gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober, nr. ;

Transcriptie

1 DE RAAD DER GEMEENTE HAREN, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober, nr. ; gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers; gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-Verordening de minimis-steun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004); b e s l u i t : vast te stellen de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand Paragraaf 1. Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. uitkeringsgerechtigden : personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ en die woonachtig zijn in de gemeente Haren; b. Anw ers : personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet, die zijn ingeschreven bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) en die woonachtig zijn in de gemeente Haren; c. niet-uitkeringsgerechtigden : personen als bedoeld in artikel 6 onder a van de wet, die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), die geen uitkeringsgerechtigden zijn en die woonachtig zijn in de gemeente Haren; d. klant : de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of artikel 34, eerste lid van de IOAW of de IOAZ, die woonachtig is in de gemeente Haren;

2 2 e. jongeren : uitkeringsgerechtigden, Anw ers en niet-uitkeringsgerechtigden, niet ouder dan 23 jaar en die woonachtig zijn in de gemeente Haren; f. voorziening : een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid; g. de wet : de Wet werk en bijstand; h. IOAW : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; i. IOAZ : Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; j. het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren; k. de raad : de gemeenteraad van de gemeente Haren; l. JOP-baan : een jongeren opleidings- en ervaringsplaats in het kader van een convenant tussen VNO/NCW, VNG, CWI en SZW; m. arbeidsinschakeling : het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening; n. reguliere arbeid : betaalde arbeid, niet zijnde een voorziening; o. sociale activering : het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie. Paragraaf 2. Beleid en financiën Artikel 2 Opdracht college 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaandenof halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing. 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op sociale activering en arbeidsinschakeling. 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen. Artikel 3 Beleidsplan 1. De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven, alsmede de hoogte en wijze van financiering.

3 3 2. Dit plan omvat in elk geval: a. een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen; b. de wijze waarop de aanbesteding wordt vormgegeven; c. een globale verdeling van de beschikbare middelen over de verschillende doelgroepen en voorzieningen. Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning 1. Elke klant heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden: a. de mogelijkheden tot sociale activering of arbeidsinschakeling van de klant; b. de beschikbaarheid van de benodigde voorzieningen of alternatieven daarvoor; c. de financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van een voorziening; d. de zienswijze van de klant; e. het advies van het CWI. 3. Het college doet een aanbod dat past binnen de verordening en het in artikel 3 genoemde beleidsplan. Artikel 5 Verplichtingen ten aanzien van deelname aan voorzieningen 1. Een uitkeringsgerechtigde die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken. 2. De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden. 3. Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening. 4. Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

4 4 Paragraaf 3. Voorzieningen Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen 1. In het beleidsplan als bedoeld in artikel 3 wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen. 2. Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden. 3. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen, als naar het oordeel van het college: a. de voorziening niet langer noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling; b. de voorziening onvoldoende blijkt bij te dragen aan de arbeidsinschakeling; c. de klant onvoldoende medewerking verleent aan zijn arbeidsinschakeling. 4. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen, als: a. de klant niet meer behoort tot de doelgroep van de wet dan wel deze verordening; b. de klant algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening. 5. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college nadere regels ten aanzien van de voorzieningen, als bedoeld in paragraaf 3, en met inachtneming van hetgeen daarover in het beleidsplan is bepaald. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a. de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b. de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c. de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of vaststelling; d. de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies; e. de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f. het vragen van een eigen bijdrage; g. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. Artikel 8 Ondersteuning 1. Het college kan de klant ondersteunen bij de sociale activering of het verkrijgen en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. 2. Het doel is de klant op doelmatige wijze te begeleiden naar sociale activering of reguliere arbeid. 3. Het college kan daarbij gebruik maken van: a. de specifieke in deze verordening opgenomen voorzieningen; b. andere voorzieningen, voorzover deze naar het oordeel van het college bijdragen aan sociale activering of arbeidsinschakeling. 4. De klant kan in aanmerking komen voor een vergoeding van noodzakelijke kosten die, naar het oordeel van het college, worden gemaakt in het kader van de voorziening waarvan de klant gebruik maakt.

5 5 Artikel 9 Scholing 1. Het college kan de klant een vorm van scholing aanbieden. 2. Het doel van de scholing is de klant te kwalificeren voor arbeidsinschakeling en dient ter bevordering van doorstroom naar een voorziening of reguliere arbeid. Artikel 10 Werkstages 1. Het college kan de uitkeringsgerechtigde een werkstage aanbieden. 2. Het doel van de werkstage is het leren functioneren in een arbeidsrelatie en dient ter bevordering van doorstroom naar een voorziening of reguliere arbeid. 3. De werkstage duurt maximaal zes maanden en vindt plaats, indien van toepassing, met behoud van uitkering. 4. De werkstage kan eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 6. Gedurende de werkstage vindt begeleiding plaats. Artikel 11 Werkervaringsbanen 1. Het college kan de uitkeringsgerechtigde een werkervaringsbaan aanbieden. 2. Het doel van de werkervaringsbaan is het vergaren van werkervaring en vakkennis en dient ter bevordering van doorstroom naar een voorziening of reguliere arbeid. 3. De werkervaringsbaan duurt maximaal zes maanden en kan, indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan het in het tweede lid geformuleerde doel, eenmaal met maximaal zes maanden worden verlengd. 4. De werkervaringsbaan vindt plaats, indien van toepassing, met behoud van uitkering. 5. Het college plaatst de persoon alleen indien door de plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door de plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Artikel 12 Loonkostensubsidie 1. Het college kan subsidie verstrekken aan de werkgever die met de uitkeringsgerechtigde een arbeidsovereenkomst sluit voor de minimale duur van negen maanden. 2. Het maximumbedrag van de subsidie bedraagt 50 procent van het bruto loon. 3. De subsidie wordt verstrekt voor de maximale duur van negen maanden.

6 6 4. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed. Artikel 13 Persoonsgebonden Reïntegratiebudget 1. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde een subsidie verstrekken in de vorm van een persoonsgebonden reïntegratiebudget. 2. Onder een persoonsgebonden reïntegratiebudget wordt verstaan: een subsidie ter voldoening van de noodzakelijk te maken kosten die zijn gericht op het bereiken van arbeidsinschakeling. Artikel 14 Participatiebanen 1. Het college kan de klant een participatiebaan aanbieden. 2. Het college kan toestemming verlenen voor het voortzetten van vrijwilligerswerk dat naar het oordeel van het college bijdraagt aan sociale activering of arbeidsinschakeling en aan dat werk voorwaarden verbinden. 3. Het doel van de participatiebaan is sociale activering te bewerkstelligen door het verrichten van maatschappelijk zinvolle activiteiten en het bereiken of voortzetten van zelfstandige maatschappelijke participatie en kan dienen ter bevordering van doorstroom naar een voorziening of reguliere arbeid. 4. De participatiebaan bedraagt niet meer dan 24 uur per week en wordt, indien van toepassing, met behoud van uitkering verricht. 5. Tenminste eenmaal per jaar wordt door het college beoordeeld, in overleg met de werknemer en de werkgever, of voor de betreffende werknemer mogelijkheden zijn voor doorstroom naar reguliere arbeid. 6. Het college plaatst de persoon alleen indien door de plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door de plaatsing geen verdringing plaatsvindt. Artikel 15 Reïntegratiebanen 1. Het college kan aan de uitkeringsgerechtigde een dienstverband aanbieden. 2. Het doel van de reïntegratiebaan is het vergaren van werkervaring en vakkennis en leidt op de kortst mogelijke termijn tot doorstroom naar reguliere arbeid. 3. De reïntegratiebaan duurt maximaal acht maanden en wordt geheel of gedeeltelijk gesubsidieerd. 4. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een organisatie. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

7 7 5. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt. 6. Het college kan als werkgever optreden, dan wel een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeverschap, bedoeld in het eerste lid, uitvoert. 7. Op het dienstverband als bedoeld in het eerste lid is een bijzondere arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing. Wanneer een organisatie wordt aangewezen om in opdracht van de gemeente het werkgeverschap uit te voeren, worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie. Artikel 16 Trajectplan 1. Voor uitkeringsgerechtigden en voor klanten die gebruik maken van een voorziening als bedoeld in de artikelen 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 wordt in een trajectplan vastgelegd welke activiteiten noodzakelijk zijn om tot sociale activering of arbeidsinschakeling te komen. 2. Het trajectplan wordt in ieder geval door de belanghebbende en het college voor gezien ondertekend. Artikel 17 Voorzieningen gericht op nazorg 1. Het college kan aan organisaties waarbij een persoon algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 12 en 15, heeft aanvaard, voorzieningen bieden gericht op nazorg. Paragraaf 4. Premies, vergoedingen en vrijlating Artikel 18 Inkomstenvrijlating 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o, van de wet waarbij het percentage wordt bepaald op 25 procent en het maximumbedrag wordt bepaald op het in de wet genoemde maximum. 2. De uitkeringsgerechtigde heeft het recht om de vrijlating op een later moment in te laten gaan dan het eerste moment waarop inkomsten zijn verdiend. De uitkeringsgerechtigde dient hiervan de gemeente bij de maandverklaring waarop de eerste inkomsten betrekking hebben, op de hoogte te stellen en dit vervolgens bij elke daaropvolgende maandverklaring opnieuw te doen, tot het moment waarop het college de vrijlating dient toe te passen. 3. Voor de jongere die gebruik maakt van een JOP-baan vindt vrijlating plaats van de bonus die de werkgever in het kader van deze baan aan de jongere verstrekt.

8 8 4. Voor de klant zoals genoemd in artikel 20, tweede lid, van deze verordening, die een onkostenvergoeding ontvangt zoals genoemd in artikel 20, eerste lid, vindt vrijlating plaats van de vergoeding die hij in dit kader ontvangt, dan wel vindt vrijlating van de inkomsten plaats die de klant in het kader van marginale zelfstandigheid ontvangt tot een maximum van het bedrag genoemd in artikel 20, vierde lid. Artikel 19 Premies 1. De uitkeringsgerechtigde met een uitkering op grond van de wet en met een volledige reïntegratieverplichting komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening. 2. De uitkeringsgerechtigde zoals bedoeld in het eerste lid komt slechts in aanmerking voor de premie wanneer hij een dienstverband aanvaardt voor de duur van tenminste negen maanden en zijn inkomsten uit arbeid zodanig zijn dat geen beroep meer wordt gedaan op een uitkering op grond van de wet. 3. De uitkeringsgerechtigde met een beperkte arbeidsverplichting komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening. De omvang van het arbeidscontract dient zodanig te zijn dat het minimaal aantal uren evenveel bedraagt als waarvoor de uitkeringsgerechtigde de arbeidsverplichting was opgelegd. 4. De premie wordt eenmalig toegekend aan een persoon die gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden een uitkering heeft ontvangen en die aantoonbaar algemeen geaccepteerde arbeid gaat verrichten, hetzij in loondienst hetzij als zelfstandige. 5. De hoogte van de premie bedraagt 500,-. 6. De uitkeringsgerechtigde die ten aanzien van de ontvangen inkomsten dan wel werkaanvaarding niet heeft voldaan aan de verplichting zoals bedoeld in artikel 17 van de wet dan wel artikel 13 IOAW of IOAZ, kan van het recht op deze premie worden uitgesloten. Paragraaf 5. Overige bepalingen Artikel 20 Maatregelen 1. Het college kan de uitkeringsgerechtigde die niet of in onvoldoende mate deelneemt aan een aangeboden voorziening, een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening. 2. Het college kan de kosten die gemaakt zijn voor een voorziening, dan wel de subsidie die daarvoor is verleend, terugvorderen van de belanghebbende die niet of in onvoldoende mate deelneemt aan een aangebonden voorziening. 3. Indien de belanghebbende onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, waardoor de vergoeding dan wel de subsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt, vordert het college de ten onrechte of teveel betaalde vergoeding of subsidie van de belanghebbende terug. Artikel 21

9 9 Hardheidsclausule Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 22 Evaluatie Deze verordening wordt eenmaal per kalenderjaar op doeltreffendheid en effecten in de praktijk geëvalueerd, als onderdeel van het beleidsverslag. Paragraaf 6. Slotbepalingen Artikel 23 Citeertitel Deze verordening kan worden aangehaald als Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand. Artikel 24 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 november De raad voornoemd, griffier voorzitter Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand