Beheerbibliotheek Vlieland

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Beheerbibliotheek Vlieland"

Transcriptie

1 Beheerbibliotheek Vlieland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Sophie Vergouwen Kees Kuijper Deltares, 2016, B

2

3 etta Titel Beheerbibliotheek Vlieland Opdrachtgever Rijkswaterstaat WVL Project Kenmerk ZKS-0003 Pagina's 96 Trefwoorden Beheerbibliotheek, kustvak Vlieland, Morfologische ontwikkeling, Beheer en onderhoud Kust. Samenvatting Om voor een specifiek kustvak een suppletieprogramma op te stellen, heeft Rijkswaterstaat een goed overzicht van de beschikbare kennis nodig. Voor dat doel wordt, als onderdeel van het project KPP-B&OKust, per kustvak een Beheerbibliotheek opgesteld. Bovendien vormt een dergelijk overzicht ook een goede basis voor het opstellen van andere kustadviezen en kustonderzoeken. De beheerbibliotheek beschrijft de toestand van het kustvak en omvat een beschrijving van de geomorfologische systeemwerking. Verder bevat de beheerbibliotheek een overzicht van het uitgevoerde kustbeheer, met nadruk op de eerder uitgevoerde suppleties, evenals van de waargenomen effecten van dat beheer. Ten slotte wordt in de beheerbibliotheek de informatie over de gebruiksfuncties van de kust samengevat, het gaat daarbij om informatie die relevant is voor het vaststellen van het suppletieprogramma. De beheerbibliotheek is een levend document en resulteert (op termijn) in een handreiking voor suppleren in het betreffende kustvak. De kennis in de beheerbibliotheek komt voort uit het project KPP-B&O Kust, maar ook uit eerder uitgevoerde andere kustprojecten en uit wetenschappelijk onderzoek. Versie Datum Auteur Paraaf Review Paraaf Goedkeuring Paraaf 1.0 okt EdwinElias, Bert van der Valk Frank Hoozemans SophieVergouwen, Kees Kuï er 1.1 nov.2016 EdwinElias, I Status definitief Beheerbibliofheek Vlieland

4

5 Inhoud 1 Inleiding Kustonderhoud en -onderzoek Waarom een beheerbibliotheek? Wat staat er in een beheerbibliotheek? Kustviewer Leeswijzer voor de beheerbibliotheek Vlieland 2 2 Beleid: dynamische kustlijnhandhaving Achtergrond kustbeleid dynamisch handhaven Vaststelling Basiskustlijn Definitie Momentane Kustlijn, Te Toetsen Kustlijn en Basiskustlijn Landelijke vaststelling Basiskustlijn Afspraken voor Vlieland Landelijke herzieningen Basiskustlijn Landelijke herziening Landelijke herziening Herzieningen en regionale afspraken voor Vlieland Herziening en afspraken Herzieningen en afspraken Beschrijving van het grootschalig morfologisch systeem Paleogeografische ontwikkeling Algemene gebiedsbeschrijving Grootschalige morfologie Lange-termijnontwikkeling van de strandlijnen Het Eierlandse Gat Ontwikkeling van het Zeegat van het Vlie Eilandkust van Vlieland Synthese: morfologische gedrag en kenmerken (Figuur 3.19) 37 4 Kustlijnhandhaving en ontwikkeling vooroever Samenvatting van de Kustlijnkaarten Suppletieoverzicht Detailontwikkeling vooroever Kustlijnontwikkeling van de kop van de Vliehors Kustlijnontwikkeling van de centrale eilandkust Kustlijnontwikkeling Noordoostzijde van Vlieland Dynamiek van de zeereep 73 5 Kustverdediging en primaire waterkering Historische kustverdediging Strekdammen langs de eilandkust Kustverdediging van Noordoost Vlieland Primaire waterkering Toetsing primaire waterkering Waterwet, VTV & WTI Eerste toetsronde: Beheerbibliotheek Vlieland i

6 5.3.3 Tweede toetsronde: Derde toetsronde: Gebruiksfuncties Recreatie Noordzeekust (Decisio, 2011) Economische waarde Uitleg over de Recreatie-Basiskustlijn en de werkwijze vaststellen recreatiestranden Strandrecreatie Vlieland (Decisio, 2011) Natuur Natuurwetgeving Ontwikkeling habitatkarakteristieken (teksten afkomstig uit: Ministerie van Economische Zaken, 2015) 90 7 Literatuur 95 Bijlage(n) A Teksten uit Kustlijnkaartenboeken voor Vlieland (kustvak 5) A-1 ii Beheerbibliotheek Vlieland

7 1 Inleiding 1.1 Kustonderhoud en -onderzoek Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het onderhoud van onze kust. Daarvoor wordt de zandvoorraad op het strand en op de zeebodem vlak voor de kust regelmatig waar nodig aangevuld door middel van zandsuppleties en daardoor wordt erosie van de kustlijn gecompenseerd. Het zand draagt bij aan de bescherming van Nederland tegen de zee en het behoud van de kustlijn. Op dit moment wordt gemiddeld 12 miljoen kubieke meter zand per jaar gesuppleerd. Hoeveel zand er precies nodig is en op welke plaatsen en tijdstippen het zand het best kan worden neergelegd (de suppletiepraktijk) baseert Rijkswaterstaat op de jaarlijkse evaluatie van de kustmetingen en op kennis over het kustsysteem. In de loop der jaren zijn er vele studies afgerond en is er veel kennis over het kustsysteem ontwikkeld. Toch komen er voortdurend nieuwe onderzoeksvragen naar voren, bijvoorbeeld of zandsuppleties nog efficiënter en duurzamer kunnen worden uitgevoerd. Tevens is er nog geen eenduidig beeld van de effecten van suppleties op de ecologie van de kust en wordt hiertoe meerjarig onderzoek uitgevoerd. Om de kennis over het kustsysteem uit te breiden en te verspreiden voert Deltares in opdracht van Rijkswaterstaat kustonderzoek uit (project KPP- B&O Kust), in nauwe samenwerking met andere onderzoeksinstituten en met Rijkswaterstaat. Nieuwe inzichten die uit het onderzoek voortkomen, kunnen ertoe leiden dat de suppletiepraktijk wordt aangepast. Deze interactie tussen kustbeleid, kustbeheer en kustonderzoek, draagt er aan bij dat acute veiligheidsproblemen langs de kust zoveel mogelijk kunnen worden beperkt. 1.2 Waarom een beheerbibliotheek? Om voor een specifiek kustvak een suppletieprogramma op te stellen, heeft Rijkswaterstaat een goed overzicht van de beschikbare kennis nodig. Voor dat doel wordt, als onderdeel van het project KPP-B&OKust, per kustvak een Rijkswaterstaat Beheerbibliotheek opgesteld. Een dergelijk overzicht maakt kennis niet alleen praktisch toepasbaar voor het opstellen van een suppletieprogramma, maar vormt ook een goede basis voor het opstellen van andere kustadviezen en kustonderzoeken. 1.3 Wat staat er in een beheerbibliotheek? De beheerbibliotheek beschrijft de toestand van het kustvak en omvat een beschrijving van de geomorfologische systeemwerking. Verder bevat de beheerbibliotheek een overzicht van het uitgevoerde kustbeheer, met nadruk op de eerder uitgevoerde suppleties, evenals van de waargenomen effecten van dat beheer. Tenslotte wordt in de beheerbibliotheek de informatie over de gebruiksfuncties van de kust samengevat, het gaat daarbij om informatie die relevant is voor het vaststellen van het suppletieprogramma. De beheerbibliotheek is een levend document en resulteert (op termijn) in een handreiking voor suppleren in het betreffende kustvak. Doelstelling van deze eerste versie van de beheerbibliotheek is 1) een eerste overzicht geven van de huidige kennis over het gebied en het delen van deze kennis, 2) op basis van deze huidige kennis mogelijk aanbevelingen geven met betrekking tot het kustonderhoud, en 3) aangeven tegen welke kennisleemten we nog aanlopen, bij het opstellen van adviezen met betrekking tot kustonderhoud. Beheerbibliotheek Vlieland 1

8 De kennis in de beheerbibliotheek komt voort uit het project KPP-B&O Kust, maar ook uit eerder uitgevoerde andere kustprojecten en uit wetenschappelijk onderzoek. Tevens wordt opgedane ervaring en kennis uit uitvoering meegenomen in de beheerbibliotheek. 1.4 Kustviewer Aanvullend op de beheerbibliotheek heeft Deltares samen met Rijkswaterstaat een Kustviewer ontwikkeld met een achterliggende database van kustdata. Deze biedt op eenvoudige manier inzicht in de ontwikkeling van de kust. In aanvulling op de figuren in de beheerbibliotheek kan de lezer de ontwikkeling van de kust bekijken via: Leeswijzer voor de beheerbibliotheek Vlieland In het eerstvolgende hoofdstuk (Hoofdstuk 0) wordt de achtergrond van het kustbeleid uitgelegd. Hierin staat een beschrijving van de totstandkoming van de Basiskustlijn, landelijke herzieningen die hebben plaatsgevonden en welke regionale afspraken er vervolgens zijn gemaakt. Vervolgens geven we in Hoofdstuk 3 een beschrijving van het grootschalige morfologische systeem. Hoofdstuk 0 beschrijft de kustlijnhandhaving en ontwikkeling van de vooroever, door een overzicht te geven van het uitgevoerde beheer en de detailontwikkeling van de vooroever. Een overzicht van de huidige en de historische kustverdediging en de primaire waterkering is gegeven in Hoofdstuk 0. In Hoofdstuk 0 wordt een bescheiden start gemaakt met een overzicht van gebruiksfuncties van de kust. Vooralsnog betreft dit een uitwerking van de strandrecreatie en een uitwerking van de natuur en bijbehorende wetgeving en natuurbeleving. In de toekomst zou dit verder kunnen worden uitgebreid, bijvoorbeeld met informatie over grondstoffenwinning (drinkwater). 2 Beheerbibliotheek Vlieland

9 2 Beleid: dynamische kustlijnhandhaving Sinds 1990 is er sprake van het dynamisch handhaven van de Nederlandse kust en geldt het principe zacht (suppleties) waar het kan en hard waar het moet. Bij de implementatie van dit beleid is er een zogenaamde Basiskustlijn (BKL) vastgesteld die als referentielijn voor de positie van de kustlijn wordt gehanteerd. In de volgende sub-paragrafen wordt een toelichting gegeven over de achtergrond van dit kustbeleid (paragraaf 2.1), welke keuzes gemaakt zijn bij het vaststellen van de Basiskustlijn in Vlieland en welke aanvullende afspraken over het handhaven van deze Basiskustlijn zijn gemaakt voor het kustvak (paragraaf 2.2). Informatie over de landelijke herziening van de kustlijn in 2001 en 2012 is te vinden in paragraaf 2.3 en de gevolgen hiervan voor Vlieland zijn beschreven in paragraaf Achtergrond kustbeleid dynamisch handhaven Kusterosie - Hoewel er op kleine tijd- en ruimteschaal sprake is van afwisseling tussen kustopbouw en kustafbraak, vertoont de Nederlandse kust gemiddeld genomen al duizenden jaren een eroderende trend. Dit wordt veroorzaakt doordat er sprake is van een grote zandvraag, terwijl er slechts een gering zandaanbod is. De grote zandvraag is het gevolg van een stijgende zeespiegel en van grootschalige ingrepen in de getijbekkens. Het geringe aanbod wordt veroorzaakt doordat de aanvoer van zand vanaf de diepere Noordzee bodem vrijwel tot nul is gereduceerd en de rivieren eveneens al lange tijd nauwelijks meer zand naar de kustzone transporteren. Figuur 2.1 Samenspel van vraag (demand) en aanbod (supply) van sediment. Een tekort (deficit) van sediment zal uiteindelijk leiden tot erosie en landwaartse terugtrekking van de kust. Dynamische kusthandhaving - In 1990 besloot de regering dat het afgelopen moest zijn met de structurele erosie van de kust; de duinen langs de kust moesten behouden blijven om duurzaam de veiligheid en het behoud van functies te garanderen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990). Sindsdien wordt het structurele zandverlies aangevuld met suppleties. Het gesuppleerde zand wordt door stroming, wind en golven over het kustsysteem verspreid. Beheerbibliotheek Vlieland 3

10 Basiskustlijn - Om te bepalen waar het zand gesuppleerd moet worden, is in 1990 de Basiskustlijn als referentie gedefinieerd, met als doel het signaleren van structurele erosie. Elk jaar wordt getoetst waar de kustlijn zich ten opzichte van deze Basiskustlijn bevindt. Als de Basiskustlijn structureel overschreden dreigt te worden, wordt het zandverlies met suppleties aangevuld. Het benodigde jaarlijkse suppletievolume om de Basiskustlijn te handhaven werd in 1990 vastgesteld op 6 miljoen kubieke meter zand. Kustfundament - In de jaren na 1990 groeide het inzicht dat er niet alleen structurele erosie optrad in de ondiepe kustzone rondom de Basiskustlijn, maar ook in dieper water (Mulder, 2000). Het structurele zandverlies in deze zone zou op termijn kunnen leiden tot een toename van de zandverliezen in de ondiepe kustzone. De benodigde inspanning voor het handhaven van de Basiskustlijn zou daardoor in de toekomst aanzienlijk groter worden. Daarom besloot de regering in 2001 dat het voor een duurzame handhaving van veiligheid en functies in het duingebied nodig was om het zandverlies in het gehele kustfundament te compenseren. Het kustfundament loopt van de binnenduinrand tot aan de doorgaande -20m NAP dieptelijn; het actieve zandvolume in dit hele kustfundament moet meegroeien met de zeespiegel. Het landelijke suppletievolume is daartoe verhoogd van 6 tot 12 miljoen kubieke meter zand per jaar. Het handhaven van de Basiskustlijn staat nog steeds voorop bij de verdeling van het suppletiezand. Herziening Basiskustlijn - Om ervoor te zorgen dat de Basiskustlijn overeen blijft komen met de gewenste kustlijn, is de Basiskustlijn sinds 1990 herzien (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003). In de nieuwe Waterwet en het Nationaal Waterplan is, net als in de voorgaande Wet op de Waterkering, de noodzaak voor een terugkerende herziening van de Basiskustlijn vastgelegd. 2.2 Vaststelling Basiskustlijn In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes en argumenten achter de huidige Basiskustlijn beschreven. Eerst wordt de (landelijke) hoofdlijn met betrekking tot het vaststellen en herzien van de Basiskustlijn toegelicht voor de periode 1990 tot 2012 (in dit jaar vond de laatste herziening plaats). Vervolgens wordt de huidige Basiskustlijn en de gehanteerde argumenten voor specifiek het kustvak Vlieland uitgewerkt. De teksten in de volgende sub-paragrafen zijn gebaseerd op de volgende documenten: (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990) (Hillen et al., 1991) (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1993). (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) (Bruens et al., 2012) (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012) Definitie Momentane Kustlijn, Te Toetsen Kustlijn en Basiskustlijn De ligging van de laagwaterlijn kent een grote fluctuatie in ruimte en tijd. De laagwaterlijn is dan ook niet geschikt als referentielijn voor het bestrijden van structurele erosie. Bij het laatste wordt, per definitie, niet gekeken naar een momentopname, maar naar een trend over een langere periode. Uitgaande van een tijdshorizon van zo n 10 jaren is hieraan, bij de definitie van een referentiekustlijn, op twee manieren een uitwerking gegeven. Allereerst is een ruimteschaal gekozen, passend bij de tijdschaal. Vandaar dat in 1990 is besloten de kustlijnligging af te leiden uit het zandvolume in een rekenschijf rondom de 4 Beheerbibliotheek Vlieland

11 laagwaterlijn. Op deze wijze worden de fluctuaties in de tijd beperkt, terwijl vormfluctuaties in het profiel mogelijk blijven; gesproken wordt dan ook van dynamisch handhaven van de kustlijn. De methode om in afzonderlijke jaren, deze Momentane Kustlijn te bepalen staat in Figuur 2.2 en wordt uitgebreid toegelicht in de nota De Basiskustlijn, een technisch morfologische uitwerking (Hillen et al., 1991). Figuur 2.2 Methode om de Momentane Kustlijn af te leiden uit het gemeten kustprofielen. Eerst wordt het zandvolume (oppervlak A) bepaald in de zogenaamde rekenschijf tussen duinvoet (doorgaans NAP + 3m NAP) en een ondergrens (even ver beneden gemiddeld laagwater als de duinvoet boven gemiddeld laagwater (h)). Vervolgens wordt de Momentane Kustlijn bepaald door het oppervlak te delen door de hoogte van de rekenschijf (2h). Om de Momentane Kustlijn uit te drukken in meters ten opzichte van RSP, moet hier de horizontale afstand van de duinvoet tot RSP (x) nog bij worden opgeteld (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012). Vervolgens is geconstateerd dat ook de Momentane Kustlijnligging (MKL) in een bepaald jaar slechts een momentopname weergeeft; als gevolg van een (lokaal) recent opgetreden conditie kan deze niet in overeenstemming zijn met de trend in de voorgaande periode 1. Om die reden is als norm niet gekozen voor het handhaven van de Momentane Kustlijn in 1990, maar voor het handhaven van een Basiskustlijn die is afgeleid uit de trend van voorgaande 10 jaren ( ). Ieder jaar wordt getoetst of deze Basiskustlijn, de norm, wordt overschreden. Daartoe wordt gekeken naar de ligging van de jaarlijkse te Toetsen Kustlijn (TKL), ten opzichte van de BKL. Ook de jaarlijkse te Toetsen Kustlijn wordt afgeleid uit de trend in de Momentane Kustlijn uit voorgaande jaren (meestal 10 jaar). De methode om de Basiskustlijn en de Te Toetsen Kustlijn uit de trend te bepalen staat weergegeven in Figuur Een voorbeeld is de Momentane Kustlijn in Door het optreden van de zogenaamde crocusstormen, die mede aanleiding waren voor het invoeren van het dynamisch handhaven, lag de kustlijn in dit jaar niet op een representatieve locatie. Beheerbibliotheek Vlieland 5

12 Figuur 2.3 De Basiskustlijn en de jaarlijkse Te Toetsen Kustlijn (TKL) worden afgeleid uit de trend in de Momentane Kustlijn uit de voorgaande jaren. Bron: Rijkswaterstaat Landelijke vaststelling Basiskustlijn 1990 Voor de meeste delen van de Nederlandse kust leidt toepassing van de beschreven methodiek tot een goede norm. Voor een aantal locaties langs de Nederlandse kust is in 1990, bij het vaststellen van de Basiskustlijn, geconstateerd dat het wenselijk is om af te wijken van de standaardmethode uit Figuur 2.2 en Figuur 2.3. De belangrijkste afwijkingen zijn (Hillen et al., 1991): Afwijkingen in de rekenschijf (als de ondergrens het profiel niet snijdt wordt de rekenschijf eerder afgekapt ). Schematische voorbeelden staan gegeven in (Hillen et al., 1991) Indien de boven- en ondergrens meerdere snijpunten met het profiel hebben, wordt het meest zeewaartse snijpunt als grens gekozen. In geval van een getijgeul wordt echter het landwaartse snijpunt als grens gekozen. Indien er sprake is van een trendbreuk in de kustontwikkeling wordt de trendperiode daarop aangepast. Dit wordt onder andere toegepast na het uitvoeren van een suppletie. Daarnaast bleek dat het voor een aantal locaties wenselijk is om de volgens de standaard methode berekende Basiskustlijn niet als norm te hanteren, maar om ofwel geen Basiskustlijn vast te leggen, of de volgens de standaard berekende Basiskustlijn te verleggen op basis van morfologische argumenten. In 1990 is door Rijkswaterstaat een voorstel opgesteld met betrekking tot de vakken waarin de berekende Basiskustlijn moet worden vastgehouden, verlegd, of geen Basiskustlijn moet worden vastgelegd (Hillen et al., 1991). Voorgesteld werd om in geval van fluctuaties als gevolg van zandbanken, de omhullende als Basiskustlijn te kiezen (Figuur 2.4). Het niet vastleggen van een Basiskustlijn werd voorgesteld voor de uiteinden van de Waddeneilanden: zo kan meer ruimte aan de natuurlijke processen worden gegeven. Samengevat luidt het voorstel voor verlegging van de Basiskustlijn (Hillen et al., 1991): 6 Beheerbibliotheek Vlieland

13 De Basiskustlijn zoals berekend volgens de standaardmethode, is niet overal morfologisch de meest logische kustlijn om te handhaven. Er wordt voorgesteld om op basis van de volgende morfologisch argumenten de berekende Basiskustlijn te verleggen: I. Zandbanken die zorgen voor een (korte (<10 jaar)) fluctuatie in kustlijnligging II. Zandgolven die zorgen voor een (lange (>10 jaar)) fluctuatie in kustlijnligging III. Aanwezigheid kans dat een positieve trend omslaat naar een negatieve trend en aanwezigheid van extreem breed strand. Figuur 2.4 Eén van de argumenten om de Basiskustlijn zeewaarts vast te stellen ten opzichte van de afgeleide trend was het voorkomen van korte fluctuaties zoals door verschuivende zandbanken: Indien de belangen op het strand en in de duinen het toelaten kan worden overwogen de Basiskustlijn in landwaartse richting te verleggen. De landwaartse omhullende lijkt daarvoor een zinvolle maatstaf. Bron: (Hillen et al., 1991) De voorstellen van Rijkswaterstaat betroffen voorstellen op louter morfologische gronden. In 1992 brachten de Provinciale Overleggen Kust hun advies uit over het voorstel. Bij het beoordelen van het voorstel hebben zij rekening gehouden met het waterkering belang en andere belangen zoals natuur, recreatie, bebouwing en drinkwaterwinning. Voor 90% van de gevallen is het voorstel van Rijkswaterstaat overgenomen. Vervolgens gaf Rijkswaterstaat in 1993 aan hoe zij met het advies van de Provinciale Overleggen Kust om zullen gaan (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1993). Op basis van deze rapportage van Rijkswaterstaat is uiteindelijk de Basiskustlijn door de staatssecretaris vastgesteld Afspraken voor Vlieland Voorstel Rijkswaterstaat: Op Vlieland is erosie dominant ten noorden van de Vallei van Malgum (km 42). De kustlijn verplaatst zich tussen met circa 1 tot 2 meter per jaar in landwaartse richting. Als gevolg van het plaatselijk voorkomen van primaire duintjes op brede stranden enkele meters voor de zeereep, is op Vlieland met een iets bredere rekenschijf gerekend. Een scharende geul is er de oorzaak van dat het kustprofiel van de oostelijke kop van Vlieland (km ) sterk versteild is. Er bestaan (1991) plannen om de zeereep 2. Inmiddels is het dan 1994, in de periode wordt de initieel door Rijkswaterstaat voorgestelde Basiskustlijn gehanteerd. Beheerbibliotheek Vlieland 7

14 landwaarts te verschuiven en verder opdringen van de geul te verhinderen. De BKL zal na uitvoering van deze ingreep ongeveer meter landwaarts verlegd kunnen worden. Aan de hand van aanvullende studie en berekeningen zou de beheerder voor de tweede helft van 1992 een definitief voorstel hiertoe doen. Op twee andere locaties (km en km ) kan overwogen worden de BKL landwaarts te verleggen om ruimte te creëren voor natuurlijke fluctuaties. Voor de strandvlakte de Vliehors (km ) wordt voorgesteld de BKL los te laten (Hillen et al., 1991). Advies POK Het POK van Friesland stemt in met de voorstellen om de BKL los te laten op de strandvlaktes aan de uiteinden van Vlieland. Het POK-Friesland gaat akkoord met het voorstel om de BKL op een deel van Vlieland (km en km ) landwaarts te verleggen. Voorgesteld wordt om in verband met de nagestreefde dynamiek van de kust hiermee in te stemmen. In aanvulling hierop wordt geconstateerd dat voor het kustvak (km ) op Vlieland de ligging van de BKL getalsmatig moet worden gedetailleerd. Dit kan binnen enkele maanden zijn beslag krijgen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1993). 2.3 Landelijke herzieningen Basiskustlijn Landelijke herziening 2001 In de nota Kustbalans 1995, de tweede Kustnota, werd geconstateerd dat de ligging van de Basiskustlijn niet overal optimaal is. De toetsing aan de Basiskustlijn geeft vaak weliswaar eenduidige en uniforme informatie ten behoeve van de planning van maatregelen (doorgaans suppleties), maar de Provinciaal Overleggen Kust (POK) vragen zich af of de doelstelling van veerkracht en dynamiek daarbij voldoende ruimte krijgen. Dit vormt de aanleiding om de Provinciaal Overleggen Kust advies uit te laten brengen met betrekking tot verdere optimalisatie van de Basiskustlijn. Rijkswaterstaat heeft deze adviezen vervolgens samengevat, geanalyseerd en beoordeeld tegen de achtergrond van het kusthandhavingsbeleid. De resultaten hiervan zijn hieronder samengevat (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003): Ervaringen met suppleties hebben aangetoond dat met strand- en duinsuppleties het waterkerend vermogen van de duinen kan worden verbeterd en efficiënt kan worden gehandhaafd. Dit is vooral van belang op locaties waar het duin zich niet in landwaartse richting kan verplaatsen (a.g.v. duinvoetverdediging, achterliggende bebouwing en/of dijken). Ook de natuur heeft baat bij zandsuppleties: duinareaal neemt sneller toe en er ontstaan meer mogelijkheden om de natuur zijn gang te laten gaan. Beheerders staan meer en meer open voor natuurlijker beheer van de duinenkust (minder onderhoud, toestaan van verstuivingen en zelfs doorbreken van de zeereep). Er wordt geconstateerd dat er verschillen bestaan in de relatie ligging van de Basiskustlijn en veiligheid. Bij een zeer smalle waterkering en bij bebouwing in de afslagzone 3 zal snel sprake zijn van een knelpunt met veiligheid: de Basiskustlijn heeft hier een interventiefunctie. In andere situaties zijn fluctuaties juist nodig voor het behoud van waarden en functies en zijn ze ook toelaatbaar: de Basiskustlijn heeft hier een signaleringsfunctie. 3 Definitie afslagzone toevoegen 8 Beheerbibliotheek Vlieland

15 Afweging Rijkswaterstaat De adviezen van de POK s van de verschillende provincies leveren een divers beeld. Enerzijds door morfologische verschillen, anderzijds door verschillende visies op de functie van de Basiskustlijn (interventie versus signalering). Daarnaast speelt mee dat het advies het resultaat is van het samenspel van verschillende actoren met uiteenlopende belangen. De POK s hechten grote waarden aan het regionale maatwerk. Om de volgende redenen is er momenteel nog geen aanleiding om te streven naar een landelijke uniformiteit: - Positief beeld uit de evaluatie van 10 jaar dynamisch handhaven - Eenduidigheid van de reken technische bepaling van de Basiskustlijn - Geen significante verandering van suppletiebehoefte bij doorvoering van alle voorgestelde aanpassingen van de Basiskustlijn Rijkswaterstaat stemt in met het voorstel van de POK s om niet te streven naar landelijke uniformiteit en weegt de voorstellen van het POK af. In het licht van toekomstige ontwikkelingen (zwakke schakels, kustplaatsen) zal tevens worden bezien of ten behoeve van de transparantie van beleid en uitvoering moet worden gestreefd naar een harmonisatie van het kusthandhavingsbeleid of dat de huidige regionale verschillen het logisch gevolg zijn van de geografische en morfologische verschillen Landelijke herziening 2012 In 2012 is de BKL opnieuw herzien. Voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu waren er in 2009 twee concrete aanleidingen voor het herzien van de Basiskustlijn: 1. Benodigde aanpassing vanwege het onderhoud van de zandige zeewaartse versterkingen: Op een aantal plaatsen is de kust zeewaarts versterkt. Zonder aanpassing van de Basiskustlijn zouden deze versterkingen niet worden onderhouden en eroderen. 2. Benodigde aanpassing vanwege een te ver zeewaarts vastgestelde Basiskustlijn: Op een aantal plaatsen is de Basiskustlijn vastgelegd op een zeewaartse positie die moeilijk is te handhaven. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu hanteert voor deze locaties de volgende beschrijving: op een aantal locaties langs de kust sluit de ligging van de Basiskustlijn niet aan bij de natuurlijke, reële ligging van de kust. Rijkswaterstaat heeft Deltares gevraagd voor alle plaatsen waar overwogen wordt om de Basiskustlijn aan te passen een factsheet op te stellen met relevante feiten & cijfers over de waargenomen en te verwachten kustontwikkeling. Die informatie is door Rijkswaterstaat gebruikt om een advies op te stellen voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met betrekking tot het herzien van de Basiskustlijn. 2.4 Herzieningen en regionale afspraken voor Vlieland Herziening en afspraken 2001 Voorstel POK Er zijn geen voorstellen tot herzieningen van de basiskustlijn in 2001 voor Vlieland (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2003) Herzieningen en afspraken 2012 Op het havenstrand van Vlieland (raai ) wordt de BKL al een aantal jaar overschreden. Herstellen van de kustlijn tot aan de BKL is niet haalbaar vanwege een stroomgeul direct voor de kust. Voor de raai 5480 is geen BKL vastgesteld. Om de bereikbaarheid van het strand via de strandopgang voor hulpdiensten te handhaven en Beheerbibliotheek Vlieland 9

16 omdat het duin dat de haven beschermt, wordt hier om de 4 a 5 jaar gesuppleerd 4. Deze suppletie is gekoppeld aan de suppletie op Noordwest-Vlieland. Het is mogelijk om de BKL te herzien naar een stabiele, handhaafbare positie waarbij rekening kan worden gehouden met de toegankelijkheid van het strand en met de dynamiek van de geul. Echter gezien de voorziene vaststelling van de legger voor primaire waterkering wordt de BKL in deze fase hier niet herzien. Mogelijk kan de BKL later worden aangepast als ook de leggers op de andere Waddeneilanden zijn vastgesteld. Dan kan voor alle Friese Waddeneilanden beschouwd worden welke aanpassingen eventueel nodig zijn. Tot die tijd volstaan de regionale afspraken (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012). 4 De zinsnede en omdat het duin dat de haven beschermt is ontleend aan het rapport Basiskustlijn Herziening Basiskustlijn van (Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 2012). De betekenis hiervan is onduidelijk. 10 Beheerbibliotheek Vlieland

17 3 Beschrijving van het grootschalig morfologisch systeem Dit hoofdstuk beschrijft de algemene kenmerken van de morfologie rond Vlieland. Allereerst wordt een beschrijving gegeven van de paleogeografie en in het bijzonder van het westelijke Waddengebied (Par. 3.1). Par. 3.2 bevat een beknopt overzicht van het totale systeem dat gevormd wordt door het eiland Vlieland en de twee naastgelegen zeegaten: Eierlandse Gat en Zeegat van het Vlie. In Par. 3.3 wordt voor respectievelijk het zuidelijk gelegen Eierlandse Gat en het noordelijk gelegen Zeegat van het Vlie, dat ook wel Terschellinger Zeegat word genoemd, beschrijvingen gegeven van de ligging van de platen en geulen en de opgetreden morfologische ontwikkelingen. Het overzicht van de zeegaten is overgenomen uit respectievelijk de Beheerbibliotheek Texel en Beheerbibliotheek Ameland. Par geeft een algemene beschrijving van de centrale eilandkust. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een synthese van het morfologische gedrag. 3.1 Paleogeografische ontwikkeling Het gebied waar het eiland Vlieland nu ligt is tijdens en na de laatste glaciale periode (het Weichselien) onderhevig geweest aan lokale sedimentatie van spoelzandwaaiers en dekzanden vanaf het hooggelegen deel van wat nu Texel is, hoewel daar in boringen nu niet veel meer is terug te vinden (Kruiver, 2013). Het eiland Vlieland maakt als kustvak 5 deel uit van de reeks Waddeneilanden die de Waddenzee scheidt van de Noordzee. De Waddenzee ontstond al vroeg in het Holoceen als gevolg van het onder water lopen van het laaggelegen en glooiende Noord-Nederlandse (huidige) kustgebied. De Noordzee is altijd verbonden geweest met de Waddenzee door een aantal geulen. Het zijn vroeg-holocene geulen geweest die de Weichselien spoelzanden hebben opgeruimd. Van die geulen zijn nu nog de twee recente geulen overgebleven ter weerszijden van Vlieland: aan de westkant het Eierlandse gat en aan de oostkant het Zeegat van het Vlie. Er wordt aangenomen dat het gebied waar nu Texel en Vlieland liggen, tot enkele duizenden jaren geleden een aaneengesloten strandwal heeft gekend, die zeewaarts van de huidige positie van de eilanden lag. De erosieve werking van de relatief ondiepe stroming langs de oude eilandkusten heeft veel materiaal kustlangs naar het oosten verplaatst waarna het door een voorganger van het Zeegat van het Vlie de Waddenzee in werd gevoerd. Als resultaat van duizenden jaren erosie zijn nu nog de Texelse-Vlielandse Stenen op de vooroevers van beide eilanden aanwezig, grove restzanden met glaciale zwerfstenen. Deze gebieden worden door de vissers gemeden wegens gevaar voor verdrinking bij het vast komen te zitten met netten. Het is ook aannemelijk dat het oude Vlieland noordelijk van het huidige Vlieland lag, juist omdat het door deze voortdurende erosiekracht aan de noordzijde steeds aangetast werd. De oudere geulafzettingen liggen erosief (met een hiaat) op de Pleistocene afzettingen. Op Vlieland is een ouder veenlaagje (van ca. 900 v. Chr.) bekend tussen stuifzanden in, zodat aangenomen kan worden dat een deel van het eiland nog een oudere kern heeft, ouder dan de andere meer oostelijk gelegen eilanden. De positie van Vlieland is dus al 3000 jaar min of meer stabiel in de N-Z richting. In de W-O richting zal nog wel enige verschuiving hebben plaatsgevonden, zoals bij alle Wadden eilanden (behalve Texel; Schoorl, 1999). Achter de strandwal begon al vroeg zoetwater te stagneren waardoor onder meer veenvorming wijd verbreid op ging treden. Dit veen verdronk later onder de opdringende vloeden en werd bedekt met een laag wadzand. Voor de algemene ontwikkeling van Nederland gedurende het Holoceen, zie Figuur 3.1; het land verdrinkt in stappen van ca jaar. In Figuur 3.2 is het westelijke waddengebied in meer detail weergegeven. Rond Beheerbibliotheek Vlieland 11

18 2750 v. Chr. bestaat nog een min of meer doorlopende strandwal vanaf ver bezuiden Texel tot en met de voorloper van Vlieland. De fragmentatie van die strandwal gaat vanaf die periode door tot aan de 19 e eeuw (Figuur 3.2). Sindsdien is de situatie min of meer stabiel en kon zelfs land aangewonnen worden. De voortdurend stijgende zeespiegel, samen met het geleidelijk aan afnemen van de sedimentbron van de Texelse stenen, zorgde voor doorbraken van de strandwal tijdens en na de Merovingische tijd. Deze zeegaten hadden een relatief kort leven en zijn beter te beschouwen als grote, maar tijdelijke overwash geulen zoals die ook in noordelijk Noord- Holland voorkwamen in die tijd. Verder opbreken van de kust ten zuiden van Texel vond plaats gedurende de periode A.D. Vanaf 800 A.D. neemt de invloed van het Marsdiep gestaag toe en gaat het een steeds groter gebied in de westelijke Waddenzee innemen, waardoor de zeegaten Eierlandse gat en Zeegat van het Vlie in belangrijkheid afnemen. Dat proces gaat nog steeds door, maar nu als hydrologische aanpassing na de afsluiting van de Zuiderzee. Het Zeegat van het Vlie heeft nog een opleving gekend door de verbinding met het estuarium van de Boorne in Westelijk Friesland. De effecten van stormvloeden doen ten slotte het gehele veengebied van de Westelijke Wadden onder wadplaten verdwijnen (Schoorl, 1999). In de 18 e eeuw vond spectaculaire kustafslag plaats aan de westkust van Vlieland. Schoorl (1999) neemt aan dat dit door de voortdurende eroderende werking van het Eierlandse Gat kwam, in combinatie met het opraken van de sedimentbron. De Vliehors werd steeds lager in de 19 e eeuw, er vormde zich zelfs een overwash geul die men met veel moeite en helmbeplantingen kon afsluiten. Er werd een stuifdijk aangelegd vanaf 1868 en er werden hoofden gebouwd. Aan de westelijke zijde van de Vliehors is lang en serieus gewerkt om een aantal stuifpolders aan te leggen. Die aanleg is doorgegaan tot aan WOII (De Vries, 1961). Vanaf circa 1000 jaar na Chr. werden de eerste dijken gebouwd door de bewoners van de eilanden. Met name in de 20e eeuw heeft bedijking plaatsgevonden, waarmee de huidige situatie van de eilanden vorm gegeven werd. In de laatste decennia zijn deze dijken op diverse locaties versterkt of zijn plannen gemaakt om een versterking uit te voeren (van Reen, 2014). 12 Beheerbibliotheek Vlieland

19 Figuur 3.1 Paleogeografische kaarten van Nederland (Vos and De Vries, 2013). Beheerbibliotheek Vlieland 13

20 2750 v. Chr na Chr. Figuur 3.2 Paleogeografische kaarten van de Hollandse kust. Gebaseerd op (Vos and De Vries, 2013). Voor de legenda zie Figuur Algemene gebiedsbeschrijving Vlieland (kustvak 5) 5 is vanuit het westen het tweede Waddeneiland, gelegen tussen de eilanden Texel en Terschelling, zie Figuur 3.3 en Figuur 3.4. Het eiland is het kleinste bewoonde Waddeneiland met een oppervlakte van 39 km 2 en 1072 inwoners (1 april 2016, bron: CBS) die voornamelijk wonen in het enige dorp op het eiland, Oost-Vlieland. Het eiland is sinds de Tweede Wereldoorlog onderdeel van de provincie Friesland. Met uitzondering van de aan de noordoostzijde van het eiland gelegen woonkern bestaat het eiland vrijwel geheel uit natuurgebied, zoals duinen, bos en strand (zie Figuur 3.3). Ongeveer 300 hectare van het duingebied is bebost, verder is alles duin. Het Vuurboetsduin, met een hoogte van 36 meter, is het hoogste duin binnen het Waddengebied. Op dit duin staat ook een kleine vuurtoren. De bossen op Vlieland zijn niet natuurlijk. Ze zijn aan het begin van de 20e eeuw als dennenbossen aangeplant om de verstuiving van het duinzand tegen te gaan. De twee grootste natuurgebieden zijn de Vliehors en de Kroon s Polders (zie 2 en 3 in Figuur 3.3). 5 De Waddeneilanden hebben de volgende kustvaknummers: Rottumeroog/Rottumerplaat = kustvak 1, Schiermonnikoog = kustvak 2, Ameland = kustvak 3, Terschelling = kustvak 4, Vlieland = kustvak 5 en Texel = kustvak Beheerbibliotheek Vlieland

21 Figuur 3.3 Overzichtskaart van Vlieland en aangrenzende zeegaten. Gebaseerd op Vaklodingen. Figuur 3.4 Quasi 3D impressie van het eiland Vlieland, dat ingesloten is door het Eierlandse Gat (rechts) en het Zeegat van het Vlie (links).bodemligging gebaseerd op Vaklodingen. Beheerbibliotheek Vlieland 15

22 De grote zandvlakte Vliehors beslaat de gehele zuidpunt van het eiland en fungeert tevens als militair oefenterrein. De Vliehors is vooral van belang als hoogwatervluchtplaats en broedplaats van wadvogels zoals meeuwen, scholeksters, wulpen, strandplevieren, bontbekplevieren en verschillende soorten sterns. Ook vormt vooral de punt van de Hors een rustplaats voor zowel gewone als grijze zeehonden. Een ander kenmerkend gebied zijn de Kroon s Polders. Deze werden in het begin van de 20 ste eeuw ( ) aangelegd door de bouw van een serie stuifdijken op de voormalige Vliehors. Het doel van deze stuifdijken was om te voorkomen dat de Vliehors zou doorbreken en hierdoor afgescheiden zou raken van Vlieland. Zo ontstonden vier polders die vergroenden. Eerst waren deze polder nog bedoeld voor de veeteelt, maar tegenwoordig zijn ze natuurgebied en een belangrijk gebied voor planten, broedvogels en trekvogels op Vlieland. 3.3 Grootschalige morfologie Het eiland Vlieland behoort, gemeten naar het aantal strandhoofden per km, tot de zwaarst verdedigde stukjes kust van Nederland. Eigenlijk bestaat het eiland uit twee delen: in het zuidwestelijke deel kan de natuurlijke dynamiek vrijwel ongestoord plaatsvinden op de grote strandvlakte de Vliehors. Hier vindt geen kustlijnhandhaving plaats en is er geen BasisKustlijn gedefinieerd. Ingrepen zijn hier ook niet nodig. De aanlanding van platen en banken vanuit de buitendelta van het aangrenzende Eierlandse Gat hebben ervoor gezorgd dat de Vliehors over de jaren heen is gegroeid en dat de kust zeewaarts is uitgebreid. Het centrale deel van het eiland is vrijwel geheel beschermd door strandhoofden, waarvan de meeste in de periode zijn aangelegd. De al eeuwen durende, grote kustachteruitgang van Vlieland lijkt na aanleg van de strandhoofden te zijn gestopt, of in ieder geval sterk vertraagd. Doorgaande erosie vond wel plaats aan de noordoostzijde van Vlieland, waar het eiland onder invloed staat van de getijgeulen Vliesloot en Zuiderstortemelk. Recente kustverdedigingsmaatregelen, aangelegd in 1995, zorgen ervoor dat ook nu dit stukje kust met een geringe suppletie-inspanning stabiel blijft Lange-termijnontwikkeling van de strandlijnen Voor een beperkt aantal profielen zijn over lange tijd de lijnen van gemiddeld hoogwater (MHW), gemiddeld laagwater (MLW) en de duinvoet (DF) opgenomen (Figuur 3.5). Uit het verloop van de strandlijnen door de tijd kan geconcludeerd worden dat de kust over de gehele periode achteruit is gegaan. Wel treedt er herstel op van bijvoorbeeld de Vliehors. Eerdere studies, zoals die van Walhout (1998) zie Figuur 5.2, geven aan dat dit herstel misschien tijdelijk is. In deze studie wordt over de werking van de strekdammen geconcludeerd dat na aanleg van de strandhoofden de erosie over het algemeen sterk is afgenomen. Deze conclusie wordt ook door Rakhorst (1984) getrokken (zie Par ). Figuur 3.5 en Figuur 5.2 geven een representatief beeld van de grootschalige kustlijn dynamiek. Figuur 5.2 is overgenomen uit Walhout (1998) omdat deze is aangevuld met historische data en daardoor een beeld geeft van het effect van de strandhoofden op de morfologische veranderingen. Uit deze figuren volgt dat in de periode er een landwaartse verplaatsing van de gehele kust plaatsvond. Deze verplaatsing was het grootst bij de Vliehors (rond km 35) en langs de noordoostpunt van Vlieland (km 52-53). Bij de Vliehors wisselen perioden van zeewaartse en landwaartse verplaatsing elkaar af met een periode van ongeveer jaar. In het gebied tussen km 25 en 40 blijven deze fluctuaties 16 Beheerbibliotheek Vlieland

23 goed zichtbaar en geven hiermee een goed beeld van de verplaatsing van de eerder beschreven zandgolven. Raaien 3600 en 3800 (Figuur 3.5) geven hier, aan de hand van de verplaatsingen van GLW en GHW sinds 1860, een wat gedetailleerder beeld van. De kustlijn in raai 3600 trekt zich tussen 1890 en 1930 bijna 800 m terug maar herstelt zich daarna weer, met uitzondering van een kleinere fluctuatie rond Deze positie blijft sinds eigenlijk zeer stabiel aanwezig. De periodes van maximale teruggang en stabilisatie vallen in raai 3800 wat later dan in raai 3600; ook dit illustreert de horizontale zandgolfbeweging langs de kust. In het centrale gedeelte van het eiland (km 41-47) is er beduidend minder dynamiek. Hier verplaatst de kust sterk landwaarts tot ongeveer 1850 en vertoont een kleinere landwaartse verplaatsing tot De strandhoofden zijn hier in de periode 1862 t/m 1865 aangebracht. Dit is duidelijk te zien in de knip in de grafiek van Figuur 5.2; voor die tijd was de erosiesnelheid aanzienlijk groter. De strandhoofden hebben in dit strandvak de erosie echter niet volledig gestopt. Bij de raaien 4395 en 4500 zijn de kustlijnen in de periode 1858 tot 1995 ca. 150 m in landwaartse richting verplaatst. Vanaf km 47 is de kust sinds eigenlijk vrij stabiel. Deze stabiele ligging van de kustlijn zien we tot km 52. Hierbij moet opgemerkt worden dat we tussen km 47 en 52 al invloed van de buitendelta van het Vlie beginnen te zien. Bij de raaien 4898 en 5005 zijn de strandhoofden in 1876 en 1880 aangelegd. Na de aanleg volgt een stabiele periode. Sinds ca gaat de kust hier juist naar voren. Aan de noordoostzijde van Vlieland (km 52 54) observeren we weer een veel grotere kustachteruitgang vergeleken met het centrale deel van de kust. Tot 1930 schrijdt hier de kustlijn sterk terug. De erosie in de periode is gerelateerd aan het opdringen van de Vliesloot, die zich dicht onder de kust bevindt. Sinds de aanleg van de dammen, met name dam 63 in 1923, is de ligging van de geul gefixeerd tussen deze dam en het havenhoofd. Door de recente aanleg van dammen en stroomkribben en door het herhaald uitvoeren van (kleinschalige) suppleties is de kustlijn hier te handhaven (zie Par en Par. 5.1 voor details). Beheerbibliotheek Vlieland 17

24 Raai 3516 Raai 3600 Raai 3700 Raai 3800 Raai 4000 Raai 4187 Raai 4293 Raai 4500 Raai 4591 Raai 4700 Raai 4898 Raai 5005 Raai 5095 Raai 5200 Raai 5374 Figuur 3.5 Overzicht van de posities van hoogwater (HW: rode symbolen)), laagwater (LW: blauwe symbolen) en duinvoet (DF: groene symbolen) voor geselecteerde profielen over de periode Het Eierlandse Gat Ligging van platen en geulen De staart van het eiland Texel wordt nog steeds Eierland genoemd en vormt de zuidelijke begrenzing van het zeegat Eierlandse gat. Aan de noordkant is het zeegat begrensd door de 18 Beheerbibliotheek Vlieland

25 Vliehors. Een recente bodem, gebaseerd op vaklodingen uit 2011, geeft de huidige karakteristieken van dit zeegat goed weer (Figuur 3.6). Het zeegat bestaat, in de keel, uit twee min of meer gescheiden hoofdgeulen: het Engelmansgat [1] en het Robbengat [2]. Deze geulen worden gescheiden door een ondiepe drempel. Het Engelmansgat heeft een noordelijke ligging en sluit rechtstreeks aan op de geul Keteldiep in het bekken en een kleinere geul langs Vlieland genaamd Geul onder de Vliehors [4]. Langs de kust van Texel ligt het Robbengat [2], deze gaat in het bekken over in het Vogelzwin [5]. Het Robbengat heeft een maximale diepte van ongeveer 15 meter bij de bolwerken Eierland en Robbengat. In zeewaartse richting wordt de diepte van de geul kleiner en waaiert de geul uit over de zuidelijke buitendelta in een serie kleinere geultjes gescheiden door banken. De bepaling van de omvang en het volume van de buitendelta is niet triviaal. Rekenen we Vliehors tot de buitendelta, dan bevindt het grootste zandvolume zich ten noorden van het Engelmansgat. Rekenen we de Vliehors juist bij het eiland Vlieland, dan bevindt het merendeel van het buiten-deltavolume zich in het zuidelijke deel. Robbengat Figuur 3.6 Overzicht van de belangrijkste geulen en platen in het Eierlandse Gat (de onderliggende bodem is representatief voor 2010/2011). De noordwestpunt van Texel wordt beschermd door de Eierlandse dam (1995), zie (a) in Figuur 3.6, de bolwerken Eierland en Robbengat en vele strekdammen. Deze constructies zijn slechts gedeeltelijk te zien omdat ze momenteel worden bedekt door een breed strand. Dit strand is mede het resultaat van het invangen van zand door de Eierlandse dam; een 800 meter lange dam haaks op de kust (zie [a] in Figuur 3.6). In de Beheerbibliotheek Texel (Elias et al., 2015) worden deze verdedigingswerken in meer detail beschreven. Beheerbibliotheek Vlieland 19

26 Beschrijving van de morfologische ontwikkelingen ( ) In het Eierlandse Gat hebben door de eeuwen heen grootschalige morfologische veranderingen plaats gevonden. Figuur 3.7 t/m Figuur 3.9 vatten deze veranderingen over de laatste 2 eeuwen samen. In Figuur 3.8 is te zien dat rond 1852 de twee hoofdgeulen op de buitendelta sterk gekromd naar het zuidwesten lagen. Het Engelsmangat lag hierbij langs de Vliehors en iets zuidelijker volgde het Eierlandse gat de kustlijn van Eierland (Texel). Beide geulen maakten verbinding met een eigen noordelijk en zuidelijk gelegen geulenstelsel in de Waddenzee. Tussen 1864 en 1886 treden er dan aanzienlijke veranderingen op. In het bekken verliest het Engelsmangat de verbinding met het achterliggende, noordelijke geulenstelsel, dit verondiept dan ook sterk. Op de buitendelta draait de uitstroom van het Engelsmangat van een zuidwestelijke naar een west-noordwestelijke richting. In het zuidelijke gedeelte van het zeegat blijft het geulenstelsel in het bekken juist goed behouden, maar het Eierlandse Gat is rond 1886 echter al niet meer als een duidelijke geul in de bodem te onderscheiden (zie Schoorl, 1999 voor historische reconstructies). Aan de noordzijde van deze geulen lag een groot plaatoppervlak de Buiten Gronden; al in deze oude kaarten is het belang van de buitendelta van het Eierlandse Gat voor de Vliehors duidelijk zichtbaar. Met het draaien van het Engelsmangat zijn ook deze banken naar de kust toe verplaatst en tussen 1886 en 1902 is al de aanlanding van het platenoppervlak met de Vliehors te volgen. In de recente, digitaal beschikbare metingen (Figuur 3.9), is het geulenstelsel sinds 1926 ook duidelijk veranderd. Door de vele menselijke ingrepen zoals het verbinden van de eilanden, de aanleg van de bolwerken, maar ook de afsluiting van de Zuiderzee is het moeilijk om aan te geven of de waargenomen veranderingen nu ook daadwerkelijk het natuurlijke gedrag weergeven. Tot ongeveer 1975 was er één dominante geul (het Engelmansgat) op de buitendelta (zie ook Joustra,1971 en Endema,1978). Deze geul stond in directe verbinding met de 2 geulen in het bekken. De geul het Vogelzwin, gelegen langs de noordzijde van Texel, was hierbij duidelijk groter dan het Keteldiep. Tot de aanleg van de bolwerken Robbengat (1948) en Eierlandsgat (1956) verschoof het Vogelzwin landwaarts en sindsdien blijft de geul tegen het eiland aanliggen. Vanaf ruwweg 1975 vormt er zich een ondiepe drempel (-5 meter NAP) tussen het Engelsmangat en het Robbengat. Het Engelmansgat maakt nu eigenlijk alleen een directe verbinding met het Keteldiep in het bekken. Het Robbengat waaiert zeewaarts uit langs de bolwerken en de Eierlandse dam. In het Robbengat ontwikkelt zich een geullangse bank, die het Robbengat eigenlijk in tweeën splits (zie situatie in 1987). Deze bank migreert langzaam noordoostwaarts en is in 2011 vrijwel verheeld met de Hengst. Het is aannemelijk dat het zuidelijke van de geul vloeddominant is (deze sluit aan op de vloedgeul op de buitendelta), terwijl de noordelijke geul een ebdominantie vertoont. Relatief grote veranderingen treden op tussen 1993 en 1996 langs de kop van Eierland door de vorming van een relatief diepe geul. Deze geul is niet natuurlijk gevormd werd, maar werd geïnitieerd door het baggeren van een kunstmatige ontgrondingskuil voor de Eierlandse dam. Deze kuil werd initieel iets dieper, wat bezinkstukken aan de kop van de dam nodig maakte, maar verzandde in de volgende jaren (duidelijk te zien in de data van ). Het is mogelijk dat het ontstaan van een diepere geul langs eilandkop een periodiek gedrag is. Het is alleen nog te vroeg om dit met zekerheid te kunnen vaststellen. Als de geul langs de Eierlandse dam zich terug ontwikkelt, kan dit gevolgen hebben voor de kop van de dam, maar ook voor de zandtransporten langs het kustvak. De toekomstige ontwikkelingen dienen daarom goed gevolgd te worden. Ook het aanlanden van banken op de aan de noordzijde van het zeegat gelegen Vliehors is in Figuur 3.9 goed te volgen. Zo ligt er in de bodem van 1981 een maanvormige bank voor de zuidwest punt van de Vliehors. Deze bank ligt in 1987 al vrijwel tegen de kust aan. In 1993 is 20 Beheerbibliotheek Vlieland

27 er een kleine zandhaak ontstaan, waarvan de top in 1996 weer aansluit op de Vliehors. Een soortgelijke ontwikkeling, iets kleiner in grootte is ook in te volgen. Als gevolg van deze aanlandingen bouwt de kop van de Vliehors verder uit (zie Par ). Vooral aan de zuidoostkant lijkt dit het achterliggende geulenstelsel (Geul onder de Vliehors) op te vullen met sediment en neemt de diepte hier sterk af. Een schatting van de volumeveranderingen sinds 1926 is gegeven in Elias et al. (2012). Sinds 1935 hebben zowel de buitendelta als het bekken zand verloren (Figuur 3.7). Deze verliezen worden berekend op respectievelijk 23 en 27 miljoen m 3. Als reden voor deze veranderingen worden de veranderingen in hydrodynamica ten gevolge van de Afsluiting van de Zuiderzee genoemd. Voor aanvullende analyses van de volumeontwikkeling wordt verwezen naar de BeheerBibliotheek Texel (Elias et al., 2015). Inlet Coast (2) (million m 3 ) Ebb-tidal deltas (million m 3 ) Basins (million m 3 ) ELD Figuur 3.7 Overzicht van de sedimentatie-erosie volumes voor het Eierlandse Gat (uit Elias et al. 2012). Beheerbibliotheek Vlieland 21

28 Figuur 3.8 Ontwikkeling van het Eierlandse Gat over de periode Uit Rapport Vlieland. Rijkswaterstaat Directie N-Holland, Arr. Hoorn (1946). 22 Beheerbibliotheek Vlieland

29 Figuur 3.9 Ontwikkeling van het Eierlandse Gat Beheerbibliotheek Vlieland 23

30 3.3.3 Ontwikkeling van het Zeegat van het Vlie Ligging van platen en geulen. Figuur 3.10 Overzicht van de belangrijkste geulen en platen in het Zeegat van het Vlie (de weergegeven bodem is representatief voor 2010/2011) De grootste geul in het Zeegat van het Vlie is de Vliestroom (Figuur 3.10, [8]). Deze geul heeft een NW ZO oriëntatie. Op de buitendelta bevinden zich twee nevengeulen, Zuiderstortemelk [7] en Boomkensdiep [9], die zich langs de aanliggende eilandkoppen van Vlieland en Terschelling uitstrekken. Het Boomkensdiep gaat aan de binnenzijde over in het Schuitengat [11]. Het Schuitengat wordt door een ondiepe zandplaat gescheiden van de Vliestroom. Dit is ook de reden dat deze geul sinds 1996 niet meer de toegangsgeul tot de haven van Terschelling vormt. De toegang tot de haven verloopt via de Slenk [12]. In het bekken splitst de Vliestroom zich in een zuidelijke tak (Vliestroom) en een noordelijke tak 6 Overgenomen uit onderbouwende morfologische analyse van de BeheerBibliotheek Terschelling (Elias, Vergouwen en van Oeveren, 2015). 24 Beheerbibliotheek Vlieland

31 (Westmeep [15] en Noordmeep [14]). Deze twee geulenstelsels worden gescheiden door de platengebieden Griend [17] en Grienderwaard [16]. Aan de zuidoostkant van Vlieland, tussen het eiland en de Vliestroom, bevindt zich een grote plaat genaamd Richel [5]. De twee kleine geulen Vliesloot [6] en Vlielanderbalg [6] bevinden zich tussen Richel en Vlieland en vormen de toegang tot de haven van Oost-Vlieland. De geulen Vliesloot en Zuiderstortemelk bepalen in grote mate de kustlijnontwikkeling aan de noordoostpunt van Vlieland (zie o.a. Steyaert et al. 1994). De Vliesloot heeft zich in de afgelopen 2 eeuwen ingegraven in keileemlagen en is daardoor eigenlijk vrij stabiel in ligging. Steyaert et al. (1994) geven aan dat de Vliesloot een eb-gedomineerde geul is met hoge stroomsnelheden dicht onder de kust. Aan de oostzijde van de Vliesloot ontwikkelt zich cyclisch een vloedgeul. Deze bocht in de loop van de tijd uit naar het oosten waardoor een ondiepte tussen de eigenlijke Vliesloot en deze geul ontstaat. Op het moment dat de uitbochting te groot wordt verzandt deze vloedgeul en ontwikkelt zich vanuit de Vliesloot een nieuwe vloedgeul. Een tweede interessante observatie uit deze studie is het belang van de ebdominantie van de Vliesloot voor de kustontwikkeling van de oostpunt van Vlieland. Zand dat door de waterstroming of golfwerking van dit kustgedeelte in de Vliestroom terechtkomt wordt door de sterke eb stroming naar de buitendelta getransporteerd. Omdat de ebstroom zoveel sterker is dan de vloedstroom wordt zand, dat tijdens de vloed vanuit de kust naar dit gebied wordt aangevoerd gedurende de eb onmiddellijk weer naar de buitendelta afgevoerd. Het omgekeerde is het geval met het zandtransport in de zich ten oosten van de Vliesloot ontwikkelende vloedgeulen. Omdat de vloedstroom hier dominant is wordt vanuit de kust aangevoerd zand in de richting van de Richel niet meer afgevoerd met de eb. Dit in de richting van de Richel aangevoerde zand zorgt voor de opbouw van de noordkant van de Richel. Doordat wel zand van het kustgedeelte tussen het laatste strandhoofd en de havenhoofden door de eb stroming wordt afgevoerd en er hier geen aanvoer van zand is verplaatst de zeereep zich landwaarts. In de laatste 20 jaar zijn er verschillende maatregelen genomen om de kusterosie van noordoost Vlieland tegen te gaan. Zo zijn zandaanvullingen gepleegd, paalrijen vanaf de duinvoet tot voorbij de laagwaterlijn geplaatst en is de duinvoet afgedekt met stortsteen. Deze maatregelen bleken niet afdoende, maar met de constructie van een strandhoofd en strekdam in 1995 en het aanbrengen van kleine suppleties lijkt de kust de laatste jaren wel stabiel gehouden te kunnen worden (zie Par. 5.1 voor details). De buitendelta heeft een omvang van ongeveer 8 km in zeewaartse richting en 22 km in langsrichting. Het merendeel van het plaatoppervlak en volume bevindt zich ten noorden van de Vliestroom in de Noordwestgronden [2] die zich ver langs de kust van Vlieland uitstrekken. Op de plaat zijn verschillende kleinere platen te onderscheiden die zich in noordoostelijke richting verplaatsen. Het zuidelijke gedeelte van de buitendelta is relatief diep Opgetreden morfologische ontwikkelingen ( ) Figuur 3.11 en Figuur 3.12 geven een overzicht van de bodemligging van het Zeegat van het Vlie over de periode 1831 tot Voor de ontwikkeling van Vlieland zijn het vooral de geulen Vliestroom en het Zuiderstortemelk die hier van belang zijn. In de studie van Pluim en Misdorp (1988) word geconstateerd dat de veranderingen van de kustlijn van Oost-Vlieland ook in verband gebracht kunnen worden met de veranderingen in de stroomrichting van de Vliesloot. Zo bestaat er een sterke correlatie tussen de stroomrichting van de Vliesloot en de ligging van de GLW-lijn van de oostpunt van Vlieland. Stroomt de Vliesloot van west naar oost, dan vindt er groei plaats van Oost-Vlieland. Kijk bijvoorbeeld naar de periode in Figuur Stroomt de Vliesloot van Zuid naar Noord, dan geeft dit juist erosie. Naast deze afwisseling in de geulrichting varieert ook de wijze van uitmonding van de Vliesloot. Beheerbibliotheek Vlieland 25

32 Tijdens perioden van groei van Oost-Vlieland mondt de Vliesloot uit in de Vliestroom, tijdens periodes van terugtrekking mond deze uit in het Zuiderstortemelk. Pluim en Misdorp concluderen ook dat naast her Zuiderstortemelk, ook de Vliestroom en West Terschelling van belang zijn voor de ontwikkeling van Oost Vlieland. De sterke groei van Oost-Vlieland in de 19 e eeuw valt samen met een sterke uitbreiding van West Terschelling. Dit resulteert in een vernauwing van het zeegat en een verdieping van de Vliestroom. Deze verdieping zet zich ook in de 20-ste eeuw door. Naast een verdieping verplaatst het centrale deel van de Vliestroom zich circa 2 km noordoostwaarts gedurende de 19-de eeuw, maar vertraagt sterk in de 20-ste eeuw. Tussen is er een noordoostwaartse verplaatsing van 200 m opgetreden. De geul heeft zich dan tot 40m NAP ingegraven en ligt dan waarschijnlijk vast door erosie-resistente keileemlagen. Vanaf 1932 binnen de veranderingen ingezet door de afsluiting van de Zuiderzee een rol te spelen in de ontwikkeling van het achterliggende bekken van het Vlie. De opname van 1926 laat duidelijk zien dat voor de aanleg van de Afsluitdijk (voltooid in 1932) de Zuiderzee verbonden was met het Vlie door de zuidelijke vertakking van de hoofdgeul. Na afsluiting verzandden de afgesloten geulen in het bekken en ook vond er veel sedimentatie plaats langs de kust van Friesland (Vlakte van Oosterbierum). Het kombergingsgebied van het Vlie veranderde niet alleen instantaan als een direct gevolg van afsluiting, maar deze verandering is nog steeds een doorgaand proces ten gevolge van de aanhoudende sedimentatie in het bekken. In de periode nam de grootte van de Vliesloot duidelijk toe en ontstond ook het huidige geulenstelsel van Vlielander Balg en de Vliesloot met haar zijtakken. Het getijvolume in de huidige toestand (eb en vloed samen) bedraagt circa 135 miljoen m 3 /getij en is sinds 1932 naar schatting verdubbeld (Eysink en van Banning, 2005). Elias et al. (2012) geven als schatting voor de volumeveranderingen, dat er 219 miljoen m 3 sediment is afgezet in het kombergingsgebied van het Vlie (Figuur 3.13). Een gedeelte van dit sediment zal geleverd zijn door de buitendelta van het Vlie. De buitendelta vertoont een vrijwel continue erosie en in totaal is er 146 miljoen m 3 sediment geërodeerd over de periode Het is ook waarschijnlijk dat een gedeelte van het sediment gevonden in het bekken toegeleverd wordt door het aangrenzende zeegatsysteem van Texel. Hier is juist de erosie van de buitendelta volumes groter dan de geobserveerde sedimentatie in het bekken. Het belang van de afsluiting van de Zuiderzee op de erosie van Vlieland word onderstreept door Eysink en van Banning (2005): In het kader van het opgedragen onderzoek is in eerste instantie gezocht naar de oorzaak van de erosie van de oostpunt van Vlieland en naar de mogelijke maatregelen ter verdediging ervan. Uit het bestuderen van historische gegevens bleek dat de erosie van de oostkust van het eiland in belangrijke mate is toe te schrijven aan de ontwikkelingen van de vloedkom van de Vliesloot en de Vlielander Balg als gevolg van de afsluiting van de Zuiderzee. Hierdoor is deze vloedkom aanzienlijk groter geworden en van vorm veranderd, het tijverschil is iets toegenomen en het getijvolume globaal verdubbeld. Door de andere vorm van de vloedkom is de Vliesloot bij de oostkust van Vlieland meer naar het noorden gedraaid. Dit wordt van tijd tot tijd nog versterkt door het dynamisch gedrag van de geulen in de vloedkom; de situatie in 1992/93 was zeer ongunstig voor de oostkust van Vlieland. De kusterosie wordt veroorzaakt door de in westelijke richting opschuivende Vliesloot en het feit dat na duinafslag een groot deel van het afgeslagen zand niet meer ten goede komt aan het duin. Dit zand komt in de Vliesloot terecht waar het voornamelijk door de ebstroom wordt afgevoerd naar de buitendelta. 26 Beheerbibliotheek Vlieland

33 Ondanks dat er een vrijwel continue erosie van de buitendelta optreedt sinds 1935, is de vorm (het patroon van geulen en platen) over de laatste decennia eigenlijk heel stabiel (Figuur 3.14). In de periode is er op hoofdlijnen nauwelijks verandering te onderscheiden. Zowel in de oude bodems als in de nieuwe vinden we wel dezelfde geulen en platen. De Vliestroom, gelegen in het midden van het zeegat, was de hoofdgeul. Aan weerszijden langs de eilandkoppen liepen de nevengeulen Zuiderstortemelk en Boomkensdiep. Vooral het Boomkensdiep zag er wel anders uit: het Boomkensdiep was breder, minder diep en lag verder zeewaarts op de buitendelta. De grootste verschillen tussen de oudere en recente bodemligging vinden we echter op de platen. In 1926 ligt het dominante plaatareaal zeewaarts en noordoostwaarts van de Vliestroom. De plaat heeft geen uniforme hoogte, maar bestaat uit een opeenvolging van kleinere parallel gelegen platen en geulen. Deze configuratie is kenmerkend voor het zogenaamde shoal-bypassing sedimenttransport mechanisme. Het bijbehorende sedimenttransport zal er als volgt uitgezien hebben: langs de ongestoorde eilandkusten is er een netto oostwaarts gericht langstransport. Aan beide zijden van het zeegat zal er echter wel een naar het zeegat toe gericht transport staan. Dit komt onder andere door de afschermende werking van de buitendelta. Aan de zuidkant schermt de buitendelta de noordelijke golven af, en vice versa aan de noordkant worden de zuidelijke golven afgeschermd. Hierdoor is het golfgedreven transport langs de eilandkoppen naar het zeegat toe gericht. Dit patroon wordt verder versterkt door de aanwezigheid van de vloedgeulen langs de eilandkoppen. De hoofdgeul in het midden van het zeegat is ebgedomineerd. Deze geulconfiguratie is bij de Wadden het gevolg van het faseverschil tussen het getij in het bekken en op zee, en wordt nog eens versterkt door het faseverschil tussen het horizontale en verticale getij. Als het getij op zee kentert, vindt er nog steeds een sterke uitstroom plaats in de hoofdgeul. De vloedstroming vanaf zee zal de weg van de minste weerstand kiezen en deze uitstroom vermijden. De buitendelta wordt gevormd als balans tussen zeewaarts transport door het zeegat en landwaarts en noordoostwaarts transport ten gevolge van het overheersende golfklimaat. Tijdens vloed wordt er sediment langs de eilandkusten het bekken in getransporteerd. In het bekken blijft een gedeelte achter, maar het merendeel wordt weer naar buiten getransporteerd, richting de buitendelta (de bruto transporten zijn aanzienlijk groter dan de netto transporten). Hier worden onder invloed van getij en golven kleine plaat-geul systemen gevormd. Onder invloed van de overheersende noord(oost) gerichte golfrichting gaan de platen zich verplaatsen. Hierbij drukken ze de tussenliggende geultjes dicht, en worden er weer nieuwe geultjes gevormd aan de achterkant van de plaat ( outer-channel shifting ). Deze zich herhalende cyclus resulteert in de parallel liggende plaatgeul systemen zoals te zien in de 1926 bodem. De platen migreren naar het noorden en naar de kust toe. De getijdestroming in het Boomkensdiep houdt de platen initieel zeewaarts, maar met toenemende geullengte en dus met toenemende afstand tot het zeegat, neemt de stroming in het Boomkensdiep af en kunnen de platen landwaarts migreren tot ze uiteindelijk aanlanden op Terschelling. In de opnames van 1971 en 1975 is zo n aanlanding goed te zien. Na de afsluiting van de Zuiderzee is het mechanisme van sediment bypassing waarschijnlijk veranderd. De platen en geulen op de buitendelta vlakken dan sterk uit. Vóór de bouw van de Afsluitdijk was de oriëntatie van het zeegat benedenstrooms (dus noordoostwaarts) gericht, met de Boomkensdiep als hoofdgeul. Na de aanleg verdraaide de oriëntatie van het zeegat naar bovenstrooms (richting het zuidwesten), en werd de Zuiderstortemelk dominanter, ten koste van de Boomkensdiep. Dit kan onder andere worden gerelateerd aan de veranderde ligging van het zwaartepunt van het kombergingsgebied (noordwaarts) na afsluiting. Een meer noordelijke aanstroming van Vliestroom vanuit het bekken, resulteert in een meer zuidelijke uitstroming de buitendelta op. Deze subtiele verandering in aanstroming vanuit het bekken, kan relatief grote veranderingen op de buitendelta teweegbrengen. Een andere Beheerbibliotheek Vlieland 27

34 verklaring kan liggen in de verandering van het faseverschil tussen getijstroming door het zeegat (kustdwars) en de getijstroming op zee (kustlangs). De bouw van de Afsluitdijk zorgde voor een amplificatie van de getijslag binnenin het bekken en daarmee een vergroting van het getijprisma. De getijdebieten namen hierdoor toe, en de kustdwarse stroming werd steeds dominanter over de kustparallelle stroming. Volgens de theorie van Sha & Van Den Berg (1993) zou ook dit kunnen verklaren waarom het zeegat een meer bovenstroomse oriëntatie kreeg. Tijdens eb wordt het sediment nu voornamelijk afgezet op de Westergronden en Gronden van het Stortemelk. Deze 2 ondiepten vormen nu de nieuwe actieve buitendelta. De Noordwest-gronden verliest daarbij gedeeltelijk zijn functie en wordt langzaam door golven opgeruimd. De golven bulldozeren het sediment naar de kust. De Noordwest-gronden vormt een grote uniforme vlakte die in hoogte wat toeneemt. De landwaartse verplaatsing van Noordwest-gronden drukt het Boomkensdiep dicht. Daardoor neemt de geulbreedte sterk af, verplaatst de geul zich landwaarts en neemt ook de diepte toe. Er vormt zich een nieuw Boomkensdiep dat persistent langs de eilandkop van Terschelling blijft liggen. Tussen 1985 en 1995 verliest de geul de directe aansluiting met de Vliestroom en vormt er zich een kleine zandrug als scheiding. De geul vormt nu eigenlijk een kortsluitgeul met de in het bekken liggende Schuitengat. Hoewel het Boomkensdiep slechts een kleine geul is in verhouding tot Vliestroom, initieert de ligging en landwaartse verplaatsing een significante erosie van de Terschellingse eilandkop. De zandrug tussen Boomkensdiep en Vliestroom zorgt er tevens voor dat Het Schuitengat niet meer gebruikt kan worden als vaargeul naar de haven. Het opruimen van de overtollige zandvolumes in de Noordwest-gronden resulteert in de aanlanding van grote zandvolumes op het eiland Terschelling (ongeveer 10 km ten noorden van het zeegat). De aanlanding van diverse zand pakketten is duidelijk te zien in de bodemligging (Figuur 2.10). In de meest recente bodemopname (2010) is net ten noorden van het Boomkensdiep nog een hele serie kleine platen te zien. Deze zullen in de nabije toekomst weer aanlanden. Veel van het sedimentoverschot op de buitendelta lijkt zich inmiddels wel herverdeeld te hebben. Het landwaarts verplaatsen en aanlanden van platen heeft ervoor gezorgd dat het oppervlak van de Noorder- en Noordwest-gronden sterk is afgenomen. Tot op heden heeft de kust kunnen profiteren van deze zandtoevoer naar het eiland. Maar het afnemen van de totale omvang van de buitendelta zal naar verwachting wel gevolgen hebben voor de toekomst: er zullen nog steeds platen aanlanden aan de kust, maar de volumes zullen waarschijnlijk kleiner zijn dan voorheen. Ten noorden van de Vliestroom zien we een buitendelta die voornamelijk gedomineerd wordt door herverdeling van zand en uitwisseling van zand met de kust van Terschelling. Het zuidelijke gedeelte van de buitendelta wordt juist gedomineerd door de geulontwikkelingen. Zowel de Vliestroom als het Stortemelk zijn groter en dieper geworden. Voor deze geulen wordt het eb-schild zeewaarts en naar het westen opgebouwd. De maximale hoogte van de ondieptes is nauwelijks veranderd (Figuur 3.14). Deze toename in het volume is echter veel kleiner dan de verliezen van de Noorder- en Noordwest-gronden. 28 Beheerbibliotheek Vlieland

35 Figuur 3.11 Bodemveranderingen in het zeegat van het Vlie over de periode (uit: van der Burgt, J.H., 1936). Beheerbibliotheek Vlieland 29

36 Figuur 3.12 Grootschalige morfologische ontwikkeling van het Zeegat van het Vlie op basis van de Vaklodingen Inlet Coast (2) (million m 3 ) Ebb-tidal deltas (million m 3 ) Basins (million m 3 ) VlIE Figuur 3.13 Overzicht van de sedimentatie-erosie volumes voor het Zeegat van het Vlie (uit Elias et al. 2012). 30 Beheerbibliotheek Vlieland

37 Figuur 3.14 Grootschalige morfologische ontwikkeling van de buitendelta van het Zeegat van het Vlie over de periode De eilanden zijn ingevuld met het AHN (Algemeen Hoogtebestand Nederland met data uit de periode ). Beheerbibliotheek Vlieland 31

38 3.3.4 Eilandkust van Vlieland De huidige omtrek van Vlieland begint aan het einde van de 16 e eeuw vorm te krijgen (zie Figuur 3.15 en van der Burgt (1936)). De kustlijnen in Figuur 3.15 laten zien dat tussen 1688 en 1933 de Noordzeekust van Vlieland 1 tot 2 km zuidwaarts is verplaatst. De veranderingen aan de Waddenkant zijn veel geringer. Hierdoor is in de periode van 1688 tot circa 1850 het dorp West-Vlieland verloren gegaan en is westelijk Vlieland vervallen tot de strandvlakte de Vliehors. Figuur 3.15 Achteruitgang van het eiland Vlieland over de periode Uit Rapport Vlieland. Rijkswaterstaat Directie N-Holland, Arr. Hoorn (1946). Pluim en Misdorp (1988) kijken specifiek naar de noordoostpunt van Vlieland en concluderen dat de kustlijn hier sterk dynamisch is; perioden van matige kustachteruitgang worden gevolgd door sterke groei in oostelijke richting, gevolgd door sterke terugtrekking in westelijke richting. Pluim en Misdorp schatten de kustachteruitgang van GHW (Gemiddeld Hoogwaterlijn) en de GLW (Gemiddeld Laagwaterlijn) op respectievelijk 12 en 14 m/jaar over de periode In de periode bouwt de kust sterk uit met een snelheid van 30 en 70 m/jaar. Deze sterke uitbouw werd gevolgd door een nog sterkere terugtrekking over de periode (30 en 95 m/jaar). Sinds 1933 is de achteruitgang gering tot 5 m/jaar over de periode Na alle kustverdedigingswerken, die aangelegd zijn vanaf 1976, is de huidige achteruitgang vrijwel nihil. Er zijn aanwijzingen dat meer factoren van invloed zijn op erosie en sedimentatie dan alleen geulmigratie. Pluim en Misdorp (1988) constateren ook dat tijdens de eerste decennia van de 20-ste eeuw, de periode van sterke terugtrekking van Oost-Vlieland samenvalt met de aanleg van de lange strandhoofden aan de kust (nrs. 54 t/m 63, ). Dit zou er dan op kunnen duiden dat de strandhoofden het kusttransport blokkeren of reduceren waardoor de zandvoeding naar de noordoost punt van het eiland afneemt en daardoor de kustachteruitgang versterkt. Dit heeft mogelijk ook bijgedragen aan de doorbraak van de Vliesloot naar het Zuiderstortemelk in 2005 (Steyaert et al. 1999). 32 Beheerbibliotheek Vlieland

39 Biegel en Spanhof (2005) wijzen verder op het belang van zandgolven; Vlieland kent een ruimtelijke sedimentatiegolf die van west naar oost loopt, periode circa Deze sedimentatiestrook van 2 kilometer breed heeft er 80 jaar over gedaan om 15 kilometer in oostelijke richting af te leggen, wat een snelheid van 190 m/jaar oplevert. Een tweede zandgolf start omstreeks 1965 bij RSP en bereikt RSP in De snelheid hiervan is 360 m/jaar. Deze snelheden komen overeen met de snelheden gevonden door Bakker (1968), die respectievelijk 1/6 en 1/3 km/jaar gevonden heeft. Bakker heeft deze snelheden afgeleid uit het traject tussen RSP en RSP Opgemerkt moet worden dat zijn laatste zandgolf zich (na 1965) niet verder in oostelijke richting heeft doorgezet. In plaats daarvan is in de zestiger jaren een nieuwe zandgolf ontstaan, die blijkbaar een vergelijkbare migratiesnelheid heeft. Als deze zandgolf zich in oostelijke richting blijft verplaatsen zal over (3000m/360m/j=) 8 jaar RSP bereikt worden. Op grond van deze analyse zal dus vanaf circa 2000 aanzanding in het geplande suppletiegebied optreden. Zie ook Hoozemans (1991) voor een nadere uitwerking van de zandgolven. Het verschijnsel zandgolven wordt door Bakker (1968) toegeschreven aan het aanlanden van platen vanuit de westelijke buitendelta van het Eierlandse Gat. In Figuur 2.4 is inderdaad te zien dat net voor 1886 een bank aanlandde op de zuidwest punt van de Vliehors, een tweede aanlanding vindt plaats voor 1970 (Figuur 2.5). Door afleiding van de trendlijnen in GHW, GLW en DV (Figuur 2.12) wordt bovenstaand beeld bevestigd. In de periode geven de figuren duidelijk de 2 zandgolven weer. Na 1985 zijn de trends minder duidelijk te onderscheiden. Dit is mogelijk het resultaat van het uitvoeren van suppleties. Kijken we in wat meer detail naar het kustprofiel, dan zien we dat het huidige kustsysteem gekenmerkt word door een doorgaande, dominante bank. Deze bank strekt zich langs vrijwel de gehele eilandkust uit (Figuur 3.17 en Figuur 3.18). Figuur 3.17 en Figuur 3.18 geven een overzicht van het bankgedrag langs de eilandkust. Natuurlijk varieert de positie en vorm van deze bank door de tijd. Soms ligt er een doorgaande bank vanaf de Vliehors tot het Boomkensdiep, bijvoorbeeld de periode , terwijl in andere jaren de bank is onderbroken (1974) en er meerdere banken in het dwarsprofiel kunnen voorkomen (1974, 1995). De bank ligt op het centrale eilandgedeelte (km 43 45) dichter op de kust op ongeveer m tot de RSP lijn. In dit gebied is er ook maar 1 bank te onderscheiden. Ten zuiden en ten noorden ligt de bank verder zeewaarts. Langs de Vliehors (km 38-42) ligt de bank tot op 600 tot 1100m tot de RSP. Een 200m zeewaarts ligt dan nog een bank met kleinere hoogte (ruwweg 0,5m). Landwaarts, in de dieptezone 0-5m, vinden we nog 1 tot 2 kleine banksystemen. Ten noorden van km 45 buigt de bank zeewaarts en maakt verbinding met de buitendelta. Vanaf km 47 beginnen de platen en geulen van de buitendelta het profiel duidelijk te domineren. In km 47 ligt het Zuiderstortemelk nog ver zeewaarts (1500m tot RSP), maar rond km 52 sluit de geulwand vrijwel direct aan op het strand. In het gebied tussen km 47 en 53 is er geen grote dominante bank op de vooroever, maar in de brandingszone zijn er meestal 1 en soms 2 kleinere bankjes te onderscheiden. Beheerbibliotheek Vlieland 33

40 Figuur 3.16 Trendlijnen van kustlijnligging voor Duinvoet (boven), Gemiddeld HoogWater (midden) en Gemiddeld Laag Water (onder). 34 Beheerbibliotheek Vlieland

41 Figuur 3.17 Bovenaanzicht van de morfologie van de eilandkust van Vlieland op basis van representatieve, vergridde JarKus data over de periode Beheerbibliotheek Vlieland 35

42 Figuur 3.18 Illustratie van het kustprofiel in 2015 aan de hand van de Jarkus doorsneden tussen raai 3512 (zuidwest punt Vliehors) en 5165 (Zuiderstortemelk).Y-as geeft aantal raaien vanaf Raai Beheerbibliotheek Vlieland

43 3.3.5 Synthese: morfologische gedrag en kenmerken (Figuur 3.19) Vlieland is ingesloten door de zeegaten Eierlandse Gat aan de zuidkant en het zeegat van het Vlie aan de Noordkant. Het eiland Vlieland behoort, gemeten door het aantal strandhoofden per km, tot de zwaarst verdedigde stukjes kust van Nederland. Eigenlijk bestaat het eiland uit twee delen: in het zuidelijke deel kan de natuurlijke dynamiek vrijwel ongestoord plaatsvinden op de grootte strandvlakte de Vliehors. Hier vindt geen kustlijnhandhaving plaats en is er geen BasisKustlijn gedefinieerd. Ingrepen zijn hier ook niet nodig. De aanlanding van platen en banken vanuit de buitendelta van het aangrenzende Eierlandse Gat hebben ervoor gezorgd dat de Vliehors zich sinds 1965 sterk heeft uitgebreid. Ook in 2015 ligt er voor de kust weer een bank die gaat aanlanden. Aanlandingen op de kop van de Vliehors vertonen grote overeenkomsten met de aanlanding van het Bornrif op Ameland. Aan de Noordzeekant hebben de aanlandingen meer het karakter van het verhelen van zandbanken. Dit verhelen van zandbanken is tot 2005 een bijna continue doorgaand proces en sindsdien minder goed te volgen. Het centrale deel van het eiland is vrijwel geheel beschermd door strandhoofden (vanaf km 40). In de loop van de jaren zijn er 64 strandhoofden aangelegd, waarvan het merendeel al in de periode is gebouwd. De al eeuwen durende, grote kustachteruitgang van Vlieland lijkt na aanleg van de strandhoofden te zijn gestopt, of in ieder geval sterk vertraagd. Kijken we in wat meer detail naar het kustprofiel, dan zien we dat het huidige kustsysteem gekenmerkt word door een doorgaande, dominante bank. Deze bank strekt zich langs vrijwel de gehele eilandkust uit. Vanaf km wordt de kustlijnontwikkeling mede beïnvloedt door de voorliggende geulen en banken van het Zeegat van het Vlie. In dit gebied (tussen km 46 en 50) is ook het merendeel van het suppletievolume neergelegd. Deze suppleties hebben een wisselend succes gehad op de MKL ontwikkeling. Mede door de uitwisseling met de buitendelta gedragen de suppleties zich niet als reguliere vooroeversuppleties. Doorgaande erosie vond wel plaats aan de noordoostzijde van Vlieland, waar het eiland onder invloed staat van de getijgeulen Vliesloot en Zuiderstortemelk. Deze geulen bepalen in grote mate de kustlijnontwikkeling aan de noordoostpunt van Vlieland. De Vliesloot heeft zich in de afgelopen 2 eeuwen ingegraven in keileemlagen en ligt daardoor eigenlijk vrij stabiel, maar zorgt wel voor hoge stroomsnelheden dicht onder de kust. Door duinafslag toegeleverd zand wordt wel afgevoerd door de geul, maar er is geen aanvoer. De zeereep heeft zich in het verleden daarom landwaarts verplaatst. In de laatste 20 jaar zijn er verschillende maatregelen genomen om de kusterosie tegen te gaan, waaronder de constructie van een strandhoofd en strekdam in Dit heeft de erosie sterk doen afnemen, maar niet geheel kunnen stoppen. Ten zuiden van het strandhoofd lijkt de kust gehandhaafd te kunnen worden door het periodiek aanbrengen van kleine suppleties. Grote suppleties zijn hier niet mogelijk omdat het strand hier grenst aan een diepe getijdengeul. Ten noorden van de strekdam heeft de vooroever zich sterk uitgebreid. Beheerbibliotheek Vlieland 37

44 jer Vlieland eiland Figuur 3.19 Samenvatting morfologische kenmerken van het morfologische systeem Vlieland. 38 Beheerbibliotheek Vlieland

45 4 Kustlijnhandhaving en ontwikkeling vooroever Dit hoofdstuk beschrijft de ontwikkelingen van de vooroever, in relatie tot het uitgevoerde beheer. Jaarlijks wordt aan de hand van posities van de MKL en de TKL getoetst hoe de kustlijn erbij ligt ten opzichte van de BKL. De resultaten van deze toetsing worden vastgelegd in de kustlijnkaartenboeken. In paragraaf 4.1 geven we aan de hand van een beknopte samenvatting van de kustlijnkaarten weer hoe de kustlijn van het gebied zich heeft ontwikkeld over de periode , en welke maatregelen er zijn genomen. Paragraaf 4.2 geeft een gedetailleerder overzicht van de ingrepen (suppleties), die in dit gebied hebben plaatsgevonden. De detailontwikkeling van de vooroever staat beschreven in paragraaf Samenvatting van de Kustlijnkaarten Aan de hand van de Momentane Kustlijnligging (MKL) uit de kustlijnkaartenboeken kan al een goed beeld verkregen worden van het recente kustgedrag ( ) en de motivering achter de uitgevoerde suppleties en verdedigingswerken. Figuur 4.1 vat de kustlijnkaartenboeken over deze periode samen. In deze figuren zijn eigenlijk in vrijwel alle jaren 2 duidelijke gebieden te identificeren met een landwaarts gerichte trend en regelmatige overschrijding van de BasisKustLijn (BKL). Langs de centrale eilandkust wordt de BKL regelmatig overschreden in het gebied tussen km en 50.05; dit is ook precies het gebied waar de bolling van de kust maximaal is. Een tweede gebied met een BKL overschrijding vinden we op de noordoostkop van Vlieland (km ). Onderstaande beschrijvingen, overgenomen (en samengevat) uit de Kustlijnkaartenboeken van Rijkswaterstaat, geven een goed beeld van de opgetreden veranderingen en de respons op de uitgevoerde suppleties. De volledige informatie uit de kustlijnkaarten voor Vlieland is bijgevoegd in appendix 0. De kustlijnkaartenboeken (vanaf 2010) zijn op te vragen via de website van Rijkswaterstaat: In Figuur 4.4 wordt een overzicht gegeven van de ligging van de Jarkus-raaien De BKL posities geven aan dat er over deze periode 2 aandachtsgebieden zijn. Ten eerste de oostpunt van Vlieland (raai ). Hier is de berekende BKL met enkele tientallen meters overschreden. In 1991 zijn hier werken uitgevoerd om de zeereep landwaarts te verschuiven en het verder opdringen van de getijgeul te verhinderen. Een nieuwe BKL positie is hier in 1994 vastgesteld. Uit de 1994 toetsing blijkt dat tussen raai 5353 en 5460 van een overschrijding van de BKL met 5 tot 13 meter sprake is. Hierbij moet worden opgemerkt dat bij de storm van januari 1994 aanzienlijke schade aan de zeereep is toegebracht. In 1995 is een suppletie uitgevoerd tussen de raaien 5374 en 5460, samen met de aanleg van twee strandhoofden; dammetjes dwars op de kust. De kustlijn verplaatst zich vanaf 1995 in het gehele gebied dan zeewaartse richting. Geholpen door een natuurlijke ontwikkeling lijkt de kustlijn zich over deze periode te stabiliseren. Het tweede gebied met BKL overschrijding ligt tussen raai 4645 en Hier wordt de basiskustlijn veelvuldig overschreden en is de trend over vrijwel de gehele periode negatief. Er wordt geconcludeerd dat deze overschrijdingen het gevolg zijn van een zich oostwaarts verplaatsende zandgolf. Tussen de raaien 4645 en 4844 is er tevens in 1997 een Beheerbibliotheek Vlieland 39

46 strandsuppletie uitgevoerd. In 1997 wordt de BKL ook overschreden bij de raaien 5200 en 5360, maar de overschrijding is minimaal en de kustlijn verplaatst zich in 1997 zeewaarts t.o.v. van Met uitzondering van de boven geïdentificeerde probleemgebieden beweegt de kustlijn van Vlieland zich over deze periode in zeewaartse richting. Alleen in het midden van Vlieland, tussen de raaien 4519 en 5023 zijn de trends negatief. Hiervoor zijn in 1997 en 2001 suppleties uitgevoerd. De kustlijn rond de noordoosthoek van Vlieland, tussen de raaien 5360 en 5460 ligt bij enkele raaien landwaarts van de basiskustlijn, maar is de laatste jaren redelijk stabiel. Tussen de laatste raai 5460 en het havenhoofd van de jachthaven erodeert het strand en de zeereep. Tussen raai 5329 en het havenhoofd staat voor 2000 een suppletie gepland De kustlijn van Vlieland beweegt zich in het westen en het oosten overwegend in zeewaartse richting. Op het middendeel, van raai raai 5023, is in 2001 gesuppleerd. In het uiterste oosten, op het havenstrand bij raai 5460, is in 2001 ook zand aangebracht omdat de BKL overschreden was vanwege een geul vlak langs het strand. Ondanks de suppletie vinden er tussen raaien t/m 49.33, en 50.05, en het uiterste oosten, op het havenstrand bij raai 54.60, overschrijdingen plaats. In 2005 worden in de raaien 4880 t/m 5005 en 5420 t/m 5460, het havenstrand, de BKL weer overschreden. Het in 2001 op het strand aangebrachte zand van raai 4862 t/m 5023 is door een opdringende geul verdwenen. Voor dit kustvak is in 2005 weer een suppletie gepland. Op het havenstrand wordt wederom wat zand aangebracht in combinatie met de geplande suppletie Over deze periode lijkt de kustachteruitgang en overschrijding van de BKL vooral plaats te vinden in raai 4880 t/m raai Hier is in 2005 een onderwatersuppletie uitgevoerd. Verder is in 2005 een kleine hoeveelheid zand op het havenstrand (raai 5440 t/m raai 5460) gesuppleerd. Het is hier bijna onmogelijk de kustlijn tot zeewaarts van de BKL te herstellen, doordat het strand hier grenst aan een stroomgeul. Dankzij de kleine strandsuppleties gaat de kustlijn van het havenstrand niet verder achteruit. In 2007 word geconcludeerd dat op beide suppletielocaties er sprake is van een zich landwaarts verplaatsende stroomgeul, waardoor het herstel van de kustlijn tot landwaarts van de BKL vooral in raai 5440 t/m raai 5460 nagenoeg onmogelijk blijkt te zijn. Om de achteruitgang op beide locaties zoveel mogelijk te beperken, wordt in 2008 weer een vooroever- en strandsuppletie uitgevoerd Op basis van de toetsing op 1 januari 2011 word geconcludeerd dat de 2005 vooroeversuppletie (raai 4860 t/m 5020) vooralsnog niet positief heeft bijgedragen aan de kustlijnligging. Het is onzeker of deze suppletie alsnog een positieve bijdrage zal gaan leveren. Om verdere erosie van de kust tegen te gaan is in 2009 een vooroeversuppletie uitgevoerd van raai 4700 t/m Een jaar na de vooroeversuppletie stabiliseert de situatie. Echter, na een stabilisatie is de trend in 2014 tussen de raaien 4718 en 4915 opnieuw landwaarts. In de 2014 toetsing wordt geconcludeerd dat in raaien 4718 t/m 4898 de BKL bij vrijwel alle raaien is overschreden en de trend landwaarts is. Van de raaien 5165 t/m 5185 zullen twee raaien overschreden raken in Gecombineerd met de vooroeversuppletie is een kleine suppletie uitgevoerd op het havenstrand (raai 5440 t/m 5460). Door deze suppletie wordt de BKL niet gehaald maar wordt de bereikbaarheid van het strand gehandhaafd. Het is hier bijna onmogelijk de kustlijn tot zeewaarts van de BKL te herstellen, doordat het strand hier grenst aan een stroomgeul. De situatie lijkt de laatste jaren te stabiliseren. 40 Beheerbibliotheek Vlieland

47 2016 (onderstaand is overgenomen uit het Kustlijnkaartenboek) De kustlijn van Vlieland zit voor het grootste deel goed in het zand. Op bijna het volledige eiland ligt de kustlijn zeewaarts van de BKL. De raaien tussen 4000 en 4681 worden gekenmerkt door een overwegend zeewaarts gerichte trend. De raaien 4700 t/m 4880 hebben een landwaarts gerichte trend. Ook de BKL wordt op deze raaien overschreden. In 2013 is een strandsuppletie uitgevoerd van raai 4600 t/m De suppletie heeft niet op alle raaien de overschrijding van de BKL kunnen opheffen. Voor 2017/2018 staat hier een Strandsuppletie gepland vanuit het meerjarenprogramma Tussen de raaien 4898 t/m 5250 beweegt de kustlijn beperkt. Van raai 4898 tot 5095 is de trend licht zeewaarts en van 5095 tot 5250 licht landwaarts. De BKL wordt hier niet overschreden. De trend over de raaien 5289 t/m raai 5460 is eerst licht zeewaarts tot en met raai 5360, daarna licht landwaarts tot en met raai 5405, waarna de trend weer licht landwaarts is tot en met raai Op dit traject wordt raai 5374 overschreden in In de raaien op het havenstrand, 5440 en 5460, wordt de BKL op dit moment al overschreden. In 2009 en 2013 zijn kleine suppleties uitgevoerd op het havenstrand (raai 5440 t/m 5460). Met deze suppleties wordt de BKL niet gehaald, maar wordt de bereikbaarheid van het strand gehandhaafd. Het is hier bijna onmogelijk de kustlijn tot zeewaarts van de BKL te herstellen doordat het strand hier grenst aan een diepe getijdengeul. De situatie lijkt de laatste jaren te stabiliseren. In het meerjarenprogramma van stond een geulwandsuppletie gepland tussen raai 5110 en 5360, welke in 2016 zal worden uitgevoerd. In het meerjarenprogramma staat een strandsuppletie gepland bij het havenstrand welke uitgevoerd zal worden in 2017/2018. Beheerbibliotheek Vlieland 41

48 Figuur 4.1 Overzicht ontwikkeling BasisKustLIjn BKL- op Ameland gedurende de periode Beheerbibliotheek Vlieland

49 4.2 Suppletieoverzicht Tabel 4.1 en Figuur 4.2 geven een overzicht van de suppleties die op Vlieland zijn uitgevoerd. De suppletielocaties corresponderen met de knelpunten in de BKL ligging. In totaal is er 5,6 miljoen m 3 gesuppleerd. Het merendeel hiervan (5,4 miljoen m 3 ) is op de eilandkust en vooroever gesuppleerd tussen km en 50,20. Slechts een geringe hoeveelheid (0,2 miljoen m 3 ) is gesuppleerd op de Noordoost zijde, km 53,70 54,85. Mede door de ongunstige ligging van de stroomgeul vlak langs het strand is het hier bijna onmogelijk grote suppletiehoeveelheden op het strand en vooroever aan te brengen. Frequent terugkerende (kleine) suppleties, gecombineerd met eerder aangelegde dammen, zijn wel in staat gebleken de kustachteruitgang hier te stabiliseren. Tabel 4.1 Overzicht suppleties gebaseerd op de Suppletiedatabase versie januari De drie grootste suppleties qua volume zijn groen weergegeven. Nummers van een aantal Jarkus-raaien worden getoond in Figuur 4.4. De locaties van de suppleties zijn weergegeven in Figuur 4.2 (blz. 46). Jaar Raai (km) Type suppletie Volume (m 3 ) (1) Vlieland Noordzeekust 1 Noordzeestrand ,72 48,44 strand Vlieland-oost ,90 50,10 strand Vlieland-oost ,00 48,80 vooroever Oost ,60 50,20 vooroever Oost ,00 50,00 vooroever Oost ,63 50,05 strand (2) Vlieland NoordOost Haven strand + 7 Noordoosthoek ,70 54,40 duinverzwaring strand + duinverzwaring Noordoosthoek ,70 54,40 9 Havenstrand ,55 54,85 strand Havenstrand ,40 54,60 strand Totaal Vlieland (1) + (2) Een beschrijving van de achtergronden en het ontwerp van de 1997 suppletie kan worden gevonden in Noordstra (1996). Het advies voor de suppletie in 2001 wordt beschreven in Biegel en Spanhof (2000). De conclusies van deze laatste studie luiden: Gezien vanuit de morfologische ontwikkelingen rond het huidige probleemgebied aan de noordoost-kop van Vlieland heeft een suppletie geen hoge prioriteit. Als een toch uit te voeren suppletie ten doel heeft de MKL ter plekke in 2001 op het niveau van de BKL te brengen, dan wordt een strandsuppletie geadviseerd. Probleem zou kunnen zijn dat relatief weinig suppletiezand in het profiel kan worden geborgen. Een onderwatersuppletie, al of niet in aanvulling op de genoemde strandsuppletie, kan in principe een verder positief effect op het systeem hebben. Deze verschaft mogelijk inzicht in de beïnvloedbaarheid van (complexe) systemen rond eilandkoppen. Steijn (2005) geeft een uitgebreide evaluatie van de effectiviteit van de in 2001 uitgevoerde vooroeversuppletie. In onderstaand cursief tekstgedeelte staan de belangrijkste observaties en conclusies samengevat. Ter aanvulling zijn in Figuur 4.3 de Jarkus metingen over de periode voor het suppletiegebied geplot. De karakteristieken van de suppletie worden in onderstaande tabel weergegeven. Beheerbibliotheek Vlieland 43

50 Tabel 4.2 Karakteristieken suppletie Vlieland Oost 2001 (uit Steijn, 2005 ) Figuur 4.3 laat al duidelijk zijn dat deze suppletie eigenlijk geen standaard vooroeversuppletie is. De suppletie is aangebracht op de overgang van het ongestoorde bankenprofiel, naar de buitendelta van het Vlie. Net ten noorden van het suppletiegebied ligt een vloedgeultje, ingeklemd tussen de kust en de oostelijke uitlopers van het ebschild van het Zuiderstortemelk. Direct na aanbrengen van de suppletie vervormt deze zich en verheelt (verlengt) met de brekerbank die zich langs de kust uitstrekt. In de 2003 bodem is de suppletie zelf niet te herkennen, maar een vloeiende bank strekt zich uit langs de kust en maakt verbinding met het ebschild van het Zuiderstortemelk. Deze bank is ook in 2008 nog aanwezig (pas na 2010 beginnen er veranderingen op te treden). Steijn beschrijft: De vooroeversuppletie kent veel variatie in kustlangse richting. Grofweg kan gesteld worden dat in de westelijke helft van het kustvak sprake is van een reguliere vooroeversuppletie. Hier komen van nature ook brekerbanken voor. In de oostelijke helft van het kustvak is eerder sprake van een geulwandsuppletie. Dit is gedaan als slijtlaag voor het landwaarts opschuiven van de Zuiderstortemelk. In termen van suppletie-intensiteit (in m 3 /m) was deze vooroeversuppletie niet groot. De potentiële maximale bijdrage aan de positie van de MKL bedraagt orde tientallen meters. Dat is van dezelfde orde van grootte als de natuurlijk variatie in de MKL-positie. Op de aangebrachte vooroeversuppletie (kruin: NAP -5 m) ontstond een bank (kruin: NAP 4 m), die zich in het eerste jaar richting kust verplaatste. Daarna migreerde de bank zeewaarts of (op sommige locaties) nog verder landwaarts. Uiteindelijk leidde dit tot een nieuwe langgerekte bank, zoals te zien in figuur 3.74 (vak 98) 7. In de oostelijke helft van het gesuppleerde kustvak neemt de invloed van de getijstroming op de plaatselijke zandtransporten toe. Dat heeft te maken met de invloed van het nabijgelegen zeegat het Vlie. De invloed van de suppletie lijkt beperkt tot het voorliggende kustvak. De invloed op de aanpalende kustvakken is klein. Voor het oostelijke kustvak is dat enigszins verrassend. De getijgeul Nieuwe Zuiderstortemelk is immers een vloedgeul en verwacht werd dan ook dat een deel van het suppletiezand met de vloedstroom mee naar het oosten zou worden meegenomen. De profielen in figuur 3.80 laten zien dat alleen in het eerste jaar na aanleg een kleine verplaatsing van de geulwand in zeewaartse richting heeft plaatsgevonden (de groene lijn ligt in de figuur ongeveer 10 m zeewaarts van de dikke rode lijn). In de daaropvolgende jaren echter, migreert de geulwand weer (terug) richting kust, zij het met een afgenomen migratiesnelheid. Er is dus wel enige opbrengst in het benedenstroomse kustvak, 7 Figuur 3.74 uit de aangehaalde referentie is niet opgenomen in de Beheerbibliotheek Vlieland. 44 Beheerbibliotheek Vlieland

51 maar geen groot effect. Dit heeft mogelijk ook te maken met de relatief kleine suppletieintensiteit ten opzichte van de natuurlijke zandverplaatsingen. Over de effectiviteit van de suppletie (in termen van MKL-zandvolume): samengevat was de effectiviteit slecht in het westelijk deel (negatief), en goed (> 50%) in het oostelijk deel van het gesuppleerde kustvak. De slechte effectiviteit in het westelijk deel komt door het ontstaan van een nieuwe langgerekt bank die dermate diep ligt dat het maar zeer weinig bijdraagt aan het MKL zandvolume. De verdieping die tussen het strand en deze bank ontstond leidde per saldo tot een afname van het MKL-zandvolume. Zoveel minder zelfs dat er ook ten opzichte van de natuurlijke trend sprake is van achteruitgang (een averechtse werking dus). Naar het oosten toe blijkt het zand een gunstige werking te hebben op het MKL zandvolume, omdat een deel van het zand omhoog wordt getransporteerd en dan boven de ondergrens van de BKL-rekenschijf komt. Beheerbibliotheek Vlieland 45

52 Figuur 4.2 Overzicht van de vooroeversuppletie locatie. 46 Beheerbibliotheek Vlieland

53 Figuur 4.3 Bodemligging van het suppletiegebied van 2001 op basis van de Jarkus metingen. Beheerbibliotheek Vlieland 47

54 4.3 Detailontwikkeling vooroever In dit hoofdstuk bekijken we de ontwikkeling van de kustlijn in meer detail op basis van de strandlijnen (MLW, MHW en DF). Deze strandlijnen zijn bepaald uit de Jarkus database over de periode Met behulp van de strandlijnen en analyse van de profieldoorsnede proberen we het verloop in de berekende MKL positie beter te begrijpen. Op basis van de morfologische kenmerken maken we hiervoor onderscheid in 3 deelgebieden. In Figuur 4.4 worden deze 3 gebieden aangegeven. Deze figuur geeft tevens een samenvatting van de algemene kenmerken van de morfologische veranderingen die volgen uit de analyse, zoals uitgevoerd in dit hoofdstuk. De zuidkant van Vlieland wordt gedomineerd door een grote dynamiek en toename van de zandvolumes en zuidelijke verplaatsing van de strandlijnen. Deze hangen samen met het aanlanden van banken en platen vanuit de buitendelta van het Eierlandse gat (zie paragraaf 4.3.1). De centrale eilandkust ligt over het algemeen heel stabiel in positie. Het zuidelijke deel, de zeekant van de Vliehors, vertoont een overwegend zeewaartse trend. Het middendeel, waar de strandhoofden liggen, is eigenlijk stabiel en het noordelijke deel staat onder invloed van de buitendelta. Hier lijkt het voorliggende vloedgeultje (periodiek) erosie te veroorzaken en zijn regelmatig terugkerende suppleties noodzakelijk (paragraaf 4.3.2). Het noordelijke gedeelte van Vlieland wordt tegenwoordig juist gekenmerkt door stabiliteit. Sinds de uitvoering van grote verdedigingswerken tussen 1976 en 1995 blijft de kustlijn hier stabiel liggen (paragraaf 4.3.3). Vlieland Noordoost Vliehors Figuur 4.4 Indeling Vlieland in gebieden met verschillend kustlijngedrag. De contourlijnen geven de positie van de 0m lijn in 5-jaarlijks interval tussen 1965 en Beheerbibliotheek Vlieland

55 4.3.1 Kustlijnontwikkeling van de kop van de Vliehors De kop van de Vliehors heeft zich sterk uitgebreid sinds 1965 (Figuur 4.5). Deze uitbreiding komt voornamelijk door het periodiek aanlanden en verhelen van banken van de buitendelta op de Vliehors. In Figuur 4.6 worden, aan de hand van vergridde Jarkus data, enkele van deze aanlandingen gedurende de periode weergegeven. Figuur 4.5 Bodemligging van de kop van de Vliehors in 2015 en de veranderingen in ligging van de 0m contour over de periode In dit deelgebied is geen BKL vastgesteld dus de analyse beperkt zich tot de strandlijnen. De strandlijnen van MLW en MHW vertonen hier een positieve trend maar wel met relatief grote slingeringen door de tijd (zie Figuur 4.7). Deze slingeringen zijn het gevolg van het aanlanden van de bankgebieden. Afhankelijk van de fase in aanlanden is er erosie of sedimentatie te onderscheiden. Voorafgaand aan aanlanden wordt vaak een geultje gevormd dat tijdelijk voor een erosie zorgt. De grote zandvolumes die aanlanden zorgen ervoor dat er netto een aangroei van de kust plaatsvindt. Dit proces is variabel door de tijd, maar ook in de ruimte. In Figuur 4.6 is zo n verheling van een bank op de kop van het Bornrif goed te volgen tussen 1993 en In 1993 zien we aan de kop van de Vliehors een duidelijke spit of strandhaak. Deze is gevormd door aanlanding van een bank rond 1992 (in 1990 is deze bank zichtbaar net voor de kust). De spit verplaatst zich langzaam zuidwaarts, tijdelijk geeft dit een verdieping tussen de spit en de kust, maar rond 1996 zien we dat de gehele spit verheelt. In 2001 en 2009 zien we een soortgelijk proces ontstaan. Ook in 2015 ligt er weer een groot Beheerbibliotheek Vlieland 49

56 bankoppervlak te wachten op aanlanding. Deze bank ligt nu wel iets meer zeewaarts en zal meer op de Noordwestzijde van Bornrif aanlanden. Een beter beeld van de invloed van deze aanlandingen op de kustlijnontwikkeling kan worden verkregen door analyse van de dwarsdoorsneden. In Figuur 4.8 t/m Figuur 4.11 worden 4 representatieve raaien (respectievelijk 3400, 3502, 3508 en 3513) getoond. Deze raaien liggen allen in het actieve aanlandingsgebied. Raai 3400 geeft een goed beeld van het opvullen van het geultje dat direct onder de Vliehors loopt. Rond 1965 had deze geul nog een diepte van bijna 10m. Sinds 2005 is het geultje volledig opgevuld en niet meer zichtbaar. Een tweede kleinere geul blijft vrij stabiel liggen op ongeveer 1250m tot de RSP. Sinds 1990 lijkt dit geultje zich wel iets landwaarts te verplaatsen en in diepte af te nemen. Raai 3502 geeft een beeld van de respons aan de waddenkant van de Vliehors, raai 3508 ligt in het zeegat, direct op de kop van de Vliehors en raai 3513 ligt aan de zeewaartse zijde. De grootste verplaatsingen van de kustlijn zijn te zien in raai 3508 waar het droge gedeelte van de Vliehors zich meer dan 1.5km zuidwaarts heeft verplaatst in de periode In dezelfde tijd is de Geul onder de Vliehors een 300m noordwaarts verplaatst. Hierbij is de geuldiepte met bijna 10m afgenomen. Cruciaal voor de grote uitbreiding van de Vliehors is het ondiepe platform dat zich op een -2m NAP bevindt. Dit platform kan snel invullen met sediment. Vooral in de periode 1975 en 1980 is er een grote sprong gemaakt, waarschijnlijk gerelateerd aan de aanlanding van een bank. Na 1980 is deze accommodatieruimte veel kleiner. Er treden nog steeds aanlandingen op maar de respons (sprong) in kustlijnligging is dan veel beperkter. Het opvullen en dichtdrukken van de Geul onder de Vliehors komt eigenlijk in alle profielen richting het wad naar voren. Met name de uitbreiding en migratie van de zuidoostpunt van de Vliehors lijkt hier lokaal de geul dicht te drukken. Dit zorgt er dan voor dat het achterliggende geulgedeelte snel opvult met sediment (de bodemligging van 2015 geeft hier een goed beeld van). De waargenomen periodieke plaataanlanding en verheling van het plaatoppervlak met de kust (Figuur 4.6) vertoont grote overeenkomsten met de aanlanding van bijvoorbeeld het Bornrif in Ameland (zie Elias et al. 2015; Beheerbibliotheek Ameland voor een uitgebreide analyse). Aan de Noordzeekant (raai 3513) hebben de aanlandingen meer het karakter van het verhelen van zandbanken. Tot ongeveer 2005 is dit een bijna continu doorgaand proces, en meestal liggen er meerdere banken tegelijk klaar die landwaarts migreren. Na 2005 zijn de bankaanlandingen minder duidelijk te volgen. Dit komt mogelijk door de vorming van een grotere bank voor de kust. In de periode voorafgaand vonden de grote plaataanlandingen meer richting het zeegat plaats. De bulk van het sediment lijkt zich dan ook als een strandhaak het zeegat in te verplaatsen. In de 2015 bodem zien we juist een groot plaatoppervlak meer aan de zeekant liggen. Gezien deze zeewaartse ligging, zou de toekomstige aanlanding van dit plaatoppervlak zou weer een zandgolf langs de Noordzeekust kunnen initiëren. 50 Beheerbibliotheek Vlieland

57 Figuur 4.6 Aanlandingen op de Vliehors tussen 1984 en Beheerbibliotheek Vlieland 51

58 Figuur 4.7 Overzicht van de posities van hoogwater (HW), laagwater (LW) en duinvoet (DF) voor geselecteerde raaien (3400, 3502, 3508 en 3513) over de periode Beheerbibliotheek Vlieland

59 Figuur 4.8 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 3400 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Figuur 4.9 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 3502 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Beheerbibliotheek Vlieland 53

60 Figuur 4.10 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 3508 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Figuur 4.11 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 3513 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). 54 Beheerbibliotheek Vlieland

61 4.3.2 Kustlijnontwikkeling van de centrale eilandkust In de beschrijving van het gedrag van de centrale eilandkust kunnen we op basis van de waargenomen dynamiek een verdere onderverdeling maken in 3 deelgebieden (Figuur 4.4). Een westelijk deelgebied, de Vliehors: hier grenst de kust aan een strandvlakte en is ten zuiden van km 40 vrij om te bewegen. De BKL is hier niet vastgesteld en ingrepen zijn hier ook niet gedaan of nodig. De gemiddelde trend sinds 1965 is hier zeewaarts gericht. Het midden of centrale deel (km ) van het eiland grenst aan de duinkust van het eiland. Met uitzondering van het stukje kust tussen km 40 en km 42, wordt de strandlijnontwikkeling gedomineerd door een afname of stabiele ligging tot ongeveer Vanaf 1980 domineert een (kleine) toename in MKL volume. Dit is mede door het aanbrengen van enkele grote suppleties tussen 1997 en 2014 het geval. Wat opvalt in de strandlijnen zijn de, door de jaren heen, relatief grote fluctuaties in ligging. Deze golfbeweging in de strandlijnen lijkt gerelateerd te zijn aan de voorliggende bankverplaatsingen (aanvullend onderzoek is hier nodig). Als de bank maximaal in hoogte is ontwikkeld en relatief ver zeewaarts ligt, is juist de MKL minimaal. Bij een slecht ontwikkelde bank gebeurt dit na verheling van de bank met de kust en liggen de strandlijnen en de MKL overwegend verder zeewaarts. Deelgebied 3 ligt ten noorden van km Hier wordt de kustlijnontwikkeling mede beïnvloed door de voorliggende geulen en banken van het zeegat van het Vlie. In de studie van Steyaert (1994) wordt gewezen op het belang van de Vliesloot voor de kustontwikkeling; zand dat door de waterstroming of golfwerking van dit kustgedeelte in de Vliesloot terechtkomt wordt door de sterke ebstroming naar de buitendelta getransporteerd. Het omgekeerde is het geval met het zandtransport in de zich ten oosten van de Vliesloot ontwikkelende vloedgeulen. Omdat de vloedstroom hier dominant is, wordt vanuit de kust aangevoerd zand in de richting van de Richel niet meer afgevoerd met de eb. Zand wordt dus wel afgevoerd, maar komt niet (of slechts in geringe mate) terug in het kustvak. In deze paragraaf wordt de kustlijnontwikkeling in meer detail beschreven aan de hand van de dwarsprofielen in raaien: 3800, 4217, 4500, 4700, 4898, 5095 en 5200 (Figuur 4.12 t/m Figuur 4.18). De bijbehorende MKL volumes zijn samengevat in Figuur 4.19 en de strandlijnontwikkeling in Figuur 4.20 (en in Figuur 5.2 voor de historische trends). Beheerbibliotheek Vlieland 55

62 Raai 3800 Figuur 4.12 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 3800 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Figuur 4.12 geeft aan de hand van het dwarsprofiel een representatief beeld van de opgetreden verplaatsing van de kustlijn ter hoogte van uitbouwende deel van de Vliehors (km 36-42). Zoals in Figuur 4.4 en Figuur 4.5 vanuit de contourlijnen af te leiden is, is het gebied ten zuiden van raai 4322 sinds 1965 zeewaarts en zuidwaarts uitgebreid. Deze uitbreiding is ook in het verloop van de MKL tussen km 40 en 41 te zien. Ten zuiden van km 40 is de MKL (en BKL) niet berekend. Ter hoogte van km 40 vertoont de MKL een continue zeewaartse uitbouw van bijna 250m sinds 1965 en ligt ver zeewaarts van de BKL. In noordelijke richting neemt de MKL toename, vooral recentelijk, sterk af. In bijvoorbeeld raai 4128 bereikt de MKL een maximale uitbouw rond 2000 en ligt eigenlijk vrij stabiel sindsdien. De sterke zeewaartse ontwikkeling over deze periode geeft voor de lange termijn wel een iets vertekend beeld. Zoals in Figuur 4.20 te zien is, begint juist in 1965 deze periode van uitbouw. Tot 1940 was de trend in het kustvak tussen km juist landwaarts gericht. In de periode was er een periode van uitbouw gevolgd door erosie en sinds 1965 zien we juist deze sterke aangroei. 56 Beheerbibliotheek Vlieland

63 Raai 4217 Figuur 4.13 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 4217 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Profiel 4217 ligt net ten noorden van de in aangelegde strekdam C. De bliksemgrafiek van de GLW ligging over lange termijn (Figuur 5.2) suggereert dat er een grote doorgaande erosie optreedt tot de aanleg van deze strekdam, gevolgd door een periode van kustvooruitgang ( ) en een negatieve trend sindsdien. Deze ontwikkeling zien we niet direct terug in de strandlijnen (Figuur 4.20) en MKL ontwikkeling (Figuur 4.19). De strandlijnen laten juist een afname zien tot 1980 en een kustvooruitgang sindsdien. De MKL lag nog onder de BKL in 1980, maar is sindsdien bijna 150m zeewaarts verplaatst. Het is niet geheel duidelijk waar dit verschil vandaan komt. Ook de langetermijn tijdreeksen van de twee naastliggende profielen (4187 en 4293) vertonen een achteruitgang tot 1980 en een vooruitgang sindsdien. Het kustprofiel zelf wordt gedomineerd door een grote dominante bank op ruwweg 350m RSP (Figuur 4.13). Deze bank vertoont perioden van grote stabiliteit (bijv en ). In 1980 dempt de bank tijdelijk uit. Dit is ook de periode waarin de MKL minimaal is. In de periode vertoont de MKL een sterke, vrijwel lineaire stijging, dit is tijdens een periode waarin een stabiele, relatief hoge bank aanwezig is met een steil profiel en diepe trog. Vanaf 2005 fluctueert de MKL en is er geen dominante bank in het dwarsprofiel te onderscheiden. Beheerbibliotheek Vlieland 57

64 Raai 4500 Figuur 4.14 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 4500 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Raai 4500 gelegen in het midden van de duinkust vertoont een landwaartse trend van de strandlijnen en MKL tot Sinds 1980 lijken beide te stabiliseren. Een duidelijke reden voor deze kentering is niet direct te geven. De timestack van profielontwikkeling toont ook een duidelijk verschil in bankgedrag (Figuur 4.14). Tot 1980 lag de buitenbank eigenlijk vrijwel stabiel op een 350m tot RSP. Tussen 1983 en 1990 herschikken de banken zich, waarbij 1 bank richting de kust migreert en rond 1990 verheelt. Een tweede bank migreert zeewaarts en dempt uit. In 1995 is deze bank dan al niet meer zichtbaar. Aan de kust ontwikkelt zich wel een nieuwe bank die tot 2006 duidelijk zeewaarts verplaatst. De strandlijnen vertonen tot 1980 een duidelijke landwaartse verplaatsing. Vanaf 1980 lijken ze te stabiliseren. Over deze periode vertoont de MKL grote fluctuaties, maar is in totaal, over de gehele periode, toegenomen. Tussen 2000 en 2008 is er een negatieve trend in de MKL zichtbaar. Het is mogelijk dat dit het gevolg is van de bank die zich nu buiten de MKL zone bevindt en daardoor niet meer meetelt in de volumeberekening. 58 Beheerbibliotheek Vlieland

65 Raai 4700 Figuur 4.15 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 4700 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Raai 4700, zie Figuur 4.15, bevindt zich tussen de in 1869 aangelegde strandhoofden 26 en 27. Na een forse teruggang van de kust voor aanleg van de strandhoofden treedt eerst een vertraging van de kustachteruitgang op tot ca. 1890, waarna een redelijk stabiele ligging van de kust volgt tot 1992 (Walhout, 1998). Tot 1960 bouwt de kust iets uit, maar sindsdien is de kust juist weer iets eroderend. In de MKL volumes is dit ook terug te zien. Deze volumes nemen af tot 1998, waarbij er in 1989 een overschrijding van de BKL volgt. Met de suppleties die sinds 1998 worden uitgevoerd blijft de MKL sindsdien op peil en zeewaarts van de BKL. Ook in dit profiel vertoont de MKL een grillig verloop met grote fluctuaties. De suppleties lijken het bankgedrag wel te veranderen. Zo zijn er in de periode twee stabiele banken zichtbaar op 100 en 800m RSP (Figuur 4.15). Na de suppletie in 1998 is de binnenste bank vrijwel verheeld met de kustlijn en ligt de buitenste bank een 200 m landwaarts. Een gedeelte van de MKL variaties kan mogelijk door dit verschil in bankenpatroon worden verklaard. Dit beeld lijkt te worden bevestigd door de suppletie in Na deze suppletie zien we dat er vooral zeewaarts, buiten de MKL zone, een grote bank wordt gevormd. Pas in 2012 zien we een opvulling van de tussenliggende trog, dit wordt gereflecteerd door de positieve MKL respons. Ten noorden van profiel 4591 zien we eigenlijk dat de vooroever verstoord is. Voor de kust ligt het ebschild van het Zuiderstortemelk (zichtbaar als ondiepte tussen 1500 en 2500m Beheerbibliotheek Vlieland 59

66 RSP). Tussen het ebschild en de kust ontstaat zo een trog of ondiepe geul. De breedte van deze trog en daarmee ook het belang als stroomvoerende geul varieert in de tijd. Raai 4898 Figuur 4.16 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 4898 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Raai 4898 ligt naast het in 1876 aangelegde strandhoofd 37. Uit Figuur 5.2 en Figuur 4.20 volgt dat er voor aanleg van het strandhoofd kustachteruitgang optrad. Sinds de aanleg blijft de kust hier over een periode van 40 jaar min of meer stabiel in positie. Tussen 1920 en 1975 treedt er dan een zeewaartse verplaatsing op van 250 tot 300m. Sindsdien vertonen de strandlijnen weer een achteruitgang die eerst zichtbaar is in de GLW en GHW lijnen, maar sinds 1990 ook in de duinvoet. De duinvoet is een 60m landwaarts verschoven, maar ligt ook nog steeds 60 tot 80m verder zeewaarts dan in Tussen 1980 en 2007 nemen ook de MKL volumes sterk af (Figuur 4.19). Opmerkelijk is dat sinds 2000 de MKL bijna continue landwaarts van de BKL ligt ondanks de grote volumes die hier zijn gesuppleerd. Een gedeeltelijke verklaring voor deze negatieve MKL positie kan worden gevonden in de ontwikkeling van het kustprofiel, waar zich grote veranderingen in hebben voorgedaan. De vooroever van Raai 4898 wordt gevormd door de Zuiderstortemelk en aanverwante banken en geulen (Figuur 4.16). In de periode lijkt het dwarsprofiel van de vooroever constant en bestaat uit een klein (vloed)geultje op m RSP. Dit geultje ligt ingeklemd tussen een noordelijke uitloper van het ebschild van het Zuiderstortemelk ( m RSP) en zeewaarts daarvan ligt de geul Zuiderstortemelk. Vanaf 1990 zien we dat het geultje en ebschild landwaarts bewegen, ongeveer 250m tussen 1990 en Dit landwaarts bewegen 60 Beheerbibliotheek Vlieland

67 zorgt ervoor dat het strand erodeert, maar dat deze geul ook prominenter in de MKL zone tot uitdrukking komt. Na de vooroeversuppleties van 2007 en 2009 is het vloedgeultje hier vrijwel opgevuld. In 2014 zien we echter wel de vorming van het bankje. Het is mogelijk dat de vloedgeul zich ook weer ontwikkelt. Naast de mogelijk, directe invloed van de aanwezigheid van een vloedgeultje dicht onder de kust op de MKL, is zo n geultje ook belangrijk voor de sedimenttransporten. Door deze geul wordt sediment efficiënt afgevoerd uit het kustvak, het Zuiderstortemelk in. Vanuit het Zuiderstortemelk wordt het verder door het systeem verspreid en is hiermee dan grotendeels verdwenen uit het oorspronkelijke kustvak. Er is dus wel afvoer van sediment, maar de aanvoer is slechts beperkt. De suppleties zijn hier niet verantwoordelijk voor het verdwijnen van het vloedgeultje. Het landwaarts verplaatsen en de uitdemping traden al op sinds Na de suppleties is het geultje wel vrijwel onmiddellijk geheel opgevuld. Het landwaarts verplaatsen van het bankje heeft er ook voor gezorgd dat de hoofdgeul Zuiderstortemelk nu ongeveer 500 m dichter op de kust ligt dan in Raai 5095 Figuur 4.17 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 5095 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Raai 5095 ligt naast strandhoofd 48 (aangelegd in 1880). Voor aanleg was er kustachteruitgang in de orde van 5 m/jr, na aanleg van het strandhoofd wisselen perioden van kleine achter- en vooruitgang elkaar af. De GLW beweegt tot ca een 50 m Beheerbibliotheek Vlieland 61

68 landwaarts om vervolgens weer een 50m zeewaarts te verplaatsen tot De duinvoet vertoont een soortgelijke trend, hoewel de duinvoetpositie in 2000 wel een 20 tot 30 m landwaarts is verschoven. In de MKL zien we de zeewaartse verschuiving in de periode terug. Sindsdien vertoont de MKL ligging grote fluctuaties. Het gemiddelde hiervan vertoont wel een negatieve trend. Het kustprofiel (Figuur 4.17) wordt gekenmerkt door een diep (-20m) Zuiderstortemelk dat zich dicht langs de kust uitstrekt. De geul zelf ligt over de gehele periode vrij stabiel. Wel is de geul tot 1990 iets landwaarts verplaatst en sindsdien weer wat zeewaarts. In de periode verstoort een grote zandgolf het diepe gedeelte van de geul. Een belangrijk verschil in geulgedrag treedt op vanaf ongeveer Tot 1995 zien we dat de zeewaartse geulwand eigenlijk heel stabiel ligt met een hoogste punt op -7m op 1000m RSP. In is de geulwand sterk verflauwd, waardoor ook de geulbreedte toeneemt. Dit zou er op kunnen wijzen dat ook de stroomsnelheden door deze geul en de daaraan gerelateerde zandtransporten afnemen. De diepte op 100m RSP is daarbij toegenomen tot -12m. De landwaartse geulwand is in steilheid toegenomen tussen 1965 en 2015; de onderkant beweegt landwaarts, maar de bovenkant zeewaarts. Dit resulteert in een uitbouw van de strandlijnen. Echter in de metingen lijkt de geulwand juist een verflauwing te vertonen; de onderkant bouwt uit, en de bovenkant erodeert. Dit geeft juist een extra erosie van de strandlijnen. 62 Beheerbibliotheek Vlieland

69 Raai 5200 Figuur 4.18 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 5200 over de periode d.m.v. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Profiel 5200 ligt naast strandhoofd 54 (aangelegd in 1916). Tot aanleg van deze strandhoofden was er een duidelijk kustachteruitgang zichtbaar (Figuur 5.2). Deze terugtrekking zet zich, sterk vertraagd, voor tot De tijdreeksen voor de periode ontbreken, maar na 1980 zien we een stabilisatie van de duinvoet en GHW lijn. De MLW lijkt zich vooral rond 1995 zeewaarts te hebben verplaatsen en ligt daar nu stabiel. Dit is gerelateerd aan de kustuitbouw na de aanleg van een dam t.p.v. km Analoog aan profiel 5095 wordt het kustprofiel ook hier gedomineerd door een diep (-17m) Zuiderstortemelk, dat zich dicht langs de kust uitstrekt (Figuur 4.18). De geul ligt stabiel in positie. Wel is de geuldiepte t.o.v iets afgenomen. De laatste jaren (vanaf 1995) is de geul geleidelijk iets zeewaarts gemigreerd en wat breder geworden. De gehele geul, onder de -5m contour, is daarbij zeewaarts opgeschoven. In het hogere kustprofiel (> -5m) zien we deze verplaatsing nog niet terug. Een groot verschil is ook aanwezig in de voorliggende ondiepte, de bank die de scheiding vormt tussen Zuiderstortemelk en Vliestroom; deze is sterk in hoogte afgenomen. Beheerbibliotheek Vlieland 63

70 Figuur 4.19 Overzicht van de ontwikkeling van de MKL voor profiel 4000, 4217, 4500, 4700, 4898 en 5095 over de periode Beheerbibliotheek Vlieland

71 Raai 4000 Raai 4217 Raai 4500 Raai 4700 Raai 4898 Raai 5095 Figuur 4.20 Overzicht van de posities van hoogwater (HW), laagwater (LW) en duinvoet (DF) voor geselecteerde raaien (3400, 3502, 3508 en 3513) over de periode Beheerbibliotheek Vlieland 65

72 4.3.3 Kustlijnontwikkeling Noordoostzijde van Vlieland Het kustgedrag van de noordoostzijde van Vlieland over de periode wordt samengevat door de ontwikkelingen van profielen 5395, 5410 en 5460 en weergegeven in Figuur 4.23 t/m Figuur Raai 5395, op de kop van Vlieland, wordt gekenmerkt door de voorliggende diepe geul Vliesloot (Figuur 4.23). Deze getijgeul kromt zich als het ware om de kop van Vlieland heen. Ligt iets verder zeewaarts op de buitendelta, ligt direct langs de kust tussen km 51 en km 54.8 en vertakt zich in het bekken in een aantal kleinere geulenstelsel. De geul zelf ligt de laatste jaren eigenlijk vrij stabiel. Dit komt mede doordat de geul zich de afgelopen 2 eeuwen heeft ingegraven in keileemlagen. Daarnaast zorgen de diverse dammen ervoor dat de landwaartse verplaatsing wordt beperkt. Figuur 4.21 geeft een beeld van de ontwikkeling van de kustzone tussen 1980 en Na 1995 zien we hier duidelijk de aangroei van de kust ten zuiden van strekdam 63. Na de initiële sterke aangroei blijft het strand goed behouden. Wat ook opvalt is de stabiliteit van de voorliggende geul en bank. Tot 1995 deden er zich relatief grote vormveranderingen in de geul en de aangrenzende bank voor. In de periode blijven beide stabiel liggen. Sinds 2005 observeren we wel een verdieping van de geul, met name rond km De erosie van het strand voor de aanleg van de strekdam en de aangroei daarna kan worden verklaard uit de dominante transport processen. Zo beschrijft Steyaert (1994): In de Vliesloot zelf is de ebstroming sterk dominant. Dit gegeven is van belang voor de kustontwikkeling van de oostpunt van Vlieland. Zand dat door de waterstroming of golfwerking van dit kustgedeelte in de Vliestroom terechtkomt wordt door de sterke ebstroming naar de buitendelta getransporteerd. Omdat de ebstroom zoveel sterker is dan de vloedstroom wordt zand, dat tijdens de vloed vanuit de kust naar dit gebied wordt aangevoerd gedurende de eb onmiddellijk weer naar de buitendelta afgevoerd. Het omgekeerde is het geval met het zandtransport in de zich ten oosten van de Vliesloot ontwikkelende vloedgeulen. Omdat de vloedstroom hier dominant is wordt vanuit de kust aangevoerd zand in de richting van de Richel niet meer afgevoerd met de eb. Dit in de richting van de Richel aangevoerde zand zorgt voor de opbouw van de noordkant van de Richel. Doordat wel zand van het kustgedeelte tussen het laatste strandhoofd en de havenhoofden door de ebstroming wordt afgevoerd en er hier geen aanvoer van zand is verplaatst de zeereep zich landwaarts. Eysink en van Banning (1994) concluderen door analyse van de (historische) bodemkaarten en literatuur dat: de kusterosie op de oostpunt van Vlieland primair het gevolg is van de afsluiting van de Zuiderzee. Dit had in eerste instantie tot gevolg dat de hydraulische condities op het Wad ten zuiden van oost-vlieland werden gewijzigd, waardoor het getijvolume van de vloedkom van de Vliesloot groter werd en de toestroming naar de mond, met name bij eb, veranderde. De belangrijkste morfologische aanpassingen aan het gewijzigde hydraulische regime vonden plaats in de periode van 1932 tot 1972 in de vorm van het verleggen van de morfologische wantijen en het aanpassen van het geulenstelsel. Dit leidde tevens tot erosie van de oostpunt van Vlieland en, uiteindelijk, tot een serie van maatregelen ter verdediging ervan sinds 1976, die tot nu toe onvoldoende zijn gebleken. Naast de algemene trend tot erosie van de oostpunt van Vlieland als gevolg van het verruimen en verdiepen van de geulen voor de kop van dit eiland spelen ook geulontwikkelingen in de vloedkom zelf een rol. Deze ontwikkelingen beïnvloeden in belangrijke mate de oriëntatie van de Vliesloot oostelijk van de havenmond en daarmee de positie van de geulen ten opzichte van de oostkust van Vlieland. Ongunstige situaties ontstaan als een kleine zijtak van de Vliesloot, die eerder iets ten westen van coördinaat km 135 is ontstaan met een oriëntatie die dan bijna zuid-noord was, zich verder ontwikkelt. 66 Beheerbibliotheek Vlieland

73 Tijdens die ontwikkeling migreert de mond naar het oosten en als de geul op zijn hoogtepunt is, is hij pal zuidwest-noordoost gericht in een positie die vlak langs de oostkust van Vlieland loopt. Met de ontwikkeling van deze geul wordt minder water via de hoofdtak van de Vliesloot afgevoerd. Hierdoor krijgt de totale impuls van het ebwater ter plaatse van de samenvloeiing in het diepe deel voor de haven een andere, meer noordelijke richting. Hierdoor migreert de geul van de Vliesloot in de mond van de vloedkom dichter naar de oostkust van Vlieland. De huidige situatie is zeer ongunstig en vertoont veel overeenkomst met die van 1933, waarbij nu bovendien de geulen nog dieper en breder zijn. Figuur 4.21 Overzicht van de morfologische ontwikkelingen langs de noordoostkop van Vlieland aan de hand van vergridde Jarkus data over de periode Beheerbibliotheek Vlieland 67

74 Raai 5395 (Figuur 4.23) geeft een representatief beeld voor het kustvak tussen km en 54. Zowel de strandlijnen als de MKL laten een overeenkomstig beeld zien van sterke landwaartse verplaatsing tot Met de werkzaamheden in 1995 is de kust sterk vooruitgegaan en sindsdien eigenlijk stabiel in positie gebleven. Ook de Jarkus profielen laten dit duidelijk zien. Tot 1995 vertoonde de voorliggende geul en het gehele kustprofiel een doorgaande landwaartse verplaatsing. Sinds 1995 ligt de geul stabiel in positie maar ook in diepte. Hierbij moet opgemerkt worden dat de geul over de afgelopen 10 jaar wel lijkt te verdiepen. De maximale diepte is niet anders dan voorheen, maar ligt wel dichter op de kust. De landwaartse verplaatsing van de strandlijnen is het gevolg van het opvullen van de bovenkant van de geulwand (tussen duinvoet en geul). Hierdoor wordt wel een veel steilere geulwand gevormd. De duinvoet zelf ligt sindsdien stabiel in positie. Het brede strand zorgt hier voor een effectieve bescherming van de duinvoet. Door deze bufferwerking zal duinafslag tijdens stormen zal daardoor in veel geringere mate optreden. Raai 5410 (Figuur 4.24) geeft een representatief beeld voor het kustvak gelegen tussen de strekdam en het strandhoofd (km en 54.20). Ook in deze raai zien we het omslagpunt in kustgedrag na uitvoering van de werkzaamheden in Tot 1995 vertoonde de MKL een negatieve trend en de strandlijnen verplaatsen zich over de periode zo n 30m landwaarts. Sinds 1995 liggen de strandlijnen en MKL stabiel in positie en sinds 2008 duidelijk zeewaarts van de BKL. Ook de dwarsdoorsneden geven dit recent stabiele beeld weer. Vanaf 1996 ligt de landwaartse geulwand (en aansluitende kustprofiel) stabiel. Voor 1996 migreerde eigenlijk de gehele geul naar de kust toe. Sinds 1990 is de breedte van de geul met een 200m toegenomen door een oostelijke verplaatsing van de zeewaartse geulwand. Na een periode van afnemende diepte, zo n 2m tussen 1980 en 2008, neemt nu de geuldiepte weer toe (1m), terwijl de geulas iets in zeewaartse richting is verschoven. Het resultaat is dat het natte oppervlak iets groter is geworden waardoor wellicht de erosie zal afnemen. Ten zuiden van het strandhoofd (raai 5460) ziet het verloop van de MKL er niet veel anders uit. Tot 1995 nam deze sterk af en sindsdien is deze gestabiliseerd. Wel ligt deze MKL landwaarts van de BKL en vertoont een golvend karakter. Deze variaties in MKL positie zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de frequent uitgevoerde (kleine) strandsuppleties. Het Jarkusprofiel (Figuur 4.25) wordt hier gedomineerd door de voorliggende geul. Deze vertoonde tot 1995 een grote landwaartse verplaatsing van de gehele geul. Sinds 1995 is deze verplaatsing sterk afgenomen. De bovenkant van de geul (> -5m) ligt vrijwel stabiel. Het diepere gedeelte lijkt echter ook in de periode nog iets landwaarts te verschuiven. Dit is vooral zichtbaar aan de teen van de geulwand waar de maximale diepte is toegenomen van -15m NAP tot -17m NAP. Samengevat betekent dit dat het kustvak, waar de werkzaamheden in 1995 zijn uitgevoerd, in 3 delen kan worden verdeeld. Ten noorden van de strekdam ligt de kustlijn ruim zeewaarts van de BKL. Hier is de bovenkant van het geulprofiel, tussen de twee ophangpunten gevormd door de strekdammen, opgevuld met zand. Deze opvulling zorgt voor een buffer tegen erosie van de duinvoet. Deze zone ligt daardoor heel stabiel in positie. Ook ten zuiden van de strekdam is de kust nagenoeg stabiel. Alleen dicht bij het havenhoofd is de BKL overschreden. Op deze locatie is ook niet de ruimte om een grote aanvulling te doen. Met behulp van de tot nu toe uitgevoerde kleine suppleties is de huidige MKL ligging wel te handhaven. 68 Beheerbibliotheek Vlieland

75 Figuur 4.22 Ligging van de strandlijnen en MKL-BKL voor raaien 5395, 5410 en Beheerbibliotheek Vlieland 69

76 Figuur 4.23 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 5395 over de periode d.mv. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). 70 Beheerbibliotheek Vlieland

77 Figuur 4.24 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 5410 over de periode d.mv. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). Beheerbibliotheek Vlieland 71

78 Figuur 4.25 Overzicht van de ontwikkeling van profiel 5460 over de periode d.mv. dwarsprofielen (links) en een timestack (rechts). 72 Beheerbibliotheek Vlieland

79 4.4 Dynamiek van de zeereep Dit onderdeel zal in 2017 in een aparte memo worden opgeleverd, samen met de beschrijvingen van de zeereepdynamiek van alle kustvakken waarvan de beheerbibliotheek na 2013 is opgesteld. In een vervolgversie van deze beheerbibliotheek zal de beschrijving van de zeereepdynamiek alsnog in het rapport worden opgenomen. Beheerbibliotheek Vlieland 73

80

81 5 Kustverdediging en primaire waterkering 5.1 Historische kustverdediging Vlieland voert al lange tijd een strijd tegen de zee. Zo was het eiland rond 1200 een stuk groter dan nu. Het voormalige Eierland zat oorspronkelijk vast aan Vlieland, maar scheidde zich in de 13 de eeuw af. Zo ontstond eigenlijk het Eierlandse Gat. Later is Eierland dan met Texel verbonden. Zoals in Hoofdstuk 2.4 al beknopt is beschreven, begint de huidige omtrek van Vlieland aan het einde van de 16 e eeuw vorm te krijgen. Toen waren er nog twee dorpen aanwezig, Oost- en West Vlieland. West Vlieland is in 1736 door kusterosie verdwenen en de landwaartse verplaatsing van het eiland zorgt voor het ontstaan van de strandvlakte Vliehors, die we ook nu nog steeds terug zien. Ter bescherming van Oost Vlieland is er in 1825 een dijk om het dorp aangelegd. Tijdens de bouw van de Afsluitdijk in 1932 is de dijk om het dorp dan verder verhoogd om de verwachte hogere waterstanden in de Waddenzee na afsluiting van de Zuiderzee te kunnen keren. In 1958 is de kruin van de Waddendijk dan op de huidige hoogte (NAP + 5,55 meter) gebracht. In 1995 is de dijk Deltaveilig gemaakt door het aanbrengen van een dikkere kleilaag en stenen bekleding. Ter bescherming van de duinen zijn er tussen 1854 en 1995 (in 3 fasen), in totaal 64 strandhoofden gebouwd (zie Par ). Sinds 1976 wordt ook de noordoostzijde van Vlieland beschermd (zie Par ). Tegenwoordig worden geen dammen gebouwd. Sinds 1990 wordt de duinenkust natuurlijk onderhouden door middel van zandsuppleties (Par. 4.2). Alleen de zeereep (inclusief alle strandhoofden) tussen km 40 en is in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat. Voor de Vliehors, ten zuiden van km 40 is dan ook geen BKL gedefinieerd Strekdammen langs de eilandkust Op Vlieland zijn in de loop van de jaren 64 strandhoofden aangelegd. Deze strekdammen beslaan vrijwel de gehele eilandkust tussen Vliehors en de haven (zie Figuur 5.1). Het merendeel van de dammen (53) is al gebouwd in de periode (Rakhorst (1984)). De aanleg begon bij km 43 en werd in oostelijke richting uitgebreid tot km 54. In de periode zijn deze 8 kilometer oostelijk uitgebouwd door de bouw van 6 aanvullende dammen. In de periode 1957 en 1959 is er ook naar het westen uitgebreid. In 1995 zijn er 2 korte dammen aangelegd op de Noordoosthoek. Beheerbibliotheek Vlieland 75

82 Figuur 5.1 Boven: ligging van de strekdammen aan de hand van een kaart uit Visser (1946), met toegevoegd locatie hoofden C-F. Onder: Impressie van de strekdammen van Vlieland nabij de NO punt (linksboven en -onder), centrale eilandkust (rechtsboven) en overgang naar de Vliehors (rechtsonder). Foto s: Rijkswaterstaat. Rakhorst (1984) en Bakker en Joustra (1970) komen tot de conclusie dat deze dammen de erosie strek vertraagd of zelfs gestopt hebben. In de evaluatie van Rakhorst (1984), word het volgende geconcludeerd: De bliksemgrafieken (Figuur 5.2) laten het volgende zien; Op Vlieland is het grootste gedeelte der strandhoofden aangelegd tussen 1854 en 1885 in een periode van zeer grote kustachteruitgang (maximaal tot 20m/j). Direct na de aanleg nam de kustachteruitgang sterk af en werd later zelfs gestopt. Tussen km 48 en km 50 is zelfs een zodanige aanwas opgetreden, dat de strandhoofden geheel onder het zand verdwenen zijn. Ook de meest noordelijke strandhoofden (hoofden nr. 54 t / m 63) aangelegd tussen 1916 en 1923 en de meest zuidelijke hoofden (nr. C t/m E) aangelegd tussen 1957 en 1959 geven een sterke vermindering van de kustachteruitgang direct na aanleg van de strandhoofden te zien. De oude strandhoofden zijn vrijwel allemaal met de kop op G.L.W. aangelegd, en later soms aangepast (verlaagd). De hoofden rond km 42 hebben een maximale inscharing bereikt van 240 m. Elders is de inscharing veel geringer. De oostelijke hoofden bij km 50, 51 en 52 zijn 76 Beheerbibliotheek Vlieland

83 aangelegd met een inscharing van + 60 m. Bij deze hoofden is de kustachteruitgang geheel of vrijwel geheel gestopt. De hoofden tussen km 45 en km 49 aangelegd op G.L.W. hebben in eerste instantie een inscharing van 50 tot 70 m gekregen. Geconcludeerd kan worden dat de strandhoofden op Vlieland de al eeuwen durende kustachteruitgang gestopt of sterk vertraagd hebben. In Verhagen en van Rossum (1990) is een analyse uitgevoerd van alle strandhoofden langs de Nederlandse kust en dus ook die van Vlieland. In het algemeen wordt geconcludeerd dat hoofden op 2 verschillende manieren invloed kunnen hebben op het kustgedrag: (1) via beïnvloeding van de door golven aangedreven brandingstransport en (2) door de beïnvloeding van de getijstroom. Vooral in het laatste geval, als strandhoofden de getijstroom van de kust afhouden, functioneren ze goed. Verhagen en van Rossum (1990) presenteren een tabel met de erosiesnelheid van de kustlijn voor en na de aanleg van de golfbrekers (Tabel 3.1). Op basis van deze tabel zou geconcludeerd kunnen worden dat de strandhoofden de erosie sterk reduceren en de kust zelfs stabiliseren. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat over de periode de kustlijnligging uit oude kaarten is geschat. Nauwkeurige metingen zijn slechts sinds 1850 beschikbaar en dat correspondeert weer met aanleg van de golfbrekers. Tabel 5.1 Erosiesnelheid kustlijn Vlieland. Uit Verhagen en van Rossum (1990), pagina 20. Raai Erosiesnelheid m/jaar Verhagen en van Rossum (1990) vatten het effect van de strandhoofden dan als volgt samen: De hoofden hebben een stabiliserende invloed gehad op het kustgedrag. Het met hoofden versterkte deel van de kust steekt als een soort bolwerk in zee. Er is sterke lij-erosie opgetreden, die door nieuwe hoofden gecompenseerd moest worden. Op grond hiervan word geconcludeerd dat de kans dat hoofden op Vlieland enige invloed op het langjarig kustgedrag gehad hebben redelijk groot is. Beheerbibliotheek Vlieland 77

84 Figuur 5.2 Verloop van de Gemiddeld Laag Waterlijn over de periode (uit: Walhout, 1998). 78 Beheerbibliotheek Vlieland

85 5.1.2 Kustverdediging van Noordoost Vlieland De noordoostkant van Vlieland is al lange tijd aan erosie onderhevig. Dit stukje kust staat van oudsher al onder de invloed van de geulen (Vliesloot, Balg en Zuiderstortemelk). Vanaf 1976 is er begonnen met het intensief verdedigen van de kust. Met name in het stukje kustvak tussen km 53.7 en 54.7 zijn veelvuldig kustverdedigingsmaatregelen uitgevoerd (zie o.a. Steyaert, 1994, van Heuvel, 1999). Duinverzwaringen zijn zowel aan de zeezijde (1976) en landzijde uitgevoerd (1978 en 1980). Daarnaast zijn er in 1981 zijn drie (dubbele) palenrijen geplaatst en is er in 1980/81 is een stortstenen duinvoetverdediging aangelegd. Deze maatregelen vertragen de erosie wel, maar hebben deze niet gestopt. In Figuur 5.3 (opname 1987) is deze stortstenen duinvoetverdediging nog duidelijk terug te zien. Deze verdediging steekt als een bolwerk naar voren en ten oosten ervan is het duin sterk landwaarts verplaatst. In 1991 is het duin, de zeereep, over een gemiddelde afstand van 50m landwaarts verschoven. Het doel van deze verschuiving was een beter te handhaven situatie te maken waarbij het zand van het strand tegen stroomerosie wordt beschermd en wordt voorkomen dat bij iedere storm een gedeelte van de zeereep verdwijnt. Met de vrijgekomen steenbestorting uit de eerdere duinvoetverdediging zijn dan op het strand 2 korte stroomkribben aangelegd om de stroom uit de kust te drukken en zo het zand op het strand vast te houden (zie Figuur 5.3 rechtsboven voor ligging). Met de aanleg van deze kribben werd een (verbeterd) evenwichtsprofiel voor de kust verkregen, waarmee de kustlijn op een effectieve wijze zou kunnen worden gehandhaafd. Verdere kustafslag, na een serie van stormen, veroorzaakte begin 1994 plaatselijk zelfs een dreiging van doorbraak van de nieuwe zeereep. Dit resulteerde in 1995 tot een serie aanvullende maatregelen. In 1995 is de bestaande duinvoetverdediging ter hoogte van km en km en de krib ter hoogte van km weggehaald. Met het vrijgekomen breuksteen is een stortstenen dam ter hoogte van km geconstrueerd. De strekdam heeft, gemeten vanuit de duinvoet, een lengte van circa 200 meter. Vanaf de duinvoet loopt deze dam zeewaarts af van 2.50m+ NAP tot 1.00m+ NAP. Ter hoogte van km 54.3 is er een ondersteunend strandhoofd geplaatst en is er een strandsuppletie ( m 3 ) uitgevoerd (zie kaartje in jaar 2011, linksonder in Figuur 5.3). In een uitgebreide evaluatie van de opgetreden ontwikkelingen na aanleg door Teerenstra (1999) wordt gesteld dat de zeewaartse constructie van noordoost Vlieland goed voldoet. Ten noorden van de strekdam heeft de vooroever zich uitgebreid waardoor de as van de geul over een afstand van 50 tot 100 meter verschoven. Ten zuiden, tussen het aangebrachte strandhoofd en de strekdam is het strand in eerste instantie licht geërodeerd. Het zand is hierbij in de vooroever terecht gekomen. De plaats van de kustlijn is sinds het uitvoeren van de werkzaamheden nagenoeg gelijk gebleven. De kustfoto s van 2007 en 2011 laten inderdaad duidelijk een breed strand zien tussen strekdam 63 en de aanvullende strekdam, zie Figuur 5.3. Ook aan de zuidkant, tussen deze strekdam en het strandhoofd is er een invulling te zien. Deze is echter niet zo groot als aan de noordkant. In het laatste kustvak, tussen de laatste stroomkrib en het havenhoofd is duidelijk de doorgaande erosie van het strand te zien. In dit gebied, tussen km en (het havenstrand) zijn daarom in 2001, 2005, 2009 en 2013 aanvullende, kleine suppleties uitgevoerd. In de kustlijnkaartenboeken word hierover ook geconcludeerd dat het bijna onmogelijk is de kustlijn tot zeewaarts van de BKL te herstellen doordat het strand hier grenst aan een diepe getijdengeul. Met behulp van de kleine suppleties gaat de kustlijn van het havenstrand niet verder achteruit. Ook in 2017/2018 zal deze suppletie worden herhaald. Beheerbibliotheek Vlieland 79

86 Figuur 5.3 Kustverdediging aan de Noordoostkop van Vlieland voor de jaren 1987, 1990, 2011 (links) en Primaire waterkering (rechts). Bijgevoegd in 2011 is een overzicht van de in 1995 aangelegde kustverdediging bestaande uit een combinatie van een dwarsdam, strandhoofd en een zandsuppletie (uit Teerenstra, 1999). De primaire waterkering, zie Figuur 5.4, betreft de totale dijkring 4 en bestaat in 2016 uit een dijk (Omringdijk) aan de Waddenzeezijde en de zandige kust aan de Noordzeezijde gelegen rondom de dorpskern van Vlieland-Oost, zie Cirkel (2010). De dijk bestaat uit drie secties met een totale lengte van 940 m. De zandige kering heeft een lengte van 1100 m en tussen de kering en de zeereep bevindt zich een duingebied van ca. 1 km In de primaire kering bevinden zich twee kunstwerken, een coupure en een duiker (zie Figuur 5.5). Er zijn twee 80 Beheerbibliotheek Vlieland

87 duin-dijk aansluitingsconstructies: aan de westzijde de aansluiting op het Vuurboetsduin (45 m hoog) en aan de oostzijde de aansluiting op een 18 m hoog duin. De primaire kering is onder beheer van Rijkswaterstaat Noord-Nederland. duin coupure duiker dijk Figuur 5.4 Primaire waterkering Vlieland bestaande uit dijk en duin met daarin een duiker en coupure (Cirkel, 2010). Figuur 5.5 Coupure (links) en duiker (rechts). Uit: Cirkel (2010). Om op Vlieland meer bebouwing binnendijks te leggen ter bescherming tegen stormen zal naar verwachting in 2017 de primaire waterkering zijn zoals die is weergegeven in Figuur 5.6. Daartoe zal op 1 locatie een suppletie worden uitgevoerd. Beheerbibliotheek Vlieland 81

88 Figuur 5.6 Voorontwerp ligging primaire waterkering Vlieland. 5.3 Toetsing primaire waterkering Waterwet, VTV & WTI De Waterwet 8 schrijft voor dat er elke zes (voorheen vijf) jaar een toetsing van de primaire waterkering moet plaatsvinden. Bij de toetsing wordt gekeken of de waterkering in kwestie nog aan de wettelijke veiligheidsnormen voldoet. Uit de toetsing komt één van drie mogelijke oordelen voort: de waterkering voldoet aan de norm, de waterkering voldoet niet aan de norm, of er kan geen oordeel geveld worden. De wijze van toetsen wordt beschreven in het Voorschrift Toetsen op Veiligheid (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2007) en de hulpmiddelen die nodig zijn voor de toetsing worden aangeleverd in het Wettelijk Toets Instrumentarium (WTI 9 ). Hiernaast zijn er de nodige gegevens nodig om de toets uit te kunnen voeren. De gegevens over de belasting op de waterkering (bijvoorbeeld golfeigenschappen en waterstanden) worden aangeleverd in de Hydraulische Randvoorwaarden (HR). De beheerders van de waterkering zijn verantwoordelijk voor gegevens over (de actuele toestand van) de waterkering. De methode van toetsing hangt in grote mate af van de soort waterkering. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen: dijken & dammen, duinen, waterkerende kunstwerken (bijvoorbeeld sluizen of kademuren) en niet waterkerende objecten (NWO's, zoals kabels en leidingen). Voor al deze categorieën zijn toetsmethodieken beschreven in het VTV Beheerbibliotheek Vlieland

89 De primaire waterkeringen zijn voor ongeveer 90% bij de waterschappen en voor ongeveer 10% bij Rijkswaterstaat in beheer. Deze waterkering beheerders zijn verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van de toetsing en de beschikbaarheid van de actuele gegevens m.b.t. de toetsing van de waterkering. In het volgende tekstkader staan de begrippen toegelicht die in deze paragraaf gebruikt worden. Begrippenlijst Toetsing Waterkering Aansluitingsconstructie Een aansluitingsconstructie vormt een overgang (aansluiting) tussen twee verschillende type waterkeringen, vaak tussen een duin en een dijk. Grensprofiel Het grensprofiel is het minimale dwarsprofiel wat in de toetsing nog aanwezig moet zijn na een duinafslag berekening. De dimensies van het benodigde grensprofiel zijn afhankelijk van de Hydraulische Randvoorwaarden. De ligging van het grensprofiel is opgenomen in de legger van de waterkering. Hybride kering Een kering die bestaat uit een combinatie van twee type waterkeringen, bijvoorbeeld een dijk achter een duinenrij of een dijk-in-duin constructie. Legger De legger van de primaire waterkering registreert de precieze ligging van de waterkering. Leggers kunnen de vorm hebben van een kaartenboek of een digitaal (GIS) bestand. De Waterwet verplicht sinds 2009 dat er voor elk waterstaatswerk een legger wordt opgesteld. Bij duinwaterkeringen wordt in de legger het grensprofiel geregistreerd. Normfrequentie Het veiligheidsniveau van elke dijkring is vastgelegd in een normfrequentie. Deze frequentie geeft aan op welke waterstand de keringen berekend moeten zijn. Bijvoorbeeld: als een dijkring een normfrequentie van 1/4000 per jaar heeft, dan moeten de keringen van die dijkring bestand zijn tegen een waterstand die met een waarschijnlijkheid van 1/4000e per jaar (en dus gemiddeld eens in de 4000 jaar) voorkomt. Beheerbibliotheek Vlieland 83

90 Voorland Het gebied dat aan de zeezijde van een waterkering gelegen is. Zeereep De duinenrij die direct aan het strand grenst. Deze kan samenvallen met, of zeewaarts liggen van, de primaire waterkering Eerste toetsronde: De eerste toetsing voor dijkring 4 is uitgevoerd in 1999 (2 e groep), waarbij bijna alle primaire waterkeringen (categorie 1) zijn getoetst. De beheerder (Rijkswaterstaat Directie Noord- Nederland) heeft hiertoe 1 km dijk en 1 km duinen getoetst alsmede de 2 waterkerende kunstwerken (coupure en duiker) en de beide aansluitconstructies. De eindscore voor het dijkringgebied is geen oordeel door de score geen oordeel op het deelspoor Bekleding BK (gezette steenbekleding). Het beheerdersoordeel voor dijkringgebied 4 (Vlieland) is goed (Rijkswaterstaat, 2002) Tweede toetsronde: De resultaten van de tweede toetsronde zijn in 2006 gerapporteerd (Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2006). Tijdens deze toetsing zijn voor het beheerdersoordeel strengere randvoorwaarden opgesteld naar aanleiding van onderzoek. Naast de toetsing op veelal hoogte zijn de waterkeringen nu ook getoetst op stabiliteit (Inspectie Verkeer en Waterstaat, 2006). De twee waterkerende kunstwerken en de beide aansluitconstructies scoren goed. Voor de Stabiliteit Voorland STVL (zettingsvloeiing) van de dijk is de score geen oordeel. Nader onderzoek is nodig naar de ligging van een stroomgeul nabij de teen van de dijk. Dit onderzoek wordt in 2006 uitgevoerd. De provincie en het Rijk sluiten zich aan bij de bevindingen van de beheerder Derde toetsronde: Het landelijke speerpunt voor de derde toetsronde was ten minste het halveren van het percentage nader onderzoek voor waterkeringen van de categorie a 10 en b 11. Dit heeft geleid tot het opstellen van een drietal aanvullingen op het toetsinstrumentarium: (i) voor waterkeringen uit categorie c zijn nieuwe regels opgesteld voor een technische toets, (ii) voor eenduidige beheerdersoordelen is het toetskader Nadere uitwerking Beheerdersoordelen opgesteld en (iii) de mogelijkheid is geboden het toetsinstrumentarium aan te passen tijdens het toetsproces door middel van Tussentijdse Uitspraken. De stabiliteit van de dijk (zie resultaat tweede toetsronde) is verbeterd door een geulwand suppletie uit te voeren. Het eindoordeel voor de zandige kust is voldoende. De geotechnische stabiliteit scoort goed op alle toetssporen. De bekleding van de dijk scoort in 2 profielen onvoldoende. De kunstwerken (coupure en duiker) scoren voldoende evenals de niet waterkerende objecten (in totaal 44). 10 Categorie a: dijken, duinen en kunstwerken die rechtstreeks bescherming bieden tegen de zee, de grote rivieren, het IJsselmeer of het Markermeer. 11 Categorie b: waterkeringen die waterkeringen verbinden uit de categorie a of uit categorie c (waterkeringen die indirect tegen buitenwater beschermen). 84 Beheerbibliotheek Vlieland

91 6 Gebruiksfuncties De beheerbibliotheek richt zich op het beheer en onderhoud en de ontwikkeling die langs de kust hebben plaatsgevonden. In de toekomst zou de beheerbibliotheek nog verder aangevuld kunnen worden met ecologische en socio-economische kennis die relevant is voor het vaststellen van de suppletiestrategie. In deze versie van de beheerbibliotheek is alvast een start gemaakt. In paragraaf 6.1 volgt een samenvatting van de economische waarde van de Noordzeekust, de typen recreatiestranden van Vlieland, en de mogelijke knelpunten hierin. Deze paragraaf is een samenvatting van de studie van Decisio (2011). In paragraaf 6.2 is een begin gemaakt met het beschrijven van de aanwezige natuurwetgeving en de verschillende soorten en habitats in het gebied. In de toekomst zal dit onderdeel mogelijk nog verder worden uitgebreid. 6.1 Recreatie Noordzeekust (Decisio, 2011) Economische waarde De kust is een belangrijke trekpleister voor zowel binnen- als buitenlandse toeristen. Ongeveer 21 procent van de binnenlandse en 26 procent van de buitenlandse overnachtingen in hotels, campings, pensions, bungalowparken, etc. vindt plaats in de kustgebieden. In totaal komt dat neer op ruim 19 miljoen overnachtingen in Als de kust als één geheel wordt beschouwd is dit daarmee het belangrijkste toeristengebied van Nederland. Voor de vier kustprovincies is het kusttoerisme nog belangrijker: bijna de helft van alle toeristen overnacht aan de kust. Jaarlijks maken Nederlanders circa 6,5 miljoen dagtochten naar het strand (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012) en zijn er inclusief verblijfsrecreanten ruim 24 miljoen recreanten op het strand te vinden (NRIT, 2004). Dit is waarschijnlijk nog een forse onderschatting, aangezien er volgens de gemeente Den Haag jaarlijks al 12 miljoen mensen het strand van Scheveningen bezoeken (RIKZ, 2007). Het Nederlands Bureau voor Toerisme & Congressen (NBTC) gaat uit van 95 miljoen eendaagse vrijetijdsactiviteiten aan de kust en 4,8 miljoen meerdaagse vakanties aan de kust, waarvan 1,5 miljoen buitenlandse vakanties (NBTC, 2010). Deze 100 miljoen vrijetijdsactiviteiten is inclusief activiteiten als wandelingen en fietstochten door de duinen en uit eten gaan en zijn dus niet allemaal strand gerelateerd. Op basis van 24 miljoen bezoekers per jaar concludeert het NRIT dat kustrecreatie jaarlijks bijdraagt aan bijna 300 miljoen euro toegevoegde waarde en circa banen. Het RIKZ (2005) komt op een hogere toegevoegde waarde uit. Alleen al in het zogenaamde normafslaggebied (het gebied dat bij een zware storm af mag slaan zonder dat de waterkering het begeeft) is de directe toegevoegde waarde van bedrijven 1,3 miljard euro. Zandvoort en Scheveningen nemen hiervan 90 procent voor hun rekening. Dit is alleen de toegevoegde waarde van de bedrijven die op of direct aan het strand liggen en daarmee voor het overgrote deel gebonden zijn aan toerisme en recreatie. Andere bedrijven in de gemeente of de verdere omgeving die draaien op toerisme zijn daarbij nog niet inbegrepen. Het NBTC (2010) berekende dat toeristen ongeveer 2,5 miljard euro per jaar uitgeven langs de Nederlandse kust. Naast de bestedingen aan de kust, besteedt een deel van het toerisme dat is aangetrokken door de kust ook in het gebied daarachter. De nabijheid van de kust heeft Beheerbibliotheek Vlieland 85

92 ook invloed op woongenot en daarmee de huizenprijzen. Het totale economische belang van de kust ligt daarmee hoger dan alleen de bestedingen van toerisme aan de kust. Gegevens over het daadwerkelijke gebruik van het strand zijn beperkt aanwezig. De enige bron die op nationale schaal onderzoek heeft gedaan naar strandbezoek (NRIT, 2004), blijkt veel onbruikbare resultaten te geven (vooral voor stranden met veel dagtoerisme). Op lokale schaal worden incidenteel tellingen verricht, maar de cijfers zijn niet (altijd) recent, compleet of vergelijkbaar. De gezamenlijke cijfers over werkgelegenheid in de horeca, aantal strandpaviljoens en - indien beschikbaar - cijfers over strandbezoek, geven wel een indicatie van het belang van het strand (Tabel 6.1). Uiteraard heeft niet alleen de horeca of de strandpaviljoenhouder profijt van het strand. Ook de detailhandel, toeleveranciers etc. hebben direct of indirect economisch voordeel van de strandbezoeker. Tabel 6.1 Kerngegevens voor de Nederlandse kust (Decisio, 2011) Onderwerp Gegevens Aantal strandpaviljoens 374 Aantal campings Noordzeebadplaatsen als percentage van camping in de vier kustprovincies 45% - als percentage van campings in Nederland 15% Aantal logiesaccomodaties Noordzeebadplaatsen als percentage van accommodaties in de vier kustprovincies 33% - als percentage van accommodaties in Nederland 13% Aantal slaapplaatsen Noordzeebadplaatsen als percentage van slaapplaatsen in de vier kustprovincies 41% - als percentage van slaapplaatsen in Nederland 16% Aantal overnachtingen aan de kust als percentage van slaapplaatsen in de vier kustprovincies 48% - als percentage van slaapplaatsen in Nederland 23% Dagtochten naar zee Uitleg over de Recreatie-Basiskustlijn en de werkwijze vaststellen recreatiestranden In opdracht van de vier kustprovincies Fryslân, Noord-Holland, Zeeland en Zuid-Holland heeft Decisio in 2011 een onderzoek gedaan naar de recreatie-basiskustlijn. Dit is de strandbreedte die nodig is voor het recreatieve gebruik van het strand. De recreatie-basiskustlijn (rbkl) is gedefinieerd als een zone die aangeeft hoe breed het strand moet zijn om voldoende ruimte te bieden aan de toeristisch-recreatieve functies van de Noordzeekust op de betreffende locatie. De rbkl is bepaald door verschillende recreatieve functies van het strand vast te stellen en hiervoor een minimaal noodzakelijke strandbreedte te definiëren. De strandbreedte is het droge strand: het strand vanaf de duinvoet tot de gemiddelde hoogwaterlijn. Er zijn in het onderzoek vier strandgebruikscategorieën gedefinieerd (Tabel 6.2). Recreatieve stranden zijn in dit onderzoek gedefinieerd als stranden waar economische activiteit op of direct achter het strand plaatsvindt. Er zijn hier strandpaviljoens, 12 dit is waarschijnlijk een sterke onderschatting. Alleen al in Scheveningen is volgens de gemeente het aantal bezoekers hoger. In België, met een veel kortere kustlijn, ligt het aantal dagbezoekers jaarlijks al tussen de 16 en 19 miljoen. 86 Beheerbibliotheek Vlieland

93 georganiseerde activiteiten op het strand, of campings en stads/dorpskernen direct achter het strand. Met behulp van luchtfoto s en Kustlijnkaarten zijn de locaties bepaald waar economische activiteit op of achter het strand plaats vindt. Deze locaties zijn vervolgens doorgesproken in de discussiebijeenkomsten met vertegenwoordigers van provincies, gemeenten, ondernemers, waterschappen en (in Zeeland en Zuid-Holland) Rijkswaterstaat. Tabel 6.2 De categorieën strandgebruik en de daarbij horende minimale strandbreedte (Decisio, 2011) Categorie strandgebruik Sport / evenementen Zeer intensief, stedelijk Matig / redelijk intensief Rustig recreatief overig niet recreatief Toelichting en voorbeelden Gebruik door ruimtevragende (durf)sporten en evenementen. Bijvoorbeeld (delen van): Cadzand-Bad, strand bij Veerse Gatdam, Brouwersdam, Scheveningen, IJmuiden tot aan zuidzijde Wijk aan Zee, Strandpaal 17 Texel, Velsen, Hoek van Holland, Nes Ameland Zeer drukke, bruisende badplaatsen. Scheveningen, Noordwijk aan Zee, Zandvoort, Strandpaviljoens Bloemendaal aan Zee, Hoek van Holland Middengroep wat betreft gebruiksintensiteit. Grote en gevarieerde groep met economische activiteit op het strand: vrijwel alle badplaatsen hebben strand in deze categorie. Bijvoorbeeld De Koog, Bergen, Egmond, Wijk aan Zee, Hoek van Holland, Rockanje, Renesse en Cadzand-Bad. Rustige stranden, maar wel economische activiteit vlakbij het strand. In kilometers hoort het grootste deel van de Noordzeestranden hiertoe. Bijvoorbeeld een strand nabij campings, hotels, woningen e.d. Strand zonder economische activiteiten op of nabij het strand. Zeer beperkt recreatief gebruik, alleen natuurliefhebbers en een enkele wandelaar. Benodigde strandbreedte vanaf de duinvoet Minimaal 100 m Minimaal 80 m Minimaal 60 m Minimaal 25 m (buiten beschouwing in dit onderzoek) In het onderzoek van Decisio zijn er knelpunten aangewezen tussen strandbreedte en recreatie. De inventarisatie van de gemiddelde strandbreedte in de afgelopen 10 jaar, en de ontwikkeling daarin, geeft een indicatief beeld van de strandbreedtes. Echter hierbij moet aangetekend worden dat de situatie verschilt van jaar tot jaar en van jaargetijde tot jaargetijde door zandsuppleties, erosie en weersomstandigheden. Knelpunten in recreatief gebruik van de Noordzeestranden hebben niet alleen met de breedte te maken, maar ook kan het komen door: Beleid en wet- en regelgeving. Het beleid van de waterschappen is bijvoorbeeld gericht op natuur en veiligheid. Aangegroeide duinen worden in dit kader gehandhaafd. De duinvoet schuift dus op, met als gevolg dat stranden smaller worden en paviljoens moeten worden verplaatst. Dit speelt in alle kustprovincies. Ook ervaren gemeenten knelpunten die te maken hebben met (de externe werking) van Natura-2000 beleid en ander natuur- en milieu beleid die de gebruiksmogelijkheden van het strand beperken. Beperkte bereikbaarheid van veel stranden en de parkeermogelijkheden. Meer (verschillende) activiteiten, meer gedurende het gehele jaar. Dit betekent dat op veel recreatiestranden op een maatgevende stranddag (een dag met redelijk mooi weer in het voor-, na- of hoogseizoen) gezoneerd moet worden. Beheerbibliotheek Vlieland 87

94 De kwaliteit van het strand en de strandhelling. Het is van belang dat het strand schoon is, en dat er geen harde voorwerpen in het zand of onder water liggen die hinder of onveilige situaties opleveren Strandrecreatie Vlieland (Decisio, 2011) Vlieland is een van de kleinste Waddeneilanden. Er is daarom ook een beperkt aantal economische activiteiten op het strand. Er is een restaurant met strandopgang bij raai in de duinen. Tussen raai 49.7 en zijn er campings aanwezig in de duinen. Ook is er een strandtent gedurende het hele jaar te vinden op het strand (paal 50). Dit is tevens het drukste gebied maar over het algemeen is het karakter van het strand op Vlieland rustig. Vlieland richt zich voornamelijk op verblijfstoerisme (Figuur 6.1; (Decisio, 2011)). A) Figuur 6.1 Intensiteit strandgebruik Vlieland (A) en knelpunten in de strandbreedte voor recreatie (B) B) Het strand van Vlieland is over het algemeen breed genoeg voor de activiteiten die op en rond het strand aanwezig zijn (Tabel 6.3 en Tabel 6.4). Er is alleen geen strand aanwezig bij de jachthaven (oostpunt van Vlieland, Figuur 6.1). Wanneer hier een strand zou worden aangelegd kunnen looproutes aan elkaar gekoppeld worden en wordt de belevingswaarde van het gebied vergroot (Decisio, 2011). Tabel 6.3 Strandbreedte en ontwikkeling (in meters) Vlieland (Decisio, 2011) Gemiddelde strandbreedte en ontwikkeling in meters Gemiddelde breedte recreatief strand 68,9 Trend breedte recreatief strand (meter per jaar) -1.5 Bij paviljoens 58,7 88 Beheerbibliotheek Vlieland

95 Tabel 6.4 Recreatie cijfers voor Vlieland (Decisio, 2011) Strandrecreanten per jaar (x1000) 651 Strand nabij toeristische faciliteiten (raaien) en Meest drukke strand (strandpalen) Bezoekers meest drukke strand (x1000) 75 Aantal strandpaviljoens 1 Totaal aantal horecabedrijven 30 Werkzame personen in de Horeca 280 Totaal aantal banen 550 Percentage werkzaam in horeca 51% Percentage buitenlandse strandbezoekers 25% 6.2 Natuur Natuurwetgeving Vlieland kent een rijke natuur en een groot deel van het eiland is dan ook aangewezen als Natura 2000 gebied (Figuur 6.2). Zowel habitatrichtlijn- als Vogelrichtlijngebied zijn aangewezen. Daarnaast is de Waddenzee ook een Beschermd Natuurmonument. Figuur 6.2 Natuurgebieden op en rond Vlieland. Beheerbibliotheek Vlieland 89

96 6.2.2 Ontwikkeling habitatkarakteristieken (teksten afkomstig uit: Ministerie van Economische Zaken, 2015) Duinen Vlieland Het gebied Duinen Vlieland wordt landschappelijk gekenmerkt door een uitgestrekt duingebied en bedijkte kwelders (Kroon's Polders). De droge duinen zijn relatief kalkarm, wat zich uit in korstmosrijke duingraslanden en fraaie heidebegroeiingen. Van bijzonder belang zijn de Kroon s Polders, een reeks van bedijkte valleien met goed ontwikkelde valleivegetatie, en de Vliehors, een uitgestrekte strandvlakte met pionierduinen, jonge kwelders en valleitjes met Groenknolorchis (Liparis loeselii). Vlieland is één van de kleinere eilanden in ons deel van de Waddenzee. Het gebied omvat enige boscomplexen die bestaan uit aangeplant naald- en loofbos en spontane opslag. Aan de westrand van het gebied ligt de Vliehors, een uitgestrekte strandvlakte met pionierduinen, jonge kwelderbegroeiing en een duinvallei. Het grootste deel van de Vliehors ligt in het Natura 2000 gebied Waddenzee. In het gebied is een grote diversiteit aan duinvalleien aanwezig, die verschillen in de mate van infiltratie dan wel kwel. Centraal op het eiland zijn zure milieus van infiltratievalleien; op de IJsbaan is meer kwel aanwezig. De Kroon's Polders bestaan uit een reeks van duinvalleien met kalkrijke duinvalleivegetatie. Het reservaat bestaat uit een viertal kunstmatig afgesnoerde achterduinse strandvlakten. Ze zijn ooit aangelegd om te voorkomen dat het eiland zou doorbreken en om weiland te creëren. In drie van de vier polders wordt zout water ingelaten. Het meest opvallende aspect van de Duinen van Vlieland is ongetwijfeld de grote oppervlakte aan goed ontwikkelde Kraaiheibegroeiingen. Vlieland is dan ook aangewezen als één van de belangrijkste gebieden van ons land voor het habitattype Duinheiden met kraaihei (H2140). Vanaf de Vallei van Malgum, in de nabijheid van het Posthuis, tot aan de Fortweg ten oosten van het dorp Oost-Vlieland is Kraaihei (Empetrum nigrum) een min of meer vast bestanddeel van droge noordhellingen en kalkarme, vochtige duinvalleien. De vegetatie op de noordhellingen is behalve door Kraaihei gekenmerkt door Gewone eikvaren (Polypodium vulgare), Gewone rolklaver (Lotus corniculatus), Helm (Ammophila arenaria), Struikhei (Calluna vulgaris), Zandzegge (Carex arenaria) en enkele mossoorten. In vochtige duinvalleien, waarvan de Kooiplek een uitmuntend voorbeeld is, wordt Kraaihei vergezeld door onder meer Gewone dophei (Erica tetralix), Grote veenbes (Oxycoccus macro carp os), Waternavel (Hydrocotyle vulgaris), Brunel (Prunella vulgaris) en de zich sterk uitbreidende Rode bosbes (Vaccinium vitisidaea). Zowel in de droge duinheide als in de vochtige valleien wordt geregeld Drienervige zegge (Carex trinervis) aangetroffen, een weinig opvallende soort met een klein areaal, waarvoor Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid draagt. Op Vlieland bevinden zich binnen het oudere duingebied meeuwenkolonies en een lepelaarkolonie (Figuur 6.3). Op andere eilanden liggen dergelijke kolonies doorgaans in het Natura 2000-gebied Waddenzee. Jaarlijks broeden duizenden paren Zilvermeeuw en Kleine mantelmeeuw en honderden paren Stormmeeuw verspreid over het hele duingebied. Opvallend schaars is de Kokmeeuw met slechts enkele tientallen paartjes. Na de vestiging in de jaren 1980 is het aantal lepelaars gestegen tot meer dan 200 paar. Soms broeden ze in de Kroon s Polders, maar in recente jaren vooral in het duin rond de Oude Eendenkooi. Andere water- en wadvogels die in grote aantallen in het duin broeden zijn Eidereend, Bergeend en Wulp. Kiekendieven speuren het gehele duingebied af tijdens hun zoektocht naar voedsel. De Blauwe kiekendief is schaars geworden, maar de Bruine kiekendief is nog algemeen. De Velduil is op Vlieland helaas vrijwel verdwenen. 90 Beheerbibliotheek Vlieland

97 Figuur 6.3 De grote kolonies van de Lepelaar maken Nederland uniek in Noordwest-Europa. De soort broedt in moerassen, duinen en op kwelders. De populatie is de laatste twee decennia aanzienlijk uitgebreid; zo zijn inmiddels alle Waddeneilanden gekoloniseerd. In het binnenland is de soort echter op enkele plekken als broedvogel verdwenen. Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2015, copyright Mark van Veen. In de Kroon s Polders en andere moerassige laagten zijn veel moerasvogels te vinden. Talrijk zijn Rietzanger en Sprinkhaanzanger met daarnaast een keur aan schaarse soorten als Waterral, Porseleinhoen, Blauwborst en Baardman. Ook de zeldzame Roerdomp en Snor zijn hier aanwezig. De Koekoek kan hier menige waardvogel vinden en is dan ook rijkelijk aanwezig. In 1994 vestigden zich aalscholvers op de Dode Dijk in de Tweede Kroon s Polder. Deze kolonie is intussen sterk gegroeid en herbergde in 2005 meer dan nesten. Dit is verreweg de grootste kolonie van deze soort op de Waddeneilanden. De Kroon s Polders hebben tevens een belangrijke rol als hoogwatervluchtplaats voor op het wad foeragerende wadvogels. Vooral Kluut, Rosse grutto, Wulp, Regenwulp en Bonte strandloper overtijen in grote aantallen. Noordzeekustzone De overgang van de open zee naar land wordt in ons land gevormd door de Noordzeekustzone. Hiervan is het gedeelte tussen Bergen (NH) en de monding van de Eems als Natura 2000-gebied bestempeld. Deze zandige, dynamische kust is internationaal gezien een zeldzaam biotoop en herbergt lokaal grote hoeveelheden schelpdieren. Mede daardoor vormt het in de winter een belangrijk foerageergebied voor soorten als Zwarte zee-eend en Eidereend. Het gebied is ook een belangrijke kraamkamer voor mariene vissoorten. Het zuidelijke deel van het Natura 2000-gebied (ten zuiden van Petten) is pas eind 2008 aangemeld in Brussel, in het kader van het aanwijzen van zee-reservaten op de Noordzee. Het zijn vooral pioniersoorten die zich onder de dynamische omstandigheden in dit kustgebied thuis voelen. Slechts weinig diersoorten zijn aangepast aan de extreme condities, maar de soorten die er leven, komen doorgaans wel in hoge dichtheden voor: de kustzone heeft de hoogste biomassa aan benthos van het hele Nederlands Continentaal Plat. Vooral weekdieren (Mollusca) en borstelwormen (Polychaeta) dragen bij aan de biomassa. Tot de meest voorkomende weekdieren behoren de Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus) en de Halfgeknotte strandschelp (Spisula subtruncata). De eerste is een exoot die eind jaren 1970 voor het eerst in de Noordzeekustzone opdook. Onder de borstelwormen komen Veelkleurige zeeduizendpoot (Nereis diversicolor) en Zandkokerworm (Sabellaria spinulosa) Beheerbibliotheek Vlieland 91

98 in hoge dichtheid voor. Van de kleinere bodemdieren domineren vooral draadwormen (Nematoda). De strandschelpen en zwaardheften vormen concentraties (banken) van dieren van gelijke leeftijd, die enkele jaren kunnen bestaan. Dergelijke schelpenbanken worden vooral in de kustzone tussen Bergen en Callantsoog en in het gebied ten noorden van Schiermonnikoog en Ameland aangetroffen. De primaire productie in het gebied is hoog dankzij de vele nutriënten en de ondiepte (veel licht, snelle opwarming), wat leidt tot forse groei van plantaardige plankton. Deze algen vormen het voedsel voor roeipootkreeftjes en larven van vissen, schelpdieren en kreeftachtigen, die op hun beurt weer veel (volwassen) vissen aantrekken. Doordat er weinig grote vissen (predatoren) voorkomen, vormt de kustzone een ideale kraamkamer. Zo worden in het gebied grote aantallen juveniele platvissen aangetroffen, waaronder Tarbot, Bot, Tong en Schar. Ook van Kabeljauw, Wijting en Steenbolk zijn veel jonge exemplaren aanwezig. Het ontbreken van grote, langlevende vissen is mede een gevolg van de visserij op de Noordzee en in het kustgebied zelf. Soorten als Stekelrog, Pijlstaartrog en Hondshaai kwamen enkele decennia geleden vrij algemeen in het kustgebied voor, maar worden nu nauwelijks meer waargenomen. Desondanks is de soortenrijkdom van de visfauna in de gehele kustzee hoger dan op het Nederlands Continentaal Plat (NCP). Vrijwel alle Nederlandse zoutwatervissen zijn in het Natura 2000-gebied aan te treffen, waarvan sommigen zelfs gebonden aan de kustzone en daarbuiten niet of nauwelijks op het NCP voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn Brakwatergrondel, Zeedonderpad, Bot, Zandspiering, Botervis, Puitaal en Harnasmannetje. Van de trekvissen die beschermd zijn onder de Habitatrichtlijn, wordt vooral de Fint regelmatig in de Noordzeekustzone gevangen. Zeeprik en Rivierprik daarentegen worden zelden gevangen. De schelpenbanken van Strandschelp (Spisula) en Mesheft (Ensis directus) zijn de belangrijkste voedselbron voor de hierop foeragerende Zwarte zee-eend en Eidereend. In de winter trekt deze voedselvoorraad tot zwarte zee-eenden (10% van de Noordwest- Europese populatie) aan en - in jaren van voedselschaarste in de Waddenzee - tot eidereenden. Beide soorten zoeken hun voedsel op de bodem en zijn daardoor beperkt tot de ondiepe kustzone van de Noordzee (tot circa 20 meter diepte). Bij uitzondering worden ook Grote zee-eend en Toppereend gezien. De laatste overwintert vooral op het Markermeer en IJsselmeer, de eerste vooral in de Oostzee. Ook in andere jaargetijden behoort de Noordzeekustzone tot de belangrijkste vogelgebieden van het NCP. Gedurende het broedseizoen foerageren hier grote aantallen viseters, zoals Kleine mantelmeeuw, Zilvermeeuw, Grote stern, Noordse stern, Dwergstern en Visdief. Ook de Aalscholver, die steeds meer langs de kust broedt, foerageert in de Noordzeekustzone. In de trektijden doen weer andere soorten het gebied aan, waarbij Dwergmeeuw en Grote jager in sommige jaren de 1% norm halen. Dit geldt ook voor Kleine mantelmeeuw. Ook echte zeevogels als Stormvogel, Kleine stormvogel en Vale pijlstormvogel kunnen dan worden gespot. Een onverwachte soort in deze periode is de Zwarte stern, die voor de trek omschakelt van moerasvogel naar zeevogel. 92 Beheerbibliotheek Vlieland

99 Figuur 6.4 Van de in Nederland aanwezige drieteenstrandlopers verblijft het overgrote deel langs de Noordzeekust, van de Waddeneilanden tot in Zeeland. Behalve in de broedperiode kunnen ze het gehele jaar door worden aangetroffen. Kenmerkend voor de soort is het dribbelen langs de waterlijn, voor de golven uit, op zoek naar wormen en kreeftachtigen. Bron: Ministerie van Economische Zaken, 2015, copyright Mark van Veen. Binnen het NCP komt een aantal visetende soorten vrijwel alleen in de kustzone voor, zoals Roodkeelduiker, Parelduiker, IJsduiker, Kuifduiker en verschillende soorten sterntjes. De Roodkeelduiker en Parelduiker broeden in Noord-Europa en Rusland, en trekken 's winters naar de kustzones. De totale populatie van de Roodkeelduiker wordt geschat op , waarvan bijna de helft langs de oostelijke Noordzeekust overwintert. De andere dieren trekken naar de Oostzee en Zwarte zee. Voor de Parelduiker is de betekenis van het Natura 2000-gebied minder groot. Tijdens zeer strenge winters wijken ook allerlei zoetwatervogels uit naar de kustzone. Verder maken de stranden van Texel, Terschelling, Vlieland, Ameland en Schiermonnikoog deel uit van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone. Op een aantal van deze stranden heeft door verheling van zandplaten en het uitblijven van sterke winterstormen het laatste decennium een snelle vegetatieontwikkeling plaatsgevonden. Hierdoor hebben zich 'groene stranden' gevormd op Ameland (bij Ballum) en op het strand van Schiermonnikoog. Op Zuid- Texel (de Hors), West-Vlieland (Vliehors) en Oost-Terschelling (Cupido's Polder) is een dergelijke kustuitbreiding al langer gaande. Deze groene stranden bestaan uit Biestarwegrasduintjes (H2110) en - hier en daar - hogere Helmduinen (H2120), met daartussen met algen begroeide (groene) laagten. In de laagten ontwikkelen zich pionierbegroeiingen met Langarige zeekraal (Salicornia procumbens) en aan de randen een pioniervegetatie met Zeevetmuur (Sagina maritima), Rode ogentroost (Odontites vernus subsp. serotinus), Fraai duizendguldenkruid (Centaurium pulchellum), Strandduizendguldenkruid (Centaurium littorale) en Sierlijk vetmuur (Sagina nodosa). Beide begroeiingen maken deel uit van habitattype Door successie ontstaan zilte graslandjes (H1330) met onder meer Stomp kweldergras (Puccinellia distans subsp. distans) en Melkkruid (Glaux maritima). Waar zoet water uit de duinen stroomt, kan duinvalleivegetatie ontstaan (H2190) met soorten als Parnassia (Parnassia palustris) en Knopbies (Schoenus nigricans). Dergelijke primaire duinvalleien bieden een geschikt milieu aan de Annex IIsoort Groenknolorchis (Liparis loeselii). Tijdens stevige winterstormen kan de vegetatieontwikkeling op de groene Beheerbibliotheek Vlieland 93

Beheerbibliotheek Delfland. Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust

Beheerbibliotheek Delfland. Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Beheerbibliotheek Delfland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Titel Beheerbibliotheek Delfland Opdrachtgever WVL Project 1230043-002 Kenmerk 1230043-002-ZKS-0001

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Rijnland

Beheerbibliotheek Rijnland Beheerbibliotheek Rijnland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Kees Kuijper Kees Nederhoff Sophie Vergouwen 1220040-002 Deltares, 2015, B Deltores

Nadere informatie

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018 Basiskustlijn 2017 Herziening van de ligging van de basiskustlijn Datum 30 januari 2018 Status Definitief 1 Colofon Bestuurskern Dir. Algemeen Waterbeleid en Veiligheid Den Haag Contactpersoon F.P. Hallie

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Terschelling

Beheerbibliotheek Terschelling Beheerbibliotheek Terschelling Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Sophie Vergouwen Claire van Oeveren 1220040-002 Deltares, 2015, B Deltores

Nadere informatie

Morfologie van Vlieland

Morfologie van Vlieland Morfologie van Vlieland Morfologie van Vlieland Edwin Elias 1230043-008 Deltares, 2016, B Deltares Titel Morfologie van Vlieland Opdrachtgever Rijkswaterstaat WVL Project 1230043-008 Kenmerk Pagina's

Nadere informatie

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne Quirijn Lodder Inhoudsopgave 1. Kustontwikkeling Nederland 2. Kustontwikkeling Zuidwestelijke Delta 3. Kustlijnzorg 4. Samenvatting 1. Kustontwikkeling

Nadere informatie

Basiskustlijn 2001 Evaluatie ligging Basiskustlijn. september 2003

Basiskustlijn 2001 Evaluatie ligging Basiskustlijn. september 2003 Evaluatie ligging Basiskustlijn september 2003 Inhoudsopgave Voorwoord 5 1 Inleiding 7 2. De BKL en het kusthandhavingsbeleid 9 3. Adviezen POK s op hoofdlijnen 13 4. Afweging en besluit over de ligging

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Schiermonnikoog

Beheerbibliotheek Schiermonnikoog Beheerbibliotheek Schiermonnikoog Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Albert Oost Kees Nederhoff 11200538-002 Deltares, 2017 Titel Beheerbibliotheek

Nadere informatie

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch

Nadere informatie

Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen.

Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen. Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen. Edwin Elias Ad van der Spek Zheng Bing Wang John de Ronde Albert Oost Ankie Bruens Kees den Heier

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0) Memo Aan Jasper Fiselier (DHV) Datum Van Pieter Koen Tonnon Jan Mulder Kenmerk Doorkiesnummer +31 (0)88 33 58 464 +31 (0)88 33 58 446 Aantal pagina's 9 E-mail pieterkoen.tonnon @deltares.nl jan.mulder@deltares.nl

Nadere informatie

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019 Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019 1 Concept suppletieprogramma 2016-2019 n.a.v. toetsing basiskustlijn Uit de toetsing van de kustlijn blijkt dat de basiskustlijn (BKL) tussen

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Texel. Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn

Beheerbibliotheek Texel. Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn Beheerbibliotheek Texel Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn Beheerbibliotheek Texel Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn

Nadere informatie

Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat

Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Edwin Elias Ankie Bruens 1206171-001 Deltares, 2012 Inhoud

Nadere informatie

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Deltaprogramma Waddengebied Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Colofon Deltaprogramma Waddengebied Nieuwe Uitleg 1 Den Haag PROBLEEMANALYSE DELTAPROGRAMMA WADDEN Datum 10 augustus 2011 Status

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen

Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Beheerbibliotheek Zeeuws- Vlaanderen Kees Kuijper Kees Nederhoff Sophie Vergouwen 1220040-002 Deltares, 2016, B Titel Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Opdrachtgever

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31(0) Kennis- en informatiemanagement 8eheerbibliotheek Kust

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31(0) Kennis- en informatiemanagement 8eheerbibliotheek Kust Memo Deltares ~ Aan RWSWVL Datum 3 oktober 2016 Van Claire van Oeveren - Theeuwes Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)883357921 Aantal pagina's 13 E-mail clai re.vanoeveren@deltares.nl Onderwerp Kennis- en informatiemanagement

Nadere informatie

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof Memo De tor s Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum Van Reinier Schrijvershof Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)88335 7483 Aantal pagina's 10 E-mail reinier.schrijvershof@deltares.nl Onderwerp Verplaatsing

Nadere informatie

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE Daan Boot April 2015 Juni 2015 Evaluatie van de vooroeversuppletie

Nadere informatie

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor : 2,5 jaar Carola van Gelder-Maas Projectmanager WVL Rijkswaterstaat 31 maart 2014 Hoe zat het ook alweer? Eroderende kustlijn NL kust 12 Mm³ zandsuppleties per jaar Zeespiegelstijging Zwakke schakels

Nadere informatie

Texel Landschappelijke ontwikkelingen

Texel Landschappelijke ontwikkelingen Texel Landschappelijke ontwikkelingen Een LIA-presentatie LIA staat voor: Landschappen ontdekken In een Aantrekkelijke vorm. Lia is ook de geograaf die zich gespecialiseerd heeft in de veranderende Noord-Hollandse

Nadere informatie

Morfologie kwelders en. platen Balgzand

Morfologie kwelders en. platen Balgzand Morfologie kwelders en platen Balgzand Autonome ontwikkeling Hoogwatervluchtplaatsen Werkdocument RIKZ/AB - 99.607x ir. B.B. van Marion December 1999 Samenvatting In het kader van het project GRADIËNTEN

Nadere informatie

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research)

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research) Memo Aan Saskia Huijs (Rijkswaterstaat Zee en Delta) Datum Kenmerk Doorkiesnummer Van +31(0)88335 7945 Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research) Aantal pagina's 9 E-mail kees.denheijer

Nadere informatie

Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust. Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a.

Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust. Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a. Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a. het Waddensysteem Kust Noord-Holland Waddeneilanden Zeegaten,

Nadere informatie

Kustlijnzorg in Nederland

Kustlijnzorg in Nederland Kustlijnzorg in Nederland Aanleiding, uitvoering en ontwikkeling 25 september 2017 Harry de Looff RWS-WVL Inhoud Waarom Kustlijnzorg? Wat en hoe Kustlijnzorg? Ontwikkelingen en vragen 2 RWS INFORMATIE

Nadere informatie

Zand voor zuidwest Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel

Zand voor zuidwest Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel Auteur: Jelmer Cleveringa rapport RIKZ/OS/2001.031 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Technisch

Nadere informatie

Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk

Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk Natuur van de Kust 2015 Ernst Lofvers Noord-Nederland 27 augustus 2015 I.s.m. DELTARES Huidige situatie (2014) Borkum ROTTUMERPLAAT ROTTUMEROOG Simonszand

Nadere informatie

Beleidslijn kust 2015. Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust

Beleidslijn kust 2015. Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust Beleidslijn kust 2015 Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust Inhoud 1 Inleiding 3 2 Toelichting op de legenda 5 3 Kaart soorten dynamiek kust 15 4 Kaart soorten dynamiek kust + Natura 2000 22 Colofon / Bronnen

Nadere informatie

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland Zheng Bing Wang, Wim Eysink, Johan Krol, 9 december 2011, Ameland Onderzochte aspecten Noordzeekust Friesche Zeegat en De Hon Waddenzee

Nadere informatie

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust Sander Boer, Landelijke Kustdagen 2014 Inhoud presentatie Verankering in beleid en wetgeving Kustlijnzorg Toekomstige uitdaging Kustversterking Hondsbossche

Nadere informatie

Voorts adviseren zij ten aanzien van de verschillende onderdelen van de nationale Visie Kust:

Voorts adviseren zij ten aanzien van de verschillende onderdelen van de nationale Visie Kust: Rapport Onderwerp Nationale Visie Kust Datum behandeling OIM 23 mei 2013 Kenmerk OIM-2013/104963 I. Aanleiding De deelnemers aan het OIM zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen betrokken

Nadere informatie

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 Tommer Vermaas Edwin Elias Laura Vonhögen-Peeters 1207724-002 Deltares, 2013, B Titel OntwikkelinggefaseerdesuppletieAmeland2010-2011 Project 1207724-002

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Noord-Holland

Beheerbibliotheek Noord-Holland Beheerbibliotheek Noord-Holland Overzicht van kennis ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013 Titel Beheerbibliotheek Noord-Holland

Nadere informatie

Stand van zaken onderzoeken medio 2018

Stand van zaken onderzoeken medio 2018 Stand van zaken onderzoeken medio 2018 Over Natuurlijk Veilig Natuurlijk Veilig is een meerjarig samenwerkingsproject van Rijkswaterstaat, de Wadden vereniging, Staatsbosbeheer, Vogelbescherming Nederland,

Nadere informatie

Drie jaar kustlijnzorg

Drie jaar kustlijnzorg .. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat -Generaal Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren Rijksinstituut voor Kust en Zeel RfKZ Drie jaar kustlijnzorg voortgangsrapportage jj dynam isch hand

Nadere informatie

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust Kustgenese 2.0 Zandige kust Het klimaat verandert. De bodem daalt. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop we omgaan met de Nederlandse kust. Om de veiligheid

Nadere informatie

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0 April 2017 Een kleine zandmotor in de buitendelta? Planning en producten Kustgenese 2.0 2016 2017 2018 2019 2020 Opstellen Onderzoeksprogramma Uitvoeren Onderzoeks- en monitoringsprogramma Doelen pilot

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1. Derde actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING AI eeuwenlang wardt er in Nederland gestreden met de zee. Erosie van de kust zorgt voar een grote bedreiging van het achterland van overstromingen met vaak grote schade tot gevolg.

Nadere informatie

Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden

Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden Ministerie van Verkeer en Waterstaat Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden De dynamiek van de kust nabij buitendelta s en passende maatregelen voor het kustbeheer Project: Rapport: KUST2005

Nadere informatie

Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots

Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Edwin Elias Albert Oost Ankie Bruens Jan

Nadere informatie

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT: Artikel 1 Het besluit van 19

Nadere informatie

Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen

Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen Auteurs: dr. A.P. Oost, ir. C.G. Israël & dr. D.W. Dunsbergen Rapport RIKZ/2000.057 Project

Nadere informatie

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen gesteld door de leden Jacobi en Cegerek (beiden PvdA) over waterveiligheid in het kustgebied.

Bijgaand doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen gesteld door de leden Jacobi en Cegerek (beiden PvdA) over waterveiligheid in het kustgebied. > Retouradres Postbus 20901 2500 EX Den Haag De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA DEN HAAG Plesmanweg 1-6 2597 JG Den Haag Postbus 20901 2500 EX Den Haag T 070-456

Nadere informatie

Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots

Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots Opgesteld door: Deltares Status en datum: concept 23 mei 2012 Redactie: Bureau Landwijzer Buitendelta s: tot voor kort

Nadere informatie

Kustlijnkaarten december 2010

Kustlijnkaarten december 2010 december 2010 Colofon Kustlijnkaartenboek 2011 Dit rapport is een uitgave van Rijkswaterstaat. Het rapport is tot stand gekomen door samenwerking van de volgende Rijkswaterstaat diensten: RWS Waterdienst

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2014. december 2013

Kustlijnkaarten 2014. december 2013 Kustlijnkaarten 2014 december 2013 Kustlijnkaarten 2014 december 2013 2 Rijkswaterstaat Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 De basiskustlijn 6 3 De toetsing 8 4 Korte beschrijving van de toetsingsresultaten

Nadere informatie

Memo. 1 Inleiding. Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Aantal pagina's 14. Datum 07 janurai Final. Kenmerk ZKS-0001

Memo. 1 Inleiding. Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Aantal pagina's 14. Datum 07 janurai Final. Kenmerk ZKS-0001 Memo Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Datum 07 janurai 2011 - Final Van Claire van Oeveren Kenmerk 1202345-000-ZKS-0001 Doorkiesnummer +31 (0)88 33 57 921 Aantal pagina's 14 E-mail claire.vanoeveren@deltares.nl

Nadere informatie

1. Derde actualisatie suppletieprogramma Actualisatie n.a.v. de berekening van de basiskustlijn 1 januari 2018

1. Derde actualisatie suppletieprogramma Actualisatie n.a.v. de berekening van de basiskustlijn 1 januari 2018 1. Derde actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks actualiseert Rijkswaterstaat het programma. Op basis

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1 Eerste actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2012. december 2011. Colofon Kustlijnkaartenboek 2012

Kustlijnkaarten 2012. december 2011. Colofon Kustlijnkaartenboek 2012 Colofon Kustlijnkaartenboek 2012 Dit rapport is een uitgave van Rijkswaterstaat. Het rapport is tot stand gekomen door samenwerking van de volgende Rijkswaterstaat diensten: RWS Waterdienst RWS Noordzee

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1. Tweede actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Dynamisch kustbeheer. Erna Krommendijk. Milieufederatie Noord-Holland. Versneller van duurzaamheid

Dynamisch kustbeheer. Erna Krommendijk. Milieufederatie Noord-Holland. Versneller van duurzaamheid Dynamisch kustbeheer Erna Krommendijk Milieufederatie Noord-Holland Programma veldbezoek 15 november 2013 Welkom / introductie Veldbezoek met diverse toelichtingen Lunch Wensen en kansen in deelgebieden:

Nadere informatie

Kustlijn van de Noordzee

Kustlijn van de Noordzee International Wadden Sea School www.iwss.org 150.000 jaar geleden - 150.000 jaar geleden was het hele Noordzeebekken bedekt met een dikke ijslaag: dit was de Saale ijstijd. - Alle zeewater was in gletsjers

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden categorie c-keringen Achtergrondrapport Wieringermeerdijk (dijkring 13)

Hydraulische randvoorwaarden categorie c-keringen Achtergrondrapport Wieringermeerdijk (dijkring 13) Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden categorie c-keringen Achtergrondrapport Wieringermeerdijk (dijkring 13) Auteur: Nadine Slootjes PR1322 november 2008 november

Nadere informatie

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen

Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Opdrachtgever: Ministerie van Verkeer en Waterstaat Hydraulische randvoorwaarden voor categorie c-keringen Achtergrondrapport Vollenhove-Noordoostpolder (dijkring 7) en Vollenhove-Friesland/Groningen (dijkring

Nadere informatie

Beleidsevaluatie 'Dynamisch handhaven'

Beleidsevaluatie 'Dynamisch handhaven' D e f i n i t i e f Beleidsevaluatie 'Dynamisch handhaven' N o v e m b e r 2 0 0 5 D e f i n i t i e f Beleidsevaluatie 'Dynamisch handhaven' dossier MC-BP20050171 registratienummer MC-BP20050171 versie

Nadere informatie

Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007

Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Edwin Elias Laura Vonhögen - Peeters Ankie Bruens 1206171-000 Deltares, 2013,

Nadere informatie

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk Inhoud 1 Inleiding 2 1.1 Beschrijving van de studie 2 1.2 Uitgangspunten 2 2 Zandtransport langs de kust nabij Katwijk 3 2.1 Inleiding 3 2.2 Zandtransport

Nadere informatie

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West www.rijksoverheid.nl/eleni Bijlage nummer 1 Horend bij Vergunning Nb-wet 1998 Contactpersoon Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West Bijlagen - DE AANVRAAG

Nadere informatie

Advies suppletie Vlieland

Advies suppletie Vlieland Advies suppletie Vlieland 2000 + Project: KUST2005*SUP Werkdocument: RIKZ/OS/2000.133X SEPRA/B00-01 auteur: E.J. Biegel (SEPRA) R. Spanhoff (RIKZ) datum: Juni 2000 INGENIEURSBUREAU SEPRA voor toegepaste

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Walcheren

Beheerbibliotheek Walcheren Beheerbibliotheek Walcheren Tommer Vermaas Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013, B Titel Beheerbibliotheek Walcheren Opdrachtgever Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving Project 1207724-004

Nadere informatie

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling........................................................................................ H. Mulder, RIKZ, juni

Nadere informatie

Zandverliezen in het Nederlandse kustsysteem

Zandverliezen in het Nederlandse kustsysteem Delta IJmuiden-Hoek van Holland Petten-IJmuiden Marsdiep Eierlandse gat Vliestroom Amelander zeegat Friese zeegat Eems Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Zandverliezen

Nadere informatie

Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden. Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer

Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden. Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer Dynamische kustecosystemen op de Waddeneilanden Op reis naar de Boschplaat, symposium 30/31 mei 2017 Evert Jan Lammerts, Staatsbosbeheer Sturende dynamische processen Stroming van zoet en zout oppervlakte-

Nadere informatie

Onderzoek Alternatieve Lange termijn Suppletiestrategieën / ALS

Onderzoek Alternatieve Lange termijn Suppletiestrategieën / ALS Onderzoek Alternatieve Lange termijn Suppletiestrategieën / ALS Tussenrapportage 2011 ten behoeve van het Deltaprogramma Kust Joost Stronkhorst, John de Ronde, Jan Mulder, Bas Huisman, Maaike van Aalst,

Nadere informatie

1 Inleiding 1. 2 Verwerking van gegevens 2 2.1 Aangeleverde gegevens 2 2.2 Verwerking gegevens 3

1 Inleiding 1. 2 Verwerking van gegevens 2 2.1 Aangeleverde gegevens 2 2.2 Verwerking gegevens 3 Herberekening behoefte aan zandsuppletie ter compensatie van bodemdaling door gaswinning uit Waddenzee velden vanaf de mijnbouwlocaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen Z.B. Wang Deltares, 2009 Inhoud

Nadere informatie

BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN

BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN DELTARES 29 augustus 2013 - Definitief C03041.003080. Inhoud 1 Inleiding... 5 1.1 Aanleiding... 5 1.1.1 Kustonderhoud en -onderzoek... 5 1.1.2 Beheerbibliotheek...

Nadere informatie

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002 Zandhonger Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde 19 september 2002 Zandhonger, Gaat de Oosterschelde kopje onder? De Deltawerken veranderden de

Nadere informatie

Morfologische effecten van de Eijerlandse dam

Morfologische effecten van de Eijerlandse dam Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat Morfologische effecten van de Eijerlandse dam Een evaluatie Dr. J.M. de Kok Rapport RIKZ/2005.003 Oktober 2005 Opdrachtgever /contactpersoon Titel

Nadere informatie

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden (Noord-Holland)

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden (Noord-Holland) Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden (Noord-Holland) Herman Gorterstraat 55 3511 EW UTRECHT Postbus 19143 3501 DC UTRECHT www.minlnv.nl T 070 888 32 00 F

Nadere informatie

3e Kustnota Traditie, Trends en Toekomst

3e Kustnota Traditie, Trends en Toekomst 3e Kustnota Traditie, Trends en Toekomst 3e Kustnota 3e Kustn Traditie, Trends Traditie, en Toekomst en Toeko Bescherming laag Nederland Kustlijnzorg Bouwen in de kust Nieuwe activiteiten op zee Samenvatting

Nadere informatie

Meten in de Waddenzee

Meten in de Waddenzee Meten in de Waddenzee Bestand tegen superstorm De waterkeringen langs de Waddenzee moeten bestand zijn tegen een superstorm die gemiddeld eens in de 4000 jaar kan optreden. Om de sterkte van de waterkering

Nadere informatie

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II P R E S E N T A T I E S T A K E H O L D E R S B I J E E N K O M S T R O G G E N P L A A T, 8 N O V. 2 0 1 6, K R A B B E N D I J K E Joost Stronkhorst (HZ/Deltares),

Nadere informatie

Dynamisch kustbeheer

Dynamisch kustbeheer Dynamisch kustbeheer Terugblik: Wat wilde STOWA ook al weer? Strategienota Koers 2009-2013 van de STOWA heeft kust op de agenda. Veel vragen vanuit beheerders over de praktijk: Hoe ga ik om met bunkers

Nadere informatie

Workshop Dynamisch Kustbeheer Vlieland, 11 en 12 september 2013 Impressie in vorm van een nieuwsbrief

Workshop Dynamisch Kustbeheer Vlieland, 11 en 12 september 2013 Impressie in vorm van een nieuwsbrief Workshop Dynamisch Kustbeheer Vlieland, 11 en 12 september 2013 Impressie in vorm van een nieuwsbrief Inhoud Deze Nieuwsbrief... 2 Deltaprogramma Wadden: nu meten is later meer weten... 3 Eilanddynamiek

Nadere informatie

Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam

Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Tommer Vermaas Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013, B Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Aanleiding 1 1.2 Vraagstelling 1

Nadere informatie

Memo. Stuurgroep Zandmotor. resultaat nadere uitwerking alternatieven Zandmotor en voorstel voorkeursalternatief

Memo. Stuurgroep Zandmotor. resultaat nadere uitwerking alternatieven Zandmotor en voorstel voorkeursalternatief Memo Directie Leefomgeving en Bestuur Afdeling Water Contact mw E van Dam T 070-441 66 14 e.van.dam@pzh.nl Datum Aan Stuurgroep Zandmotor Kopie aan Onderwerp resultaat nadere uitwerking alternatieven Zandmotor

Nadere informatie

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Deltaprogramma Waddengebied Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied Colofon Deltaprogramma Waddengebied Nieuwe Uitleg 1 Den Haag PROBLEEMANALYSE DELTAPROGRAMMA WADDEN Datum 10 augustus 2011 Status

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2006 maart 2006

Kustlijnkaarten 2006 maart 2006 Rapport RIKZ-2006.001 Kustlijnkaarten 2006 maart 2006 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. De basiskustlijn 7 3. De toetsing 9 4. Korte beschrijving van de toetsingsresultaten 15 5. Presentatie van de resultaten

Nadere informatie

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden www.rijksoverheid.nl/eleni Bijlage nummer 1 Horend bij Vergunning Nb-wet 1998 Contactpersoon Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden Bijlagen - DE AANVRAAG

Nadere informatie

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud Tussenresultaten 2011-2015 De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud De Zandmotor In 2011 is voor de kust van Ter Heijde en Kijkduin De Zandmotor aangelegd: een grote kunstmatige zandbank in

Nadere informatie

Duinaangroei na 1990 voor de kust van Noord- en Zuid-Holland

Duinaangroei na 1990 voor de kust van Noord- en Zuid-Holland Duinaangroei na 199 voor de kust van Noord- en Zuid-Holland Duinaangroei na 199 voor de kust van Noord- en Zuid-Holland november 26 in opdracht van Rijkswaterstaat, RIKZ Het verschil in het volume zand

Nadere informatie

DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER

DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER DE ZANDMOTOR SAMENVATTING MER FEBRUARI 2010 PILOTPROJECT ZANDMOTOR Het klimaat verandert en de druk van de zee op de Nederlandse kust neemt toe. Daarnaast is in de Zuidvleugel van de Randstad grote behoefte

Nadere informatie

Bijlage 1 Overweging zandwinning Den Helder Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Den Helder (Noord-Holland)

Bijlage 1 Overweging zandwinning Den Helder Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Den Helder (Noord-Holland) Bijlage 1 Overweging zandwinning Den Helder Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Den Helder (Noord-Holland) Herman Gorterstraat 55 3511 EW UTRECHT Postbus 19143 3501 DC UTRECHT www.minlnv.nl T

Nadere informatie

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten MEMO datum 18-3-211 van Ir Yves Plancke yves.plancke@mow.vlaanderen.be Ir. Marco Schrijver marco.schrijver@rws.nl titel Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Nadere informatie

3e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

3e Monitoringsrapportage projecten Slimmer omgaan met zand op Schouwen en Herstel duindynamiek Kop van Schouwen Onderwerp 3 e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen" Van Projectgroep Kop van Schouwen Datum 15 november 2017 Status Ter besluitvorming

Nadere informatie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq. Zonewateren. 28 juli 2004

Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq. Zonewateren. 28 juli 2004 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Zonewateren 28 juli 2004 Ministerie van Verkeer en Waterstaat opq Zonewateren 28 juli 2004 Inhoudsopgave........................................................................................

Nadere informatie

provincie H 0 L L A N D ZUID

provincie H 0 L L A N D ZUID T^ r Gedeputeerde Staten provincie H 0 L L A N D ZUID Contact mr. drs. S. Hoitinga T 070-441 65 98 s.hoitinqa(a)pzh.nl mw. P.A.H. Vollebregt-Verkoijen T 070-441 61 42 pah.vollebreqtgjpzh.nl leden van het

Nadere informatie

Projectplan KPP KPP-B&OKust

Projectplan KPP KPP-B&OKust Projectplan KPP 2013 KPP-B&OKust Projectplan KPP 2013 KPP-B&OKust Ankie Bruens Ad van der Spek Edwin Elias Alessio Giardino 1207724-000 Deltares, 2013, B Titel Projectplan KPP 2013 Opdrachtgever Ministerie

Nadere informatie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

Ministerie van Verkeer en Waterstaat Ministerie van Verkeer en Waterstaat FG =DQGYRRUUDGHQYDQKHW NXVWV\VWHHP 2QGHUERXZLQJYDQHHQFRQFHSWXHHOPRGHOPHWEHKXOS YDQWUHQGVYDQGHZLQVWHQYHUOLHVSRVWHQRYHUGH SHULRGH *HUWjDQ1HGHUEUDJW 5DSSRUW5,.= Colofon.......................

Nadere informatie

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta

Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta Wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT: Artikel 1 Het besluit van 19 februari

Nadere informatie

Beheernota duinwaterkeringen Ontwerp

Beheernota duinwaterkeringen Ontwerp Beheernota duinwaterkeringen Ontwerp Ontwerp, 15-1-2018 Inhoudsopgave 1. Voorwoord... 3 2. Inleiding... 3 3. Samenhangend beheer in de duingebieden... 3 3.1 Beheer Rijkswaterstaat... 4 3.2 Beheer natuurbeheerders...

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2007 december 2006

Kustlijnkaarten 2007 december 2006 Rapport RIKZ-2006.019 Kustlijnkaarten 2007 december 2006 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. De basiskustlijn 7 3. De toetsing 9 4. Korte beschrijving van de toetsingsresultaten 15 5. Presentatie van de resultaten

Nadere informatie

Evaluatie van zeewaartse kustverdediging

Evaluatie van zeewaartse kustverdediging Evaluatie van zeewaartse kustverdediging Rapport: RIKZ-99.009 Auteur: Tj. van Heuvel met medewerking van: J.H.M, de Ruig (RIKZ) A.W. Kraak (RIKZ) H.D. Rakhorst (DNH) A. Prakken (DNN) R. Hillen (HKW) P.

Nadere informatie

Zandmotor Delflandse Kust

Zandmotor Delflandse Kust Zandmotor Delflandse Kust Een blik op 2,5 jaar bouwen met de natuur Een blik op 2,5 jaar bouwen met de natuur 1 In 2011 is voor de kust van Zuid-Holland ten zuiden van Den Haag een schiereiland van 21,5

Nadere informatie

Kustgenese 2.0. Programma voor lange termijn kustonderzoek Carola van Gelder Rijkswaterstaat

Kustgenese 2.0. Programma voor lange termijn kustonderzoek Carola van Gelder Rijkswaterstaat Programma voor lange termijn kustonderzoek 2015-2020 Carola van Gelder Terugblik Kustgenese 1 basis suppletiebeleid 1990 Diverse Kustnota s en Beleidslijn kust Deltaprogramma 2015 Beslissing zand DPW,

Nadere informatie

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 Memo Aan Port of Rotterdam, T.a.v. de heer P. Zivojnovic, Postbus 6622, 3002 AP ROTTERDAM Datum Van Johan Valstar, Annemieke Marsman Aantal pagina's 5 Doorkiesnummer +31(0)88335 7160 E-mail johan.valstar

Nadere informatie

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE:

HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: HAVENECONOMIE EN ECOLOGIE: (ON)VERZOENBAAR? Is een verdere scheldeverdieping mogelijk, gewenst, noodzakelijk? Jean Jacques Peters Raadgevend Ingenieur Leader Port of Antwerp International Expert Team Jean

Nadere informatie

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014 Notitie Ontwikkelingen kustvak paal 15-20 op Terschelling Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014 In deze notitie worden enkele belangrijke aspecten van het

Nadere informatie