Samenwerken zonder gezamenlijke depots Context Regionaal depotbeleid in het Vlaamse Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012 Toegewezen aan de Vlaamse

Nadere informatie

Zorg voor kloostererfgoed. Wat doet het CRKC voor de kloosters?

Zorg voor kloostererfgoed. Wat doet het CRKC voor de kloosters? Zorg voor kloostererfgoed Wat doet het CRKC voor de kloosters? Een beetje geschiedenis Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur in 1997 opgericht als binnenkerkelijk steunpunt voor behoud, beheer, ontsluiting

Nadere informatie

Dienstverlening roerend religieus erfgoed

Dienstverlening roerend religieus erfgoed Dienstverlening roerend religieus erfgoed Voor wie? Het CRKC expertisecentrum voor religieus erfgoed biedt een specifieke dienstverlening voor roerend religieus erfgoed van de erkende erediensten. Het

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

provinciale infodag archeologie 2008 Dienst Erfgoed Departement Cultuur Dienst Erfgoed Koningin Elisabethlei Antwerpen

provinciale infodag archeologie 2008 Dienst Erfgoed Departement Cultuur Dienst Erfgoed Koningin Elisabethlei Antwerpen provinciale infodag archeologie 2008 Dienst Erfgoed Departement Cultuur Dienst Erfgoed Koningin Elisabethlei 22 2018 Antwerpen Sinds 2006 organiseert de provincie Antwerpen jaarlijks een provinciale infodag

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - lokaal & niet ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cultureel erfgoed = roerend en immaterieel erfgoed = Cultuur => Gemeenschapsmaterie

Cultureel erfgoed = roerend en immaterieel erfgoed = Cultuur => Gemeenschapsmaterie Cultureel Erfgoed Cultureel erfgoed = roerend en immaterieel erfgoed = Cultuur => Gemeenschapsmaterie Onroerend erfgoed = monumenten, landschappen, archeologie = Grondgebonden => Gewestmaterie 2 3 Cultureel-erfgoeddecreet

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - landelijk ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - erfgoedbibliotheken Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - archieven Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO.

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - archieven Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO.

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - erfgoedbibliotheken Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed

Nadere informatie

Toelichting kwaliteitslabel

Toelichting kwaliteitslabel Toelichting kwaliteitslabel Toelichting kwaliteitslabels Waarom worden er kwaliteitslabels toegekend? Binnen welk kader worden kwaliteitslabels toegekend? Wie komt in aanmerking? Wat zijn de voorwaarden

Nadere informatie

Samenwerken, netwerken en clustering in de erfgoedsector

Samenwerken, netwerken en clustering in de erfgoedsector Samenwerken, netwerken en clustering in de erfgoedsector Gregory Vercauteren 26 februari 2016 Brussel Steunpunt voor cultureel-erfgoedsector: musea, archieven, erfgoedbibliotheken, lokale en provinciale

Nadere informatie

IWT Klantentevredenheid 2011 Executive summary

IWT Klantentevredenheid 2011 Executive summary IWT Klantentevredenheid 2011 Executive summary Onderzoeksopzet De beheersovereenkomst tussen IWT en de voogdijminister voorziet in een 2-jaarlijkse klantentevredenheidsanalyse. Midden 2011 werd een eerste

Nadere informatie

Ontwikkelingen in het

Ontwikkelingen in het Ontwikkelingen in het Cultureel-erfgoedbeleid Departement CJSM Afdeling Cultureel Erfgoed Katrijn Van Kerchove Cultureel-erfgoedbeleid Vlaamse Overheid: 1. Erkennen en subsidiëren 2. Beschermen roerend

Nadere informatie

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer

Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer Stand van zaken van de Smart City -dynamiek in België: een kwantitatieve barometer AUTEURS Jonathan Desdemoustier, onderzoeker-doctorandus, Smart City Institute, HEC-Liège, Universiteit van Luik (België)

Nadere informatie

Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau

Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau Vrouwen In maatschappelijke Besluitvorming (VIB 2010) Onderzoeksverantwoording In opdracht van: Sociaal en Cultureel Planbureau Datum: 20 augustus 2010 Referentie: 14665.PW/SD/ND GfK Panel Services Benelux

Nadere informatie

Gezocht én gevonden: vrijwilligers met een hart voor religieus erfgoed Lothar Casteleyn, Coördinator Erfgoedbeleid

Gezocht én gevonden: vrijwilligers met een hart voor religieus erfgoed Lothar Casteleyn, Coördinator Erfgoedbeleid CRKC Gezocht én gevonden: vrijwilligers met een hart voor religieus erfgoed Lothar Casteleyn, Coördinator Erfgoedbeleid Programma 23 april 2015 Kennismaking Erfgoedcel Brugge Vrijwilligerswerking religieus

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor:

IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT. Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor: IWT KLANTENTEVREDENHEIDSONDERZOEK 2013 Executive summary redactie door IWT Uitgevoerd door: GfK Belgium Opgesteld voor: 1 Onderzoeksopzet Om bij de verdere ontwikkeling van zijn werking beter rekening

Nadere informatie

Samenwerkingstraject Op handen gedragen Erfgoed van processies

Samenwerkingstraject Op handen gedragen Erfgoed van processies Samenwerkingstraject Op handen gedragen Erfgoed van processies Julie Aerts Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw (CRKC) Congres Schaalvergroting in de erfgoedsector 26 februari 2016 Wat 2013: opstart

Nadere informatie

Regionale infosessie Erfgoeddag 2016 Rituelen

Regionale infosessie Erfgoeddag 2016 Rituelen Regionale infosessie Erfgoeddag 2016 Rituelen Erfgoeddag? Erfgoeddag 2016 Rituelen Van idee naar activiteit Hoe inschrijven? Promotiemateriaal Belangrijke data welkomsritueel Rhoussoul, Foto: Cigdem Yuksel,

Nadere informatie

Het museum: - beschikt over een kwaliteitslabel als museum - heeft tijdig een aanvraag ingediend voor Vlaamse indeling en subsidiëring

Het museum: - beschikt over een kwaliteitslabel als museum - heeft tijdig een aanvraag ingediend voor Vlaamse indeling en subsidiëring Museum voor Industriële Archeologie en Textiel (MIAT), Gent 1. Gemotiveerd advies van de beoordelingscommissie Collectiebeherende Cultureel-erfgoedorganisaties over indeling bij het Vlaamse niveau en toekenning

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 27 november 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 1/2 Samenwerkingsovereenkomst 2014-2019 tussen

Nadere informatie

1. VOOR WELKE ONDERWERPEN IS SAMENWERKING ECHT NOODZAKELIJK? EN WAAROM?

1. VOOR WELKE ONDERWERPEN IS SAMENWERKING ECHT NOODZAKELIJK? EN WAAROM? Vlaamse overheid Arenbergstraat 9 1000 BRUSSEL T 02 553 68 00 www.cjsm.vlaanderen.be VERSLAG //////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Nadere informatie

CULTUUR. Provincieraadsbesluit van 22 mei 2014 in verband met de goedkeuring van het reglement kunstuitleen collectie provincie Antwerpen

CULTUUR. Provincieraadsbesluit van 22 mei 2014 in verband met de goedkeuring van het reglement kunstuitleen collectie provincie Antwerpen 923 CULTUUR Provincieraadsbesluit van 22 mei 2014 in verband met de goedkeuring van het reglement kunstuitleen collectie provincie Antwerpen De provincieraad van Antwerpen, Gelet op de bepalingen van het

Nadere informatie

Subsidiedossier Projectsubsidiereglement van 4 februari 2009 ter versterking van het lokaal cultureel erfgoedveld herziene versie juli 2010

Subsidiedossier Projectsubsidiereglement van 4 februari 2009 ter versterking van het lokaal cultureel erfgoedveld herziene versie juli 2010 Subsidiedossier Projectsubsidiereglement van 4 februari 2009 ter versterking van het lokaal cultureel erfgoedveld herziene versie juli 2010 Binnen het Cultureel-Erfgoedconvenant Land van Waas staat de

Nadere informatie

Internetpeiling ombuigingen

Internetpeiling ombuigingen Internetpeiling ombuigingen In opdracht van: Gemeente Sittard-Geleen januari 2012 Flycatcher Internet Research, 2004 Dit materiaal is auteursrechtelijk beschermd en kopiëren zonder schriftelijke toestemming

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - lokaal & niet ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

De vragenlijst van de openbare raadpleging

De vragenlijst van de openbare raadpleging SAMENVATTING De vragenlijst van de openbare raadpleging Tussen april en juli 2015 heeft de Europese Commissie een openbare raadpleging gehouden over de vogel- en de habitatrichtlijn. Deze raadpleging maakte

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Erfgoedcel Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Dienstverlenende organisatie Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt

Nadere informatie

Erfgoedinzicht: een erfgoednetwerk in Oost- en West-Vlaanderen

Erfgoedinzicht: een erfgoednetwerk in Oost- en West-Vlaanderen Erfgoedinzicht: een erfgoednetwerk in Oost- en West-Vlaanderen Elien Doesselaere en Livia Snauwaert 26 februari 2016 1. Erfgoedinzicht anno 2016 2. Interprovinciaal netwerk 3. In den beginne 4. Meerwaarde

Nadere informatie

Het informatieplan: instrument voor een succesvolle omgang met je digitale. collecties en archieven. #informatieplan

Het informatieplan: instrument voor een succesvolle omgang met je digitale. collecties en archieven. #informatieplan Het informatieplan: instrument voor een succesvolle omgang met je digitale collecties en archieven #informatieplan Het informatieplan: instrument voor een succesvolle omgang met je digitale collecties

Nadere informatie

Waarderen en herbestemmen van roerend religieus erfgoed een stappenplan

Waarderen en herbestemmen van roerend religieus erfgoed een stappenplan Waarderen en herbestemmen van roerend religieus erfgoed een stappenplan 26 april 2016 Drongen 28 april 2016 Heverlee Annemie Van Dyck wat? een stappenplan voor de waardering, selectie en herbestemming

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. erfgoedcellen

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. erfgoedcellen Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort erfgoedcellen Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het Departement CJSM afdeling Cultureel Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt voor

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - landelijk ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw - Kerkenbeleidsplannen - Werking

Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw - Kerkenbeleidsplannen - Werking SCHRIFTELIJKE VRAAG nr. 82 van LYDIA PEETERS datum: 16 november 2016 aan GEERT BOURGEOIS MINISTER-PRESIDENT VAN DE VLAAMSE REGERING, VLAAMS MINISTER VAN BUITENLANDS BELEID EN ONROEREND ERFGOED Centrum

Nadere informatie

Beleidsopties Musea en Erfgoed Antwerpen Cultureel erfgoed is toegankelijk voor een divers publiek én zet aan tot participatie. Het erfgoedaanbod zet aan tot kwaliteitsvolle vrijetijdsbesteding en creativiteit.

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed.

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - lokaal & niet ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - landelijk ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. dienstverlenende organisaties

Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort. dienstverlenende organisaties 1 Cijferboek cultureel erfgoed 2014: rapport werksoort dienstverlenende organisaties Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het Departement CJSM afdeling Cultureel Erfgoed en FARO. Vlaams

Nadere informatie

Veiligheidszorg religieus erfgoed. ADVIESFORUM Dinsdag 22 september 2015

Veiligheidszorg religieus erfgoed. ADVIESFORUM Dinsdag 22 september 2015 Veiligheidszorg religieus erfgoed ADVIESFORUM Dinsdag 22 september 2015 Waarom veiligheidszorg? Veilig stellen van religieus erfgoed Gebouwen: beschermd of niet beschermd. Focus in eerste instantie op

Nadere informatie

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT Gedrag en ervaringen van huishoudelijke afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT 10 september 2014 INHOUDSOPGAVE 1. TECHNISCH RAPPORT...3 1.1. Universum en steekproef...

Nadere informatie

De Vlaamse Erfgoeddatabanken Contactdag erfgoeddatabanken. 11 juni 2019

De Vlaamse Erfgoeddatabanken Contactdag erfgoeddatabanken. 11 juni 2019 De Vlaamse Erfgoeddatabanken Contactdag erfgoeddatabanken 11 juni 2019 Drie erfgoeddatabanken Drie werkingen Erfgoedinzicht registratie (Adlib, Axiell) + DAM Picturae webportaal ondersteuning & opleidingen

Nadere informatie

Stop (!/:) [de] tijd (in [het] depot)

Stop (!/:) [de] tijd (in [het] depot) Stop (!/:) [de] tijd (in [het] depot) inspiratiesessie voor deelnemers aan ERFGOEDDAG 2013 Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience Antwerpen vrijdag 28 september 2012 Frank HERMAN Adviseur erfgoeddepots

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 18 december 2013 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 1/2 Samenwerkingsovereenkomst 2013 tussen provincie

Nadere informatie

Dialoogmuseum Parkabdij. toekomstvisie op de geïntegreerde erfgoedwerking van CRKC. Adviesforum CRKC 22 september 2016 Interdiocesaan Centrum, Brussel

Dialoogmuseum Parkabdij. toekomstvisie op de geïntegreerde erfgoedwerking van CRKC. Adviesforum CRKC 22 september 2016 Interdiocesaan Centrum, Brussel Dialoogmuseum Parkabdij toekomstvisie op de geïntegreerde erfgoedwerking van CRKC Adviesforum CRKC 22 september 2016 Interdiocesaan Centrum, Brussel Doelstellingen CRKC vzw Art. 3. De vereniging heeft

Nadere informatie

Cultureel-erfgoedconvenant tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas

Cultureel-erfgoedconvenant tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas Cultureel-erfgoedconvenant tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband van het Land van Waas Tussen: de Vlaamse Gemeenschap, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering in

Nadere informatie

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi

Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi Inhoudsopgave Voorwoord van Hester van Herk... iii Voorwoord van Foeke van der Zee... iv Verantwoording... vi INTRODUCTIE... 1 1. Wat is onderzoek... 2 1.1 Een definitie van onderzoek... 2 1.2 De onderzoeker

Nadere informatie

Voorwoord... iii Verantwoording... v

Voorwoord... iii Verantwoording... v Inhoudsopgave Voorwoord... iii Verantwoording... v INTRODUCTIE... 1 1. Wat is onderzoek... 2 1.1 Een definitie van onderzoek... 2 1.2 De onderzoeker als probleemoplosser of de onderzoeker als adviseur...

Nadere informatie

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT

Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT Gedrag en ervaringen van professionele afnemers op de vrijgemaakte Vlaamse energiemarkt VREG - TECHNISCH RAPPORT 10 september 2014 INHOUDSOPGAVE 1. TECHNISCH RAPPORT...3 1.1. Universum en steekproef...

Nadere informatie

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma

Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Evaluatie National Contact Point-werking van het Vlaams Contactpunt Kaderprogramma Departement Economie, Wetenschap en Innovatie Afdeling Strategie en Coördinatie Koning Albert II-laan 35 bus 10 1030 Brussel

Nadere informatie

aan de slag met archief en documentatie lessenreeks over archief- en documentatiebeheer voor de lokale erfgoedhouder

aan de slag met archief en documentatie lessenreeks over archief- en documentatiebeheer voor de lokale erfgoedhouder aan de slag met archief en documentatie lessenreeks over archief- en documentatiebeheer voor de lokale erfgoedhouder Steeds meer mensen in Vlaanderen zijn geboeid door geschiedenis en erfgoed. Er wordt

Nadere informatie

Reglement museumregistratie

Reglement museumregistratie Reglement museumregistratie Stichting Het Nederlands Museumregister 1. Inleiding 'Een museum is een permanente instelling ten dienste van de gemeenschap en haar ontwikkeling, toegankelijk voor het publiek,

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Erfgoedcel Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed en FARO. Vlaams steunpunt voor cultureel

Nadere informatie

Onderzoek naar archieven en collecties in de beeldende kunsten

Onderzoek naar archieven en collecties in de beeldende kunsten Onderzoek naar archieven en collecties in de beeldende kunsten Omkadering I. AANLEIDING VAN HET VOORONDERZOEK 1 II. BEOOGDE RESULTATEN VAN HET VOORONDERZOEK 2 III. WERKWIJZE 3 I. Aanleiding van het vooronderzoek

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - landelijk ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die

Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die Hoofdstuk 2: Kritisch reflecteren 2.1. Kritisch reflecteren: definitie Definitie: Kritisch reflecteren verwijst naar een geheel van activiteiten die worden uitgevoerd om uit het gevonden bronnenmateriaal

Nadere informatie

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee

Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde. Foeke van der Zee Methodologie voor onderzoek in de verpleegkunde Foeke van der Zee Inhoudsopgave 1. Onderzoek, wat is dat eigenlijk... 1 1.1 Hoe is onderzoek te omschrijven... 1 1.2 Is de onderzoeker een probleemoplosser

Nadere informatie

Lezingen Museum Vakdagen 2015, donderdag 28 mei. Lezingzaal foyer begane grond

Lezingen Museum Vakdagen 2015, donderdag 28 mei. Lezingzaal foyer begane grond Lezingen Museum Vakdagen 2015, donderdag 28 mei Lezingzaal foyer begane grond Tijd: 10.45 11.30 uur Bedrijf: Flash Services Onderwerp: Kritische communicatie: Zijn uw kunststukken, medewerkers en bezoekers

Nadere informatie

NPSO Studie namiddag paradata

NPSO Studie namiddag paradata NPSO Studie namiddag paradata Gebruik van paradata bij het managen van een survey organisatie. Luc Schulpen Index 1. Inleiding p. 3 2. Waarom paradata verzamelen? p. 5 3. Welke paradata verzamelen? p.

Nadere informatie

Offerte ivm de Politieke Doorlichting

Offerte ivm de Politieke Doorlichting Brussel, 27 november 2014. Offerte ivm de Politieke Doorlichting Vertrekkende vanuit een politieke stelling, stelt Wijburgers een inventaris op van alle politieke actoren die een standpunt (voor of tegen)

Nadere informatie

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie 1 Samenvatting In opdracht van de FamilieAcademie is een eerste effectmeting gedaan naar de training

Nadere informatie

POMPEI-ENQUÊTE BEKNOPTE ANALYSE

POMPEI-ENQUÊTE BEKNOPTE ANALYSE POMPEI-ENQUÊTE BEKNOPTE ANALYSE VOORWOORD Deze beknopte analyse heeft tot doel een globaal beeld te scheppen van de ervaringen met rampen van de actoren in de culturele sector en hun noden om erop voorbereid

Nadere informatie

i-scan 2.0 Informatiebeheer van werkvloer tot beleid. Begeleiding voor

i-scan 2.0 Informatiebeheer van werkvloer tot beleid. Begeleiding voor Informatiebeheer van werkvloer tot beleid. Begeleiding voor gemeenten en OCMW s Waarom I-scan 2.0? De uitbouw van e-government en het toenemend gebruik van ICT-toepassingen leveren niet altijd de voorspelde

Nadere informatie

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector

Praktische tips voor succesvol marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector marktonderzoek in de land- en tuinbouwsector Marktonderzoek kunt u prima inzetten om informatie te verzamelen over (mogelijke) markten, klanten of producten, maar bijvoorbeeld ook om de effectiviteit van

Nadere informatie

Gebiedsgerichte Werking

Gebiedsgerichte Werking Wat komt er aan bod? Inleiding Historiek Gebiedsgerichte Werking Gent Gebiedsgerichte Werking 1. Doelstellingen 2. Organisatie 3. Proces 4. Instrumenten 4 december 2007 Even terug in de tijd GGW heeft

Nadere informatie

REGLEMENT SUBSIDIËRING PROJECTEN TER BEVORDERING VAN GELIJKE ONDERWIJSKANSEN

REGLEMENT SUBSIDIËRING PROJECTEN TER BEVORDERING VAN GELIJKE ONDERWIJSKANSEN REGLEMENT SUBSIDIËRING PROJECTEN TER BEVORDERING VAN GELIJKE ONDERWIJSKANSEN Artikel 1. Voorwerp Binnen de perken van de daartoe op het budget van de provincie Oost-Vlaanderen goedgekeurde kredieten en

Nadere informatie

HUISHOUDELIJK REGLEMENT INTERSECTORAAL REGIONAAL OVERLEG JEUGDHULP WEST-VLAANDEREN

HUISHOUDELIJK REGLEMENT INTERSECTORAAL REGIONAAL OVERLEG JEUGDHULP WEST-VLAANDEREN HUISHOUDELIJK REGLEMENT INTERSECTORAAL REGIONAAL OVERLEG JEUGDHULP WEST-VLAANDEREN Inleidende bepaling Gebruikersparticipatie vormt een rode draad doorheen Integrale Jeugdhulp en de werking van het IROJ.

Nadere informatie

Informatiemoment Grote lijnen van een nieuw CULTUREEL- ERFGOEDDECREET TOELICHTING KVS 30.05.2016

Informatiemoment Grote lijnen van een nieuw CULTUREEL- ERFGOEDDECREET TOELICHTING KVS 30.05.2016 Informatiemoment Grote lijnen van een nieuw CULTUREEL- ERFGOEDDECREET TOELICHTING KVS 30.05.2016 WELKOM en PROGRAMMA Karen Jacobs Conceptnota Duurzame CE-werking 2015-2016 participatief traject ter voorbereiding

Nadere informatie

Provincieraadsbesluit

Provincieraadsbesluit 7e Directie Dienst 71 Personeelsbeheer, Wedden en Pensioenen Provincieraadsbesluit betreft verslaggever FLANKEREND ONDERWIJSBELEID Wijziging aan het reglement subsidiëring projecten ter bevordering van

Nadere informatie

Nederlandse Gedragswetenschappen Grote Kruistraat 2/1, 9712 TS Groningen. 1. Inleiding

Nederlandse Gedragswetenschappen Grote Kruistraat 2/1, 9712 TS Groningen. 1. Inleiding 1. Inleiding De geschiedenis van de Nederlandse psychologie, pedagogiek en onderwijskunde verdween uit de curricula van Nederlandse universiteiten en waardevol historisch materiaal gerelateerd aan deze

Nadere informatie

Opzetten medewerker tevredenheid onderzoek

Opzetten medewerker tevredenheid onderzoek Opzetten medewerker tevredenheid onderzoek E: info@malvee.com T: +31 (0)76 7002012 Het opzetten en uitvoeren van een medewerker tevredenheid onderzoek is relatief eenvoudig zolang de te nemen stappen bekend

Nadere informatie

Naar een regionaal erfgoeddepotbeleid in de provincie West- Vlaanderen

Naar een regionaal erfgoeddepotbeleid in de provincie West- Vlaanderen Naar een regionaal erfgoeddepotbeleid in de provincie West- Vlaanderen Samenvatting van het onderzoeksrapport Juni 2008 Iris Steen Patrick Van den Nieuwenhof 1 Inleiding Het Decreet van 23 mei 2008 houdende

Nadere informatie

SUBSIDIEREGLEMENT ADVIESRAAD VOOR CULTUUR

SUBSIDIEREGLEMENT ADVIESRAAD VOOR CULTUUR SUBSIDIEREGLEMENT ADVIESRAAD VOOR CULTUUR ARTIKEL 1 - ALGEMENE BEPALINGEN De stad Eeklo ondersteunt de socio-culturele verenigingen zowel financieel, logistiek als materieel. Structuur reglement De financiële

Nadere informatie

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee

Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening. Foeke van der Zee Methodologie voor onderzoek in zorg, welzijn en hulpverlening Foeke van der Zee Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar worden gemaakt,

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 2012 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - museum - regionaal ingedeeld Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten

Nadere informatie

Evaluatie RTC, investeringsoperaties, samenwerking onderwijs-vdab

Evaluatie RTC, investeringsoperaties, samenwerking onderwijs-vdab Evaluatie RTC, investeringsoperaties, samenwerking onderwijs-vdab Evaluatie RTC, investeringsoperaties, samenwerking onderwijs- VDAB Waarom evalueren? Methodologie RTC resultaten en aanbevelingen Investeringsoperaties

Nadere informatie

MICTIVO - Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs, design en opzet van een follow-up monitor

MICTIVO - Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs, design en opzet van een follow-up monitor MICTIVO - Monitor ICT-Integratie in het Vlaamse Onderwijs, design en opzet van een follow-up monitor Auteurs: - dr. Bram Pynoo, Universiteit Gent, vakgroep Onderwijskunde, Bram.Pynoo@ugent.be - Stephanie

Nadere informatie

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu SAMENVATTING dr. L.A. Plugge 1, drs. J. Hoonhout 2, T. Carati 2, G. Holle 2 Universiteit Maastricht IKAT, Fac. der Psychologie Inleiding Het

Nadere informatie

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention

De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention De invloed van Vertrouwen, Relatietevredenheid en Commitment op Customer retention Samenvatting Wesley Brandes MSc Introductie Het succes van CRM is volgens Bauer, Grether en Leach (2002) afhankelijk van

Nadere informatie

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel Weergaven van publieke opinie in het nieuws en hun invloed op het publiek Dit rapport beschrijft de resultaten van een onderzoek over weergaven van publieke opinie

Nadere informatie

In welke mate is de Belgische residentiële ouderenzorg geïnformatiseerd?

In welke mate is de Belgische residentiële ouderenzorg geïnformatiseerd? LOGOS (BelRAI) In welke mate is de Belgische residentiële ouderenzorg geïnformatiseerd? Prof. Dr. Anja Declercq Informatisering van residentiële ouderenzorg Zonder computers geen elektronisch zorgdossier

Nadere informatie

Een workshop rond het maken van beschrijvingen op collectieniveau

Een workshop rond het maken van beschrijvingen op collectieniveau COMETA STAP VOOR STAP Een workshop rond het maken van beschrijvingen op collectieniveau 31 januari 2012 Versie 1.0 IN DEZE WORKSHOP Wat is het Cometa-model? Waarom beschrijven op collectieniveau? Wat is

Nadere informatie

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag

Cijferboek cultureel erfgoed algemeen rapportageverslag Cijferboek cultureel erfgoed 212 - algemeen rapportageverslag Collectiebeherende organisatie - erfgoedbibliotheken Het Cijferboek cultureel erfgoed is een initiatief van het agentschap Kunsten en Erfgoed

Nadere informatie

Doel van het onderzoek

Doel van het onderzoek Op weg naar JOB-monitor 2016 JOB, de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs is de belangenbehartiger van een half miljoen mbostudenten. JOB voert in 2016 voor de negende keer onderzoek uit naar de tevredenheid

Nadere informatie

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN?

SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN? SCHOLEN, DE PLAATS BIJ UITSTEK OM JONGEREN TE BEVRAGEN? Lessen uit scholenonderzoek in Vlaanderen Jessy Siongers Universiteit Gent Vrije Universiteit Brussel Steunpunt Cultuur & Jeugdonderzoeksplatform

Nadere informatie

Regionale samenwerking

Regionale samenwerking Regionale samenwerking Samen werk, samen sterk Brecht, 9 mei 2007 Gregory Vercauteren (Heemkunde Vlaanderen vzw) en Inge Geysen (provinciebestuur Antwerpen) Inhoud 1) Voorwaarden van samenwerking 2) Terreinen

Nadere informatie

Algemene selectielijst e-mails

Algemene selectielijst e-mails Algemene selectielijst e-mails Versie 1.1, september 2007 1. Inleiding Het doel van deze algemene selectielijst is een aanzet te geven tot een eerste selectie in de e-mails van de personeelsleden van het

Nadere informatie

Cliëntervaringsonderzoek Wmo & Jeugd 2016

Cliëntervaringsonderzoek Wmo & Jeugd 2016 Cliëntervaringsonderzoek Wmo & Jeugd 2016 Inleiding Zowel in de Wmo als in de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten jaarlijks de ervaringen van cliënten moeten onderzoeken. Daarbij wordt vanaf 2016 voor

Nadere informatie

Onderzoeksvraag Uitkomst

Onderzoeksvraag Uitkomst Hoe doe je onderzoek? Hoewel er veel leuke boeken zijn geschreven over het doen van onderzoek (zie voor een lijstje de pdf op deze site) leer je onderzoeken niet uit een boekje! Als je onderzoek wilt doen

Nadere informatie

Stap 1: Bepalen van het doel

Stap 1: Bepalen van het doel Ontwerp van een onderzoeksproject Stap 1: Bepalen van het doel Eerst en vooral moet je weten wat je te weten wil komen en waarom. Het antwoord op deze vragen bepaalt Wat je zal moeten meten en hoe (doelvariabelen

Nadere informatie