Ontwerp-Omgevingsvergunning fase 1

Transcriptie

1 Ontwerp-Omgevingsvergunning fase 1 (uitgebreide procedure) Zaaknummer : REU Documentnummer : 15SQ Datum aanvraag : 25 juli 2014 Datum ontwerp-besluit : datum besluit Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden; gezien de aanvraag om vergunning voor het : het wijzigen van de inrichting en het afwijken van het bestemmingsplan (fase 1) aan het adres : Neterselsedijk 37 te Lage Mierde op het kadastraal perceel : gemeente Hooge en Lage Mierde sectie/nummer(s) : sectie K nr dat een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de volgende activiteiten: - Afwijken bestemmingsplan (artikel 2.1 eerste lid onder c, juncto artikel 2.12 eerste lid onder a onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) - Milieu overwegende dat: - gelet op de projectbeschrijving, het bepaalde in hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht en de daarbij behorende bijlage het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is om op de aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen; - op 9 oktober 2014 hebben wij om aanvullende gegevens gevraagd. Deze hebben wij op 21 november 2014 ontvangen en de wettelijke procedure hierdoor is opgeschort; - de aanvrager belanghebbende is voor deze aanvraag; - gezien de Ministeriële regeling omgevingsrecht, wij van oordeel zijn dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van de gevolgen van het project op de fysieke leefomgeving. De aanvraag is dan ook ontvankelijk en in behandeling genomen; - gelet, op de inhoudelijke overwegingen zoals opgenomen in bijlage 1 van dit besluit, geen weigeringgronden aanwezig zijn voor deze aanvraag; - gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de omgevingsvergunning kan worden verleend; - geen andere activiteiten onlosmakelijk zijn verbonden en/of aanhaken anders dan zijn opgenomen in deze aanvraag; - voor deze aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de uitgebreide procedure van toepassing is; - met betrekking tot de voorbereiding van een beschikking op een aanvraag om omgevingsvergunning waarop de uitgebreide procedure van toepassing is, de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht moet worden gevolgd; - het ontwerpbesluit tot het verlenen van de omgevingsvergunning met de op 25 juli 2014 ontvangen aanvraag om omgevingsvergunning en de daarbij behorende bescheiden liggen met 1

2 ingang van maandag 8 juni 2015 tot en met maandag 20 juli 2015 ter inzage. Tijdens deze termijn kunnen door eenieder zienswijzen naar voren worden gebracht; - op grond van de bepalingen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht bestuursorganen vanwege hun specifieke deskundigheid of betrokkenheid zijn aangewezen als adviseur; - gelet op het bepaalde in artikel 2.26 van de Wabo, alsmede de artikelen 6.1 tot en met 6.5 van het Bor, hebben wij de aanvraag ter advies aan de volgende instanties/bestuursorganen gezonden: - Provincie Noord-Brabant - Waterschap De Dommel - deze instanties/bestuursorganen positief hebben geadviseerd en deze adviezen onderdeel uitmaken van deze beschikking; - de aanvrager heeft gevraagd om een gefaseerde omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; - voor de volgende (onlosmakelijk verbonden) activiteit(en) een omgevingsvergunning 2 e fase is vereist: - Bouwen besluiten: de ontwerp-omgevingsvergunning fase 1 te verlenen, onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning en onder de voorschriften zoals opgenomen in bijlage 2 van dit besluit, voor de volgende activiteit(en): - Afwijken bestemmingsplan (artikel 2.1 eerste lid onder c, juncto artikel 2.12 eerste lid onder a onder 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) - Milieu Alle bijlagen en gewaarmerkte stukken maken deel uit van dit besluit. Een overzicht van de bijlagen is opgenomen in bijlage 3. Namens burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden, F.F.M. van der Wiel Teamcoördinator Vergunningen Bent u het oneens? Als u het niet eens bent met dit ontwerpbesluit, kunt u een zienswijze sturen aan het college van burgemeester en wethouders. Het adres is: Postbus 11, 5540 AA Reusel. Dient u de zienswijze in binnen zes weken na de dag waarop dit ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Zo weet u zeker dat uw zienswijze behandeld wordt. Zorgt u ervoor dat de zienswijze ten minste bevat: 1. uw naam, adres, datum en handtekening; 2. een omschrijving van het ontwerpbesluit waartegen u zienswijze indient (u kunt bijvoorbeeld datum en kenmerk van het besluit vermelden of een kopie meesturen); 3. de reden(en) waarom u zienswijze indient. 2

3 Het is ook mogelijk mondeling uw zienswijzen in te dienen. U moet hiervoor een afspraak maken. Tegen het uiteindelijke besluit kan alleen door belanghebbenden beroep worden ingesteld als ook een zienswijze is ingebracht tegen dit ontwerpbesluit. Inwerkingtreding besluit omgevingsvergunning 1 e en 2 e fase Tot uitvoering van het project mag pas worden overgegaan als de besluiten in werking zijn getreden. Besluiten op aanvragen omgevingsvergunning die in 2 fasen zijn verleend, treden in werking één dag na bekendmaking aan de aanvrager (toezenden van het besluit) van de omgevingsvergunning 2 e fase. Besluiten op aanvragen omgevingsvergunning waarbij de uitgebreide procedure is gevolgd, treden in werking na afloop van de termijn voor het indienen van een beroepschrift (ofwel zes weken ter inzage legging) van de omgevingsvergunning 2 e fase. Uitzondering hierop zijn besluiten op aanvragen omgevingsvergunning voor de activiteiten het uitvoeren van een werk, het slopen van een bouwwerk en het vellen van een houtopstand (kappen). Deze besluiten treden pas in werking na afloop van de bezwaar- of beroepstermijn. Wanneer gedurende de bovengenoemde bezwaar- of beroepstermijn bij de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, treedt een besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Bijlage 1 Inhoudelijke overwegingen Aan het besluit liggen de volgende inhoudelijke overwegingen ten grondslag: Activiteit afwijken bestemmingsplan Het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, regels gesteld door Rijk of Provincie of een voorbereidingsbesluit (artikel 2.12). Bij het nemen van het besluit hebben wij overwogen dat: - het project is gelegen in het bestemmingsplan Buitengebied 2009, herziening fase 1A en de bedoelde gronden zijn bestemd als Agrarisch ; - het project niet voldoet aan de bij deze bestemming behorende regels; - bij een omgevingsvergunning voor de activiteit afwijken van het bestemmingsplan door de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet worden afgegeven; - dat de gemeenteraad van Reusel-De Mierden op 26 mei 2015 heeft besloten om in te stemmen met de ontwikkeling en een verklaring van geen bedenkingen heeft afgegeven; - deze verklaring van geen bedenkingen onderdeel uit maakt van deze beschikking; - het kostenverhaal is verzekerd door het sluiten van een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer, waarmee de economische haalbaarheid is aangetoond; - op grond van het bepaalde in artikel 2.10, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een aanvraag om omgevingsvergunning tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (afwijken van het bestemmingsplan); - er - gelet op het vorenstaande dan ook geen redenen zijn om de omgevingsvergunning niet te verlenen en de afwijking van het bestemmingsplan overigens ook gewenst en/of vereist is voor de ontwikkeling van het project en wij van mening zijn dat de gevraagde afwijking van het bestemmingsplan voor deze activiteit in planologisch opzicht ook slechts van beperkte betekenis is en op basis hiervan dan ook niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening is. 3

4 Activiteit milieu Het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting. Bij het nemen van het besluit hebben wij het volgende overwogen. BEOORDELINGSVERSLAG AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING, ONDERDEEL INRICHTING Naam aanvrager: J. Quirijnen Adres aanvrager: Spreeuwelsedijk 6 Woonplaats aanvrager: 5091 KS Westelbeers Adres inrichting: Neterselsedijk 37 Plaats inrichting: 5094 BC Lage Mierde Behoort bij vergunningaanvraag: verzoek om een omgevingsvergunning van 25 juli 2014, ingekomen op 25 juli 2014, en aangevuld op 20 november 2014; 12 februari 2015 en 17 februari INHOUDSOPGAVE Geldende vergunning voor het onderdeel inrichting... 5 Aangevraagde vergunning... 5 Besluit milieueffectrapportage... 5 Natuurbeschermingswet... 6 IPPC-installatie... 6 Beste Beschikbare Technieken... 6 Geurhinder uit dierenverblijven... 7 Ammoniakemissie uit dierenverblijven... 9 Waterwet... 9 Verruimde reikwijdte... 9 Geluid Bodem Luchtkwaliteit Volksgezondheid Bedrijfsafvalwater Veiligheid Overige aspecten Bijlage 1: Beoordelingstabellen emissiearme (stal)systemen Voorschriften Documenten

5 Geldende vergunning voor het onderdeel inrichting Voor de inrichting is op 12 november 2013 een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en in werking hebben van de gehele richting. In de tabel Situatie conform verleende vergunning van de bijlage Toelichting milieu: agrarische bedrijven bij de aanvraag zijn het aantal dieren, de ammoniakemissie (kg NH 3 per jaar), de geuremissie (OU E /s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) weergegeven op basis van de geldende vergunning. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Aangevraagde vergunning De aanvraag heeft op basis van artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, in samenhang met de onderdelen B en C van bijlage 1 bij het Besluit omgevingsrecht, betrekking op een vergunningplichtige inrichting. Binnen de inrichting worden meer dan stuks pluimvee gehouden (artikel 2.1 lid 2). Vergunning wordt gevraagd in verband met uitbreiding met drie nieuwe pluimveestallen. Ten opzichte van de geldende vergunning worden de volgende veranderingen aangevraagd: - de bestaande pluimveestallen worden afgebroken; - er worden drie nieuwe pluimveestallen (1, 2 en 3) opgericht voor het houden van in totaal vleeskuikens, die worden voorzien van indirect gestookte warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag (BWL V1) en twee warmtewisselaars (BWL ) per stal; - er wordt een nieuwe werktuigenberging gerealiseerd. Het aantal dieren waarvoor vergunning wordt gevraagd, de ammoniakemissie (kg NH 3 per jaar), de geuremissie (OU E /s) en de fijn stofemissie (gram PM10 per jaar) zijn in de tabel Aangevraagde situatie in de bijlage Toelichting milieu: agrarische bedrijven bij de aanvraag weergegeven. Het maximale aantal te houden dieren is gelijk aan het aantal dierplaatsen. Toepassing emissiearme (huisvestings)systemen Ter vermindering van de emissie worden in de stallen 1, 2 en 3 emissiearme (huisvestings)systemen toegepast. De uitvoering van de huisvestingssystemen is beoordeeld aan de hand van beoordelingstabellen. De uitvoeringseisen in deze beoordelingstabellen zijn overgenomen van de systeembeschrijving. In artikel van het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen dat aan deze eisen moet worden voldaan. Doordat dit artikel een rechtstreekse werking heeft worden geen voorschriften in de vergunning opgenomen. De beoordelingstabellen zijn als bijlage aan dit beoordelingsverslag toegevoegd. Besluit milieueffectrapportage De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd heeft betrekking op de realisatie (oprichten, uitbreiden of wijzigen) van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren met dierplaatsen voor (groot)ouderdieren voor vleeskuikens, jonger dan 19 weken (oprichten). Dit leidt tot een overschrijding van de drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Dit betekent dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld wanneer de voorgenomen activiteit leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Bij besluit van 13 maart 2013 hebben wij besloten dat het niet noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen. De aanvraag is gewijzigd ten opzichte de mededeling waarop het besluit berust. In afwijking van de mededeling worden de stallen voorzien van warmtewisselaars (BWL ), die een reductie van 13% van de fijn stofemissie bewerkstelligen. Dit heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit en kan er niet toe leiden dat een milieueffectrapport moet worden opgesteld. 5

6 Natuurbeschermingswet In de Natuurbeschermingswet (Nbw) is opgenomen dat deze wet aanhaakt bij de Wabo wanneer een activiteit plaatsvindt in of om een Natura 2000-gebied en/of beschermde natuurmonument en deze activiteit de kwaliteit van de habitats en de habitats van soorten verslechtert. Wanneer het aanhaken van toepassing is, moet het bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning de aanvraag doorsturen naar het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet (Gedeputeerde Staten van de provincie) met het verzoek om een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) af te geven. De aanvrager van de omgevingsvergunning is zelf verantwoordelijk om vooraf na te gaan of een activiteit invloed heeft op Natura 2000-gebieden en/of beschermde natuurmonumenten. Het vragen van een vvgb is niet nodig (aanhaken is niet van toepassing) wanneer al toestemming op basis van de Nbw is verkregen (Nbw-vergunning is verleend) of gevraagd op het tijdstip waarop de aanvraag voor een omgevingsvergunning is aangevraagd. Voor het voorgenomen project is op 22 april 2014 een Nbw-vergunning aangevraagd. Deze aanvraag voor een Nbw-vergunning was al ingediend voordat de aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend. De Nbw haakt in dit geval niet aan bij de Wabo. Het vragen van een verklaring van geen bedenkingen is niet van toepassing. IPPC-installatie De activiteit waarvoor vergunning wordt aangevraagd, heeft betrekking op de realisatie van een bedrijf met dierplaatsen voor vleeskuikens. Hiermee wordt de ondergrenswaarde van plaatsen voor pluimvee overschreden waardoor de installatie moet worden aangemerkt als een IPPC-installatie. Het toetsingskader wordt gevormd door de betreffende artikelen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarin de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd. Dit toetsingskader houdt in dat alle dierenverblijven moeten voldoen aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Rekening houdend met de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting en de plaatselijke milieuomstandigheden kan het nodig zijn om strengere emissiegrenswaarde dan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit huisvesting (= het niveau van BBT-technieken) op te nemen in de omgevingsvergunning. De aanvraag heeft betrekking op een inrichting voor het houden van vleeskuikens welke worden gehuisvest op een huisvestingssysteem met een individuele emissienorm van 0,035 kg per dier per jaar. De totale aangevraagde ammoniakemissie bedraagt 2.737,0 kg/jaar. De ammoniakemissie in de aangevraagde situatie op basis van het niveau van de maximale emissiewaarde van het Besluit huisvesting bedraagt minder dan kg NH 3 per jaar ( vleeskuikens met een maximale emissiewaarde van 0,045 kg per dier per jaar leidt tot een ammoniakemissie van 3.519,0 kg/jaar op het niveau van BBT). In dat geval kan worden volstaan met het toepassen van BBT. De toegepaste technieken voldoen aan de eis van het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). De technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting of de plaatselijke milieuomstandigheden vormen geen reden een strengere emissiegrenswaarde vast te stellen voor deze IPPC-installatie. Beste Beschikbare Technieken Toetsingskader Voor zover het de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken in de dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting), de Wet ammoniak en veehouderij, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.22, derde lid) en het Besluit omgevingsrecht (artikelen 5.3 en 5.4). 6

7 Toetsing Voor diercategorieën waarvoor het redelijk is om emissie-eisen te stellen zijn maximale emissiewaarden opgenomen in het Besluit huisvesting. Het besluit geeft een goed beeld van de 'stand der techniek'. Dit is bevestigd in de 'Oplegnotitie bij de BREF voor de intensieve pluimvee- en varkenshouderij' (een uitgave van het Ministerie van VROM). Wanneer een huisvestingsysteem voldoet aan de in het Besluit huisvesting gestelde eisen kan ervan worden uitgegaan dat dit huisvestingsysteem een voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare techniek is. Wanneer in bijlage 1 bij het Besluit huisvesting geen maximale emissiewaarde is opgenomen moet elk huisvestingssysteem worden aangemerkt als de beste beschikbare techniek. Voor de diercategorie vleeskuikens bedraagt de maximale emissiewaarde 0,045 kg per dier per jaar. De emissiefactor van het aangevraagde huisvestingssysteem in de stallen 1, 2 en 3 bedraagt 0,035 kg per dier per jaar (zie tabel Aangevraagde situatie in de bijlage Toelichting milieu: agrarische bedrijven bij de aanvraag). Met betrekking tot stallen 1, 2 en 3 voor vleeskuikens overschrijdt de emissiefactor van het huisvestingssysteem de maximale emissiewaarde niet. De uitvoering van deze stallen voldoet aan de eis van het toepassen van de BBT. Conclusie BBT De dierenverblijven voldoen aan de eisen van het Besluit huisvesting. Er is geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Geurhinder uit dierenverblijven Algemeen De inrichting ligt in het buitengebied van Reusel in de gemeente Reusel-De Mierden. De directe omgeving wordt gekenmerkt door: - objecten binnen een bebouwde kom binnen een concentratiegebied (de dichtstbijzijnde woning ligt aan De Lei 10, Netersel)); - objecten buiten een bebouwde kom binnen een concentratiegebied (de dichtstbijzijnde woning ligt aan Neterselsedijk 38, Lage Mierde); - objecten behorend tot een andere veehouderij (bedrijfswoning aan Neterselsedijk 39, Lage Mierde). Toetsingskader De aanvraag is getoetst aan: a. de Wet geurhinder en veehouderij (Staatsblad 2006, nummer 531), in werking getreden op 1 januari 2007 (Staatsblad 2006, nummer 671), zoals is gewijzigd op 29 mei 2008 (Staatsblad 2008, nummer 197), in werking getreden op 13 juni 2008 (geurwet); b. de Regeling geurhinder en veehouderij (Staatscourant 2006, nummer 246), zoals is gewijzigd op 9 juli 2007 (Staatscourant 2006, nummer 136), 31 maart 2009 (Staatscourant 2009, nummer 70) en op 10 december 2009 (Staatscourant 2009, nummer 20228) (geurregeling); c. de gemeentelijke geurverordeningen van de gemeente Reusel De Mierden (17 december 2013) en de gemeente Bladel (13 maart 2014) (verordeningen) 7

8 Toetsing geurhinder De geurhinder, die afkomstig is van de inrichting, is getoetst aan de normen voor de geurbelasting uit de verordeningen en de afstandseisen uit de geurwet. De geuremissiefactoren voor het bepalen van de geuruitstoot zijn overgenomen uit bijlage 1 van de geurregeling. Voor wat betreft de omgevingscategorieën is uitgegaan van de geurwet. Beoordeling dieren met geuremissiefactoren Bij diercategorieën waarvoor geuremissiefactoren zijn vastgesteld in de geurregeling, moet met behulp van het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' de geurbelasting op het geurgevoelige object worden bepaald. Op grond van artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening Reusel De Mierden mag de geurbelasting op een geurgevoelig object niet meer bedragen dan: - 0,1 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object binnen de woonkernen van Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde; - 5,0 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object buiten de woonkernen van Reusel, Hulsel, Hooge Mierde en Lage Mierde; - 10,0 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object binnen het bedrijventerrein Kleine Hoeven. Op grond van artikel 3 van de gemeentelijke geurverordening Bladel mag de geurbelasting op een geurgevoelig object niet meer bedragen dan: - 0,1 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object binnen het invloedsgebied van de woonkern Netersel; - 1,0 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object binnen het invloedsgebied van de woonkernen van Bladel, Casteren, Hapert en Hoogeloon; - 10,0 OU E /m³ lucht op een geurgevoelig object binnen het invloedsgebied buitengebied. In afwijking hiervan moet op grond van artikel 3 lid 2 van de geurwet tot een object dat deel uitmaakt van een andere veehouderij, of een object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij, een afstand worden aangehouden van: - minimaal 100 meter indien gelegen binnen een bebouwde kom; - minimaal 50 meter indien gelegen buiten een bebouwde kom. Verder moet op grond van artikel 5 van de geurwet een afstand tussen het geurgevoelige object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 meter voor objecten binnen een bebouwde kom en ten minste 25 meter voor objecten buiten een bebouwde kom. Van de berekeningen van de geurbelasting met het verspreidingsmodel 'V-Stacks vergunning' is een afschrift bij de aanvraag gevoegd; zie: Onderzoek geurbelasting Wet geurhinder en veehouderij. Uit de berekening met V-stacks vergunning blijkt dat voor de geurgevoelige objecten aan Neterselsedijk 31a (Lage Mierde) en De Lei 18 (Netersel) niet wordt voldaan aan de normen voor geurbelasting. Voor de overige, nabijgelegen geurgevoelige objecten wordt wel voldaan aan de normen. Verder wordt aan de in artikel 3 lid 2 en artikel 5 van de geurwet genoemde minimum afstanden voldaan. Aanvrager verzoekt de gevraagde vergunning te verlenen met toepassing van het bepaalde in artikel 3, lid 3 van de geurwet. Dit houdt in dat de vergunning niet wordt geweigerd wanneer de geurbelasting niet toeneemt en per diercategorie het aantal te houden dieren niet toeneemt. Binnen de inrichting is per diercategorie geen sprake van een uitbreiding van het aantal te houden dieren. Uit het genoemde onderzoek blijkt dat de geurbelasting op de geurgevoelige objecten aan Neterselsedijk 31a en De Lei 18 niet toeneemt. Hierdoor staat deze afwijking van de normen voor geurbelasting de vergunningverlening niet in de weg. 8

9 Conclusie geurhinder dierenverblijven Toetsing aan de geurwet en de verordening kan er niet toe leiden dat de vergunning moet worden geweigerd. Ammoniakemissie uit dierenverblijven Toetsingskader Voor zover het de ammoniakemissie uit dierenverblijven betreft, is de aanvraag getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Toetsing De dierenverblijven van onderhavige inrichting liggen niet binnen een zone van 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied. Voor deze inrichting geldt op grond van de Wav geen beperking met betrekking tot het ammoniakplafond. Aan het gestelde in de Wav wordt voldaan. Conclusie ammoniakemissie uit dierenverblijven De ammoniakemissie vanuit de dierenverblijven vormt geen reden de gevraagde vergunning te weigeren. Waterwet Vanuit de inrichting wordt niet verontreinigd hemelwater van daken en erfverhardingen afgevoerd naar het oppervlaktewater. Hierop is paragraaf van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. De coördinatieplicht uit paragraaf 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is hierop niet van toepassing. Verruimde reikwijdte Naast het voorkomen van gevaar, schade en hinder moeten onder andere ook de aspecten energie, water, afval en vervoer worden betrokken in de omgevingsvergunning. Deze aspecten vallen onder de term 'verruimde reikwijdte'. Energiebesparing Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met energie. Bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan m³ aardgasequivalenten aan brandstoffen of kwh elektriciteit wordt het uitvoeren van een energiebesparingsonderzoek relevant geacht. Bij een jaarlijks energieverbruik van meer dan m³ aardgasequivalenten aan brandstoffen of kwh elektriciteit moeten energiebesparingsmaatregelen worden genomen, voor zover deze rendabel zijn. Een rendabele maatregel is een maatregel met een terugverdientijd van ten hoogste 5 jaar. In de aanvraag is het jaarlijkse elektriciteits- en aardgasverbruik opgenomen. Tevens is in de Checklist energiebesparing veehouderijen aangegeven welke energiebesparende maatregelen getroffen zijn of zullen worden getroffen. Zoals uit de aanvraag blijkt, overschrijdt het elektriciteit- en aardgasverbruik eerdergenoemde grenzen van kwh elektriciteit en m³ aardgasequivalenten. Uit beoordeling van de bij de aanvraag gevoegde 'checklist energiebesparing' blijkt dat de binnen de branche gebruikelijke energiebesparende maatregelen reeds zijn, dan wel worden getroffen. Het in de vergunning voorschrijven van een energiebesparingsonderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de vergunning is alleen een voorschrift opgenomen dat het energieverbruik moet worden geregistreerd. 9

10 Waterbesparing (leiding- en grondwater) Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect zuinig omgaan met water. De relevantie van waterbesparing is sterk afhankelijk is van de lokale situatie. Waterbesparing wordt in belangrijke mate gerealiseerd door toepassing van de stand der techniek. Waterbesparende voorzieningen zijn in ruime mate beschikbaar en nauwelijks duurder dan de klassieke nietwaterbesparende alternatieven. Bij nieuwbouw en ingrijpende renovatie dienen dan ook altijd de waterbesparende voorzieningen, conform de stand der techniek, te worden toegepast. In de tabel Toelichting op energie- en waterverbruik in de bijlage Toelichting milieu: agrarische bedrijven bij de aanvraag is het jaarlijkse waterverbruik opgenomen. Tevens is in de Checklist waterbesparing aangegeven welke waterbesparende maatregelen getroffen zijn of zullen worden getroffen. Belangrijkste gebruiksdoel is het drinkwater voor de dieren. Om te kunnen leven en produceren hebben de dieren een minimale hoeveelheid drinkwater nodig. De stand der techniek is dat automatisch maatregelen worden getroffen om vermorsing / verspilling van water wordt voorkomen. Extra waterverbruik geeft meer mest of meer afvalwater dat op verantwoorde wijze moet worden afgevoerd. Rekening houdend met deze verbruiksvorm is het in de vergunning voorschrijven van een waterbesparingsonderzoek niet nodig. Om het waterverbruik te kunnen vergelijken is in de vergunning een voorschrift opgenomen dat het waterverbruik moet worden geregistreerd. Afvalpreventie Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect afvalpreventie. Afvalpreventie is in ieder geval relevant bij bedrijven waarbij de hoeveelheid gevaarlijk afval boven de 2,5 ton per jaar ligt óf de hoeveelheid bedrijfsafval boven de 25 ton per jaar ligt. Tot het bedrijfsafval worden alle, al dan niet afzonderlijk, vrijkomende afvalstromen gerekend die niet als gevaarlijk afval kunnen worden aangemerkt. Het betreft een totaal van de afvalstromen onafhankelijk van het feit of ze al dan niet gescheiden worden ingezameld. Ook het afval dat voor recycling wordt aangeboden, wordt hier in meegenomen. In tabel Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan in de bijlage Toelichting milieu: agrarische bedrijven bij de aanvraag zijn de afvalstromen aangegeven die binnen de inrichting vrijkomen. In de aanvraag is niet aangegeven welke maatregelen en voorzieningen zijn getroffen ten aanzien van afvalpreventie. Zoals uit de aanvraag blijkt, bedraagt de hoeveelheid gevaarlijk afval minder dan 2,5 ton per jaar en de hoeveelheid bedrijfsafval minder dan 25 ton per jaar. Het in de vergunning voorschrijven van een afvalpreventieonderzoek is daarom niet noodzakelijk. In de vergunning is alleen een voorschrift opgenomen dat de afvalstromen moeten worden geregistreerd. Verkeer en vervoer Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag is rekening gehouden met het aspect verkeer en vervoer. Bij meer dan 100 werknemers of meer dan 500 bezoekers per dag of meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer of meer dan 1 miljoen transportkilometers per jaar voor eigen vervoerders worden voorschriften ten aanzien van verkeer en vervoer relevant geacht. In de onderhavige situatie worden deze grenzen niet overschreden. Een verdere toetsing op dit onderdeel is niet nodig. 10

11 Geluid Bij de aanvraag is een akoestisch rapport gevoegd van Greten raadgevend ingenieurs, rapport Rwm 1131abA0.fa d.d. 13 mei Het onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (VROM;1999) volgens rekenmethode II. Representatieve bedrijfsactiviteiten De inrichting betreft een pluimveebedrijf. De representatieve bedrijfssituatie (RBS) ten behoeve van het geluidsonderzoek is opgebouwd uit onderstaande activiteiten: het in werking zijn van 12 nokventilatoren op iedere stal gedurende het gehele etmaal met toerentallen die zijn afgestemd op een ventilatiebehoefte van respectievelijk 82%, 90% en 40% van de maximale ventilatiecapaciteit in dag-, avond- en nachtperiode (zie bijlage I van het akoestisch rapport); vullen voersilo s, 2 keer per week 2 vrachten in de dagperiode gedurende 45 minuten per vracht; het verladen van kadavers in de dagperiode gedurende 5 minuten; de aanvoer van eendagskuikens in de dagperiode gedurende 1 uur met het gebruik van rolcontainers gedurende 30 minuten; het vullen van de HBO/dieseltank in de dagperiode gedurende 15 minuten; het uitmesten van de stallen met een loader in de dagperiode gedurende 4 uur, waarvan 1 uur op het buitenterrein; voertuigbewegingen met personenauto s, 16 in de dagperiode. Voertuigbewegingen met vrachtwagens, 8 dagperiode. Incidentele bedrijfsactiviteiten Incidenteel vinden er meer activiteiten plaats dan in de representatieve bedrijfssituatie vermeld. De incidentele bedrijfssituaties bestaan conform de rapportage uit: afvoer van vleeskuikens, 7 dagen per jaar in de dag- en avondperiode (9 vrachtwagens per keer) met gebruik van een loader, die per vrachtwagen 1 uur in bedrijf is, waarvan 15 minuten op het buitenterrein. Toetsing directe hinder De gemeente Reusel-De Mierden heeft op 29 januari 2008 een nota industrielawaai vastgesteld. Uit deze beleidsnota blijkt dat de inrichting en de dichtbij gelegen woningen rond de inrichting in het gebiedstype verwevingsgebied (buitengebied) liggen. Voor dit gebiedstype geldt een richtwaarde van 45 db(a) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ter plaats van woningen van derden. Als binnen deze afstand geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen, geldt de normstelling op 100 meter van de inrichting. Van de normstelling op 100 meter van de inrichting kan door een bestuurlijke afweging worden afgeweken dan ter plaatse van woningen De streefwaarde voor het maximale geluidsniveau bedraagt 50 db(a) etmaalwaarde en de grenswaarde 70 db(a) etmaalwaarde. Toetsing indirecte hinder Als toetsingskader voor het beoordelen van de geluidbelasting van woningen vanwege het wegverkeer van en naar de inrichting geldt de circulaire Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m., 29 februari Hierin staat vermeld dat het optredende equivalente geluidniveau (L Aeq ) ter plaatse van gevel(s) van woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen moet worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van L etmaal 50 db(a) en de maximale grenswaarde van L etmaal 65 db(a). 11

12 Resultaten langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Ter plaatse van de nabijgelegen woningen wordt in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) voldaan aan de richtwaarde uit de nota industrielawaai. Ook ter plaatse van de beoordelingspunten op 100 meter van de inrichting wordt voldaan aan de richtwaarde, met uitzondering van het referentiepunt ten noorden van de inrichting in de avondperiode. De overschrijding bedraagt 1 db(a). In de genoemde incidentele bedrijfssituatie (IBS) wordt ter plaatse van de nabijgelegen woningen aan Neterselsedijk 39, 38, 35 en 33 in de nachtperiode niet voldaan aan de richtwaarde. Ter plaatse van de woning aan Neterselsedijk 39 wordt ook in de dagperiode niet voldaan aan de richtwaarde. In de IBS wordt ook ter plaatse van het referentiepunt ten oosten van de inrichting in de nachtperiode niet voldaan aan de richtwaarde. Voor zover overschrijding van de richtwaarden op genoemd referentiepunt plaatsvindt, moet worden overwogen dat ter plaatse van dit referentiepunt geen geluidgevoelige gebouwen liggen. Het referentiepunt ten oosten van de inrichting is feitelijk niet van belang, omdat de woning aan Neterselsedijk 39 op kortere afstand is gelegen. In de IBS is dus de geluidbelasting op die woning maatgevend. Incidentele bedrijfssituaties kunnen ingevolge de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden uitgezonderd van de richtwaarde. Binnen de inrichting worden de beste beschikbare technieken toegepast. Geluidreducerende maatregelen zijn alleen mogelijk in de vorm van schermen hetgeen, gezien de beperkte frequentie van de IBS, redelijkerwijs niet kan worden verlangd. De genoemde overschrijdingen van de richtwaarden kunnen daarom worden vergund. Resultaten maximale geluidsniveau L Amax In de representatieve bedrijfssituatie en de incidentele bedrijfssituaties voldoet het maximale geluidsniveau ter plaatse van de nabijgelegen woningen aan de grenswaarde. Resultaten indirecte hinder De etmaalwaarde van de indirecte hinder bedraagt 46 db(a) tijdens de representatieve bedrijfssituatie. Er wordt voldaan aan de gestelde voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) etmaalwaarde ter plaatse van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bodem Afdeling 2.4 van het Activiteitenbesluit is van toepassing op de gehele inrichting omdat de inrichting een IPPC-installatie is. Doordat de betreffende artikelen een rechtstreekse werking hebben worden geen bodemvoorschriften in de vergunning opgenomen. Luchtkwaliteit De aanvraag is getoetst aan hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer ( Wet luchtkwaliteit ). Kort samengevat moeten projecten worden beoordeeld op basis van de Wet luchtkwaliteit, meer specifiek artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Wanneer in de gevraagde situatie aan de grenswaarde voor de luchtkwaliteit wordt voldaan en geen overschrijding van die waarde dreigt, dan vormt luchtkwaliteit geen weigeringgrond voor de aanvraag. De grenswaarden bestaan uit een uurgemiddelde, een 24-uursgemiddelde en/of een jaargemiddelde norm. Voor het berekenen van de luchtkwaliteit bij inrichtingen geldt artikel 74 van de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL). In dit artikel staat dat getoetst moet worden vanaf de grens van de inrichting (toepasbaarheidsbeginsel), op plaatsen waar blootstelling significant is (blootstellingscriterium). Ingevolge artikel 5.19, tweede lid van de Wet milieubeheer dient geen beoordeling van de luchtkwaliteit 12

13 plaats te vinden op locaties waar geen vaste bewoning is en waar publiek geen toegang toe heeft. Daarnaast behoeft toetsing niet plaats te vinden op de rijbaan van wegen en de middenberm van wegen, tenzij voetgangers normaliter toegang tot de middenberm hebben. Indien de gevolgen van de vergunningaanvraag in niet in betekende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dan kan toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. Er is door aanvrager onderzoek verricht naar de gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de in genoemde bijlage 2 aangegeven milieukwaliteitseisen voor de emissie van zwevende deeltjes in de buitenlucht. Voor zwevende deeltjes gelden de volgende grenswaarden: - 40 microgram per m 3 als jaargemiddelde concentratie; - 50 microgram per m 3 als 24-uursgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal 35 keer per kalenderjaar mag worden overschreden. Vanaf de grens van de inrichting zijn uitsluitend (bedrijfs)woningen van derden, wegen zonder voetpad en niet voor publiek toegankelijke landbouwgronden gelegen. Toetsing hoeft derhalve uitsluitend plaats te vinden op ter plaatse van te beschermen objecten aan de Neterselsedijk. De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor agrarische inrichtingen hebben betrekking op stikstofdioxide en fijn stof. De andere grenswaarden, zwaveldioxide, lood, koolmonoxide en benzeen komen in Nederland in lage concentraties voor. Gezien de inrichting (houden van dieren) zullen deze stoffen geen overschrijding van de grenswaarden geven. Stikstofdioxide komt voornamelijk vrij bij verbrandingsprocessen. Gezien de activiteiten van de inrichting kan worden gesteld dat geen of nauwelijks stikstofdioxide wordt uitgestoten. Bij de aanvraag is een berekening gevoegd van de luchtkwaliteit ter plaatse van te beschermen objecten. Deze fijn stofberekening, d.d. 4 december 2014, is uitgevoerd met het rekenprogramma ISL3a (versie 1 mei 2014). Ter voorkoming van de emissie van zwevende deeltjes zijn, naast de gangbare maatregelen voor het voorkomen van hinderlijke stofverspreiding (zoals de afvang van stof bij het lossen van veevoer), door het bedrijf specifieke maatregelen voorgesteld. Door het toepassen van warmtewisselaars (BWL ) worden maatregelen getroffen ten aanzien van fijn stof vanwege het houden van dieren Uit toetsing van onderhavige aanvraag blijkt dat ten aanzien van de vergunde emissie fijn stof wordt voldaan aan de grenswaarden van Bijlage 2 van de Wet milieubeheer. De vergunning behoeft derhalve niet geweigerd te worden op grond van artikel 2.14, eerste lid onder b van de Wabo juncto artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Volksgezondheid Indien door het in werking zijn van de inrichting risico's voor de volksgezondheid kunnen ontstaan, moeten deze risico's als gevolg voor het milieu bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. A. Het toetsingskader Het rapport Gezondheidsrisico s rond veehouderijen van de Gezondheidsraad (30 november 2012) bevat de meest recente inzichten ten aanzien van volksgezondheid en veehouderijen. Er is geconcludeerd dat onvoldoende wetenschappelijke kennis aanwezig is voor het opstellen van één beoordelingskader. Ook kan geen relatie worden gelegd tussen de afstand tot veehouderijen en de gezondheidsrisico s voor omwonenden. 13

14 B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Binnen de inrichting worden drie nieuwe vleeskuikenstallen gerealiseerd. Deze stallen komen in de plaats van (verouderde) bestaande stallen. Er vindt geen toename van het aantal dieren plaats. Een eventuele toename van de gevolgen voor de volksgezondheid is op grond daarvan uitgesloten. Dit neemt niet weg dat de inrichting wel gevolgen voor de volksgezondheid kan hebben. C. Maatregelen en voorzieningen Op 17 december 2013 hebben wij het Aanvullende toetsingsinstrument, een risico-inventarisatie en evaluatie voor gezondheid bij veehouderij (GGD s Brabant en Zeeland, september 2013) vastgesteld. In dit document zijn maatregelen ter preventie en beperking van risico s voor de volksgezondheid door veehouderijen aangegeven. Deze zijn gerangschikt aan de hand van de volgende aandachtsgebieden; geur, fijn stof en endotoxinen, zoönosen, transport en landschappelijke inpassing. In hoofdstuk 3 van het toetsingsinstrument is een checklist opgenomen, waarin per aandachtgebied maatregelen zijn geformuleerd. Dit betreft mogelijke maatregelen ter preventie en beperking van gezondheidsrisico s. Bij de aanvraag is aangegeven welke maatregelen binnen de inrichting van toepassing zijn en welke maatregelen (kunnen) worden getroffen (zie paragraaf 4.7 van de rapportage Projectafwijkingsbesluit Neterselsedijk 37 te Lage Mierde. Wij zijn van mening dat binnen de inrichting voldoende maatregelen worden getroffen. Voor zover gezondheidsrisico s kunnen ontstaan door geur-, fijn stof- of geluidemissie wordt erop gewezen dat aan de geldende wet- en regelgeving wordt voldaan (zie ook de andere overwegingen in dit verslag). Aan de geldende normstellingen, dan wel bepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij c.q. de gemeentelijke geurverordeningen, hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer en de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening c.q. de gemeentelijke Nota industrielawaai wordt voldaan. Gezondheidsrisico s door deze aspecten moeten daarom uitgesloten worden geacht. D. Beoordeling en conclusie De inrichting levert niet zodanige risico s op voor de volksgezondheid dat de vergunning om die reden moet worden geweigerd. Bedrijfsafvalwater A. Het toetsingskader Het lozen van afvalwater vanuit de inrichting op de riolering valt onder de reikwijdte van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor een aantal lozingen gelden algemene regels die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten Tijdens het reinigen van de stallen komt een afvalwaterstroom vrij. Het overige afvalwater is hoofdzakelijk van huishoudelijke aard. C. Maatregelen en voorzieningen De maatregelen en voorzieningen voor de volgende lozingen zijn niet beoordeeld omdat hiervoor in het Activiteitenbesluit milieubeheer in de aangegeven artikelen eisen zijn gesteld: - het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij het reinigen van dierenverblijven, artikel 3.127; Het afvalwater van huishoudelijke aard wordt geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. D. Beoordeling en conclusie Voor een aantal specifieke afvalwaterstromen gelden de eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer. 14

15 Doordat de aangegeven artikelen een rechtstreekse werking hebben worden geen voorschriften in de vergunning opgenomen. Met betrekking tot de andere afvalwaterstromen blijkt uit de beoordeling van de aanvraag dat door het bedrijf voldoende maatregelen en voorzieningen zijn getroffen. In de vergunning zullen specifieke voorschriften voor het te lozen van deze afvalwaterstromen worden gesteld. Veiligheid Opslag bestrijdingsmiddelen De 75 kg bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen in een speciaal daarvoor bestemde kast in de werktuigenberging. De opslag moet voldoen aan de algemene zorgplichtbepaling uit de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (artikel 18) en aan de gestelde vergunningsvoorschriften die zijn afgeleid van de PGS 15. Opslag dieselolie in een bovengrondse tank De liter huisbrandolie en liter dieselolie wordt opgeslagen in twee daarvoor bestemde bovengrondse tanks. Deze tanks zijn geplaatst achter de werktuigenberging. In paragraaf van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden eisen gesteld aan de opslag van gasolie in een bovengrondse tank. Doordat deze paragraaf een rechtstreekse werking heeft worden geen voorschriften in de vergunning opgenomen. In hoofdstuk 3 van het Activiteitenbesluit worden echter geen eisen gesteld aan het afleveren van vloeibare brandstof aan motorvoertuigen die niet bestemd zijn voor het wegverkeer. Voor deze activiteit zijn daarom wel voorschriften opgenomen in de vergunning. Opslag reinigingsmiddelen De 50 liter reinigingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen worden opgeslagen in een daarvoor bestemde kast in de werktuigenberging. De opslag moet voldoen aan de gestelde vergunningsvoorschriften die zijn overgenomen uit paragraaf van het Activiteitenbesluit milieubeheer en paragraaf van de bijbehorende ministeriële regeling (Activiteitenregeling milieubeheer). Deze voorschriften worden beschouwd als de meest recente milieutechnische inzichten, deze zijn afgeleid van de PGS 15. Overige aspecten Koeling De kadaverkoeling moet voldoen aan de voorschriften van het Besluit gefluoreerde broeikasgassen milieubeheer (Staatsblad 2007, nummer 447). Omdat dit besluit een rechtstreekse werking heeft, zijn hiervoor geen voorschriften in de vergunning opgenomen. Andere regels en wetten Het verlenen van deze vergunning houdt niet in dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten en regels (zoals een besluit op basis van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren) zijn gesteld dan wel op grond hiervan worden voorgeschreven. 15

16 Bijlage 1: Beoordelingstabellen emissiearme (stal)systemen Rav-nummer BWL V1 Naam systeem Stal met warmteheaters met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag Diercategorie Vleeskuikens Systeembeschrijving van december 2013 Vervangt Beschrijving BWL van oktober 2011 Gegevens project J.J. Quirijnen, Neterselsedijk 37 te Lage Mierde Stal 1: vleeskuikens Stal 2: vleeskuikens Stal 1: vleeskuikens Vergunningaanvraag d.d. 25 juli 2014 DE TECHNISCHE UITVOERING VAN HET SYSTEEM; BOUWKUNDIG Onderdeel Uitvoeringseis Uitvoering project Akkoord 1 Vloeruitvoering De totale stalvloerconstructie inclusief eventueel onderliggende zandlaag moet een warmteweerstand (Rcwaarde) hebben van minimaal 0,5. Dit volgt uit het leaflet Ja DE TECHNISCHE UITVOERING VAN HET SYSTEEM; TECHNISCHE VOORZIENINGEN Onderdeel Uitvoeringseis Uitvoering project Akkoord 2 Huisvestingsvorm Volledig strooiselvloer Dit volgt uit het leaflet Ja 3 Drinkwater Drinkwatervoorziening voorzien van antimorssysteem 4a 4b Verwarmings- en luchtcirculatiesysteem Er moet sprake zijn van goed onderhouden en brandveilige warmteheaters 1 die bestaan uit een warmtebron met ventilatoren voor de warme luchtverdeling De warmteheaters voor verwarming van de stal worden verdeeld over de stallengte op maximaal 1,5 meter Dit volgt uit het leaflet Dit volgt uit het leaflet De warmteheaters zijn verdeeld binnen iedere stal (5 in iedere stal) Ja Ja Ja 1 Het gaat er om dat lucht kan worden opgewarmd en dat deze lucht wordt verdeeld. De verbrandingskamer waarin een brandstof wordt verbrand mag daarbij in de heater aanwezig zijn (direct gestookte heater). De verbrandingskamer moet daarbij een aanvoerkanaal hebben voor de aanvoer van verbrandingslucht van buiten de stal en afvoerkanaal voor de afvoer van rookgassen naar buiten de stal (gesloten verbranding). Ook is het mogelijk dat elders buiten de dierruimte een verbrandingstoestel staat en de warmte via leidingen wordt overgebracht naar de heaters (indirect gestookte heater) 16

17 4c 4d 4e 4f Circulatieventilatoren 5 Registratieapparatuur onder de nok opgehangen. De opgewarmde lucht wordt met circulatieventilatoren vermengd met warme lucht in de nok van de stal. De minimaal geïnstalleerde ventilatorcapaciteit van de warmteheater bedraagt 0,35 m³ per dierplaats per uur (of 8 m³ per m² staloppervlak). De capaciteit is regelbaar met frequentieregelaars. De opgewarmde lucht dient bij alleen lengteventilatie verdeeld over de stallengte, vanaf de wandventilatoren in de tegenoverliggende richting te worden uitgeblazen. Bij de combinatie van nok- en lengteventilatie of alleen nokventilatie is de uitblazing in twee richtingen vanuit het midden van de lengte van de stal. In alle gevallen dient de lucht in de nok van de stal te worden uitgeblazen. De circulatieventilatoren worden bovenin de nok van de stal geplaatst op een onderlinge afstand van maximaal 20 meter en op maximaal 1,5 meter onder de nok van de stal. Deze circulatieventilatoren houden continu de luchtbeweging in de stal op gang. De minimale ventilatorcapaciteit van de circulatieventilatoren is minimaal 20 m³ per m² staloppervlak De volgende registratieapparatuur dient aanwezig te zijn: - apparatuur voor het registreren van het aanstaan van de warmteheaters (urenteller); - apparatuur voor het registreren van de gerealiseerde temperatuurcurve, binnen- en buitentemperatuur; - apparatuur voor registreren van het gerealiseerde ventilatiedebiet - apparatuur voor registreren van de curve ventilatorcapaciteit circulatieventilatoren 6 Capaciteit Installatie in bestaande stallen: te installeren capaciteit van de heaters De heaters zijn maximaal 1,5 meter onder de nok opgehangen. Uit een berekening blijkt dat de geïnstalleerde ventilatorcapaciteit van de warmteheater respectievelijk 0,52 m³ en 0,55 m 3 per dierplaats per uur bedraagt in de stallen 1/3 en 2. Dit volgt uit het leaflet De circulatieventilatoren zijn op een onderlinge afstand van circa 16 meter geplaatst en zijn maximaal 1,5 meter onder de nok van de stal zijn geplaatst. De geïnstalleerde ventilatorcapaciteit van de circulatieventilatoren bedraagt respectievelijk 20,5 en 21,6 m³ per m² staloppervlak voor de stallen 1/3 en 2. Dit volgt uit het leaflet Dit volgt uit het leaflet Ja Ja Ja Ja Ja Ja 17

18 is minimaal 125 Watt/m² bij 35ºC omgevingstemperatuur. Capaciteit volgens opgave leverancier Nieuwbouw: Te installeren capaciteit van de heaters is minimaal 100 Watt/m² bij 35ºC omgevingstemperatuur. Capaciteit volgens opgave leverancier HET GEBRUIK VAN HET SYSTEEM Onderdeel Gebruikseis Gebruik project Akkoord a Leefoppervlak Bij vleeskuikens: Minimaal 417 cm² en maximaal 556 cm² per dier bij opzet (18-24 dieren per m²) Bij scharrelvleeskuikens: Minimaal 588 cm² en maximaal 909 cm² per dier bij opzet (11-17 dieren per m²) b Luchtstroming De lucht uit het bovenste deel van de stal 2 wordt via circulatieventilatoren via de eindgevel(s) naar beneden geleid en vervolgens goed verdeeld over het strooiseloppervlak geblazen Het leefoppervlak in de stallen 1, 2 en 3 bedraagt respectievelijk circa 733, 708 en 733 cm 2 per dier (exclusief overdekte uitloop). Aandachtspunt bij controle Ja c Instelling temperatuurcurve De verwarming wordt ingeschakeld naar mate er behoefte is aan extra warmte in de stal, hiervoor wordt de temperatuurcurve gevolgd Aandachtspunt bij controle d Instelling ventilator in warmteheater wanneer er verwarmd wordt De verwarming wordt ingeschakeld wanneer de ruimtetemperatuur 0,5 C onder de temperatuurcurve komt, bij het verwarmen draait de ventilator in de heater Aandachtspunt bij controle e Instelling ventilator in warmteheater wanneer er niet verwarmd wordt Wanneer er geen extra warmtebehoefte is en er dus niet bij verwarmd wordt, staat de ventilator in de heater uit Aandachtspunt bij controle f1 Instelling circulatieventilatoren De circulatieventilatoren draaien bij plaatsing van de dieren op minimaal 20% capaciteit. Dit wordt opgevoerd naar minimaal 30%, zodra de maximum capaciteit van de warmteheaters is bereikt. De capaciteit mag worden geregeld op basis van de ventilatorcapaciteit voor totale luchtverversing. Wanneer er niet meer wordt bij verwarmd dienen de Aandachtspunt bij controle 2 Het betreft hier de lucht onder het dak / de nok van de stal. De lucht is daar warmer dan elders in de stal. 18