Vaststelling Verordening premiebeleid (incentivebeleid) en vrijlating van inkomsten.

Transcriptie

1 rv 233 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten nr Den Haag, 30 september 1997 Aan de gemeenteraad Vaststelling Verordening premiebeleid (incentivebeleid) en vrijlating van inkomsten. 1. Inleiding Op 1 juli j.l. is de wet tot wijziging van de Algemene bijstandswet (Abw) in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting in werking getreden (Stb 1997, nr. 193). Deze wetswijziging heeft onder andere betrekking op de invoering van een vrijlatingsregeling, de mogelijkheid van het verlenen van categoriale bijzondere bijstand en de Wet Boeten. Van inwerkingtreding op 1 juli a.s. is de vrijlatingsregeling uitgezonderd. Het betreft de herinvoering van een centrale vrijlatingsregeling van inkomsten uit arbeid op 1 oktober a.s. Deze regeling is van toepassing bij uitkeringsgerechtigden met een Abw, Ioaw- of Ioaz-uitkering. 2. De herinvoering van de centrale vrijlatingsregeling 2.1. De huidige incentiveregeling Sinds 1 oktober 1994 is de "oude" vrijlatingsregeling van de oude Algemene Bijstandswet, Ioaw en Ioaz afgeschaft. Daarvoor in de plaats krijgt de gemeente via het Fonds Sociale Vernieuwing een budget ten behoeve van een te voeren incentive-beleid. Voor 1997 bedraagt het budget voor Den Haag f 6,7 miljoen. Sindsdien worden alle inkomsten volledig verrekend en worden er incentivepremies toegekend en projecten gefinancierd. Het incentive-beleid is opgenomen in een gemeentelijke verordening (raadsbesluit 164/1996). De doelgroep van het huidige haagse incentivebeleid omvat: a. Alleenstaande ouders met een of meer kinderen tot 12 jaar die inkomsten uit arbeid ontvangen; b. Uitkeringsgerechtigden die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt; c. Personen die maatschappelijk nuttige taken verrichten in het kader van maatschappelijk herstel. Het resterende budget wordt besteed aan jongerenprojecten. Voor de incentives is in de Abw geregeld dat ze bij de bijstandsverlening, tot bepaalde maximum-bedragen, niet worden verrekend met de uitkering De wijziging van de huidige incentiveregeling Het kabinet is blijkens de armoedenota van de minister van SZW van november 1995 van mening dat dit incentivebeleid onvoldoende is toegesneden op het armoedevraagstuk. Doorgaans zal het incentivebudget worden ingezet voor degenen die nog een kans maken op de arbeidsmarkt. Dat zijn meestal uitkeringsgerechtigden die door de wetgever niet zijn vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Het kabinet is van mening dat ook cliënten zonder arbeidsverplichting bij het uit eigen initiatief aanvaarden van een deeltijdbaan, een inkomensvooruitgang moeten krijgen. Daartoe wordt voor deze categorie de centrale vrijlatingsregeling weer ingevoerd Systematiek van de nieuwe vrijlatingsregeling De nieuwe centrale vrijlatingsregeling kent aan de voet een algehele vrijlating van f 150,00 per maand. Hiermee wordt voor de betreffende doelgroep een naadloze aansluiting met het armoedebeleid bewerkstelligd. De inkomsten tot f 150,00 leiden immers volledig tot een verbetering van de inkomenspositie. Daarboven wordt 50% van het inkomen vrijgelaten tot een maximum van f 275,00 per maand. De bedragen worden geïndexeerd samen met de bijstandsnormen Centrale vrijlatingsregeling versus incentivebeleid Het gemeentelijke incentivebeleid heeft als primaire invalshoek uitstroom naar betaald werk. De doelgroepen van de vrijlatingsregeling zijn ontheven van de arbeidsverplichtingen. Door de wetswijziging wordt voor deze doelgroepen een vrijlatingsregeling ingevoerd. De regeling waarborgt een inkomensverbetering als men ondanks de ontheffing van de arbeidsverplichtingen (beperkt) betaalde activiteiten verricht. De nieuwe vrijlatingsregeling komt weliswaar in naam overeen met de "oude" vrijlatingsregeling van voor 1 oktober 1994, maar heeft heel duidelijk een andere doelstelling. Niet de uitstroom naar betaald werk staat centraal maar het voorkomen van sociale uitsluiting. De vrijlatingsregeling is een instrument naast het gemeentelijke incentivebeleid. Dat incentivebeleid richt zich evenals de oude vrijlatingsregeling primair op de uitstroom uit de bijstand van uitkeringsgerechtigden raadsvoorstellen

2 die wel arbeidsverplichtingen zijn opgelegd Doelgroepen van de nieuwe centrale vrijlatingsregeling De doelgroepen van de nieuwe centrale vrijlatingsregeling zijn: a. Alleenstaande ouders met een of meer kinderen tot de leeftijd van 5 jaar. b. Oudere werklozen van 57 1/2 jaar en ouder. c. Een persoon die behoort tot een categorie die in een gemeentelijke verordening is opgenomen en om redenen van medische- of sociale aard is aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd. De vrijlating is niet van toepassing op degenen die (nog) geen algemene bijstand ontvangen. 3. Doelgroep c.: Een persoon die behoort tot een categorie die in een gemeentelijke vrijlatingsverordening is opgenomen en om redenen van medische- of sociale aard is aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd Voor deze categorie uitkeringsgerechtigden zijn de drempels voor het aanvaarden van voltijd werk hoog, gegeven de medische of sociale redenen. Voor deze groep kan de vrijlatingsregeling een stimulans zijn om te komen tot een inkomensverbetering. Essentieel voor de doelgroepbepaling van de verordening is dat de redenen van medische of sociale aard tot gevolg hebben dat men is aangewezen op deeltijdwerk. Bij het bepalen van de doelgroep is het niet de bedoeling dat daarin personen worden opgenomen voor wie het evident is dat zij zich potentieel kwalificeren voor (volledige) uitstroom en waarbij in feite het incentive-beleid aan de orde is. Inkomensverbetering in plaats van uitstroombevordering wordt beoogd. De huidige incentivedoelgroep uitkeringsgerechtigden die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt komt overeen met de beoogde gemeentelijke vrijlatingsdoelgroep c. Ook deeltijdarbeid in de banenpoolregeling kan onder deze doelgroep c. worden gebracht. Immers, een banenpoolplaats kan om medische of sociale redenen in deeltijd worden verricht, is additionele arbeid en niet gericht op uitstroom. 4. Aantal uitkeringsgerechtigden dat in aanmerking komt voor de vrijlatingsregeling De doelgroepen a. en b. betreffen in totaal naar verwachting maximaal 600 uitkeringsgerechtigden. Bij doelgroep c. gaat het om circa 100 uitkeringsgerechtigden per jaar die thans onder de incentiveregeling vallen. Naar aanleiding van de evaluatie van het incentivebeleid (raadsvoorstel 164 van 1996) is doelgroep c. aan het incentivebeleid toegevoegd. De parttime banenpoolplekken worden in 1997 geschat op maximaal Verschil in berekening van de premie en vrijlating De systematiek van de incentiveberekening wijkt af van de nieuwe vrijlatingsregeling. De huidige incentive berekening kent een vrijlating van 25% van de inkomsten tot een maximum van netto f 275,00 per maand. Voor alleenstaande ouders geldt echter een "eerste" vrijlating van f 75,00 per maand. De nieuwe regeling kent een eerste vrijlating van f 150,00. Daarnaast wordt de helft van het meerdere inkomen tot een maximum van f 275,00 per maand vrijgelaten. Deze regeling is daarmee gunstiger voor uitkeringsgerechtigden. Het is gewenst vanaf 1 oktober a.s. één berekeningswijze voor beide regelingen toe te passen. Door het toepassen van één berekeningswijze voor beide regelingen wordt voorkomen dat er bij een overgang van de vrijlatingsregeling naar de premieregeling een minder gunstige berekening wordt toegepast waardoor de cliënt erop achteruit gaat. Er wordt aansluiting gezocht bij de (wettelijke) berekeningswijze van de vrijlating. 6. Financiële gevolgen Een verlaging van het incentive-budget voor de gemeenten wordt niet toegepast. De invoering van de vrijlatingsregeling is volgens de minister budgettair neutraal. Daarbij wordt er van uitgegaan dat het bedrag dat door de gemeenten vrijgelaten zal gaan worden, gecompenseerd wordt door de extra eigen verdiensten van uitkeringsgerechtigden waardoor zij door de gedeeltelijke verrekening van deze extra inkomsten minder bijstand gaan ontvangen (handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar , 24772, nr. 3). Door de vrijlatingsregeling zal de gemeente meer algemene bijstand/toeslag uitkeren. Van deze toename kan 90% bij het Rijk worden gedeclareerd. De toename van de bij-standskosten betreft 10% van de niet verrekende inkomsten, omdat het gemeentelijke aandeel van de bijstandskosten 10% bedraagt. Per cliënt betreft het maximaal 10% van f 275,00 per maand. In de praktijk zal het bedrag van de werkelijke vrijlating per uitkeringsgerechtigde lager zijn dan het maximumbedrag van f 275,00. Immers, veel uitkeringsgerechtigden verrichten slechts beperkte parttime werkzaamheden met de daarbij behorende geringe inkomsten. Geschat wordt dat het gemiddelde bedrag van de niet verrekende inkomsten per uitkeringsgerechtigde f 175,00 betreft. Voor Den Haag worden de extra kosten voor de wettelijk verplichte doelgroepen a. en b. begroot op maximaal 600 (aantal uitkeringsgerechtigden) x 10% van f 175,00 = f ,00 netto per maand. Dat is bruto per maand. De 2 raadsvoorstellen 1997

3 gemeentelijke doelgroep c. wordt voor uitkeringsgerechtigden die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt geschat op 100 per jaar (en de parttime banenplekken op maximaal 50 in 1997). De extra kosten door de gemeentelijke vrijlatingsregeling betreffen maximaal 10% van f 275,00 van 150 uitkeringsgerechtigden ( ) = f 4.125,00 netto per maand. Dat is bruto f 5.280,00 per maand. Bij de berekening is er van uitgegaan dat de parttime werkzaamheden van de gemeentelijke doelgroepen in het algemeen meer uren beslaan dan de wettelijke doelgroep. Zo zal een parttime banenpooler in ieder geval meer dan f 400,00 per maand verdienen, wat tot gevolg heeft dat de maximale vrijlating van f 275,00 per maand wordt toegepast. De toename van het gemeentelijk aandeel in de bijstandskosten als gevolg van de vrijlatingsregeling bedraagt daarom op jaarbasis maximaal f ,00+f 5.280,00= f ,00 per maand x 12 = f ,00 bruto. Deze uitgaven worden gedekt door het in de begroting opgenomen gemeentelijk aandeel van de uitkeringen. Door de overheveling van 100 uit-keringsgerechtigden, die op medische gronden gedeeltelijk plaats-baar zijn op de arbeidsmarkt, van de incentiveregeling naar de vrijlatingsregeling is er sprake van een verschuiving in het incentivebudget ten bate van jongerenprojecten. Het betreft voor 1997 (3 maanden) f ,00. De overheveling is voor de gemeente financieel aantrekkelijk omdat de incentiveregeling voor 100% ten laste van het gemeentelijke incentivebudget komt en de vrijlatingsregeling voor 90% bij het Rijk wordt gedecla-reerd. Door de overheveling van alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar naar de vrijlatingsregeling valt op jaarbasis f 0,5 miljoen van het incentivebudget vrij. Dit bedrag is gereserveerd voor een verruimd kwijtscheldingsbeleid, waarover in de raadsvergadering van 25 april 1996 overeenstemming is bereikt. De vrijlatingen en incentives blijven bij de vaststelling van de draagkracht in verband met een bijzondere bijstandsaanvraag beiden buiten beschouwing. De vrijlatingsregeling heeft dus niet tot gevolg dat een bezuiniging optreedt bij het budget bijzondere bijstand. Het extra beslag op het incentivebudget als gevolg van de gewijzigde berekeningswijze van de incentives wordt geschat op circa f ,00 netto per maand. Dat is bruto f ,00 per maand. Bij de berekening van dit bedrag wordt uitgegaan van in totaal alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd van 5 tot en met 12 jaar. Daarvan heeft circa 10% inkomsten uit arbeid. De inkomsten worden geschat op gemiddeld f 175,00 per maand. Op basis van deze schatting kan er vanuit worden gegaan dat er gemiddeld per alleenstaande ouder f 100,00 netto per maand aan incentive wordt verstrekt. Door toepassing van de berekeningswijze van de vrijlatingsregeling wordt er in het vervolg gemiddeld f 162,50 netto per maand aan incentive verstrekt. Deze extra kosten worden gedekt door het incentivebudget. 7. Financiële paragraaf invoering centrale vrijlatingsregeling Abw, Ioaw en Ioaz Uitkeringskosten Toename uitkeringskosten in verband met niet verrekenen inkomsten. Van de kosten wordt 90% bij het Rijk gedeclareerd en komt 10 % voor rekening van de gemeente. totale kosten (100%) kosten gemeente (10%) Bij de wettelijke doelgroepen: Netto per maand f ,00 f ,00 Loonheffing per maand f ,00 + f 2.940,00 + Bruto per maand f ,00 f ,00 Periode oktober 1997 tot januari 1998 (x 3) f ,00 f ,00 bij de gemeentelijke doelgroepen: Netto per maand f ,00 f 4.125,00 Loonheffing per maand f ,00 + f 1.155,00 + Bruto per maand f ,00 f 5.280,00 Periode oktober 1997 tot januari 1998 (x 3) f ,00 f ,00 Totale bijstandstoename alle doelgroepen in 1997 (1 kwartaal) f ,00 f ,00 f ,00 + f ,00 + f ,00 f ,00 In 1998 betreft het (4 kwartalen) f ,00 f ,00 Deze kosten worden gedekt door het reeds in de begroting opgenomen bedrag voor het 10% gemeentelijk aandeel aan uitkeringskosten. Tijdens de behandeling in de Kamer is hierover het volgende opgemerkt. "Met betrekking tot de voorgestelde verruiming van de vrijlatingsbepaling voor Abw-gerechtigden die ontheven zijn van (arbeids-)verplichtingen wordt ervan uitgegaan dat de stopzetting van de oude (1994) vrijlatingsregeling tot ontmoediging heeft geleid van (het melden van) bijverdiensten, zodat per saldo geen sprake zal behoeven te zijn van budgettaire derving" (handelingen raadsvoorstellen

4 Tweede Kamer, vergaderjaar , 24772, nr. 3). Incentivebudget Verschuiving incentivebudget ten laste jongerenprojecten als gevolg van de gewijzigde berekeningswijze Netto per maand f ,00 Loonheffing per maand f 4.900,00 + Bruto per maand f ,00 Periode oktober 1997 tot januari 1998 (x 3) f ,00 Verschuiving incentivebudget ten bate van jongerenprojecten door overheveling uitkeringsgerechtigden, die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt, van de incentiveregeling naar de vrijlatingsregeling voor 1997 f ,00 Totale verschuiving incentivebudget in 1997 toename verstrekking individuele premies f ,00 afname verstrekking individuele premies f ,00 - saldo verschuiving incentivebudget ten laste van jongerenprojecten f ,00 Deze kosten worden gedekt binnen het bestaande incentivebudget. 8. De Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) De Wiw treedt naar verwachting in werking op 1 januari Alle Abw-, Ioaw-, en Ioaz-uitkeringsgerechtigden zijn voor activering of activiteiten gericht op uitstroom op deze wet aangewezen. Het incentive-beleid zal in de Wiw worden opgenomen. Ingaande 1 januari 1998 loopt ook de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing (Twssv) af. Met de Wiw wordt het incentive-budget toegevoegd aan het gemeentelijk Werkfonds. Dit Werkfonds betreft een brede doeluitkering die uit 3 componenten bestaat: basisbedragen voor degenen die werken, een vast budget voor aanvullende kosten en de derde component is het budget voor scholing en activering. De verplichting voor gemeenten om het incentivebeleid in een verordening op te nemen wordt dan overgeheveld van de Abw naar de Wiw. De inzet van incentives is daarmee een Wiw-instrument geworden. De gemeenten krijgen onder de Wiw bij de toepassing van de incentives een grote mate van vrijheid. De verordening komt met ingang van het in werking treden van de Wiw te vervallen en er moet een nieuwe verordening worden vastgesteld. Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 In de begripsomschrijving van de dienstbetrekking zijn de banenpoolregeling en de Jeugdwerkgarantiewet ten aanzien van de premieregeling uitgezonderd. Deze uitzonderingen zijn gebaseerd op de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing en de Jeugdwerkgarantiewet. In het kader van de regeling Melkert-banen is een dergelijke uitzondering niet getroffen. Dergelijke banen kunnen daarom wel onder de premieregeling worden gebracht. Deze uitzondering geldt ook niet voor de inkomstenvrijlatingsregeling. Artikel 2 In dit artikel is de doelgroep van de premieregeling en de berekeningswijze van de premie opgenomen. De berekeningswijze van de premie komt overeen met de berekeningswijze van de inkomstenvrijlating van artikel 3. Artikel 3 De gemeentelijke doelgroep van de vrijlatingsregeling en de berekeningswijze van de vrijlating is in dit artikel opgenomen. Artikel 4 Er is sprake van een afdwingbaar recht voor uitkeringsgerechtigden op basis van de verordening. De premie wordt zonder aanvraag ambtshalve toegekend. Artikel 5 Dit artikel behoeft geen toelichting. Artikel 6 In verband met het feit dat de genoemde wettelijke vastgelegde maximumbedragen in artikel 3 worden geïndexeerd moeten burgemeester en wethouders periodiek de gelegenheid hebben om de op grond 4 raadsvoorstellen 1997

5 van de verordening geldende bedragen te wijzigen. De bedragen genoemd in artikel 2 worden gelijktijdig aangepast. Artikel 7 Een ongewenste samenloop van een premie en vrijlating van inkomsten wordt door middel van dit artikel voorkomen. Artikel 8 Op grond van de gewijzigde vrijlatingsregeling dient bezien te worden of een uitkeringsgerechtigden overgeheveld moeten worden van de premieregeling naar de vrijlatingsregeling. Tevens dient beoordeeld te worden of uitkeringsgerechtigden zonder premie in aanmerking komen voor de vrijlatingsregeling. Dit onderzoek zal zoveel mogelijk worden afgerond voor de uitbetaling van de uitkering in de maand oktober 1997, maar uiterlijk ten tijde van het eerstvolgende heronderzoek of bij eerdere beëindiging van de uitkering. Daarbij zal sprake zijn van toepassing van de vrijlatingsregeling met terugwerkende kracht tot 1 oktober Artikel 9 Dit artikel behoeft geen toelichting. Gezien het vorenstaande stellen wij u voor, overeenkomstig het eenstemmige advies van de commissie voor Onderwijs, Sociale zaken en Werkgelegenheidsprojecten, Integratie en Emancipatiebeleid en de instemming van de cliëntenadviescommissie, het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, Gelet op de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing Stb. 16 december 1993, nr. 682, de Algemene bijstandswet Stb. 12 april 1995 nr. 200, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Stb 12 april 1995 nr. 200, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen Stb 12 april 1995 nr. 200 en de Wet tot wijziging van de Algemene bijstandswet in verband met de preventie en bestrijding van armoede en van sociale uitsluiting, Stb. 6 mei 1997 nr. 193, Overwegende dat er een noodzaak bestaat de zelfstandige bestaansvoorziening van uitkeringsgerechtigden door middel van het verstrekken van premies te bevorderen, dat er een noodzaak bestaat een inkomstenvrijlatingsregeling vast te stellen ten behoeve van uitkeringsgerechtigden die om redenen van medische aard zijn aangewezen op het verrichten van arbeid in deeltijd en voor part-time banenpoolers, Besluit: I. ingaande 1 oktober 1997 het huidige incentivebeleid als volgt aan te passen: a. de doelgroep alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar over te hevelen naar de gemeentelijke vrijlatingsregeling. b. de doelgroep uitkeringsgerechtigden die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt over te hevelen naar de gemeentelijke vrijlatingsregeling. c. de berekeningswijze van de nieuwe vrijlatingsregeling toe te passen bij het incentivebeleid; II. III. als doelgroepen van de gemeentelijke vrijlatingsregeling vast te stellen de uitkeringsgerechtigden met inkomsten uit dienstbetrekking die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar zijn op de arbeidsmarkt en de parttime banenpoolers; de verordening premiebeleid ter bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening (incentivebeleid) ingaande 1 oktober 1997 in te trekken en vast te stellen de Verordening premiebeleid (incentivebeleid) en vrijlating van inkomsten, HOOFDSTUK 1 Algemene Bepalingen Artikel 1 raadsvoorstellen

6 Begripsomschrijving Deze verordening verstaat onder a. wet: de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing. b. uitkeringsgerechtigde: c. dienstbetrekking: degene die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt op grond van de Algemene bijstandswet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. een arbeidsovereenkomst ingevolge het Burgerlijk wetboek, met uitzondering van de banenpoolregeling en de Jeugdwerkgarantiewet bij het toepassen van de premie deeltijdwerk bepalingen. HOOFDSTUK 2 Voorwaarden voor het recht op premie Artikel 2 Premie deeltijdwerk 1. De uitkeringsgerechtigde die als alleenstaande ouder een of meer kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar verzorgt en die een dienstbetrekking in deeltijdarbeid aanvaardt, waarmee een netto inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de toepasselijke uitkeringsnorm, wordt een maandelijkse premie toegekend. 2. De premie wordt berekend aan de hand van de hoogte van het netto inkomen uit arbeid. Het premiebedrag bedraagt niet meer dan het bedrag aan inkomen uit arbeid. De premiehoogte is tot een inkomensbedrag van f 150,00 per maand gelijk aan de hoogte van het inkomen. Daarnaast wordt de helft van het meerdere inkomen uit arbeid als premie verstrekt. De maximum premie bedraagt in totaal f 275,00 per maand. HOOFDSTUK 3 Voorwaarden voor het recht op inkomstenvrijlating Artikel 3 Inkomstenvrijlating 1. Op de uitkering van de uitkeringsgerechtigde die op medische gronden gedeeltelijk plaatsbaar is op de arbeidsmarkt en die een dienstbetrekking in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm, worden inkomsten uit arbeid tot een maximum van f 150,00 per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 275,00 per maand, niet in mindering gebracht. 2. Op de uitkering van de uitkeringsgerechtigde die een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt en die een dienstbetrekking in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm, worden inkomsten uit arbeid tot een maximum van f 150,00 per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 275,00 per maand, niet in mindering gebracht. 3. Op de uitkering van de uitkeringsgerechtigde die om redenen van medische of sociale aard een dienstverband in deeltijd heeft of aanvaardt in de banenpoolregeling, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor hem geldende uitkeringsnorm, worden inkomsten uit dit dienstverband, tot een maximum van f 150,00 per maand, alsmede de helft van het meerdere tot een maximum van in totaal f 275,00 per maand, niet in mindering gebracht. HOOFDSTUK 4 Uitbetaling van de premie Artikel 4 6 raadsvoorstellen 1997

7 Betaalbaarstelling 1. De premie wordt door burgemeester en wethouders verstrekt binnen een periode van 8 weken nadat zij kennis heeft kunnen nemen van de omstandigheid dat de uitkeringsgerechtigde aan de van toepassing zijnde voorwaarden heeft voldaan. 2. De uitkeringsgerechtigde is verplicht burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken. HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen Artikel 5 Onvoorziene omstandigheden In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders. Artikel 6 Aanpassing bedragen Burgemeester en wethouders kunnen periodiek, in de regel halfjaarlijks met ingang van 1 januari en met ingang van 1 juli de ingevolge de verordening geldende bedragen wijzigen. Artikel 7 Cumulatie van premie en vrijlating In gevallen waarbij een uitkeringsgerechtigde in aanmerking komt voor een premie en tevens voor een vrijlating van inkomsten, is slechts een vrijlating van inkomsten van toepassing. Artikel 8 Overgangsbepaling Uiterlijk ten tijde van het eerstvolgende heronderzoek naar het recht op uitkering na inwerkingtreding van deze verordening of bij een eerdere beëindiging van het recht op uitkering, besluiten burgemeester en wethouders omtrent voortduren of herberekening van de premie van uitkeringsgerechtigden, danwel of de inkomstenvrijlating van toepassing wordt. De inkomstenvrijlating wordt zonodig toe-gepast met terugwerkende kracht tot uiterlijk 1 oktober 1997, onder verrekening van de toegekende premies over dezelfde periode. Artikel 9 Inwerkingtreding 1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening premiebeleid (incentivebeleid) en vrijlating van inkomsten Den Haag. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 november 1997, werkt terug tot en met 1 oktober 1997 en wordt ingetrokken met ingang van de datum van in werking treden van de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw). Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van E) De secretaris, De voorzitter, Burgemeester en wethouders van Den Haag. De secretaris, De burgemeester, R. VAN DER BRUG, lo. W.J. DEETMAN. E) 9 oktober 1997 raadsvoorstellen