BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN"

Transcriptie

1 BEHEER BIBLIOTHEEK SCHOUWEN; MORFOLOGIE EN INGREPEN DELTARES 29 augustus Definitief C

2

3 Inhoud 1 Inleiding Aanleiding Kustonderhoud en -onderzoek Beheerbibliotheek Doelstelling Studiegebied Aanpak en verantwoording Leeswijzer Huidige configuratie van kustlijn, geulen en platen Kop van Schouwen Oosterscheldemonding en de zuidwestkust van Schouwen Monding van de Grevelingen en de noordwestkust van Schouwen Vier segmenten Grootschalige morfologische ontwikkeling De Kop van Schouwen voor de deltawerken Invloed van de Deltawerken op de Voordelta De ontwikkeling van de noordzijde van Oosterscheldemonding De ontwikkeling van de monding van de Grevelingen en de noordwestkust van Schouwen Dynamiek mondingen en de kust van Schouwen Beschrijving en ontwikkeling segment Segment 1: Brouwersdam-Noorderstrand- Renesse (RSP 0-6,34) Kustindicatoren Probleemraaien in twee kleine deelgebieden Conclusies Beschrijving en ontwikkeling segment Segment 2: Verklikerstrand (RSP 6,49 9,84) Kustindicatoren Conclusies Beschrijving en ontwikkeling segment Segment 3: Krabbengat (RSP 10,04-15,48) Deelsegment 3A: RSP 10, Verlenging Krabbengat; Deelsegment 3B: RSP 11,96 12,48 Overgangsgebied Deelsegment 3C RSP Landwaartse verplaatsing volledige profiel; Deelsegment 3D RSP 13,95-14,65 Uitruimen geul Indicatoren Deelsegment 3A: RSP 10, Verlenging Krabbengat Deelsegment 3B: RSP 11,96 12,48 Overgangsgebied Deelsegment 3C RSP Landwaartse verplaatsing volledige profiel Deelsegment 3D RSP 13,95-14,65 Uitruimen geul : - Definitief ARCADIS 1

4 6.7 Zandgolven Discussie en conclusies Beschrijving en ontwikkeling segment RSP 15,48-18,00 Krabbengat-Hammen Kustindicatoren Discussie en Conclusies Ingrepen Overzicht harde verdediging Zandsuppleties en duinverzwaringen Dynamisch handhaven Basiskustlijn (BKL), Momentane Kustlijn (MKL), Te Toetsen Kustlijn (TKL) Vaststelling Landelijke herziening Basiskustlijn Landelijke herziening Basiskustlijn Herziening Afspraken handhaving Basiskustlijn Dynamiek van de zeereep Inleiding Overzicht 1988 en Beschrijving situatie 1988 en 2011 per deelgebied RSP (Noorderstrand-Renesse; onderdeel segment 1) RSP (Oosterenban; onderdeel segmenten 1 en 2) RSP (Verklikkerduinen) RSP (Nieuw-Haamstede; segment 3) RSP (Kop van Schouwen; segmenten 3 en 4) RSP (Westenschouwen; degment 4) Functies van de kust Inleiding Veiligheid tegen overstromingen Toetsing Waterkering Faalkansen van de eerste duinregel langs de kust Invloeden op de faalkansen Recreatie Strandgebruikscategorieën Knelpunten voor recreatie Natuur Kop van Schouwen Voordelta Bodembeschermingsgbied en rustgebieden Voordelta Samenvatting, kennis en kennisleemtes en conclusies Samenvatting Kennis Kennisleemtes en kennisvragen Conclusies ARCADIS : - Definitief

5 12 Referenties Bijlage 1 Kustlijnkaarten beschrijving bij Schouwen Bijlage 2 Dynamiek van de zeereep: volumeveranderingen zeereep Colofon : - Definitief ARCADIS 3

6

7 1 Inleiding 1.1 AANLEIDING KUSTONDERHOUD EN -ONDERZOEK Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het onderhoud van onze kust. Daarvoor wordt de zandvoorraad op het strand en op de zeebodem voor de kust regelmatig aangevuld. De zandsuppleties compenseren de erosie van de kustlijn. Het zand draagt bij aan de bescherming van Nederland tegen de zee. Jaarlijks wordt 12 miljoen kubieke meter zand gesuppleerd verdeeld over de hele Nederlandse kust. Hoeveel zand precies nodig is en op welke plaatsen en tijdstippen het zand het best kan worden neergelegd (de suppletiepraktijk), baseert Rijkswaterstaat op jaarlijkse kustmetingen en op kennis over het kustsysteem. In de loop der jaren zijn er vele studies afgerond en is er veel kennis over het kustsysteem ontwikkeld. Toch komen er voortdurend nieuwe onderzoeksvragen naar voren, bijvoorbeeld of zandsuppleties nog efficiënter en duurzamer kunnen worden uitgevoerd. Om de kennis over het kustsysteem uit te breiden en te verspreiden voert Deltares in het project KPP-B&O Kust onderzoek uit, in nauwe samenwerking met andere onderzoeksinstituten en bureaus en met Rijkswaterstaat. Nieuwe inzichten die uit het onderzoek voortkomen, kunnen ertoe leiden dat de suppletiepraktijk wordt aangepast. Deze interactie tussen kustbeleid, kustbeheer en kustonderzoek, draagt er aan bij dat veiligheidsproblemen langs de kust zoveel mogelijk worden beperkt BEHEERBIBLIOTHEEK Om voor een specifiek kustvak een suppletieprogramma op te stellen, is een goed overzicht van de beschikbare kennis nodig. Daarom wordt als onderdeel van het project KPP-B&O Kust een Rijkswaterstaat beheerbibliotheek opgesteld. Het voorliggende rapport is een onderdeel van deze beheerbibliotheek voor het kustvak Schouwen (figuur 1.1). Het project KPP Beheer en onderhoud van de Nederlandse kust (B&O Kust) heeft tot doel om de kennis over het kustsysteem uit te breiden en onderzoeksvragen over suppleties te beantwoorden. Het project KPP-B&O Kust heeft ook tot doel om kennis te verspreiden en regionale adviezen uit te brengen. De beheerbibliotheek beschrijft de toestand van het kustvak en omvat een beschrijving van de morfologische systeemwerking. Verder bevat de beheerbibliotheek een overzicht van het uitgevoerde kustbeheer, met nadruk op de eerder uitgevoerde suppleties, alsmede van de waargenomen effecten van dat beheer. Tenslotte wordt in de beheerbibliotheek de informatie over de gebruiksfuncties van de kust samengevat, het gaat daarbij om informatie die relevant is voor het vaststellen van het suppletieprogramma. De beheerbibliotheek maakt kennis praktisch toepasbaar voor het opstellen van een suppletieprogramma en vormt een goede basis voor het opstellen van andere kustadviezen en kustonderzoeken. : - Definitief ARCADIS 5

8 Aanvullend op de beheerbibliotheek heeft Deltares samen met Rijkswaterstaat een Kustviewer ontwikkeld, met een achterliggende database van data. Deze biedt op eenvoudige manier inzicht in de ontwikkeling van de kust. In aanvulling op de figuren in de beheerbibliotheek kan de lezer de ontwikkeling van de kust bekijken via: Figuur 1.1 Het Zeeuwse en Zuid-Hollandse deltagebied, met het aandachtsgebied de kust van Schouwen gemarkeerd met de rechthoek. 1.2 DOELSTELLING Doelstelling van de eerste versie van de beheerbibliotheek De doelstelling van de eerste versie van de beheerbibliotheek is 1) een overzicht geven van de huidige kennis over het gebied, 2) op basis van deze huidige kennis aangeven of en welke aanbevelingen er met betrekking tot het kustonderhoud opgesteld kunnen worden, en 3) aangeven tegen welke kennisleemten we nog aanlopen, bij het opstellen van adviezen m.b.t. kustonderhoud. Doelstelling van de beheerbibliotheek Schouwen De doelstelling van deze rapportage is het vastleggen van de morfologische kennis van de kust van Schouwen, op basis van de gerapporteerde informatie, gegevens zoals de JarKus lodingen en vaklodingen en overzichten van de ingrepen. 6 ARCADIS : - Definitief

9 1.3 STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat de kust van Schouwen (kustvak 13). Aan de noordzijde wordt het kustvak begrensd door de Brouwersdam (de dam die de Grevelingen afsluit van de Noordzee) en aan de zuidoostzijde door de stormvloedkering in de Oosterschelde (figuur 1.1). 1.4 AANPAK EN VERANTWOORDING De beschrijving en analyse van de kust is uitgevoerd aan de hand van de bestaande studies (zie de referenties), regulier (vanuit de Monitoring Waterstaatskundige Toestands des lands - MWTL) ingewonnen gegevens over de bodemligging (jaarlijkse kustlodingen- JarKus en vaklodingen) en daaruit afgeleiden indicatoren (Momentane kustlijn - MKL en Te Toetsen kustlijn - TKL, duinvoet en hoog- en laagwaterlijn). Deze gegevens zijn geraadpleegd via de kustviewer en het software pakket Morphan (versie 1.1). Dit werk is uitgevoerd door Arcadis. Het hoofdstuk over de dynamiek van de zeereep (hoofdstuk Dynamiek van de zeereep) is aangeleverd door Bas Arens (Arens Bureau voor strand- en duinonderzoek). Het onderdeel over de faalkansen van de eerste duinregel (paragraaf en ) bij het gedeelte over de veiligheid tegen overstromingen is werk van van Balen (2011) en Vuik (2012). Het onderdeel over recreatie is gebaseerd op het werk van Decisio (2011). De beschrijving van de BKL-MKL methodiek in paragraaf 8.3 is gebaseerd op werk van Deltares en dat geldt ook voor de beschrijving van de toetsing van de waterkering (paragraaf ). De redactie van het rapport is uitgevoerd door Arcadis. 1.5 LEESWIJZER In hoofdstuk 2 staat een beschrijving van de kust van Schouwen en de aangrenzende mondingen van de Grevelingen en de Oosterschelde. Hoofdstuk 3 laat de ontwikkelingen van de mondingen en de kust zien, zoals die hebben plaatsgevonden na het realiseren van de Deltawerken. In de daaropvolgende vier hoofdstukken worden per kustsegment de ontwikkelingen beschreven aan de hand van dwarsdoorsneden, kaarten en grafieken van de kustindicatoren. In hoofdstuk 8 staat een overzicht van de harde kustverdedigingsmaatregelen en de zandsuppleties voor de kust van Schouwen. In hoofdstuk 9 wordt een overzicht gepresenteerd van de dynamiek van de duinen. In hoofdstuk 10 wordt stilgestaan bij drie functies van de kust, namelijk de bescherming tegen overstromingen (paragraaf 10.2), de recreatie (paragraaf 10.3) en de natuur (paragraaf 10.4). In hoofdstuk 11 worden de ontwikkelingen per segment samengevat en worden conclusies gepresenteerd. : - Definitief ARCADIS 7

10 8 ARCADIS : - Definitief

11 2 Huidige configuratie van kustlijn, geulen en platen 2.1 KOP VAN SCHOUWEN De Kop van Schouwen omvat het meest westelijke deel van het voormalige eiland Schouwen (figuur 2.1). Sinds de jaren 70 wordt aan de noordoostzijde de kust begrenst door de Brouwersdam. De Brouwersdam is voltooid in 1972, zoals aangegeven in figuur 2.2. De aanleg heeft de periode van 1963 tot 1972 omvat. Aan de noordzijde loopt de kustlijn ruwweg van west naar oost, met een flauwe kromming. Direct ten westen van de Brouwersdam ligt het Noorderstrand. Ten westen daarvan ligt het strand van Renesse. Ten westen van Renesse ligt een aangelande zandplaat, die onderdeel vormt van de Bollen van het Nieuwe Zand. Ten zuidwesten van deze zandplaat begint de gekromde kust van Schouwen die rondom doorloopt naar het zuidoosten. Figuur 2.1 De kust van Schouwen. In het zuidoosten sluit de gekromde kust van Schouwen aan bij de stormvloedkering in de Oosterschelde. De Oosterscheldekering is voltooid in De aanleg van de verschillende samenhangende werken in de : - Definitief ARCADIS 9

12 Oosterschelde heeft de periode van 1967 tot 1987 omvat. In eerste instantie betroffen de werken de voorbereidingen voor de volledige afsluiting van het bekken (zie de Ronde e.a., 2012, voor een overzicht van de verschillende onderdelen van de werkzaamheden). Figuur 2.2 Overzicht van de Deltawerken en eerdere ingrepen in de Zuidwestelijke Delta (afdamming Brielse Maas). Het jaar waarin het betreffende werk is afgerond staat aangegeven. De vooroever van de kust van Schouwen wordt gedomineerd door geulen en platen die onderdelen vormen van de Voordelta. Aan de noordzijde zijn het de geulen en banken van de voormalige buitendelta van de Grevelingen en aan de west en zuidwestzijde zijn het de geulen en banken van de Oosterscheldemonding (figuur 1.1). De grootschalige veranderingen in de bodemligging van de Voordelta zijn het directe gevolg van de verschillende Deltawerken. Niet alleen de afdamming van de bekkens heeft effecten gehad op de mondingen, maar ook de ingrepen in de (voormalige) getijdebekkens hebben door veranderingen in het getij en de kombergingsvolumes doorgewerkt in de Voordelta. De morfologische veranderingen op de Voordelta staan onder andere beschreven in Cleveringa (2008). Hieronder wordt ingegaan op de waargenomen ontwikkelingen, maar slechts beperkt op de achterliggende processen. 2.2 OOSTERSCHELDEMONDING EN DE ZUIDWESTKUST VAN SCHOUWEN De Oosterscheldemonding is het gebied dat tegenwoordig (na de voltooiing van de stormvloedkering) zeewaarts van de Oosterscheldekering ligt (figuur 2.3). In het gebied liggen een aantal grote en diepe geulen die aansluiten op de openingen van de stormvloedkering. Tussen de geulen liggen ondieptes (zandbanken) die onder alle omstandigheden onder water liggen. Aan de zeezijde van de geulen worden deze ondieper. Sommige geulen eindigen in een ondiepte (ebschild). Voor de kust van Schouwen is de noordzijde van de Oosterscheldemonding van belang. In figuur 2.1 is zichtbaar dat ten westen van de kust de getijdegeul Krabbengat ligt. Deze geul takt af van de getijgeul Hammen die naar de Oosterschelde stroomt. Aan de noordzijde van het Krabbengat wordt deze ondieper en vertakt. Rond de vertakkingen liggen de ondieptes van het de Bollen van het Nieuwe zand. Deze ondieptes reiken tot boven de laagwaterlijn. Ten westen van de geul Krabbengat ligt een omvangrijke 10 ARCADIS : - Definitief

13 ondiepte, met een waterdiepte die over het algemeen tussen NAP -5 en 2,5 m ligt. In de waterdiepte zitten variaties doordat geulen en ebscharen aanwezig zijn. Ten westen van het Krabbengat is het restant van ondiepte Zeehondenplaat aanwezig en ten zuidwesten daarvan is een ebschaar in ontwikkeling. De andere ondiepten en geulen worden hier niet beschreven, omdat deze voor de ontwikkeling van de kustlijn waarschijnlijk niet van belang zijn. Figuur 2.3 Morfologische elementen aan de noordzijde van de Oosterscheldemonding (Cleveringa, 2008). 2.3 MONDING VAN DE GREVELINGEN EN DE NOORDWESTKUST VAN SCHOUWEN De monding van de Grevelingen is het gebied met geulen en ondieptes dat zeewaarts van de Brouwersdam en het Grevelingenmeer ligt. In het gebied ligt nog een relatief grote getijdegeul, het Brouwershavensche gat, direct onder de noordkust van Schouwen (figuur 2.1). De omvang en de positie van de geul herinneren nog aan de situatie van voor de aanleg van de Brouwersdam, toen deze geul doorliep in het Grevelingen. Ten noorden van het Brouwershavensche gat zijn verschillende ondieptes aanwezig, waarvan de westelijke de naam Gloeiende plaat heeft gekregen (Alkyon, 2006b) en de oostelijke van oudsher de naam Geerligs had. Deze ondieptes reiken deels tot boven het niveau van laagwater. Ten noorden van de ondieptes liggen grotendeels opgevulde restanten van voormalige getijgeulen en nog meer ondieptes. Omdat deze ondieptes en geulrestanten voor de kustontwikkeling van Schouwen alleen van indirect belang zijn, worden deze in de voorliggende eerste versie van de beheerbibliotheek Schouwen niet verder beschreven. Mogelijk zal later een aanvulling worden gedaan, als het toch van belang zou blijken of als meer informatie van de analyse van de Voordelta beschikbaar is. Het indirecte belang van de Voordelta morfologie voor de kust van Schouwen is de afschermende werking tegen de golfaanval vanaf de Noordzee, vooral voor golven uit het noorden en noordwesten. : - Definitief ARCADIS 11

14 Figuur 2.4 Morfologische elementen aan de noordzijde van de Monding van de Grevelingen en de monding van het Haringvliet (Cleveringa, 2008). 2.4 VIER SEGMENTEN In de kustlijn van Schouwen zijn vier segmenten onderscheiden (figuur 2.5), mede op basis van de ligging ten opzichte van de monding van de Grevelingen (segment 1), de Oosterscheldemonding (segmenten 3 en 4) en het overgangsgebied tussen beide gebieden (segment 2). Onderscheiden zijn: Segment 1: Brouwersdam-Noorderstrand- Renesse (RSP 0-6,34); Segment 2: Verklikkerstrand (RSP 6,49 9,84); Segment 3: Krabbengat (RSP 10,04-15,48); Segment 4: Krabbengat-Hammen (SP 15,48-18,00). Binnen ieder segment zijn vergelijkbare morfologische kenmerken herkenbaar, die per segment in een hoofdstuk worden beschreven. Ook de ontwikkelingen van de kustindicatoren (MKL, TKL ten opzichte van de Basiskustlijn - BKL), de hoog- en laagwaterlijnen en de duinvoet worden per segment beschreven. De grenzen van de segmenten liggen niet vast, maar zijn in de loop van de tijd verschoven. Deze verschuivingen hebben mede plaatsgevonden onder invloed van de grootschalige morfologische 12 ARCADIS : - Definitief

15 veranderingen in de beide mondingen. Op deze grootschalige veranderingen wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan. Figuur 2.5 Vier segmenten van de kust van Schouwen : - Definitief ARCADIS 13

16 14 ARCADIS : - Definitief

17 3 Grootschalige morfologische ontwikkeling 3.1 DE KOP VAN SCHOUWEN VOOR DE DELTAWERKEN In het voorgaande hoofdstuk is al kort ingegaan op de Deltawerken en benoemd dat deze een grote invloed hebben gehad op de ontwikkelingen van de mondingsgebieden van Grevelingen en Oosterschelde. Een blik op de kaart of op een luchtfoto (figuur 3.1) van voor de uitvoering van de Deltawerken laat echter geen in het oog springende verschillen zien in vergelijking met de huidige kustlijn van Schouwen. De oriëntatie van de kustlijn is de afgelopen 50 jaar vergelijkbaar. Op basis van historische kaarten is gereconstrueerd dat de kustlijn van Schouwen in een tijdsbestek van eeuwen wel een andere oriëntatie heeft gekregen en landwaarts is verplaatst (Wilderom en de Bruin, 1961; Ligtendag, 1990). De belangrijkste aanwijzing in de luchtfoto s in figuur 3.1 voor het optreden van veranderingen is de andere ligging van de ondiepten die horen bij de Bollen van het Nieuwe Zand. Figuur 3.1 Luchtfoto s uit 1959 (zwart-wit) en 2012 (kleur) van de Kop van Schouwen De beperkte verandering van de ligging van de kustlijn is slechts ten dele verklaarbaar door de aanwezigheid van harde kustverdedigingen (zie Hoofdstuk 8). Aan de noordkust tussen Renesse en de : - Definitief ARCADIS 15

18 Brouwersdam en aan de zuidkust nabij de Oosterscheldekering zijn harde verdedigingen aanwezig in de vorm van strandhoofden en bestortingen sinds de tweede helft van de 19 e eeuw (Verhagen en van Rossum, 1989). De bolle westkust heeft geen harde verdediging (op het strand zijn palenrijen aanwezig sinds de jaren 70 van de 20 e eeuw). 3.2 INVLOED VAN DE DELTAWERKEN OP DE VOORDELTA De aanleg van de Deltawerken (figuur 2.2) heeft een grote invloed gehad op de waterbeweging, de sedimenttransporten en de morfologie van de Voordelta. Aan de noordzijde bij de monding van het Haringvliet hebben ook de aanleg van de 1 e Maasvlakte, de Slufter (het baggerspeciedepot), de 2 e Maasvlakteveranderingen teweeg gebracht in de monding van het Haringvliet. In figuur 3.2 zijn de sedimentatie en erosie in de Voordelta in de periode van in beeld gebracht. Het beeld in deze persistentie kaart is anders dan in de reguliere erosie- en sedimentatiekaart, waarin de verschillen in diepte (in meters) worden weergegeven. In de persistentiekaart in figuur 3.2 staat de erosie en de sedimentatie als een dimensieloos getal, waarvan de maximale absolute waarde overeenkomt met het aantal verschilkaarten dat voor deze periode beschikbaar is. Figuur 3.2 Persistente sedimentatie (rood) en erosie (blauw) in de Voordelta in de periode (Uit Alkyon, 2008). In de getoonde kaart hebben de gebieden die consequent sedimentatie vertonen een lage waarde en de gebieden die consequent erosie vertonen een hoge waarde, ongeacht de omvang van de sedimentatie of erosie. Dat betekent dat een kleine sedimentatie zoals die van meting op meting is opgetreden bij de plusjes boven punt 7 ( reorientation of the ebb-shoal ) duidelijk zichtbaar wordt, net als de kleine erosie 16 ARCADIS : - Definitief

19 die van meting op meting beneden punt 7. In de persistentie kaart krijgen deze gebieden met een relatief kleine erosie en sedimentatie dezelfde kleur als de veel grotere erosie op de vooroever (punten 2 en 5) en de sedimentatie in de verlaten geulen (punten 3 en 6). In de persistentie kaart in figuur 3.2 zijn de gebieden met een blauwe of rode kleur gebieden waar de ontwikkelingen over meerdere metingen en daarmee over een lagere periode dezelfde kant opgaan. Dat betekent dat korter durende fluctuaties in de waterdiepte, bijvoorbeeld door de verplaatsing van geulen en zandbanken worden weg gefilterd. Hieronder worden de waargenomen trendmatige veranderingen in de Voordelta toegelicht. De meest ingrijpende Deltawerken voor de Voordelta zijn de afdamming van de Grevelingen en het Haringvliet. Deze bekkens vormen geen getijdebekkens meer en beide mondingen zijn sinds de afsluitingen de kenmerkende buitendelta morfologie aan het kwijtraken. In figuur 3.2 is dit proces zichtbaar in de (blauwe) erosie van de onderwateroever ( shoreface erosion met nummers 2 en 5) en de sedimentatie (rood) landwaarts daarvan (3, 4 en 6 in de kaart). De aanleg van Oosterscheldekering heeft minder ingrijpende gevolgen gehad voor de Voordelta, omdat de het getijdebekken in verbinding is blijven staan met de monding. De belangrijkste veranderingen op de buitendelta zijn het roteren naar het noordoosten van de gehele ondiepte, met inbegrip van de daarbij horende geulen en banken aan de noordzijde van de monding (7 in figuur 3.2), de verondieping van de grote getijdegeulen (8 in figuur 3.2),het ontstaan van de ontgrondingenkuilen aan de zee- en landzijde van de openingen in de stormvloedkering (9 in figuur 3.2). 3.3 DE ONTWIKKELING VAN DE NOORDZIJDE VAN OOSTERSCHELDEMONDING De monding van de Oosterschelde is in vergelijking met de mondingen van de Haringvliet en het Grevelingen relatief weinig veranderd na de aanleg en in gebruik name van de Stormvloedkering. De oriëntatie en omvang van de geulen is grotendeels vergelijkbaar gebleven, evenals de ligging van de ondiepten. In tegenstelling tot wat is voorspeld (Kohsiek & Mulder, 1988 & 1989; Postma e.a., 1990a) hebben de ondieptes hun niveau onder laagwater behouden en zijn ze niet in hoogte toegenomen. De reden voor de beperkte veranderingen in de monding van de Oosterschelde is dat de Oosterschelde nog steeds een getijdebekken is en de monding ook nog steeds als de buitendelta fungeert. Voor een beschrijving van de waargenomen veranderingen wordt verwezen naar de Bok (2001), Cleveringa (2007), de Ronde e.a.(2012) en Eelkema (2013). Van alle morfologische veranderingen in het mondinggebied zijn voor de kust van Schouwen alleen die van de getijdegeul Krabbengat en de daarmee samenhangende veranderingen van de Bollen van het Nieuwe zand van direct belang. In figuur 3.3 zijn de ontwikkelingen rond het Krabbengat schematisch weergegeven. Het Krabbengat is verlengd (1a in figuur 3.3) en het zwaarte punt van de geul is naar het noorden opgeschoven (2 in figuur 3.3). ook is de omvang van de geul (in termen van het doorstroomoppervlakte en het totale watervolume) toegenomen (de in figuur 3.3) en de geul is op sommige plekken naar de kust verplaatst (3 in figuur 3.3). Deze veranderingen van het Krabbengat gaan samen op met veranderingen in de zeewaarts gelegen ondiepte (het verlengde van de Krabbenplaat), die op sommige plekken mee naar de kust verplaatst. Met het verlengen van het Krabbengat zijn de ondieptes van de Bollen van het Nieuwe zand opgeschoven naar het noordnoordoosten (1b in figuur 3.3). Aan de zuidzijde van Schouwen is de overgang van de Hammen naar het Krabbengat naar het noordwesten opgeschoven (4 in figuur 3.3). Deze veranderingen vormen een onderdeel van de grootschalige heroriëntatie van de ondiepte aan de noordzijde van de monding (7 in figuur 3.2). : - Definitief ARCADIS 17

20 Figuur 3.3 Schematische weergaven van de ontwikkelingen rond het Krabbengat. Ook voor de aanleg van de Oosterscheldekering was sprake van veranderingen in de ligging en de omvang van het Krabbengat, zoals zichtbaar is in de kaarten uit de periode (figuur 3.4). De vergroting en verlenging van het Krabbengat is toegeschreven aan het relatief toegenomen belang van de getijstroming vanuit de Oosterscheldemonding ten opzichte van de Monding van de Grevelingen (Kevelam en Postma, 1989, Cleveringa, 2007). Geschematiseerde modelsimulaties van de ontwikkeling van de monding van de Oosterschelde door Eelkema (2013) laten ook verlenging van het Krabbengat zien, zonder dat in deze simulaties andere veranderingen zijn opgelegd. 18 ARCADIS : - Definitief

21 Figuur 3.4 Ontwikkeling Oosterscheldemond en Voordelta (uit de Ronde e.a., 2013 ) 3.4 DE ONTWIKKELING VAN DE MONDING VAN DE GREVELINGEN EN DE NOORDWESTKUST VAN SCHOUWEN De monding van de Grevelingen is na de aanleg van de Brouwersdam ingrijpend veranderd (Van der Spek, 1987; 1988; Steetzel & Stive, 1989; Postma e.a., 1990b; Aarninkhof en van Kessel, 1999; Alkyon 2006a en b, 2007; Cleveringa, 2008; Wang 2010; Boers e.a., 2011). Voor de aanleg van de Brouwersdam fungeerde de monding als de buitendelta van het getijdebekken Grevelingen. Op de buitendelta was sprake van meerdere grote geulen en tussenliggende ondiepten, zoals nu nog wordt aangetroffen bij de Oosterscheldemonding. Na de afsluiting van de Grevelingen was geen sprake meer van een getijdebekken. Daarmee viel de getijdestroming op de buitendelta grotendeels weg, er was alleen nog sprake van enige rondstroming in de monding. Door het grotendeels wegvallen van de getijdestroming nam het relatieve belang van de golven op de buitendelta toe (figuur 3.5). Deze verandering resulteerde in erosie van de vooroever (de voormalige zeewaartse uitbouw van de buitendelta) en de opbouw van verschillende zandbanken tot in het intergetijdebereik. De grote getijdegeulen die naar de Grevelingen liepen werden opgevuld met sediment. Deze opvulling bestond uit sediment dat lokaal werd herverdeeld vanaf aangrenzende ondiepten en in het geval van het Brouwershavensche gat waarschijnlijk ook uit slib (Alkyon, 2007). : - Definitief ARCADIS 19

22 Figuur 3.5 Schematische dwarsdoorsnede van de monding met de veranderingen in de verhouding tussen de golfkracht en de getijkracht voor (boven) en na (onder) afsluiting van de getijarmen Haringvliet en Grevelingen (bron Rijkswaterstaat). De veranderingen van de monding na de afsluiting van de Grevelingen zijn in eerste instantie (de eerste tien tot twintig jaar) snel verlopen. Daarna is de snelheid waarmee de veranderingen plaatsvinden afgenomen, maar deze veranderingen gaan nog wel door. In figuur 3.6 zijn de veranderingen weergegeven zoals die in de periode plaatsvonden. Van een aantal processen die na de afsluiting in gang zijn gezet, zoals de landwaartse verplaatsing van de vooroever en de zandbanken en de opvulling van de geulen, is beredeneerd dat deze door zullen blijven gaan totdat de voormalige buitendelta morfologie verdwenen is (Cleveringa e.a., 2007). Figuur 3.6 Schematische weergave van de morfologische ontwikkelingen in de monding van de Grevelingen aangegeven op de sedimentatie-erosiekaart (links) en de bodemligging 2004 (rechts). A: Het opkruien van de Bollen van de Ooster; B:Opvullen Kous; C: Noordwaartse verplaatsing Schaar; D: Verplaatsing ebschild te noordwesten van Schaar; E: Sedimentatie achter de Bollen; F: Verondieping in het Brouwershavensche Gat; G:Opschuiven banken H: Verdieping ten noorden van het Brouwershavensche Gat (uit Cleveringa, 2006b). Voor de noordkust van Schouwen hebben de afsluiting van de Grevelingen en de morfologische veranderingen in de monding geleidt tot veranderingen in de condities die medebepalend zijn voor de ontwikkeling van de kust. Het gaat dan om de rol van het Brouwershavensche gat en de golfaanval op de kust. 20 ARCADIS : - Definitief

23 Het Brouwershavensche gat is van een grote en diepe getijgeul met sterke getijstromingen in en uit de Grevelingen veranderd in een verlaten geul 1 met relatief lage stroomsnelheden. In plaats van getijdegeul die in stand wordt gehouden door de getijstroming fungeert het tegenwoordig meer als een bekken of bassin, waarin de getijstroming de ontwikkeling van dit bassin niet meer bepaald. Ook eventuele verplaatsingen van de geulwand naar de kust vinden niet meer plaats. De aanwezigheid van het Brouwershavensche gat is nog wel bepalend voor de ontwikkeling van de kust, maar dan als een sink voor sediment. Zand dat uit het actieve kustprofiel in de geul wordt getransporteerd wordt effectief gevangen in de geul. Op de noordkust van Schouwen werd en wordt het golfgedreven zandtransport langs de kust hoogstwaarschijnlijk bepaald door de golven die invallen vanuit het westen en noordwesten. Voor de situatie voor de afsluiting van de Grevelingen kan dit worden afgeleid uit de configuratie van de kustlijn bij de harde verdedigingen (zaagtand, zichtbaar in figuur 3.7). Tegenwoordig geeft de verplaatsing van zandgolven van west naar oost en de aangroei van de kust in zuidwesthoek van de Brouwersdam duidelijke aanwijzingen voor de richting van het golfgedreven zandtransport van west naar oost en daarmee voor de dominante richting van de golfaanval uit het westen tot noordwesten. Waarschijnlijk is na de aanleg de van de Brouwersdam en de morfologische veranderingen in de monding de golfaanval op de noordkust van Schouwen veranderd. Door de toegenomen hoogte van de verschillende ondieptes in de monding dissipeert de golfenergie tegenwoordig meer dan vroeger in de monding en bereikt minder golfenergie de kust. Figuur 3.7 Luchtfoto van het Noorderstrand in De Brouwerdam is aangelegd ter plaatse van de brede scheef geplaatste dam rechts op de foto (bron Geoloket provincie Zeeland). In figuur 3.8 is schematisch weergegeven hoe in de huidige situatie zand door het golf-gedreven langs de noordkust van Schouwen van west naar oost wordt getransporteerd. Het zand wordt enerzijds afgezet in de vorm van een kustboog in de oksel van kust en Brouwersdam en anderzijds wordt zand afgevoerd naar het Brouwershavensche gat. 1 De engelse term voor geulen waar de stroming grotendeels uit is, is abandonned channel. Voorbeelden van verlaten geulen zijn het Rak van Scheelhoek in de monding van het Haringvliet en het Smeriggat tussen de Engelsmanplaat en Rif (tussen Ameland en Schiermonnikoog). : - Definitief ARCADIS 21

24 Figuur 3.8 Schematische weergave van het zandtransport langs de noordkust van Schouwen. 3.5 DYNAMIEK MONDINGEN EN DE KUST VAN SCHOUWEN De vier segmenten die in de kust van Schouwen zijn onderscheiden (figuur 2.5) hebben in termen van dominante processen en morfologische veranderingen alle vier een andere samenhang met de ontwikkelingen in de mondingen (figuur 3.9): Segment 1 (Brouwersdam-Noorderstrand- Renesse; RSP 0-6,34): De huidige ontwikkelingen in het segment worden bepaald door de afschermende werking van de ondieptes in de monding van de Grevelingen en de beperkte getijdestroming door het Brouwershavensche gat. Segment 2 (Verklikkerstrand; RSP 6,49 9,84): De aanwezigheid van de brede strandvlakte is gekoppeld aan de aanwezigheid van de Bollen van het Nieuwe Zand. De Bollen zijn met het Krabbengat, als een onderdeel van de grootschalige heroriëntatie van de monding van de Oosterschelde naar het noordoosten zijn opgeschoven. Segment 3 (Krabbengat; RSP 10,04-15,48): De verlenging en verruiming van het Krabbengat zijn ook een onderdeel van de grootschalige heroriëntatie van de monding van de Oosterschelde. De landwaartse verplaatsing van het Krabbengat is een normale tendens voor een geul met deze ligging, zoals geobserveerd bij verschillende kustsegmenten nabij de buitendelta s van de Waddenzee. De aandrijvende processen voor de verplaatsing (bijvoorbeeld de aanvoer van zand over de zandbanken in de richting van de geulen en de kust -laterale zandtoevoer 2 ) zijn echter nog niet volledig begrepen. Deze verplaatsing vond ook al plaats voordat de ingrepen in de mondingen van Grevelingen en Oosterschelde zijn uitgevoerd. Segment 4 (Krabbengat-Hammen; SP 15,48-18,00): Met de grootschalige heroriëntatie van de monding van de Oosterschelde is het Krabbengat naar het noordoosten gedraaid. Daarmee is aan de zuidoostzijde van de geul ruimte ontstaan voor sedimentatie. 2 Het begrip laterale zandtoevoer wordt beschreven in het studierapport Vormveranderingen van getijgeulen op buitendeltas door laterale zandtoevoer door R.C. Steijn Alkyon rapport A ARCADIS : - Definitief

25 Figuur 3.9 Belangrijke morfologische processen en veranderingen bij de vier kustsegmenten van Schouwen, op een verschilkaart met de sedimentatie (rood)-erosie (blauw) in de periode : - Definitief ARCADIS 23

26 24 ARCADIS : - Definitief

27 4 Beschrijving en ontwikkeling segment SEGMENT 1: BROUWERSDAM-NOORDERSTRAND- RENESSE (RSP 0-6,34) Segment 1 van de kust van Schouwen loopt van de aanhechting met de Brouwersdam tot en met het strand bij Renesse, waar de Bollen van het Nieuwe Zand het kustprofiel en bovenaanzicht gaan beïnvloeden. Een uitgebreide analyse van de morfologische ontwikkeling van het Noorderstrand kan worden gevonden in Boers e.a. (2011), als onderdeel van een uitgebreide studie ten bate van de kustversterking die daar uitgevoerd zal gaan worden (zie hiervoor De kustprofielen worden in dit segment gekenmerkt door het ontbreken van brekerbanken (figuur 4.1). Vanuit de duinen gaat het profiel via overwegende holle strandprofielen over naar de steile geulwand van het Brouwershavensche gat. Figuur 4.1 Overzicht van dwarsprofielen in segment 1 van de Brouwersdam tot Renesse voor het jaar 2012 (locaties in figuur 4.2). : - Definitief ARCADIS 25

28 Figuur 4.2 Locaties van de RSP-punten in segment 1. De veranderingen in de kustprofielen in segment 1 spelen zich in vier zones af: 1. Duinen; 2. Strand en ondiepe vooroever; 3. Geulwand; 4. Geulbodem. Figuur 4.3 Dwarsdoorsnedes voor JarKusraai 1,72 met morfologische onderverdeling. 1. Duinen De duinen en hun ontwikkelingen worden elders besproken. Van belang voor de ontwikkeling van het strand is de verplaatsing van de duinvoet (rond NAP +3,5 m), waarmee de breedte van het strand verandert. Op verschillende plekken heeft een uitbouw van de duinvoet plaatsgevonden. Deze uitbouw lijkt in enige mate langs de kust te verplaatsen en heeft mogelijk te maken met de verplaatsing van een zandgolf van west naar oost langs dit kustsegment. Hierover verderop in dit hoofdstuk meer. 2. Strand en ondiepe vooroever Het strand en ondiepe vooroever hebben een hoogtebereik vanaf de duinvoet (rond NAP + 3,5 m) tot NAP -2 in het oosten van het segment en NAP 4 m in het westelijke deel van het segment. Voor het bepalen van de ondergrens is gekeken naar vorm van het profiel en de dynamiek. In figuur 4.3 is te zien dat de veranderingen in het ondiepe bereik zich afspelen tot een diepte van NAP 2m. Het verschil in de diepte tot waarop de dynamiek zich afspeelt is waarschijnlijk te herleiden tot het lokale golfklimaat, dat in sterke mate wordt bepaald door de afschermende werking van de ondieptes op de Grevelingenmonding. De 26 ARCADIS : - Definitief

29 dynamiek op het strand en de vooroever is groot in vergelijking met de duinen en ook die van de geulwand. Er zijn locaties waar erosie plaatsvindt en ook plekken met sedimentatie, die zich deels in de vorm van een zandgolf lijkt te verplaatsen van west naar oost langs de kust (figuur 4.4). Hierbij past wel de kanttekening dat in het gebied verschillende strandsuppleties zijn uitgevoerd, die interfereren met de autonome erosie en sedimentatie. Het netto zandtransport lijkt van west naar oost langs de kust plaats te vinden. Het zand hoopt zich langzaam op in de hoek waar de Brouwersdam aansluit op de noordkust van Schouwen. Figuur 4.4 Ligging van de duinvoet (groene lijn), hoogwaterlijn (rode lijn) en laagwaterlijn (blauwe lijn) in kustsegment 1 van Schouwen voor een aantal jaren in de periode Geulwand De geulwand van het Brouwershavensche gat wordt aan de bovenkant begrensd door de vooroever, die aan de oostzijde rond de NAP -2 m ligt en aan de westzijde rond de NAP -4m. De vorm van de geulwand varieert van steil in het oosten, tot bol vanaf een plateau op een waterdiepte van NAP -4 m in het westen. Figuur 4.5 laat van vier verschillende raaien uit het kustsegment 1 de verschillen tussen 1996 en 2012 zien. Van het uiterste oosten tot rond RSP 4,54 vindt een geleidelijke noordwaartse uitbouw van de geulwand plaats. De uitbouw is het grootst nabij de Brouwersdam, waar deze in de periode ongeveer 50 m is uitgebouwd. De mate van uitbouw van de geulwand is door Boers e.a. (2011) gerelateerd aan de verplaatsende zandgolf langs de kust. De top van de zandgolf voedt als het ware de geulwand, mogelijk via het geultje (slenk) die op het strand aanwezig is. Tussen RSP 4,54 en RSP 5,89 vindt een beperkte verdieping plaats, die in vergelijking met de uitbouw ten oosten ervan zeer beperkt is. Tussen RSP 5,89 en het einde van het kustsegment is de geulwand stabiel tot licht verondiepend. 4. Geulbodem. De geulbodem van het Brouwershavensche gat is sinds de afsluiting van de Grevelingen verondiept. In eerste instantie heeft de verondieping zich voorgedaan in de gehele geul, in tweede instantie ligt het zwaartepunt aan de oostzijde, direct bij de Brouwersdam. In dit gebied heeft zich in een vrijwel vlakke geulbodem ontwikkeld, met een waterdiepte die voor het ondiepste deel rond de NAP -6 m ligt. De snelheid waarmee de geul opvult is afgenomen, tot tegenwoordig een tiental cm per jaar. : - Definitief ARCADIS 27

30 In Alkyon (2007) is op basis van de morfologie van de geulopvulling (vlak) en de waterbeweging ter plaatse (beperkte rondstroming van het getij door de monding van Grevelingen en een kleine estuariene circulatie door de aanwezigheid en het gebruik van de spuisluis) beredeneerd dat de opvulling van het Brouwershavensche gat waarschijnlijk voor een groot deel uit fijn sediment (slib) bestaat. De opvulling van het Brouwershavensche gat als verlaten geul lijkt op de opvulling van het rak van Scheelhoek in de Haringvlietmonding en van die opvulling is vastgesteld dat het voornamelijk om fijn sediment gaat. Figuur 4.5 Dwarsdoorsneden , met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen. A. RSP 0,84; B. RSP 4,54; C. RSP 5,59; D RSP 6, KUSTINDICATOREN De kustindicatoren voor de kustlijnzorg zijn de momentane kustlijn (MKL) en de te toetsen kustlijn (TKL) die worden beschouwd ten opzichte van de Basiskustlijn (BKL), die allemaal worden uitgedrukt in een 28 ARCADIS : - Definitief

31 afstand van het nulpunt van de Rijksstrandpalen (RSP) lijn. De positie van de MKL moet zeewaarts liggen van de BKL, om te voldoen aan het kustbeleid (handhaven van de kustlijn). Om vast te stellen of en wanneer suppleties moeten worden uitgevoerd wordt de positie van de te toetsen kustlijn TKL gebruikt. De TKL is de geëxtrapoleerde trend in de ontwikkeling van de MKL en daarmee de verwachte toekomstige kustlijn. De indicatoren MKL en TKL worden kustlijn genoemd, maar zijn eigenlijk een maat voor het zandvolume dat binnen een bepaalde rekenschijf aanwezig is. Een inleiding in de gehanteerde methode en een verwijzing naar de onderliggende rapporten kan worden gevonden in de Kustlijnkaarten (jaarlijkse publicatie Rijkswaterstaat, sinds 1994). In figuur 4.6 zijn de posities van de MKL, TKL en BKL weergegeven voor RSP 1,06. De weergegeven getallen komen overeen met getallen zoals die door Rijkswaterstaat zijn gerapporteerd in de Kustlijnkaarten. In de periode 1990 tot heden is de ligging van de BKL op sommige locatie gewijzigd. Dit zijn beleidsmatige aanpassingen geweest van de BKL. De positie van de BKL is vastgesteld in 1990 en wordt met enige regelmaat geëvalueerd. Voor de kust van Schouwen heeft een aantal aanpassingen plaatsgevonden in 2000, zowel in de positie van de BKL, als in de wijze van berekenen. De sprongen in de MKL van 2001 naar 2002 op Schouwen, zoals bijvoorbeeld zichtbaar in figuur 4.6 worden benoemd in het Kustlijnkaartenboek 2002: Door het gebruik van nieuwe waarden voor de BKL, de rekenvensters en de zeewaartse begrenzingen zijn de toets resultaten soms sterk afwijkend van het vorige jaar. Om na te gaan wat de redenen zijn geweest voor deze verandering, kan men de notitie "Evaluatie basiskustlijn 2000 Zeeland" (RWS Directie Zeeland notitie nwl 00.41) raadplegen. (Termaat en Maranus, 2000). Er zijn ook wijzigingen doorgevoerd in de grenswaarden (rekenvensters, zeewaartse begrenzingen) die zijn gehanteerd bij het berekenen van de MKL. Tevens zijn er verschillende methoden gehanteerd voor de extrapolatie van de MKL voor het bepalen van de te toetsen kustlijn TKL, onder ander in situaties nadat een suppletie is uitgevoerd. Voor de hier getoonde grafieken zijn geen nieuwe waarden berekend met vaste grenswaarden. Dit betekent dat in sommige gevallen verspringingen in MKL en TKL plaatvinden die niet het gevolg zijn van morfologische veranderingen, maar van aanpassingen in de grenswaarden. : - Definitief ARCADIS 29

32 Figuur 4.6 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 1,06. Naast de ontwikkeling van MKL en TKL wordt gekeken naar de ontwikkeling van de duinvoet, hoogwaterlijn en laagwaterlijn. Deze worden bepaald door de doorsnijding van het profiel met specifieke hoogtes in m NAP die in de tijd hetzelfde worden gehouden (er is geen rekening gehouden met de variaties in de waterstanden in de beschouwde periode). In tegenstelling tot de MKL zijn dit echte lijnen. Veranderingen in de positie van deze lijnen hangen samen met volume- en vormveranderingen in de profielen. In figuur 4.7 zijn deze indicatoren voor RSP 1,06 weergegeven. Suppleties op het strand en verzwaringen van het duinfront hebben directe gevolgen voor ligging van de MKL en de waterlijnen en daarom zijn de suppleties aangegeven in de grafieken. 30 ARCADIS : - Definitief

33 Figuur 4.7: Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP 1,06. In de grafiek met de ontwikkeling van de MKL en TKL voor RSP 1,06 in figuur 4.6 is zichtbaar dat de positie van de MKL overwegend in zeewaartse richting verplaatst. In response op de strandsuppleties is er een zeewaartse sprong in de positie van de MKL. De uitbouw van kust bij RSP 1,06 is ook zichtbaar in de ontwikkeling van de duinvoet en waterlijnen (figuur 4.7). In de ontwikkeling van de duinvoet is het effect van de duinverzwaring zichtbaar in een forse zeewaartse sprong. : - Definitief ARCADIS 31

34 Figuur 4.8 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 2,22. De ontwikkelingen van de MKL in segment 1 zijn overwegend positief, met op verschillende plekken een merkbaar effect van de zandgolven die langs de kust aanwezig zijn. De lengte van de zandgolven bedraagt ruim 2 km en ze verplaatsen met een snelheid van ongeveer 130 m per jaar van west naar oost (Boers e.a., 2011). De zandgolven betekenen dat er lokaal en tijdelijk een achteruitgang van het zandvolume op de kust kan plaatsvinden. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de grafiek van RSP 2,84 (figuur 4.9). In de periode tot ongeveer 1985 is sprake van een zeewaartse verplaatsing van de MKL (toename van het zandvolume), gevolgd door een periode waarin de ligging min of meer gelijk blijft (schommelingen daargelaten) tot In 2000 verspringt de MKL sterk in zeewaartse richting hoogstwaarschijnlijk vanwege de uitgevoerde zandsuppletie, om tot ongeveer 2004 stabiel te blijven. Na 2004 vindt een sterke landwaartse verplaatsing van de MKLL plaats, tot de zeewaartse sprong in 20012, die wederom het gevolg was van een uitgevoerde suppletie. In het overgangsgebied naar de verklikkerduinen is sprake van een gebied waarin de MKL structureel landwaarts verplaats (figuur 4.10).De afstand tussen de MKL/TKL en de BKL is nog groot zodat er vanuit deze indicator op deze locatie geen maatregelen voor het beheer (zandsuppleties) nodig zullen zijn op termijn van 10 jaar. Mogelijk zal door de ontwikkeling rond de Bollen van het Nieuwe zand op een gegeven moment vanzelf weer aanzanding plaatsvinden in dit gebied. 32 ARCADIS : - Definitief

35 Figuur 4.9 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 2,84. Figuur 4.10 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 6,04. : - Definitief ARCADIS 33

36 4.2.1 PROBLEEMRAAIEN IN TWEE KLEINE DEELGEBIEDEN De noodzaak tot het uitvoeren van kustsuppleties in segment 1 is te herleiden tot twee deelgebieden, waar in respectievelijk 2 en 3 raaien de afstand tussen de MKL en BKL klein is en de TKL de BKL met regelmatig overschrijdt. Nota bene, het betreft hier de suppleties in het kader van het beheer van de kust, met als doel de kustlijnpositie te handhaven. Het betreft niet de duinverzwaringen die zijn en zullen worden uitgevoerd om de veiligheid tegen overstromingen te vergroten. Gebieden: 1. 1,48 en 1,26 In figuur 4.11 is de grafiek met de ontwikkeling van de MKL en TKL ten opzichte van de BKL zichtbaar. Voor 1990 is er een duidelijke toename van de MKL, daarna niet. Dit heeft te maken met de eerder genoemde dynamiek ten gevolge van de zandgolven, zie ook de figuren 4.9 en 4.10 met een vergelijkbare trendverandering echter op een wat eerder tijdstip. De verandering in trend van de MKL valt voor raai 1,48 toevallig samen met de duinsuppletie. Duidelijk is dat de MKL tot 2006 met enige regelmaat landwaarts van de BKL heeft geleden (een overschrijding van de BKL). Dit ondanks een kleine landwaartse verplaatsing van de BKL in Voor de TKL heeft er een nog extremere overschrijding plaatsgevonden, die waarschijnlijk het gevolg is van het bepalen van de trends over een kort bestek (2 of drie jaar) na het uitvoeren van suppleties. Figuur 4.11 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 1,48. In dit gebied is dermate weinig ruimte in het kustprofiel dat de aangebrachte suppleties relatief snel worden vereffend. De beperkte ruimte is zichtbaar in figuur 4.12, waar de suppletie uit 2007 in van NAP +4 m tot NAP -2 m in het kustprofiel reikt. Op de geulbodem van het Brouwershavensche gat vindt autonome sedimentatie plaats. Op termijn zal meer ruimte ontstaan voor het aanbrengen van de suppleties, omdat er een uitbouw van de geulwand in zeewaartse richting plaatsvindt. Deze uitbouw is 34 ARCADIS : - Definitief

37 zeer duidelijk in de ontwikkeling van de laagwaterlijn (figuur 4.13). Het gesuppleerd zand levert waarschijnlijk mede een bijdrage aan deze uitbouw. Figuur 4.12 Dwarsdoorsnede RSP 1,48 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode : - Definitief ARCADIS 35

38 Figuur 4.13 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP 1,48. Gebied 2: 3,97;4,17 & 4,37 Het tweede gebied met regelmatige (dreigende) overschrijdingen van de BKL omvat de drie raaien 3,97, 4,17 en 4,37. In de grafiek met de MKL van een van deze raaien (RSP 4,17 in figuur 4.14) is zichtbaar dat tot halverwege de jaren tachtig een zeewaartse verplaatsing van de MKL heeft plaatsgevonden, gevolgd door een forse achteruitgang tot de suppletie van Daarna schommelen de waarden van de MKL rond de BKL. In deze periode zijn met grote regelmaat suppleties uitgevoerd. De TKL vertoont enkele forse uitschieters in landwaartse richting (2009,2010) die waarschijnlijk het gevolg zijn met het bepalen van een trend op basis van een bepekt aantal jaren na het uitvoeren van een suppletie. 36 ARCADIS : - Definitief

39 Figuur 4.14 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 4,17. In de grafiek met de ontwikkeling van de duinvoet en waterlijnen (figuur 4.15) van een van deze raaien is zichtbaar dat de duinvoet en de hoogwaterlijn in response op de suppleties steeds een stapje in zeewaartse richting zijn opgeschoven. Na de suppleties vindt dan weer landwaartse verplaatsing plaats, maar overall heeft toch een zeewaartse verplaatsing plaatsgevonden. Sinds 1995 verplaatst de laagwaterlijn in landwaartse richting. Het gecombineerde effect van deze verplaatsing is dat het droge en het natte strand in dit gebied gaandeweg smaller worden. : - Definitief ARCADIS 37

40 Figuur 4.15 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP 3,97. Waarschijnlijk vormt dit gebied een erosie hotspot, vanwege kromming van de kust, in combinatie met de nabijheid van de geul (relatief steil profiel). Het zand kan zowel langs de kust uit dit gebied worden afgevoerd, als naar de geul. De aanvoer van zand vanuit het westen is beperkt, omdat dat gebied in de luwte van de Bollen van het Nieuwe zand ligt. Vanuit de geul wordt geen zand over het steile profiel naar de kust aangevoerd. Van oudsher wordt dit gebied beschermd met strandhoofden (figuur 4.16). Dat geldt overigens voor het gehele segment 1, maar tegenwoordig liggen alleen in dit gebied de strandhoofden altijd bloot (niet onder het zand). 38 ARCADIS : - Definitief

41 Figuur 4.16 Luchtfoto van de situatie op het strand bij Renesse in 2012 (bron: Geoloket provincie Zeeland). 4.3 CONCLUSIES Het actieve kustprofiel is ondiep, naar het oosten toe neemt diepte ondergrens af, van NAP -4 naar NAP -2 m; De verlaten geul Brouwershavensche gat fungeert als permanente sink voor sediment dat via dwarstransport uit de kust verdwijnt. Vanuit de geul vindt geen aanvoer van zand naar de kust plaats; Langs de kust verplaatsen zandgolven (lengte ruim 2 km, verplaatsingssnelheid ongeveer 130 m/jaar en variatie in strandbreedte van 15 tot 20 m) van west naar oost; Zandsuppleties moduleren het zandgolfsignaal; De duinvoet bouwt vrijwel overal uit in zeewaartse richting; De ruimte voor zandsuppleties in het dwarsprofiel is beperkt; herverdeling in dwarsrichting betekent effectief dat zand uit de MKL zone verdwijnt naar het Brouwershavensche gat. : - Definitief ARCADIS 39

42 5 Beschrijving en ontwikkeling segment SEGMENT 2: VERKLIKERSTRAND (RSP 6,49 9,84) Segment 2 van de kust van Schouwen omvat het Verklikkerstrand, dat is het gebied dat wordt gedomineerd door de aanwezigheid van de Bollen van het Nieuwe zand. Deze Bollen bestaan uit een grote zandplaat die met de kust is verheeld en ondieptes en platen rond de drempel van het Krabbengat. In dwarsdoorsnedes van dit segment van de kust levert de aanwezigheid van de Bollen zeer grote verschillen op in de vorm (figuur 5.1). Brekerbanken zijn niet aanwezig in de profielen. In kaarten en luchtfoto s zijn de Bollen van het Nieuwe zand zeer markante elementen (figuur 5.3). Het strand is dermate breed dat van strandvlakte kan worden gesproken. De locatie en omvang van de droogvallende zandbanken is zeer variabel (Alkyon, 2006a en b, 2007). Vanwege de grote variatie in de vorm van de profielen, zowel langs de kust als in de tijd, is het niet mogelijk om in één dwarsdoorsnede de verschillende morfologische onderdelen te duiden. Daarom worden een aantal dwarsdoorsneden besproken. Figuur 5.1 Overzicht van alle beschikbare dwarsprofielen uit 2012 in segment 2 Verklikkerstrand (locaties in figuur 5.2). 40 ARCADIS : - Definitief

43 Figuur 5.2 Locaties van de RSP-punten in segment 2. Figuur 5.3 Luchtfoto 2012 met de morfologische elementen in segment 2 (bron Geoloket provincie Zeeland). De morfologische ontwikkelingen 1-4 worden toegelicht in de tekst. RSP 6,64 ligt aan de noordoostzijde van het Verklikkerstrand, waar de strandvlakte overgaat in het Brouwershavensche gat. In figuur 5.4 zijn dwarsdoorsneden weergegeven uit de periode 1990 tot In de dwarsdoorsnede is het duin zichtbaar, de strandvlakte vanaf de duinvoet tot rond de NAP -1 m, een drempel die tot net in het intergetijdebereik komt en de geul Brouwershavensche gat. In de dwarsdoorsnede is zichtbaar dat de strandvlakte rond 2006 beduidend breder is geworden. Vanaf dezelfde periode is ook de drempel uitgebouwd in de dwarsdoorsnede. De relatief plotselinge uitbouw in deze dwarsdoorsnede is waarschijnlijk een schijnbare versnelling van de ontwikkeling, die samenhangt met oriëntatie van de dwarsdoorsnede die vrijwel loodrecht staat op de uitbouwrichting van de drempel. De gestage uitbouw van de drempel naar het noordoosten (1 in figuur 5.3) komt dan in een keer in beeld als deze de dwarsdoorsnede inschuift. : - Definitief ARCADIS 41

44 Figuur 5.4 Dwarsdoorsnedes voor JarKusraai 6,64 met morfologische onderverdeling. RSP 7,99 ligt aan de zuidwestelijke zijde van het Verklikkerstand en de dwarsdoorsnede loopt over de brede strandvlakte (Figuur 5.5). De dwarsdoorsneden uit de periode laten inderdaad een brede strandvlakte van ruim 400 m zien die aan de landzijde worden begrensd door zich ontwikkelende duintjes en aan de zeezijde wordt begrens door een geultje. Zeewaarts van het geultje ligt de zandbank die tot boven het niveau van laagwater uitkomt en die in de afgelopen jaren in de richting van de kust is verplaatst (2 in figuur 5.3).Weer zeewaarts van deze bank ligt de uitlopen van het Krabbengat. Het geultje had in de dwarsdoorsnede tot 2010 nog een diepte tot bijna NAP - 7 m. De Jarkus opname van 2010 laat niet meer dan een restant geultje zien, maar deze schijnbare morfologische verandering van het geultje is het gevolg van de verwerking van de metingen. Het geultje is wel nog aanwezig en zichtbaar in de kaarten van de vaklodingen.. 42 ARCADIS : - Definitief

45 Figuur 5.5 Dwarsdoorsnedes voor JarKusraai 7,99 met morfologische onderverdeling. Nota bene, de jaren 2011 en 2012 zijn onjuist geïnterpoleerd voor het gebied tussen m kustdwars. Figuur 5.6 laat zien op welke wijze de waarden voor de verschillende delen van RSP 7,99 ingewonnen zijn voor 2011 (voor 2010 en 2012 geldt hetzelfde). Het geultje blijkt wel aanwezig te zijn in de gemeten waarden ( wet measurements ), maar het is in de geïnterpoleerde gegevens ( interpolated values ) vrijwel geheel weggevallen. Het zijn de interpolated values die worden gebruikt voor weergave en analyse. Bij de verwerking van de data wordt sinds de droge meting ( dry measurements - Lidar) boven de natte metingen ( wet measuremnets - lodingen) gesteld bij interpolatie. Hierdoor kan het voorkomen dat geulen bij interpolatie verdwijnen of lijken te verzanden. Dit is, langs de gehele Nederlandse kust, een aandachtspunt bij de interpretatie van de JarKusraaien en de toetsresultaten, omdat de geïnterpoleerde waarden in dit geval geen juiste weergave bieden van de bodemligging 4. In werkelijkheid is dus geen sprake van opvulling van het geul. Figuur 5.6 Herkomst van de dieptegegevens van RSP 7,99 voor het jaar 2011: Dry measurements: hoogtemetingen met LIDAR vanuit vliegtuig; Wet-measurements: single-beam echolodingen vanuit het schip; Interpolated values: Statistisch gegeneerde waarde n. Figuur 5.7 toont de dwarsdoorsnede bij RSP 9,84 en dat is de overgang van segment 2 naar segment 3. In de dwarsdoorsnede is de getijdegeul Krabbengat geprononceerd aanwezig. In de periode is de geul dieper geworden en is de landwaartse geulwand naar de kust verplaatst. De zeewaarts gelegen bank is met de westelijke geulwand van het Krabbengat ook naar de kust verplaatst, maar beduidend minder dan de oostelijke geulwand. Door de verplaatsing van de geulwand en de verdieping van de geul is het doorstroomoppervlakte toegenomen. Het strand en de vooroever tot ongeveer NAP -3 m zijn in dezelfde periode uitgebouwd. De breedte van het strand is toegenomen. De ontwikkeling van strand en geul zijn dus tegenovergesteld verlopen. 3 Voor 2009 werd de natte meting boven de droge meting gesteld bij interpolatie. 4 Controle van alle JarKus-gegevens voor Schouwen leert dat dit alleen in dit gebied en voor de periode kust speelt. : - Definitief ARCADIS 43

46 Figuur 5.7 Dwarsdoorsnedes voor JarKusraai 9,84 met morfologische onderverdeling. De vaklodingen geven in aanvulling op de dwarsdoorsneden en de kaarten op basis van de JarKuslodingen inzicht in de ontwikkelingen die zich verder uit de kust voordien. Juist bij segment 2 met de Bollen van het Nieuwe zand is sprake van een duidelijke samenhang tussen de veranderingen aan de kust en de dynamiek rond de uitlopers van het Krabbengat. In figuur 5.8 zijn vier vaklodingen getoond van de omgeving van segment 2. Het Krabbengat loopt hier uit in een ondieper drempelgebied. In het drempelgebied vertakt de geul in sommige jaren in twee geulen (2004 en 2010), maar niet altijd (1990 en 1996). De oriëntatie van de uitloper en vertakkingen varieert in de tijd, van naar het noorden gericht (in 2004) tot meer naar het noordoosten gericht (2010). Op de ondieptes waarin de geulen uitlopen worden ondiepe banken gevormd, die ophogen tot boven het niveau van laagwater. Deze banken verplaatsen naar de kust en vormen na het aanhechten met de kust een deel van de strandvlakte. Mogelijk levert zand dat door golfgedreven transport langs de kust van Schouwen van het zuidwesten naar noordoosten wordt getransporteerd ook een bijdrage aan de vorming en uitbreiding van de strandvlakte. In bovenaanzicht is te zien dat de strandvlakte in de luwte van zandbank uitbouwt in zeewaartse richting en verlengt (respectievelijk 4 en 3 in figuur 5.3). Het geultje dat vlak onder kust aanwezig is, is niet verbonden met het Krabbengat, in de vaklodingen ligt er altijd een drempel tussen de uitloper van het Krabbengat en dit geultje. 44 ARCADIS : - Definitief

47 Figuur 5.8 Vier kaarten op basis van de vaklodingen van de omgeving van de Bollen van het Nieuwe Zand en het Verklikkerstrand. : - Definitief ARCADIS 45

48 Aandachtspunten: 1. De grenzen van dit segment schuiven geleidelijk naar het noordoosten zowel aan de zuidzijde, als aan de noordzijde. Tegenwoordig gebeurd dat voornamelijk doordat de aangelande zandplaat zelf verplaats onder invloed van het overheersende sedimenttransport naar het noordoosten 2. Vanaf de drempel van het Krabbengat is zand onderweg naar de kust, dat naar verwachting aan de noordoostzijde voor een verdere uitbreiding zal zorgen. Let op, de dynamiek op de drempel is dermate groot dat het niet goed is te zeggen wanneer het zand aanland. 5.2 KUSTINDICATOREN De ontwikkelingen van de MKL in dit kustsegment laten relatief weinig zien van de variatie die in de tijd optreedt langs het Verklikkerstrand, zoals zichtbaar is in figuur 5.9 voor RSP 7,42. Dit heeft te maken met de omvang van het gebied dat wordt toegerekend aan de MKL en dat aan de zeezijde is begrensd op een bepaalde afstand uit de kust. De positie van de BKL is aangepast in 2001, om ruimte te hebben voor natuurlijke dynamiek. In de praktijk werd hier al rekening mee gehouden, er is voor 2001 dan ook niet gesuppleerd in het gebied, onlangs de landwaartse positie van de MKL ten opzichte van de BKL. De sprongen in de TKL van 2001 naar 2002 op Schouwen worden benoemd in het Kustlijnkaartenboek 2002: Door het gebruik van nieuwe waarden voor de BKL, de rekenvensters en de zeewaartse begrenzingen zijn de toetsresultaten soms sterk afwijkend van het vorige jaar. Om na te gaan wat de redenen zijn geweest voor deze verandering, kan men de notitie "Evaluatie basiskustlijn 2000 Zeeland" (RWS Directie Zeeland notitie nwl 00.41) raadplegen. De MKL waarden in deze grafiek van voor 2001 zijn uitgerekend met de zeewaartse grens zoals vastgesteld in Deze waarden passen/horen dus NIET bij de TKL waarden zoals die in het kustlijnkaarten boek staan. Er is niet sprake van een fout maar van een andere definitie. 46 ARCADIS : - Definitief

49 Figuur 5.9 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 7,42. De ontwikkelingen van de waterlijnen en de duinvoet voor een van de raaien in segment 2 zijn weergegeven in figuur Deze lijnen vertonen grotendeels een geleidelijke verplaatsing in zeewaartse richting, die past bij de uitbouw van de strandvlakte. Uitzondering op de geleidelijke uitbouw zijn de drie sprongen van de laagwaterlijn, die mogelijk het gevolg zijn van het bepalen van de laagwaterlijn op de zeewaarts gelegen zandbank i.p.v. op het strand. De kleine zeewaartse sprongetjes in de duinvoet zijn mogelijk het gevolg van de opbouw van pionier duintjes zeewaarts van de bestaande duinvoet. Als de hoogte van deze duintjes voldoende is toegenomen, dan ligt de duinvoet opeens daar. : - Definitief ARCADIS 47

50 Figuur 5.10 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP CONCLUSIES Het kustprofiel wordt gedomineerde door de aanwezigheid van de Bollen van het Nieuwe Zand, met strandvlakte, droogvallende plaat en geulen; Het invloedgebied van de Bollen verschuift langzaam naar het noordoosten; Naar verwachting zal ook in de toekomst zand naar dit segment worden aangevoerd; Waarschijnlijk zullen er geen ingrepen nodig zijn voor het beheer van de kust. 48 ARCADIS : - Definitief

51 6 Beschrijving en ontwikkeling segment SEGMENT 3: KRABBENGAT (RSP 10,04-15,48) Segment 3 wordt bepaald door de aanwezigheid van de getijdegeul Krabbengat direct onder de kust. In de dwarsdoorsneden aan de westzijde tot oostzijde van Schouwen is de geul duidelijk zichtbaar (figuur 6.1). Verder naar het zuidoosten is gaat het Krabbengat gaandeweg over in de veel grotere getijdegeul Hammen, dit is segment 4 Figuur 6.1 Overzicht van de dwarsprofielen RSP 10,04-15,37 uit 2012 in segment 3 Krabbengat (locaties in figuur 6.2). De morfologie van de dwarsdoorsneden in de omgeving van het Krabbengat wordt gekenmerkt door de aanwezig van het duin, strand en vooroever, en de geulwand van het Krabbengat of de geulwand van de Hammen en zeewaarts van het Krabbengat een ondiepte of bank (figuur 6.3). : - Definitief ARCADIS 49

52 Figuur 6.2 Locaties van de RSP-punten in segment 3 en 4. Figuur 6.3 Dwarsdoorsnedes voor JarKusraai 11,44 met morfologische onderverdeling. In segment 3 blijken langs de kust en in de geul verschillende ontwikkelingen plaats te vinden. Voor de overzichtelijkheid wordt de beschrijving van de ontwikkelingen dan ook opgeknipt in een aantal deelgebieden: Deelsegment 3A: RSP 10, Verlenging Krabbengat; Deelsegment 3B: RSP 11,96 12,48 Overgangsgebied; Deelsegment 3C RSP Landwaartse verplaatsing volledige profiel; Deelsegment 3D RSP 13,95-14,65 Uitruimen geul. 50 ARCADIS : - Definitief

53 In de volgende paragrafen zal per deelgebied worden toegelicht welke ontwikkelingen hebben plaatsgevonden. 6.2 DEELSEGMENT 3A: RSP 10, VERLENGING KRABBENGAT; In figuur 6.4 is een aantal vaklodingen weergegeven, waarin de verlenging van het Krabbengat is gemarkeerd met een pijl. Zichtbaar is dat de geul in de periode steeds verder naar het noorden komt te liggen. In de dwarsdoorsnedes uit dit deelsegment is de ontwikkeling zichtbaar als het dieper en breder worden van de geul (figuur 6.5). In figuur 6.6 zijn de ontwikkelingen voor deze dwarsdoorsneden ook weergegeven in erosie (rood) en sedimentatie (groen) plots voor stappen van 10 jaar. In deze figuur is zichtbaar dat de grote veranderingen zich hebben voorgedaan tot De verlenging van de geul naar het noorden is niet de enige morfologische verandering van het Krabbengat. In het voorgaande hoofdstuk is getoond dat de geul soms vertakt in meerdere uitlopers en dat ook de ligging van deze uitlopers in de tijd varieert (figuur 5.8). De veranderingen hebben ook in invloed in deelsegment 3A, zoals zichtbaar is in de dwarsdoorsnede van RSP 10,04 (figuur 6.7). In de weergegeven periode ( ) verplaats de geul en de ondiepte naar de kust. Het duinfront bouwt ondertussen uit in zeewaartse richting en ook in dwarsdoorsnede RSP 10,84 (figuur 6.5) is een uitbouw en opbouw van de meest zeewaartse duinregel zichtbaar. : - Definitief ARCADIS 51

54 Figuur 6.4 Vier kaarten op basis van de vaklodingen van het noordelijke einde van het Krabbengat 52 ARCADIS : - Definitief

55 Het gebied waar de verlenging en de landwaartse verplaatsing van de geul heeft plaatsgevonden strekt zich naar het zuiden tot ongeveer RSP 11,96. Het effect van de geulverlenging in de dwarsdoorsneden is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in de RSP 11,64 (figuur 6.8). Ook in deze dwarsdoorsnede vindt een uitbreiding plaats van de meest zeewaartse duinregel. Figuur 6.5 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 10,84, van 1976 tot en met 2012 in stappen van 6 jaar. : - Definitief ARCADIS 53

56 Figuur 6.6 Dwarsdoorsnede RSP 10,84 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de perioden: A ; B ; C ; D ARCADIS : - Definitief

57 Figuur 6.7 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 10,04, van 1996 tot en met 2012 in stappen van 2 jaar. Figuur 6.8 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 11,64, in stappen van 6 jaar. : - Definitief ARCADIS 55

58 6.3 DEELSEGMENT 3B: RSP 11,96 12,48 OVERGANGSGEBIED Tussen deelsegment 3A, dat wordt gekenmerkt door de verlenging van het Krabbengat en deelsegment 3C waarin landwaartse verplaatsing van het gehele kustsegment plaatsvindt, ligt het overgangsgebied 3B dat wordt gekenmerkt door een relatief stabiele ligging van de geul en een beperkte toename van de meest zeewaartse duinregel. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de dwarsdoorsnede RSP 11,96 (figuur 6.9). De belangrijkste verandering die in de periode ( ) zichtbaar is, is een beperkte achteruitgang van tussen NAP 0 en -4 m. Dit is overigens geen maatgevende ontwikkeling voor het gehele gebied, zoals duidelijk is als een aantal erosie (rood)- sedimentatie (groen) grafieken naast elkaar wordt gezet (figuur 6.10). Als over een langere periode wordt gekeken naar het overgangsgebied, dan blijkt dat in het verleden groter veranderingen hebben plaatsgevonden, die ook samenhangen met de ontwikkeling van het Krabbengat. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in dwarsdoorsnede RSP 12,28 over de periode van Figuur 6.9 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 11,96 van 1996 tot en met 2012 in stappen van 2 jaar. 56 ARCADIS : - Definitief

59 Figuur 6.10 Dwarsdoorsneden , met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen. A. RSP 11,24; B. RSP 11,44; C. RSP 11,96; D RSP 12,28. : - Definitief ARCADIS 57

60 Figuur 6.11 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 12,28, in stappen van 6 jaar. 6.4 DEELSEGMENT 3C RSP LANDWAARTSE VERPLAATSING VOLLEDIGE PROFIEL; In dit deelsegment is sprake van landwaartse verplaatsing van het complete dwarsprofiel, dat wil zeggen van beide geulwanden, het strand en de duinen. Deze ontwikkeling is zeer duidelijk in de dwarsdoorsneden uit de periode (figuur 6.12). De verplaatsing van de meest landwaartse geulwand bedraagt in deze dwarsdoorsnede ruim 100 m (dus meer dan 5 m per jaar). De verplaatsing van de zeewaartse geulwand is nog wat groter. De achteruitgang van het duin en het strand is iets minder dan 100 m in de periode. In de periode is de landwaartse verplaatsing van het dwarsprofiel minder extreem dan in de periode voor De verplaatsing van de landwaartse geulwand bedraagt enkele tientallen meters, terwijl de verplaatsing van de geulwand aan de zeezijde ongeveer 100 m bedraagt. De geul is ook ongeveer een meter dieper geworden. Het duinfront is ruim 30 m landwaarts verplaatst. De reden om de ontwikkeling van dit deelsegment in twee perioden te beschrijven is dat in de tussenliggende periode twee grote geulverleggingen van het Krabbengat zijn uitgevoerd (Maranus. 1996). Geulverleggingen bestaan uit een zandwinning aan de zeewaartse flank van de geul en een suppletie aan de landzijde. In 1987 is een geulverlegging uitgevoerd, met een zandwinning van RSP 13,35 tot 15,25, waarbij het sediment op de geulwand en tot op het strand is aangebracht in het tegenoverliggende gebied. Een voorbeeld hiervan is weergeven in figuur Het zwaartepunt van deze geulverlegging lag ten zuiden van dit deelsegment. In 1991 is een geulverlegging uitgevoerd met zandwinning van 11,44 tot 13,35 waarbij het sediment op de geulwand, strand en duinfront is aangebracht van RSP 11,96 tot ongeveer RSP 13,22. De versterking van het duinfront liep verder door, tot RSP 15,68. In figuur 6.15 is een voorbeeld gegeven van deze geulverlegging met duinversterking. 58 ARCADIS : - Definitief

61 In totaal is in 1987 en 1991 volgens Maranus (1996) ongeveer 5,1 x 10 6 m 3 gesuppleerd 5, waarvan circa 2,7 x 10 6 m 3 boven de laagwaterlijn is aangebracht en 2,4 x 10 6 m 3 daaronder. Het doorstroomoppervlakte van het Krabben gat is hierdoor vergroot, het gemiddelde doorstroomoppervlakte van de geul is na het uitvoeren van de geulverlegging vergroot, van gemiddeld ca m 2 tot m 2 (Maranus, 1996). De geulverlegging heeft de ontwikkeling van de geul als ware tientallen jaren terug in de tijd gezet. Na de verlegging is de landwaartse verplaatsing van het profiel doorgegaan. In sommige raaien, zoals de getoonde raai 13,08 (figuur 6.12 en figuur 6.13) lijkt sprake te zijn van een lagere snelheid waarmee de geul naar de kust verplaatst, maar in de andere raaien lijkt dat niet het geval te zijn. Door Maranus (1996) is vastgesteld dat het geërodeerde volume na uitvoering van de geulverlegging is afgenomen in de periode tot 1996, van gemiddeld m 3 per jaar tot gemiddeld m 3 per jaar. Door Maranus (1996) is ook gekeken naar de specifieke ontwikkelingen van het erosievolume langs de kust boven en onder de waterlijn, aan de zeezijde van de geul en van de doorstroomoppervlaktes. De analyse van Maranus (1996) is uitgevoerd met een beperkt aantal raaien, op 1 km afstand van elkaar. Deze analyse is destijds in een kort tijdsbestek uitgevoerd voor een morfologische analyse ten bate van de suppletie in Een nieuwe analyse van de verplaatsing van dieptelijnen, of de verandering in geulvolumes aan de beide flanken kan duidelijkheid geven hoe lang de invloed van de geulverlegging heeft doorgewerkt en op welke locaties dat gebeurt. Bij voorkeur wordt een dergelijke analyse uitgevoerd voor alle beschikbar e raaien. Figuur 6.12 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 13,08 in de periode Het door Maranus (1996) opgegeven volume van 5,1x 10 6 m 3 is groter dan het volume van ruim 4,6 x 10 6 m 3 zoals dat in hoofdstuk 8 is vermeld. Volumebepalingen van de win- en de suppletie gebieden zou hierover meer duidelijkheid kunnen geven. : - Definitief ARCADIS 59

62 Figuur 6.13 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 13,08 in de periode Figuur 6.14 Dwarsdoorsnede RSP 13,35 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode ARCADIS : - Definitief

63 Figuur 6.15 Dwarsdoorsnede RSP 13,08 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode DEELSEGMENT 3D RSP 13,95-14,65 UITRUIMEN GEUL In deelsegment vindt net als in deelsegment 3C een landwaartse verplaatsing van de geul, het strand en het duinfront. Aan de zeewaartse zijde van de geul vindt ook een verruiming van de geulwand plaats, doordat de geulwand daar ten minste voor een deel in zeewaartse richting verplaatst. In RSP 14,11 is die ontwikkeling zichtbaar tot het begin van de jaren 80 (figuur 6.16) en vanaf het begin van de jaren 90 (figuur 6.17). : - Definitief ARCADIS 61

64 Figuur 6.16 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 14,11 in de periode Figuur 6.17 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 14,11 in de periode In dit segment heeft de geulverleggingen in 1987 de ligging van de geul en het strand duidelijk veranderd, zoals zichtbaar is in figuur De geulverlegging uit 1991 heeft zich verder naar het noorden, in deelsegment 3C afgespeeld. Wel is in deelsegment 3D het duinfront in zeewaartse richting verplaats, met zand dat noordelijker in het Krabbengat is gewonnen (figuur 6.19). Na het uitvoeren van de geulverlegging en zeewaartse duinverzwaring is de landwaartse verplaatsing van de geul en het uitruimen aan de zeezijde doorgegaan. 62 ARCADIS : - Definitief

65 Figuur 6.18 Dwarsdoorsnede RSP 14,1 met een verlaging van het profiel (gebaggerd, erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode Figuur 6.19 Dwarsdoorsnede RSP 14,11 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode : - Definitief ARCADIS 63

66 6.6 INDICATOREN De aanwezigheid van het Krabbengat is de dominante factor in het segment, maar de ontwikkelingen per deelgebied verschillen duidelijk. Deze verschillen komen ook tot uiting in de ontwikkelingen van de indicatoren DEELSEGMENT 3A: RSP 10, VERLENGING KRABBENGAT In dit deelgebied vindt recent in alle raaien een landwaartse verplaatsing van de MKL plaats. Deze landwaartse verplaatsing is voorafgegaan door een periode van zeewaartse verplaatsing. Per raai verschilt het moment waarin de omslag heeft plaatsgevonden. In het getoonde voorbeeld van RSP 10,64 in figuur 6.20 ligt de overgang van vooruit- naar achteruitgang rond Waarschijnlijk heeft deze overgang te maken met de toenemende invloed van het Krabbengat, door de verlenging en verruiming van deze geul. De landwaartse verplaatsing van de MKL heeft geleidt tot overschrijdingen van de BKL. De uitgevoerde suppleties hebben beperkt effect op de positie van de MKL, de zeewaartse verplaatsing is steeds minder dan 10 m. De ontwikkeling van de waterlijnen en de duinvoet in figuur 6.21 laat een ander beeld zien dan de ontwikkeling van de MKL. De laagwaterlijn verplaats van 1980 tot 1995 in zeewaartse richting en verplaats daarna landwaarts. De hoogwaterlijn en de duinvoet verplaatsen in zeewaartse richting. Op basis van de verschillen tussen de ontwikkeling van de MKL en de waterlijnen wordt de conclusie getrokken dat de afname van het volume in de rekenschijf die bepalend is voor de afname van de MKL voornamelijk heeft plaatsgevonden onder de laagwaterlijn, in de geul. Figuur 6.20 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 10, ARCADIS : - Definitief

67 Figuur 6.21 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP DEELSEGMENT 3B: RSP 11,96 12,48 OVERGANGSGEBIED In het overgangsgebied tussen segment 3A en 3C is de ligging van de kustlijn relatief stabiel, zoals blijkt uit de grafiek van de MKL bij RSP 11,96 (figuur 6.22). In de ontwikkeling van de MKL voor 1990 is geen duidelijk trend te herkennen. Na 1990 liggen de waarden voor de MKL meer zeewaarts, waarschijnlijk als gevolg van de suppleties die zijn uitgevoerd. In de response van de MKL op en na uitvoering van een suppletie (sprong zeewaarts, gevolgd door geleidelijke landwaartse verplaatsing) is een zaagtandvorm te herkennen. : - Definitief ARCADIS 65

68 Figuur 6.22 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 11,96. De zaagtandvorm is het gevolg van de uitbouw door een suppletie, gevolgd door de geleidelijk herverdeling van het zand. Zo n zaagtand is ook zichtbaar in de grafiek met de waterlijnen van RSP 12,08 (figuur 6.23). In deze waterlijnen is voor 1980 een geleidelijke zeewaartse uitbouw zichtbaar, gevolgd door een periode van achteruitgang. Ondanks de achteruitgang na de aanlag resulteren de suppleties, over het geheel, in een overall zeewaartse uitbouw. 66 ARCADIS : - Definitief

69 Figuur 6.23 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP DEELSEGMENT 3C RSP LANDWAARTSE VERPLAATSING VOLLEDIGE PROFIEL De segmenten 3C en 3D zijn de segmenten met de meest geprononceerde achteruitgang van het kustprofiel, van de geulwand tot en met het duinfront. Deze achteruitgang komt duidelijk tot uitdrukking in de landwaartse verplaatsing van de MKL, zoals zichtbaar is in de grafiek voor RSP 12,68. Na het uitvoeren van de suppleties springt de MKL zeewaarts, om daarna weer snel in landwaartse richting te verplaatsen. De grootste zeewaartse sprong door het uitvoeren van een suppletie heeft in 1991 plaatsgevonden, door de geulverlegging. In de grafieken van de waterlijnen, waarvan een voorbeeld is getoond in figuur 6.24, zijn wat andere ontwikkelingen zichtbaar dan in de MKL. De laagwaterlijn vertoont al in 1986 in een overgang van een landwaartse naar een zeewaartse verplaatsing. Dit is mogelijk de response op de geulverlegging die in 1986 in de nabijheid heeft plaatsgevonden (RSP 13,55-15,25). Na de geulverlegging in 1991 gaat de landwaartse verplaatsing van de laagwaterlijn verder. De hoogwaterlijn en duinvoet verplaatsen in landwaartse richting tot in 1991 de geulverlegging plaatsvindt. Daarna schommelen de posities, waarschijnlijk geholpen door de suppleties. : - Definitief ARCADIS 67

70 Figuur 6.24 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 12,68 68 ARCADIS : - Definitief

71 Figuur 6.25 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP De zaagtandresponse van de MKL op de suppleties wordt overigens niet overal aangetroffen. In figuur 6.26 is zichtbaar dat in RSP 13,55 de achteruitgang van de MKL doorgaat na de geulverlegging in De later uitgevoerde strandsuppleties geven slechts kleine sprongetjes in zeewaartse richting. De MKL komt structureel dichter bij de BKL te liggen. Figuur 6.26 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 13,55. De ontwikkeling van de MKL en ook van de waterlijnen reflecteert slechts een beperkt deel van de achteruitgang van de kustprofielen in dit segment. Het totale volume zand dat van de geulbodem tot aan de duintop uit het kustprofiel verdwijnt is veel groter dan de in de MKL geregistreerde afname van het volume DEELSEGMENT 3D RSP 13,95-14,65 UITRUIMEN GEUL De ontwikkeling die zichtbaar zijn in de MKL zijn geheel vergelijkbaar met die in segment 3C, namelijk een sterke landwaartse verplaatsing met een sprong zeewaarts na de geulverlegging in Na de geulverlegging gaat de landwaartse verplaatsing van de MKL met hetzelfde tempo door. Bij de strandsuppleties die later zijn uitgevoerd is de sprong in zeewaartse richting veel kleiner dan bij de geulverlegging. In de huidige situatie ligt de MKL altijd dicht bij de BKL, zoals zichtbaar is in figuur De ontwikkeling van de MKL in RSP 14,25 is kenmerkend voor alle raaien in dit deelsegment. De ontwikkeling van de waterlijnen verloopt geheel vergelijkbaar, zoals zichtbaar is in Figuur : - Definitief ARCADIS 69

72 Figuur 6.27 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 14, ARCADIS : - Definitief

73 Figuur 6.28 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP ZANDGOLVEN Door Kevelam en Postma (1988) is op basis van het werk van Roelse de aanwezigheid van zandgolven langs de gehele Kop van Schouwen beschreven, met een periode van 50 tot 150 jaar. Voor de analyse daarvan is gebruik gemaakt van langjarige metingen aan de ligging van de waterlijnen (pre-jarkus). In figuur 6.29 is een voorbeeld gegeven van een grafiek met ook de langjarige ontwikkeling van de waterlijnen en de duinvoet. Door Roelse zijn de slingers op de overall achteruitgang van de waterlijnen voor alle raaien in kaart gebracht. Vergelijkbare slingers lijken aanwezig na halverwege de jaren tachtig. Deze slingers blijken echter samen te hangen met de uitgevoerde geulverlegging en suppleties. Verder zijn de ligging en de omvang het Krabbengat na de verschillende deltawerken dusdanig veranderd dat sprake is van een onvergelijkbare situaties voor en na de Deltawerken. Duidelijke zandgolven zijn niet aangetroffen in de meer recente ontwikkelingen. Het lijkt daarom niet nodig om de aanwezigheid van zandgolven voor dit segment van de kust te beschouwen. Ook voor segment 4 geldt dat zandgolven buiten beschouwing kunnen blijven. : - Definitief ARCADIS 71

74 Figuur 6.29 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP DISCUSSIE EN CONCLUSIES De ontwikkelingen van de kust in segment 3 worden bepaald door de landwaartse verplaatsing en de verlenging en verruiming van het Krabbengat. De meest uitgesproken veranderingen aan de kust hebben zich voorgedaan van RSP 12,48 tot 14,65, waar het gehele kustprofiel, van het duinfront tot en met de geulbodem landwaarts is verplaatst. In het noordelijke deel van het segment (deelsegment 3A) van RSP 10,04 tot heeft de verlenging en verruiming van de geul geresulteerd in landwaartse verplaatsing van de kustlijn. De aandrijvende kracht voor de verlenging en verruiming van het Krabbengat is waarschijnlijk de combinatie van het afsluiting van de Grevelingen en de aanleg van de Stormvloedkering in de Oosterschelde. Hierdoor zijn de getijdestromingen rond de Kop van Schouwen ingrijpend veranderd. De aandrijvende kracht voor de aanwezigheid van het Krabbengat is waarschijnlijk de aanwezigheid van een verhang tussen de Oosterscheldemonding en de Grevelingen. De aandrijvende kracht voor de landwaartse verplaatsing van de geul (een ontwikkeling die ook in vergelijkbare situaties bij de koppen van de Waddeneilanden is waargenomen) is niet geheel duidelijk. Mogelijk, maar niet noodzakelijkerwijs is de aandrijvende kracht voor de landwaartse verplaatsing ook het verhang tussen de Oosterscheldemonding en de Grevelingen. De (golf- en getijstroming gedreven) aanvoer van zand vanaf de buitendelta naar de kust (laterale zandtoevoer 6 ) zou hierbij ook een rol kunnen spelen. 6 Beschreven in het studierapport Vormveranderingen van getijgeulen op buitendeltas door laterale zandtoevoer door R.C. Steijn Alkyon rapport A ARCADIS : - Definitief

75 De kustachteruitgang door de verplaatsing van de geul vond al plaats voor de aanleg van de Deltawerken. Ook in de situatie voor de Deltawerken was de aandrijvende kracht voor de aanwezigheid en de landwaartse verplaatsing van de geul al aanwezig. Het sediment dat vrijkomt bij het verruimen en verlengen van het Krabbengat wordt waarschijnlijk deels aan de noordzijde afgezet op de Bollen van het Nieuwe zand en aan de zuidoostzijde, nabij de stormvloedkering (segment 4). Het sediment dat vrijkomt bij de landwaartse verplaatsing van het gehele kustprofiel komt deels ten goede aan de zandbank en de geulwand aan de zeewaartse zijde van het Krabbengat. De rest van het sediment wordt waarschijnlijk afgevoerd door het Krabbengat en komt in de sedimentatiegebieden terecht. Net als bij de rest van Schouwen is er geen sprake van brekerbanken in het kustprofiel, wel zijn er aan de zuidwestzijde enkele strandbanken zichtbaar in de kustprofielen. De geulverlegging die is uitgevoerd in 1986 en in 1991 is vanuit de optiek van de kustindicatoren (MKL, waterlijnen) een zeer effectieve maatregel geweest. De ontwikkeling van het segment is hiermee 15 tot 20 jaar in de tijd teruggeplaatst. Door Maranus (1996) is vastgesteld dat de erosie na uitvoering van de geulverlegging is afgenomen. De door Maranus waargenomen veranderingen op basis van een beperkt aantal raaien en gemiddeld over het segment van RSP 10,7 tot 17,2 zijn samengevat in figuur Of deze maatregel efficiënt is geweest (in termen van kosten en baten) is niet duidelijk.. In 2014 zal deze evaluatie worden opgepakt binnen KPP B&O kust. Figuur 6.30 Schematische weergaven van de ontwikkelingen van de kust van Schouwen en het Krabbengat (RSP 10,7 tot 17,2) voor en na de geulverlegging volgens Maranus (1996). : - Definitief ARCADIS 73

76 74 ARCADIS : - Definitief

77 7 Beschrijving en ontwikkeling segment RSP 15,48-18,00 KRABBENGAT-HAMMEN Segment 4 is het overgangsgebied van het Krabbengat in de veel grotere getijdegeul Hammen. In de dwarsdoorsnedes van dit overgangsgebied verdwijnt het Krabbengat als individuele geul naarmate de Oosterscheldekering dichter wordt genaderd (figuur 7.1). In de directe nabijheid van de Oosterscheldekering (RSP 17,19 tot en met 18,00) is eigenlijk geen sprake van een Krabbengat, het kustprofiel gaat daar over in de geul Hammen. Vanwege de aanwezigheid van de ontgrondingskuilen in de nabijheid van de stormvloedkering (Jorissen en Vrijling, 1989; de Ronde e.a., 2012), bereikt de geul Hammen de grootste diepte(nap -45 m) in de raaien RSP en 18,00. Figuur 7.1 Overzicht van de dwarsprofielen RSP 15,48-18,00 uit 2012 in segment 3 Krabbengat De morfologie van de dwarsdoorsneden in dit overgangsgebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een getijdegeul in het dwarsprofiel, zoals dat ook in segment 3 het geval is (figuur 6.3). Er is sprake van duin, strand en vooroever, en de geulwand van het Krabbengat dan wel de geulwand van de Hammen. Tussen Krabbengat en Hammen ligt in meer noordwestelijke dwarsdoorsneden een bank. : - Definitief ARCADIS 75

78 Segment 4 wordt gekenmerkt door de geulwand van het Krabbengat die aan de landwaartse zijde uitbouwt. In het overgangsgebied is sprake van een stabiele of zeewaarts uitbouwende geulwand in de afgelopen 20 jaar. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar in de dwarsdoorsneden bij RSP 16,08 (figuur 7.2). In de periode voor 1992 was overigens in de betreffende raai nog sprake van achteruitgang van de landwaartse geulwand (figuur 7.3). Het overgangsgebied tussen de stabiele of uitbouwende geulwand in segment 4 is naar het noordwesten opgeschoven, van rond RSP 16,48 naar 15,68. Deze overgang lijkt tegenwoordig stabiel aanwezig op deze positie. De reden om de ontwikkeling van RSP 16,08 in twee grafieken weer te geven is dat in de tussenliggende periode een duinverzwaring is uitgevoerd (1991). Deze duinverzwaring is het verlengde van de verzwaring die in segment 3D is uitgevoerd en loopt door tot rond RSP 16,08. Een voorbeeld is weergegeven in figuur 7.4 Figuur 7.2 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 16,08 in de periode ARCADIS : - Definitief

79 Figuur 7.3 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 16,08 in de periode Figuur 7.4 Dwarsdoorsnede RSP 15,88 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode In het dieptebereik van NAP +2,5 tot -1,5 m op het strand tot aan de duinvoet zijn in de dwarsprofielen in dit segment banken zichtbaar (figuur 7.5). Een deel van deze banken zijn natuurlijke banken, die op en : - Definitief ARCADIS 77

80 rond het strand worden aangetroffen (geen brekerbanken, maar strand- of intergetijdebanken). Een ander deel van de fluctuaties bestaat uit de suppleties die weer worden herverdeeld. Figuur 7.5 Detailontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 16,28 in de periode Naarmate de Oosterscheldekering dichter wordt genaderd, verdwijnt het Krabbengat meer en meer uit het profiel. De mate van uitbouw van de geulwand, maar ook van het strand en het duinfront is het grootst in dit gebied (figuur 7.6). De grote sprong die zichtbaar is in de uitbouw, is het gevolg van de suppletie die in 1975 is uitgevoerd als onderdeel van de Deltawerken (figuur 7.7). Deze suppletie heeft geresulteerd in de uitbouw van het duinfront en in de zeewaartse uitbouw van de geul. Figuur 7.6 Ontwikkeling van de dwarsdoorsnede bij RSP 17,42 in de periode ARCADIS : - Definitief

81 Figuur 7.7 Dwarsdoorsnede RSP 17,42 met een verlaging van het profiel (erosie) in rood en een verhoging (duinverzwaring, strandsuppletie, sedimentatie) in groen voor de periode KUSTINDICATOREN De ontwikkeling van de MKL in raaien 15,48 en 15,68 markeert de overgang van de sterke landwaartse verplaatsing in segment 3 en de stabilisatie tot uitbouw in segment 4. Figuur 7.8 laat de ontwikkeling van de MKL zien in RSP 15,48, met een sterke achteruitgang tot de geulverlegging in Na 1991 heeft nog achteruitgang plaatsgevonden, maar deze is niet zo sterk geweest als in de periode daarvoor. Overigens is ook de mate van achtergang beduidend kleiner dan segment 3. Vergelijk bijvoorbeeld de rechterassen van figuur 6.27 met die in figuur 7.8 zodat duidelijk wordt dat de absolute landwaartse verplaatsing in segment 4 beduidend kleiner is dan segment 3. De raaien ten zuidoosten van RSP 15,68 vertonen na 1991 een stabiele ligging van de MKL of een duidelijke zeewaartse uitbouw. De ontwikkelingen van de waterlijn en de duinvoet komen overeen met de ontwikkelingen van de MKL, zoals zichtbaar is in figuur : - Definitief ARCADIS 79

82 Figuur 7.8 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 15,48. Figuur 7.9 Grafiek met de positie van de MKL, de TKL en de BKL voor RSP 15, ARCADIS : - Definitief

83 Figuur 7.10 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP Ten oosten van RSP 17,19 is geen BKL vastgesteld, omdat hier sprake is van een dijk en niet van een zandige waterkering. De zeewaartse uitbouw van de kust die hier plaatsvindt is terug te vinden in de ontwikkelingen van de waterlijn en duinvoet 7 (figuur 7.11). 7.3 DISCUSSIE EN CONCLUSIES Evenals in segment 3 kent segment 4 een kustprofiel dat wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een getijdegeul direct zeewaarts van het strand. Segment 4 is het overgangsgebied waar de zuidwestkust vanuit het bereik van de Hammen in het bereik van het Krabbengat komt te liggen. In de loop van de tijd is de overgang van Hammen naar het Krabbengat naar het noordwesten opgeschoven. Sinds de aanleg van de Stormvloedkering in de Oosterschelde is de ligging van de kustlijn in dit segment stabiel tot uitbouwend in zeewaartse richting. Dit geldt zowel voor de duinvoet en het strand als voor de geulwand. 7 In het gebied liggen voor de dijk die de waterkering vormt, ook duinen, met de bijbehorende duinvoet. : - Definitief ARCADIS 81

84 Figuur 7.11 Grafiek met de positie van de gemiddelde laagwaterlijn (MLW), de gemiddelde hoogwaterlijn (MHW) en de duinvoet (DF) voor RSP De onderliggende oorzaken voor de stabiele ligging tot zeewaartse uitbouw is waarschijnlijk : - De verplaatsing van het zuidoostelijke einde van het Krabbengat (en die hangt weer samen met de grootschalige ontwikkelingen in de Monding van de Oosterschelde). De ontwikkeling van de geulwand is medebepalend voor de ontwikkeling van het strand, dat zeewaarts kan uitbreiden op de uitbouwende geulwand. Het sediment voor de zeewaartse uitbouw van de geulwand is waarschijnlijk geleverd door het Krabbengat. Bij het ruimer en langer worden van de geul is sediment vrijgekomen dat mogelijks deels in dit gebied terecht is gekomen. De positie van de Hammen ligt min of meer vast door de aanwezigheid van de noordelijke openingen in de Stormvloedkering. - De aanvoer van zand door golfgedreven transporten langs de kust van Schouwen van het noordwesten naar het zuidoosten; - De aanwezigheid van het noordelijke hoofd van de stormvloedkering die het golfgedreven zandtransport vasthoudt. - Het aanbrengen van zandsuppleties die direct in dit deelsegment zijn aangebracht heeft een bijdrage geleverd aan de zeewaartse uitbouw van de kust. Net als bij de rest van Schouwen is er geen sprake van brekerbanken in het kustprofiel, wel zijn er aan de zuidwestzijde enkele strandbanken zichtbaar in de kustprofielen. 82 ARCADIS : - Definitief

85 8 Ingrepen 8.1 OVERZICHT HARDE VERDEDIGING Het overzicht van de harde ingrepen is overgenomen uit Verhagen en van Rossum (1990). Figuur 8.1 geeft een overzicht van de locaties en aanleg perioden voor de strandhoofden. Aanbeveling is om recente gegevens op te vragen dan wel aan te laten vullen door de beheerder van de harde kustverdedigingswerken, dat is het waterschap Scheldestromen. Figuur 8.1 Overzicht van de plaatsing van strandhoofden op Schouwen en Walcheren (Verhagen en van Rossum, 1990). : - Definitief ARCADIS 83

86 Strandhoofden en bestortingen Segment 1 Noorderstrand-Renesse Ter bescherming van dijken en duinen ten westen van Brouwershaven is men halverwege de 19 e eeuw begonnen met uitgebreide beteugelingswerken (bestortingen en hoofden). Het westelijke deel van dit kustvak bestaat uit een duinkust. Daar zijn vanaf 1843 enige strandhoofden gebouwd. Deze reeks is in de jaren daarna naar het oosten uitgebreid. In 1846 werd oostelijker begonnen met een nieuwe reeks. Hierop sloot de eerste reeks in 1881 aan, zodat een doorgaande reeks ontstond. De geul ligt pal voor de koppen van de strandhoofden. - uit Verhagen en van Rossum (1990). De strandhoofden en bestortingen bij het Noorderstand zijn sinds de aanleg van de Brouwersdam nagenoeg volledig onder het zand verdwenen. Een uitzondering wordt gevormd door de hoofden bij de erosie hotspot van RSP 3,97-4,37 (1 in figuur 8.2). Soms komen de strandhoofden tijdelijk weer tevoorschijn, mede door de verplaatsing van zandgolven langs de kust en door de herverdeling van zandsuppleties (2 in figuur 8.2). De altijd bedekt strandhoofden en de bedekte bestortingen spelen geen rol meer in de huidige kustontwikkeling. De strandhoofden die tijdelijk bloot liggen op het strand zullen dan een beperkte invloed hebben op de ontwikkeling van het strand. De strandhoofden en mogelijk de bestorting bij de erosie hot spot van RSP 3,97-4,37 spelen daar mogelijk nog een bescheiden rol in de ontwikkeling van de laagwaterlijn en mogelijk van de geulwand. Figuur 8.2 Luchtfoto 2010 van het Noorderstrand met zichtbare strandhoofden bij 1 en 2 (bron Geoloket provincie Zeeland). Strandhoofden en bestortingen Segment 4 Krabbengat en Hammen Aan de zuidwestzijde tukte het Krabbengat steeds verder op. Daar werden tussen 1826 en 1883 zeven hoofden gebouwd. Ten Noorden daarvan is in de zeventiger jaren een reeks paalschermen gebouwd. -- uit Verhagen en van Rossum (1990). In figuur 8.3 zijn deze strandhoofden in de situatie in 1959 aangeduid met de cijfers 1 tot en met 4. De overgang naar de dijk is gemarkeerd met 5. De strandhoofden zijn tegenwoordig zichtbaar, behalve als deze na het aanbrengen van een suppletie onder het zand worden bedekt. In figuur 8.3 zijn deze strandhoofden gemarkeerd met B,C,D en er staat een vraagteken op de plek van het vierde strandhoofd. A in deze figuur is een van de palenrijen die in de zeventiger jaren zijn geplaatst. E is het bolwerk dat de overgang van de duinwaterkering naar de dijk markeert (tijdens de aanleg van de Oosterscheldekering heeft dit gefungeerd als bruggenhoofd voor de tijdelijke werkbrug naar Neeltje Jans). F is de aansluitconstructie naar de Stormvloedkering 84 ARCADIS : - Definitief

87 Figuur 8.3 Luchtfotos uit 1959 (boven) en 2012 (onder) van zuidoostelijke strand van Schouwen (bron Geoloket provincie Zeeland). Palenrijen Krabbengat (RSP 10,4-16,5). De palenrijen tussen RSP 10,4 en 12,4 zijn in 1968 aangebracht en tussen RSP 12,4 en 16,5 in Het afremmende effect van de palenrijen viel tegen, er is over opgemerkt: een groot aantal palen is reeds uitgespoeld ten gevolge van de voortgaande verdieping van de vooroever (in Verhagen en Rossum, 1989). Door Kevelam en Postma (1988) wordt opgemerkt dat het niet is uitgesloten dat de palenrijen hebben bijgedragen aan de verflauwing van het strand. Gedetailleerde analyse door Roelse (1984) heeft laten zien dat het vermeende positieve effect van paalschermen in Zeeland in alle gevallen een andere oorzaak had en dat bij oprukkende getijgeulen de palen geen enkele weerstand bieden (Verhagen en van Rossum, 1990). 8.2 ZANDSUPPLETIES EN DUINVERZWARINGEN Zandsuppleties op het strand zijn voor 1990 incidenteel uitgevoerd als maatregelen om de kust en de duinen tegen erosie te beschermen. Duinverzwaringen zijn aanvullingen van de zandvoorraad van de duinen. Duinverzwaringen zijn veelal uitgevoerd om de veiligheid te vergroten, daar waar de duinen het achterland beschermen tegenoverstromingen. Vanaf 1990 zijn zandsuppleties de structurele beheermaatregel tegen verdere erosie van de kust, als onderdeel van het dynamische handhaven. Tabel 8.1 : - Definitief ARCADIS 85

88 geeft een overzicht van de uitgevoerde suppleties. In figuur 8.4 zijn de gesuppleerde gebieden in een kaart gemarkeerd. Op Schouwen zijn geen onderwatersuppleties uitgevoerd, omdat het kustprofiel en de morfodynamiek zich hiervoor niet lenen. De kustprofielen op de plekken waar beheermaatregelen worden getroffen zijn steil en zijn feitelijk geulwanden. De vorm van de profielen biedt weinig ruimte voor het aanbrengen van grote volumes zand. En zand dat op de vooroever wordt aangebracht zal naar verwachting niet naar het strand worden getransporteerd. Figuur 8.4 Ruimtelijke bereik van de suppleties op Schouwen. De geulverlegging die is uitgevoerd door de combinatie van zandwinning aan de zeezijde van het Krabbengat en suppleties aan de landzijde in 1986 en in 1991 is een bijzonder ingreep geweest. Een dergelijke geulverlegging is verder alleen uitgevoerd bij het Oostgat voor de kust van Zuidwest Walcheren. Van de geulverlegging is vastgesteld dat deze ruimschoots aan zijn doel heeft voldaan (Maranus, 1996). In de volgende paragrafen wordt een toelichting gegeven over de achtergrond van het kustbeleid (paragraaf 8.2.1), welke keuzes gemaakt zijn bij het vaststellen van de Basiskustlijn in Schouwen en welke aanvullende afspraken zijn gemaakt (paragraaf 8.3). In de bijlage A bij dit rapport zijn de toelichtingen opgenomen die ieder jaar bij de resultaten van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn die sinds 1990 wordt opgenomen. 86 ARCADIS : - Definitief

89 8.2.1 DYNAMISCH HANDHAVEN Sinds 1990 is er sprake van het dynamisch handhaven van de Nederlandse kust: de duinen langs de kust moesten behouden blijven om duurzaam de veiligheid en het behoud van functies te garanderen (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990) Voor het uitvoeren van beheermaatregelen geldt de overweging zacht (suppleties) waar het kan en hard waar het moet. Sindsdien wordt het structurele zandverlies aangevuld met suppleties. Het gesuppleerde zand wordt door stroming, wind en golven over het kustsysteem verspreid Bij de implementatie van dit beleid is de Basiskustlijn (BKL) vastgesteld die als referentielijn wordt gehanteerd. Elk jaar wordt getoetst waar de kustlijn zich ten opzichte van deze Basiskustlijn bevindt. Als de Basiskustlijn structureel overschreden dreigt te worden, wordt het zandverlies met suppleties aangevuld. Om ervoor te zorgen dat de Basiskustlijn overeen blijft komen met de gewenste kustlijn, is de Basiskustlijn sinds 1990 herzien (Min. V&W, 2002, Min. I&M, 2012)). In de Waterwet en het Nationaal Waterplan is, net als in de voorgaande Wet op de Waterkering, de terugkerende herziening van de Basiskustlijn vastgelegd. In de jaren na 1990 groeide het inzicht dat er niet alleen structurele erosie optrad in de ondiepe kustzone rondom de Basiskustlijn, maar ook in dieper water (Mulder, 2000). Het structurele zandverlies in deze zone zou op termijn kunnen leiden tot een toename van de zandverliezen in de ondiepe kustzone. De benodigde inspanning voor het handhaven van de Basiskustlijn zou daardoor in de toekomst aanzienlijk groter worden. Daarom besloot de regering in 2001 dat het voor een duurzame handhaving van veiligheid en functies in het duingebied nodig was om het zandverlies in het gehele kustfundament te compenseren. Het kustfundament loopt van de binnenduinrand tot aan de doorgaande -20m NAP dieptelijn; het actieve zandvolume in dit hele kustfundament moet meegroeien met de zeespiegel. Het handhaven van de Basiskustlijn staat nog steeds voorop bij de verdeling van het suppletiezand. : - Definitief ARCADIS 87

90 Tabel 8.1 Suppletie overzicht Schouwen (op basis van Rijkswaterstaatgegevens). Plaatsnaam Periode Beginraai Eindraai Lengte (m) Typewerk Totaal volume (in Volume per strekkende Wingebied binnen kustfundament situ m3) meter (m3/m) 1975 Burgh en Westlandpolder tot 17,00 17, strandsuppletie Deltawerken Kop van Schouwen tot 13,20 15, strand- en onderwater(vooroever) Krabbenplaat suppletie; zeewaartse verplaatsing Krabbegat Noorderstrand tot 0,84 3, zeewaartse en landwaartse duinverzwaring 1991 Westenschouwen tot ,84 17, strand-duinsuppletie Krabbegatwestzijde; km Noorderstrand tot 1,59 1, strandsuppletie ,59 2, Renesse tot 3,67 6, strandsuppletie Kop van Schouwen tot 11,58 12, strandsuppletie Krabbengat ,37 17, Burgh- en Westlandpolder tot 16,20 17, strandsuppletie Noorderstrand tot 0,95 6, strandsuppletie Renesse-I tot 1,16 2, strandsuppletie -duinvoetverdediging Renesse-II tot 3,27 4, strandsuppletie Westenschouwen-I tot 15,98 17, strandsuppletie ARCADIS : - Definitief

91 Westenschouwen-II tot Renesse tot Renesse-oost tot West tot Renesse Noorderstrand tot Schouwen Westkop tot ,94 15, strandsuppletie ,77 4, strandsuppletie ,06 1, strandsuppletie ,24 17, strandsuppletie ,06 4, strandsuppletie ,44 17, Strandsuppletie : - Definitief ARCADIS 89

92 8.3 BASISKUSTLIJN (BKL), MOMENTANE KUSTLIJN (MKL), TE TOETSEN KUSTLIJN (TKL) VASTSTELLING De kustlijnen die sinds 1990 worden gebruikt om de (structurele) erosie van de kust te identificeren zijn geen meetbare of zichtbare waterlijnen, maar afgeleiden van het sedimentvolume op het strand en de ondiepe onderwateroever. De ligging van de laag- en hoogwaterlijn en de duinvoet kennen grote fluctuaties in ruimte en tijd. Deze lijnen zijn dan ook niet geschikt voor het bepalen van structurele erosie. De kustlijnligging in de Momentane Kustlijn (MKL) wordt afgeleid uit het zandvolume in een rekenschijf rondom de laagwaterlijn (figuur 8.5). Op deze wijze worden de fluctuaties in de tijd beperkt, terwijl vormfluctuaties in het profiel mogelijk blijven. De methode om in afzonderlijke jaren de MKL te bepalen staat in Figuur 3.4 en wordt uitgebreid toegelicht in de nota De Basiskustlijn, een technisch morfologische uitwerking (Hillen et al, 1991). Aanvullend de standaardberekening die is getoond in het voorbeeld in figuur 8.5 in Zeeland ook aangepaste berekeningen uitgevoerd op plekken waar geulen dicht bij de kust lopen (Krabbengat, Brouwershavensche gat ) en op plekken met ondiepten voor de kust (Bollen van het Nieuwe Zand). Voor bepaalde locaties zijn daarom andere boven- en ondergrenzen gehanteerd of is zeewaartse begrenzing van de rekenschijf opgelegd (Termaat en Maranus, 2000). Figuur 8.5 Schematische dwarsdoorsnede van de kust met de definities en de formule om de Momentane Kustlijn af te berekenen. Eerst wordt het zandvolume (oppervlak o) bepaald in de zogenaamde rekenschijf tussen duinvoet (doorgaans +3m NAP) en een ondergrens (even ver beneden gemiddeld laagwater als de duinvoet boven gemiddeld laagwater (h)). Vervolgens wordt de Momentane Kustlijn bepaald door het oppervlak te delen door de dikte van de rekenschijf (2h) en de afstand x van de duinvoet tot RSP daarbij op te tellen (Min. I&M, 2011) De Momentane Kustlijnligging geeft steeds een momentopname weer van een bepaald jaar en als gevolg van een (lokaal) recent opgetreden conditie kan deze niet in overeenstemming zijn met de trend in de voorgaande periode (figuur 8.6). Om die reden is de Basiskustlijn afgeleid uit de trend van voorgaande jaren. Bij Schouwen omvat deze periode doorgaans , met uitzondering van de locaties waar de geulverlegging is uitgevoerd. Voor die locaties is de trend van 1975 tot 1986 bepaald (Termaat en Maranus, 2000). 90 ARCADIS : - Definitief

93 Bij de jaarlijkse bepaling van de te Toetsen kustlijn (TKL) wordt steeds een trend bij berekend over een periode van 10 jaar (figuur 8.6), als in de betreffende kustraai in de voorafgaande tien jaar geen zandsuppletie is uitgevoerd. Als in die periode wel een zandsuppleties is uitgevoerd wordt de TKL berekend aan de hand van de oorspronkelijk trend en het zandvolume na de suppletie, of op basis van de trend na de suppletie. Figuur 8.6 Schematische weergave van de wijze waarop de trend in de MKL is gebruikt om de ligging van de BKL te bepalen en de trendbepaling ten bate van de jaarlijkse Te Toetsen Kustlijn(Kustlijnkaartenboek 2012). Bij de invoering van de BKL-MKL methodiek is een proces doorlopen waarbij door Rijkswaterstaat een voorstel is gedaan voor de definitie van de rekenschijf, trendperiode en de BKL per raai per kustvak. Door de provincie (via het provinciaal overleg kust -POK) en de waterkeringbeheerder (via het Zeeuws Overleg Waterkeringen -ZOW) is hierop geageerd en dit heeft in een beperkt aantal gevallen geleidt tot aanpassingen. De voorstellen van Rijkswaterstaat betroffen voorstellen op louter morfologische gronden. In 1992 brachten de Provinciale Overleggen Kust hun advies uit over het voorstel. Bij het beoordelen van het voorstel hebben zij rekening gehouden met het waterkeringbelang en andere belangen zoals natuur, recreatie, bebouwing en drinkwaterwinning. Vervolgens gaf Rijkswaterstaat (1993) aan hoe zij met het advies van de Provinciale Overleggen Kust omgaan (Min. V&W, 1993). Op basis van deze rapportage van Rijkswaterstaat is uiteindelijk de Basiskustlijn door de staatssecretaris vastgesteld. Inmiddels is het dan 1994; in de periode wordt nog de initieel door Rijkswaterstaat voorgestelde Basiskustlijn gehanteerd. Voor Schouwen luidde het advies van het POK en de reactie van Rijkswaterstaat (Min. V&W, 1993): Veiligheid: Voor het behalen van de deltaveiligheid stelt het POK-Zeeland voor om op een aantal locaties de BKL meer zeewaarts te verplaatsen. Dit betreft ook het Noorderstrand van Schouwen. Rijkswaterstaat stemt hiermee in. Het POK Zeeland ziet graag het criterium Duinvoet toegevoegd aan de toetsingsprocedure, maar dit wordt niet gehonoreerd. Natuur en Natuurlijke dynamiek: Voor drie raaien op het noordwesten van Schouwen wordt voorgesteld om de BKL verder zeewaarts te verplaatsen. Rijkswaterstaat neemt dit advies over. Afsluitdammen: Het POK-Zeeland stelt adviseert om, op grond van recreatieve belangen, een basiskustlijn te hanteren voor het zuidelijke deel van de Brouwersdam (met uitzondering van vier raaien ter plaatse van de uitwateringssluis), uitgaande van een minimale strandbreedte van 50 meter. Een vergelijkbaar : - Definitief ARCADIS 91

94 advies wordt voor het noordelijk deel van Neeltje Jans gegeven. Rijkswaterstaat neemt dit advies niet over, maar besluit de stabiliteit van de dam als criterium te kiezen LANDELIJKE HERZIENING BASISKUSTLIJN 2001 Naar aanleiding van de tweede Kustnota (Ministerie van Verkeer en Waterstaat 1995), waarin werd geconstateerd dat de ligging van de Basiskustlijn niet overal optimaal is, heeft een technische en bestuurlijke evaluatie van de BKL plaatsgevonden. Voor Rijkswaterstaat Zeeland is de technische evaluatie is opgesteld door Termaat en Maranus (2000). Een van de constateringen uit de tweede Kustnota is dat er verschillen bestaan in de relatie ligging van de Basiskustlijn en veiligheid. Bij een zeer smalle waterkering en bij bebouwing in de afslagzone zal snel sprake zijn van een knelpunt met veiligheid: de Basiskustlijn heeft hier een interventiefunctie. In andere situaties zijn fluctuaties juist nodig voor het behoud van waarden en functies en zijn ze ook toelaatbaar: de Basiskustlijn heeft hier een signaleringsfunctie. Voor Zeeland is een interventiefunctie van de BKL voorgesteld en doorgevoerd. De meeste voorgestelde wijzigingen betreffen een landwaartse verplaatsing (zie de verschillende voorbeeld in de grafieken met de BKL in het voorliggende rapport, zoals figuur 4.8 en figuur 5.9). Ook de gehanteerde grenswaarden voor de berekening van de MKL zijn hierbij aangepast LANDELIJKE HERZIENING BASISKUSTLIJN HERZIENING 2012 Voor het Ministerie van Infrastructuur en Milieu waren er in 2009 twee concrete aanleidingen voor het herzien van de Basiskustlijn: 1. Benodigde aanpassing vanwege het onderhoud van de zandige zeewaartse versterkingen: Op een aantal plaatsen is de kust zeewaarts versterkt. Zonder aanpassing van de Basiskustlijn zouden deze versterkingen niet worden onderhouden en eroderen. 2. Benodigde aanpassing vanwege een te ver zeewaarts vastgestelde Basiskustlijn: Op een aantal plaatsen is de Basiskustlijn vastgelegd op een zeewaartse positie die moeilijk is te handhaven. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu hanteert voor deze locaties de volgende beschrijving: op een aantal locaties langs de kust sluit de ligging van de Basiskustlijn niet aan bij de natuurlijke, reële ligging van de kust. Voor Schouwen waren er geen locaties waar aanleiding was om de Basiskustlijn te herzien AFSPRAKEN HANDHAVING BASISKUSTLIJN Bij het opstellen van het suppletieschema en/of het uitvoeren van de suppleties houdt Rijkswaterstaat voor specifieke gebieden rekening met gemaakte afspraken (persoonlijke communicatie met Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving en Rijkswaterstaat Zee en Delta, 2012). Voor Schouwen zijn alleen voor het gebied bij de Rotonde in Westenschouwen (RSP ) afspraken gemaakt over het handhaven van de basiskustlijn. Het gebied bij de Rotonde in Westenschouwen, waar de restanten van een Middeleeuwse havenbuurt liggen, staat te boek als terrein van hoog archeologische waarde. (Bron: Provinciale Zeeuwse Courant, augustus 2006). Door erosie kunnen delen van de archeologische nederzetting bloot komen te liggen. Dit is zelf geen reden om over te gaan op suppletie, maar het wordt meegenomen als er in de buurt gesuppleerd wordt. Dit ook in verband met veiligheid van badgasten, omdat bij hoogwater de resten uit het zicht zijn en daardoor eventueel verwondingen kunnen veroorzaken bij badgasten. 92 ARCADIS : - Definitief

95 9 Dynamiek van de zeereep 9.1 INLEIDING In deze paragraaf wordt de dynamiek van de zeereep en de achterliggende duinen beschreven. Dynamiek van de zeereep heeft betrekking op stuivend zand, overstuiving (depositie) al dan niet gecombineerd met winderosie. De informatie in deze paragraaf is gebaseerd op de volgende studies: Arens et al. (2009) Arens et al. (2010), Arens et al. (2012), Stuijfzand et al. (2012). Doelstelling voor deze onderzoeken was het in beeld brengen van de dynamiek van de zeereep en duinen en het verkrijgen van meer inzicht in de effecten van zandsuppleties. Op grond van het gedrag van het zand binnen de zeereep zijn 5 responstypen onderscheiden. De overstuivingsgradiënt wordt van type 1 naar type 5 steeds uitgestrekter. Type 5 is vanuit de overstuiving geredeneerd de ideale situatie, met een zeer uitgestrekte gradiënt, die tot ver landwaarts door kan lopen, en een open zeereep die als doorgeefluik voor dynamiek fungeert (Arens, 2011). Type 1: Er is nauwelijks of geen dynamiek in de zeereep. Er is geen sprake van doorstuiving 8 of ontwikkeling van embryonale duinen. Enige lichte vorm van aanstuiving 9 bij de duinvoet is mogelijk. Potentie voor ontwikkeling van alle habitattypen is negatief. Type 2: Er is met name sprake van dynamiek vóór de zeereep, door de ontwikkeling van embryonale duinen. Doordat de embryonale duinen het grootste deel van de dynamiek wegvangen is er geen dynamiek in de zeereep zelf. De doorstuiving is verwaarloosbaar. Potentie voor de ontwikkeling van habitattype 2110 is goed, bij doorgroeien van de embryonale duinen ontstaat habitattype 2120, witte duinen. Potentie voor onderhoud van grijze duinen achter de zeereep is matig tot slecht. Witte duinen op de zeereep zouden zich door een afname van de dynamiek kunnen ontwikkelen tot grijze duinen. Type 3: Er is sprake van een matige tot forse dynamiek die leidt tot aanstuiving aan de voorzijde en ophoging van de top (opstuiving: overstuiving van de zeereeptop, waardoor deze in hoogte toeneemt). De zeereep breidt daardoor uit. Embryonale duinen kunnen al dan niet voorkomen. De doorstuiving van de voorzijde over de top naar de achterzijde is verwaarloosbaar. Habitattype 2120 is goed ontwikkeld, 2110 is wel of niet aanwezig. De potentie voor onderhoud van grijze duinen is beperkt. Type 4: Net als bij type 3 is er sprake van een matige tot forse dynamiek, maar nu strekt deze zich ook uit tot achter de zeereep. De potentie voor onderhoud van grijze duinen is dan ook matig tot goed. Habitattype 2120 is goed ontwikkeld, 2110 is wel of niet aanwezig. Type 5: Het laatste type kent de grootste dynamiek door extreme aanstuiving of secundaire verstuiving, of een combinatie van beide. Afhankelijk van de mate van aanstuiving, of de rol die afslag speelt bij de 8 Overstuiving tot achter de zeereep, waarbij hetzij strandzand over de zeereep wordt geblazen, hetzij door winderosie aan de voorzijde zeereepzand naar achteren wordt geblazen. 9 Overstuiving nabij de duinvoet, dus aan de voorzijde van de zeereep, waardoor de zeereep zich zeewaarts uitbreidt. In het verleden vaak gestuurd door stuifschermen. : - Definitief ARCADIS 93

96 mobilisatie van zand, zijn embryonale duinen wel of niet aanwezig. Door de ontwikkeling van kerven 10 (parabolisering) en stuifkuilen 11 is de doorstuiving naar achteren toe veel groter dan in de andere typen. Er is een grote potentie voor onderhoud van grijze duinen. Een overzicht van de responsetypen van de zeereep van heel Schouwen is weergeven in figuur 9.1.Figuur 9.2 toont de volume veranderingen per kilometer. Voor de volumeontwikkelingen per raai voor vier perioden ( , , , )wordt verwezen naar bijlage B. De volumeberekening is gebaseerd op de JarKus meting. In Figuur 4.33 staat de volumeverandering boven de +3 m NAP per kilometer. Deze volumeberekening is gebaseerd op de laseraltimetrie meting, de berekenmethode en de beperking van de berekening (bijvoorbeeld fouten door de aanwezigheid van vegetatie) staan beschreven in Arens et al., De berekeningen zijn het meest betrouwbaar voor langjarige perioden. De dynamiek die in deze figuren zichtbaar is wordt in deze paragraaf verder toegelicht: In paragraaf 9.2staat een algemene beschrijving van de situatie in 1988 en de situatie in 2011, in paragraaf 9.3 staat een beschrijving voor de situatie in 1988 en 2011 voor deelgebieden van de kust van Schouwen. 9.2 OVERZICHT 1988 EN 2011 Situatie 1988 De kustlijnverplaatsing op Schouwen lijkt gedomineerd door zandgolven. Een groot deel van de zeereep ondergaat daardoor sterke afslag, afgewisseld met sterke aangroei. Aan de zuidkant bevindt zich een zeereep met niet actieve afslaghelling, plaatselijk met overstuiving of met kleine blowouts. De zeereep verhoogt. In noordelijke richting wordt de afslag steeds sterker, en neemt overstuiving toe. De zeereep is hier zeer hoog en heeft een duidelijke afslaghelling en plaatselijk blowouts. Tegen de duinvoet bevindt zich vaak een accumulatie zone achter stuifschermen. Kennelijk is afslag het laatste jaar uitgebleven (nota bene: dat is na de uitvoering van de geulverlegging en kan daarom gekoppeld zijn aan die ingreep). Nog verder noordelijk breidt de zeereep zich zeewaarts uit. Aanstuivend zand wordt vastgelegd op de zeehelling (met schermen) en op de top. Op de landhellingen verstuivingen. De zeereep heeft twee tot drie ruggen (primaire duinruggen). Vermeldenswaard zijn de enorme stuifkuilen achter de zeereep in het midden van Schouwen. Situatie 2011 Ten opzichte van 1988 is de situatie drastisch veranderd. Met name op de kop, tussen km 14 en 15 is er sprake van een extreem dynamische ontwikkeling, met afslag, kerf- en stuifkuilontwikkeling en een forse doorvoer van zand landwaarts van de zeereep. Er zijn slechts weinig plaatsen in Nederland met een vergelijkbare ontwikkeling (Noord-Hollands Duinreservaat, Terschelling Noordsvaarder). Verder valt op dat de zeereep vaak zeer dicht begroeid is met struweel. Afgezien van de kop overheerst een ontwikkeling met aanstuiving aan de voorzijde van de zeereep, soms met embryonale duinontwikkeling, vaak met overstuiving van de zone rondom de duinvoet en de zeewaartse helling. Qua volumeontwikkeling is met uitzondering van km (segment 3c en D ) overal het zandbudget positief, met toenames van rond de 5-15 m 3 /m per jaar. Tussen 13 en 15 is het budget negatief, tussen -10 en -15 m 3 /m per jaar. In dit gebied wordt flink gesuppleerd, maar niet genoeg om de negatieve volumeontwikkeling van de zeereep te compenseren. Mogelijk wordt een deel van de negatieve volumeontwikkeling veroorzaakt door winderosie (afvoer via het strand). 10 Kerf: Winderosievorm in de zeereep die een opening heeft naar het strand. 11 Stuifkuil: Duidelijk geïsoleerde, schotelvormige winderosievorm. 94 ARCADIS : - Definitief

97 Figuur 9.1 (volgende pagina )Classificatie van de zeereep voor Schouwen. Het betreft de huidige classificatie van responstypen zoals ze nu (2012) gelden, gebaseerd op laseraltimetrie 1997/ en luchtfoto s 2011 en : - Definitief ARCADIS 95

98 Figuur 9.2 Volumeverandering boven de +3 m NAP per kilometer. De volumeberekening is gebaseerd op de laseraltimetrie meting. Notatie: kustvak 13, km. Km00 ligt aan de noordoostkant, 18 aan de zuidkant. Kop van Schouwen ligt tussen 12 en ARCADIS : - Definitief

99 9.3 BESCHRIJVING SITUATIE 1988 EN 2011 PER DEELGEBIED De deelgebieden bij de dynamiek van de zeereep zijn anders dan de kustsegmenten uit de voorgaande hoofdstukken RSP (NOORDERSTRAND-RENESSE; ONDERDEEL SEGMENT 1) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur Stabiele en statische zeereep met een vorm die sterk door het beheer beïnvloed lijkt. Plaatselijk is de duinvoet verhard. Er zijn geen verdere beheersingrepen te zien. De zeereep is vrijwel geheel begroeid. Er zijn geen sporen van overstuiving of van winderosie Stabiele en statische zeereep waarvan de bovenkant dichtbegroeid is met struweel. Aan de voorzijde is er sprake van een dynamische ontwikkeling in de vorm van embryonale duinvorming tegen de duinvoet. Forse volumetoename in middendeel vanaf circa 1990, tot meer dan 30 m3/m.jaar, veel variatie in ruimte. Diverse suppleties. Respons type 2 en 3. Figuur 9.3 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP : - Definitief ARCADIS 97

100 9.3.2 RSP (OOSTERENBAN; ONDERDEEL SEGMENTEN 1 EN 2) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur 9.4, figuur 9.5 en figuur Uitbreiding van de zeereep ten westen van RSP 4.69, mogelijk onder invloed van een zandgolf. Ten westen van 7.10 zeereepvorming voor de oude zeereep. Er vindt geringe overstuiving plaats, geen winderosie. Wel bevinden zich op enkele plaatsen blowouts in de landwaartse helling. Uitbreiding vindt plaats door aanstuiving tegen de duinvoet en de zeewaartse helling. Beheeringrepen bestaan voornamelijk uit stuifschermen en aanplant op de duinvoet. Op het strand komen zeer grote streep/lengte duinen voor, deze zijn verder nergens in dit formaat waargenomen Dichtbegroeide, nauwelijks dynamische zeereep met een aanstuivingszone met embryonale duinontwikkeling aan de zeewaartse zijde. Rondom strandslagen is er sprake van enige overstuiving naar binnen toe. Tussen RSP 6.49 en 8.59 neemt de strandbreedte fors toe (tot circa 600m) en de dynamiek aan de voorzijde fors af. Ten zuidwesten van RSP 8.59 neemt de strandbreedte weer af en dynamiek aan de duinvoet weer toe. Met name bij RSP 9.39 is er sprake van meer doorstuiving over de zeereep, ook hier echter in combinatie met een strandslag. Bij RSP 8.99 bevindt zich een beperkte zone met erosie aan de duinvoet (over een traject van 230m). Overwegend constante (langdurige) volumetoename, 5-20 m3/m per jaar. RSP enkele malen gesuppleerd, ten zuidwesten van 6.34 nooit gesuppleerd. Respons type 2 en 3 (dominant). Figuur 9.4 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP ARCADIS : - Definitief

101 Figuur 9.5 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP Figuur 9.6 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP : - Definitief ARCADIS 99

102 9.3.3 RSP (VERKLIKKERDUINEN) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur Bij RSP 9.39 afslag sinds 1984, bij RSP afslag sinds Vorming van een afslagklif. Duinvoet is begroeid dus afslagklif zal niet actief zijn. Op de zeewaartse helling vindt winderosie plaats, op de zeereeptop winderosie en overstuiving. Geen verdere beheeringrepen zichtbaar 2011 Dicht begroeide zeereep met dynamiek op de zeewaartse helling, vooral in de vorm van overstuiving, geen winderosie. Dit deelgebied zit in de aanloop naar de volgende piek van een zandgolf 12. Vooral recentelijk volumetoename, 10->20m3/m/jaar. Vanaf enkele malen gesuppleerd, daarvoor nooit. Respons type 4. Figuur 9.7 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP RSP (NIEUW-HAAMSTEDE; SEGMENT 3) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur In de ontwikkeling van het duinvolume is een zandgolf zichtbaar, deze golven zijn het gevolg van de dynamiek van de aanlandende zandplaten van de Bollen van het Nieuwe Zand (zie Hoofdstuk 5). 100 ARCADIS : - Definitief

103 1988 Sterke erosie op de onderwateroever. Tot RSP geringe achteruitgang met overstuiving (en ophoging) en winderosie. Ook hier weer stuifschermen en aanplant op de duinvoet. Geen afslagklif. Ten zuiden van RSP stabiele zeer hoge (>30 m) zeereep met afname van dynamiek (minder overstuiving en winderosie). Palenrijen op het strand Dynamische zone in de vorm van overstuiving aan de voorzijde van de zeereep, geen winderosie. Ten zuiden van RSP wordt het strand erosief en neemt de breedte van de overstuivingszone af. Langdurige volumetoename in de orde van 10-20m 3 /m per jaar. Diverse malen gesuppleerd. Respons type 4. Figuur 9.8 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP RSP (KOP VAN SCHOUWEN; SEGMENTEN 3 EN 4) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur 9.9 en figuur Voornamelijk achteruitgang. Weinig overstuiving, wel blowout vorming op de zeereep. Slechts op enkele plaatsen vindt ophoging van de zeereep plaats. Afslagklif. In 1987 heeft een suppletie inclusief duinverzwaring (geulverlegging) plaats gevonden. Met name na is de zeereepvorm sterk door het beheer beïnvloed. De zeereep is hier geheel ingepakt met stuifschermen. Tussen en en tussen en bevindt zich een laagte in de zeereep, bijna een gat. Huidige beheer stuifschermen, aanplant en palenrijen op het strand. : - Definitief ARCADIS 101

104 2011 De ontwikkeling van dit deelgebied is divers. Tussen en is er sprake van aanstuiving bij de duinvoet en voorzijde van de zeereep, met lichte kerfontwikkeling. Tussen en overwegend erosie, waarbij er nauwelijks of geen sprake is van dynamiek in de zeereep. Het zeereepvolume neemt hier dan ook gestaag af. Tussen en is wel sprake van een dynamiserende zeereep met kerfontwikkeling die vanaf 2007 goed op gang is gekomen. Vanaf naar het zuid(oosten) neemt de dynamiek weer af en is er een overgang van erosie bij de duinvoet naar aanstuiving bij de duinvoet met ontwikkeling van embryonale duinen aan de voorkant van de zeereep. Over het algemeen is er sprake van erosie met een volumeafname van de zeereep, afgewisseld door perioden met volumetoename. Veelvuldig gesuppleerd. Respons type 2, 4 en 5. Figuur 9.9 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP ARCADIS : - Definitief

105 Figuur 9.10 Volume (m3) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP RSP (WESTENSCHOUWEN; DEGMENT 4) De ontwikkelingen van het volume per raai zijn weergeven in figuur Achteruitgang. Vrij statische zeereep, nauwelijks overstuiving, geen winderosie. Bij suppletie in De meeste dynamiek is in de vorm van aanstuiving tegen de zeewaartse helling. Er zijn geen sporen van winderosie. Tussen 1970 en 1980 is er een overgang van volumeafname naar volumetoename. De toename ligt nu rond de 10m3/m per jaar. Diverse malen gesuppleerd. Respons type 2 en 3. : - Definitief ARCADIS 103

106 Figuur 9.11 Volume (m 3 ) boven + 3m NAP (verticale as) per jaar (horizontale as) voor RSP ARCADIS : - Definitief

107 10 Functies van de kust 10.1 INLEIDING Het beleid van dynamisch handhaven, zoals dat in 1990 is ingevoerd voor de Nederlandse kust heeft als doel om de ligging van de kustlijn te handhaven en daarmee de duinen langs de kust te behouden. Daarmee blijft de veiligheid duurzaam behouden en wordt het behoud van functies te garandeert (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1990).In dit hoofdstuk wordt beknopt inzicht gegeven in drie verschillende functies van de kust, namelijk de bescherming tegen overstromingen, de natuur en de recreatie. Daarmee is het inzicht in de functies niet uitputtend, zo doet het Krabbengat ook dienst als vaargeul en worden in het Brouwershavensche gat mossels opgekweekt (figuur 10.1). Figuur 10.1 Aquacultuur in de monding van de Grevelingen, ten Noorden van Renesse (kustsegment 1 van Schouwen). Zichtbaar zijn de drijvers van mosselcultures (201, bron luchtfoto Geoloket Provincie Zeeland). : - Definitief ARCADIS 105

108 10.2 VEILIGHEID TEGEN OVERSTROMINGEN TOETSING WATERKERING De veiligheid tegen overstromingen wordt gewaarborgd door de aanwezigheid een primaire waterkering die het dijkringgebied 26 Schouwen-Duiveland omsluit. Dijkring 26 heeft een normfrequentie van 1/4000 per jaar. Zie voor de hanteerde begrippen en een inleiding in de systematiek van de bescherming tegen overstromingen bijvoorbeeld : De primaire waterkering bestaat uit duinen en dijken. Het beheer van deze dijkring ligt in handen van Waterschap Scheldestromen. De ligging van de waterkering is vastgelegd in de Legger waterkeringen waterschap Scheldestromen. Dijkring 26 grenst aan de Noordzee, de Oosterschelde en het Grevelingenmeer. In het voorliggende rapport wordt alleen de waterkering grenzend aan de Noordzee beschouwd. Deze primaire waterkering bestaat vrijwel volledig uit duinen, alleen in het uiterste zuidoosten, aangrenzend aan de Oosterscheldekering is sprake van een stuk dijk (vanaf RSP 17,33 tot aan de Stormvloedkering). Conform de Waterwet (en eerder conform de Wet op de waterkering) is de dijkring getoetst, volgens de leidraad (1 e toetsronde) en voorschriften (2 e en 3 e toetsronde). Toetsronde Zandige kust: De score voor duinen is veilig. De aansluitingsconstructies bij de Brouwersdam en de Oosterscheldekering krijgen 'Geen oordeel', omdat hier nader onderzoek noodzakelijk is. Toetsronde Zandige kust: Een kort traject (< 1 km, ter plaatse van het Noorderstrand) van de duinwaterkering voldoet niet. De versterking van dit kustvak start in 2013 ( noorderstrand). De rest van de duinwaterkering voldoet aan de norm. Toetsronde Zandige kust: De duinwaterkering (met uitzondering van te versterken stuk bij het Noorderstrand) voldoet aan de norm. De bekleding van de dijk aan de zuidoostzijde is afgekeurd en deze zal worden versterkt FAALKANSEN VAN DE EERSTE DUINREGEL LANGS DE KUST De officiële wettelijke toetsing van de duinen als primaire waterkering is gebaseerd op het bepalen van de hoeveelheid duinafslag onder maatgevende belastingcondities. De belasting bestaat uit een combinatie van een extreem hoge waterstand en bijbehorende golfcondities. De toetsing geeft dus antwoord op de vraag of de duinen op een bepaalde locatie wel of niet aan de gestelde norm voldoen. De resultaten van de uitgevoerde toetsingen staan samengevat in de voorgaande paragraaf. Bij de toetsingen komt geen informatie beschikbaar over de ontwikkeling (trend) in (on)veiligheid en het effect van suppleties op deze trend. Om de effecten van de autonome kustontwikkelingen en die van zandsuppleties op de mate van duinafslag in beeld te kunnen brengen zijn faalkansen van de eerste duinregel berekend (Van Balen et al., 2011, Vuik et al., 2012). Deze faalkansen geven de kans op een doorbraak van de eerste duinregel per jaar. Dit is dus geen berekening van de sterkte van de duinwaterkering als geheel, zoals dit voor de toetsing wordt uitgevoerd. Deze berekeningen naar de sterkte van de eerste duinregel zijn uitgevoerd als onderdeel van een bredere studie in het kader van KPP-B&O Kust (Giardino et al., 2011, Giardino en Santinelli, 2012).Deze studie is 106 ARCADIS : - Definitief

109 gestart om op basis van de faalkansberekeningen en aanvullende data-analyses vuistregels met betrekking tot het effect van zandsuppleties op de ontwikkeling van de faalkans op te stellen. Deze eerste verkenning heeft bruikbare resultaten opgeleverd, de resultaten voor Schouwen staan in deze paragraaf beschreven. Voor alle beschikbare profielmetingen in de JarKus-database tussen 1965 en 2010 zijn faalkansen berekend voor eerste duinenrij 13 (Van Balen, 2011; Vuik, 2012). De berekende faalkansen voor alleen de eerste duinenrij voor het jaar 2010 zijn weergegeven in figuur Figuur 10.2 Berekende faalkansen voor de eerste duinenrij van Schouwen in 2010 (van Balen, 2011; Vuik e.a., 2012). Voor alle duidelijkheid, het betreft geen faalkansen van de gehele duinwaterkering, maar alleen die van de eerste duinregel. Figuur 10.3 geeft een indicatie van het belang van de eerste duinenrij in relatie tot het volume van het complete duinmassief. Er is een onderverdeling aangebracht in vier klassen: 1. Er is sprake van een enkel duin, of een meervoudig duin waarbij de eerste duinenrij meer dan 90% van het totale duinvolume bevat (rood); 13 Het voor de studies van van Balen (2011) en Vuik e.a. (2012) gebruikte rekeninstrument is geschikt voor het berekenen van de faalkans van één duin, en niet van meerdere duinenrijen. De faalkansen zijn daarom alleen geldig voor de eerste duinenrij (de zeereep). Bij meerdere duinenrijen is de werkelijke faalkans veel kleiner. : - Definitief ARCADIS 107

110 2. Er is sprake van een meervoudig duin, waarbij de eerste duinenrij 50-90% van het totale duinvolume bevat (geel); 3. Er is sprake van een meervoudig duin, waarbij de eerste duinenrij 10-50% van het totale duinvolume bevat (lichtblauw); 4. Er is sprake van een meervoudig duin, waarbij de eerste duinenrij minder dan 10% van het totale duinvolume bevat (donkerblauw). Figuur 10.3 Indicatie van het belang van meervoudige duinenrijen per raai. Door de ontwikkeling van de faalkansen van de eerste duinenrij tussen 1965 en 2010 te beschouwen, kan worden onderzocht wat de autonome ontwikkeling van de beschermende functie van de duinen is, en wat het effect van het kustbeleid hierop is geweest. Figuur 10.4 toont de trend in de faalkans van de eerste duinenrij voor Schouwen voor de periode , dat is de periode vóór het beleid van dynamische kusthandhaving (aan het einde van de periode hebben bij Schouwen al zandsuppleties en geulverlegging plaatsgevonden) Figuur 10.5 toont de trends in periode van (handhaving Basiskustlijn) en figuur 10.6 toont de periode van (handhaving Basiskustlijn en kustfundament). De trends zijn per raai berekend met lineaire regressie. Er is een onderverdeling gemaakt in 5 klassen: 1. De faalkansen zijn sterk afgenomen in deze periode: de trend is zodanig dat een afname van de faalkans met een factor 10 minder dan 10 jaar heeft geduurd (donkerblauw). 108 ARCADIS : - Definitief

111 2. De faalkansen zijn licht afgenomen in deze periode: de trend is zodanig dat een afname van de faalkans met een factor 10 meer dan 10 jaar heeft geduurd (lichtblauw). 3. Er zijn slechts 4 of minder faalkansen berekend in de beschouwde periode (vanwege een gebrek aan JarKus-data of bruikbare resultaten van PC-Ring), op basis waarvan geen trend wordt weergegeven (wit). 4. De faalkansen zijn licht toegenomen in deze periode: de trend is zodanig dat een toename van de faalkans met een factor 10 meer dan 10 jaar heeft geduurd (oranje). 5. De faalkansen zijn sterk toegenomen in deze periode: de trend is zodanig dat een toename van de faalkans met een factor 10 minder dan 10 jaar heeft geduurd (rood). Figuur 10.4 Trend in de faalkans van de eerste duinenrij van Schouwen voor de periode : - Definitief ARCADIS 109

112 Figuur 10.5 Trend in de faalkans van de eerste duinenrij van Schouwen voor de periode Bij de ontwikkeling wordt een ontwikkeling per deelgebied gebied. Deze deelgebieden komen niet geheel overeen met de segmenten zoals die bij de kustontwikkeling zijn beschouwd, omdat voor de veiligheid tegen overstromingen de karakteristeken van het duin zwaar meewegen. 1. Duinen tussen de Grevelingendam en Renesse (ongeveer RSP 0,74-3,77; onderdeel van segment 1) In dit gebied is slechts één duinenrij aanwezig, maar de faalkansen van deze duinenrij zijn lager dan per jaar. Met name in het westelijke deel van dit traject is een steile vooroever aanwezig door de aanwezigheid van de voormalige getijdegeul Brouwershavensche gat.. In het jaar 1966 zijn hier de eerste JarKus-metingen uitgevoerd. Voor de profielen van 1966 zijn zeer hoge faalkansen berekend, in de orde van 10-2 tot zelfs 10-1 per jaar (kanttekening hierbij is dat de steile vooroever de afslagberekeningen bemoeilijkt.) In de periode was hier sprake van een sterk afnemende faalkans, verband houdend met de effecten van de aanleg van de Grevelingendam (aanleg ). Ook in de perioden en is de faalkans verder afgenomen, mede als gevolg van diverse duinverzwaringen en strandsuppleties die hier zijn uitgevoerd. 2. Breed duingebied tussen Renesse en Nieuw Haamstede (ongeveer RSP 3,97-8,99; onderdeel van segment 1 en 2) In dit gebied zijn de faalkansen van de eerste duinenrij zeer laag, of bedraagt het volume van de eerste duinenrij slechts een beperkt deel van het totale duinvolume. 110 ARCADIS : - Definitief

113 In de periode was er hier overwegend sprake van een licht afnemende faalkans. Deze afname is versterkt doorgezet in de periode , met gemiddeld een afname met ongeveer een factor 80 in 10 jaar. Deze sterke afname is vooral gerelateerd aan diverse strandsuppleties ten noordoosten van RSP 6,49. In de periode is er sprake van een lichte afname in de faalkansen. Figuur 10.6 Trend in de faalkans van de eerste duinenrij van Schouwen voor de periode Breed duingebied tussen Nieuw Haamstede en Westenschouwen (ongeveer RSP 9,19-16,48; onderdeel van segment 2 en 3) In dit gebied zijn de faalkansen van de eerste duinenrij zeer laag, of bedraagt het volume van de eerste duinenrij slechts een beperkt deel van het totale duinvolume. Langs de kust van dit traject ligt de diepe getijdegeul Krabbengat. De aanwezigheid van de geul verhinderd het ontstaan van een evenwichtsprofiel in de berekeningen van de duinafslag tijdens zware stormcondities. De gehanteerde berekeningsmethode neemt dit effect niet (voldoende) mee bij de afslagberekeningen en de betrouwbaarheid van de kwantitatieve waarde van de faalkansen is daarom beperkt. De kwalitatieve uitspraak over lage faalkansen blijft van kracht. Op verschillende delen van dit traject (RSP 9,59-10,44 en RSP 12,48-16,48) was in de periode sprake van een lichte tot lokaal zelfs sterke toename van de faalkansen. Deze sterke toename van de faalkansen hangt voor RSP 9,59-10,44 samen met de verlenging van de getijgeul Krabbengat tot in dit gebied. In het traject van RSP 12,48-16,48 hangt de sterke toename van de faalkansen samen met de achteruitgang van het gehele duinmassief, het strand en de geulwand. In de : - Definitief ARCADIS 111

114 perioden en is dit mede door de geulverlegging en diverse zandsuppleties veranderd in een trend met overwegend afnemende faalkansen, hoewel delen van het traject nog een lichte toename van de faalkansen laat zien. Deze lichte toename past bij de constatering dat ondanks het handhaven van de kustlijn het duinmassief nog steeds achteruitgang vertoont (zie Hoofdstuk 6 en met name de paragrafen 6.4 en over deelsegment 3C). 3. Smalle duinen bij Westenschouwen (ongeveer raai ; segment 4) In dit traject bestaat de zeewering uit één duinenregel. Deze duinenregel is echter hoog, variërend tussen 16 en 22 meter. Faalkansen zijn dan ook zeer laag voor dit traject. In het westelijke deel van dit traject was in de periode sprake van een licht toenemende faalkans, terwijl in het oostelijke deel de faalkansen sterk afnamen. Het laatste houdt verband met de geobserveerde aanzanding na de aanleg van de Oosterscheldekering ( ). In de perioden en nam de faalkans overwegend licht af INVLOEDEN OP DE FAALKANSEN De ontwikkeling in de tijd van de kustindicatoren wordt bepaald door de volgende drie invloeden: 1. Zandsuppleties; 2. Jaar-op-jaar variaties in stormintensiteit; 3. Langjarige trends, bijvoorbeeld door de verplaatsing van een getijdegeul, of de invloed van de Deltawerken. Het effect van zandsuppleties op de ontwikkeling van de veiligheidsindicatoren is afzonderlijk beschouwd, door eerst het effect van variabele stormachtigheid en langjarige trends te bepalen. Deze twee invloeden zijn onderzocht op basis van de trends in de periode , tussen de start van de JarKus meetcampagne en de beslissing aangaande het handhaven van de Basiskustlijn door middel van zandsuppleties in Vanaf dat jaar is het regulier suppletieprogramma geïnitieerd en zijn de landelijk de aangebrachte volumes sterk toegenomen. De zandsuppleties zijn gerelateerd aan veranderingen in de veiligheidsindicatoren na correctie voor de effecten van variabele stormintensiteit en langjarige trends. De manier waarop deze relatie inzichtelijk is gemaakt wordt uitgelegd in een rekenvoorbeeld. Voor een gedetailleerde beschrijving van de werkwijze wordt verwezen naar van Balen (2010) en Vuik e.a. (2012). Het rekenvoorbeeld betreft een raai in Noord Holland waar tussen de JarKus-metingen van 2002 en 2003 een volume van 400 m 3 /m gesuppleerd op het strand. De duinvoet is 12 m zeewaarts verschoven tussen deze JarKus-metingen. Er is tussen 2002 en 2003 een relatief hoge maximale waterstand waargenomen en hierbij hoort gemiddeld genomen voor deze kust een verplaatsing van de duinvoetpositie van 4 m landwaarts. Daarnaast was er bij deze specifieke raai tot 1990 sprake van een zeewaartse trend in de duinvoetpositie, van 6 m/jaar. De 400 m 3 /m wordt nu gerelateerd aan een rekenwaarde voor de verandering in duinvoetpositie van = 10 m. Deze relaties zijn gelegd voor alle suppleties bij alle raaien. Dit resulteert in een puntenwolk met verhoudingen tussen suppletievolumes en rekenwaarden voor de veranderingen in duinvoetpositie zoals getoond in figuur 10.7 voor Noord-Holland. Een trendlijn door deze puntenwolk geeft de verandering in duinvoetpositie als functie van het suppletievolume. Hetzelfde is gedaan voor de MKL-positie en de faalkans van de eerste duinenrij. De exercitie is ook uitgevoerd voor perioden van meer dan één jaar. Het suppletievolume bij een bepaalde raai wordt dan gesommeerd over een bepaalde periode en dit gesommeerde volume wordt vergeleken met de totale verschuiving in duinvoetpositie over dezelfde periode, na het uitvoeren van de genoemde correcties. Op deze manier is het effect van suppleties over langere perioden inzichtelijk gemaakt. 112 ARCADIS : - Definitief

115 Figuur 10.7 Voorbeeld van de relatie tussen veranderingen in de MKL-positie en cumulatief gesuppleerd volume voor Noord-Holland, over een periode van vier jaar, in het geval van strandsuppleties en vooroeversuppleties. Veranderingen in de MKL-positie zijn gecorrigeerd voor het effect van stormen, beschreven aan de hand van de jaargemiddelde golfenergie. Het onderzoek naar het effect van suppleties op veiligheid langs de gehele Nederlandse kust heeft geleid tot de volgende algemene conclusies, waarbij 1 en 2 met name relevant zijn voor Schouwen: 1. Alle beschouwde indicatoren voor veiligheid worden positief beïnvloed door de uitgevoerde suppleties; 2. Het effect van een strand- of duinsuppletie is direct aanwezig, maar neemt vervolgens gestaag af. In het geval van de MKL-positie of de faalkans van de eerste duinenrij neemt het effect van een vooroeversuppletie na verloop van jaren toe, en benadert het na ongeveer 5 jaar per volume-eenheid het effect van een strandsuppletie. De beïnvloeding van de duinvoetpositie door een vooroeversuppletie verloopt langzamer, en de effectiviteit blijft ook op langere termijn nog duidelijk kleiner dan die van een strand- of duinsuppletie; 3. Effecten van verschillende suppleties lopen door elkaar heen, waardoor het analyseren van het effect van een afzonderlijke suppletie wordt bemoeilijkt. Tabel 10.1 toont het effect op de faalkans van de eerste duinenrij van Schouwen van verschillende suppletiehoeveelheden na een bepaalde tijdsperiode. Omdat er voor Schouwen onvoldoende vooroeversuppleties zijn uitgevoerd om een betrouwbare relatie af te leiden, is hier alleen naar het effect gekeken van een strandsuppletie op de faalkans van de eerste duinenrij. Nota bene, dit zijn de gemiddelde : - Definitief ARCADIS 113

116 waarden zoals die zijn afgeleid voor heel Schouwen en hierin is niet verdisconteerd of het aanbrengen van de totale volumes realiseerbaar is op alle locaties. Ook andere lokale invloeden zijn hierin niet inbegrepen. Deze getallen dienen uitsluitend ter illustratie om een gevoel te krijgen voor de grootte orde van de invloed van suppleties. Na uitvoering van een suppletie van 250 m 3 /m is gemiddeld de faalkans na 1 jaar afgenomen met ca. 71%. Na 5 jaar is dit nog gemiddeld een afname 65% ten opzichte van de uitgangssituatie. Wanneer in een periode van 5 jaar twee strandsuppleties met een grootte van 250 m 3 /m zijn uitgevoerd (500 m 3 /m in totaal), is over die vijf jaar gemiddeld genomen een afname in faalkans zichtbaar van 87%. Om na vijf jaar een afname van 90% (factor 10 kleiner) te bewerkstelligen, is in die periode een totaal suppletievolume nodig van ca. 600 m 3 /m. Type suppletie Totaal volume Over een periode Reductiefactor faalkans Afname faalkans [m 3 /m] [jaar] [-] [%] Strandsuppletie % Strandsuppletie % Strandsuppletie % Strandsuppletie % Tabel 10.1 Kentallen voor het gemiddelde effect van suppleties langs de kust van Schouwen RECREATIE In de deze paragraaf staat een samenvatting van het voorkomen van type recreatiestranden in Schouwen. Deze paragraaf is een samenvatting van de studie die door Decisio in 2011 is uitgevoerd (Decisio, 2011). In opdracht van de vier kustprovincies Fryslân, Noord-Holland, Zeeland en Zuid-Holland heeft Decisio in 2011 een onderzoek gedaan naar de recreatiebasiskustlijn, oftewel naar de strandbreedte die nodig is voor het recreatieve gebruik van het strand. In figuur 10.8 zijn de Noordzee stranden in de provincie Zeeland aangegeven. 114 ARCADIS : - Definitief

117 Figuur 10.8 Recreatieve stranden Zeeland (Decisio, 2011) De kust is een belangrijke trekpleister voor zowel binnen- als buitenlandse toeristen. In Nederland vindt ongeveer 21 procent van de binnenlandse en 26 procent van de buitenlandse overnachtingen in hotels, campings, pensions, bungalowparken, etc. plaats in de kustgebieden. In totaal komt dat neer op ruim 19 miljoen overnachtingen in Als de kust als één geheel wordt beschouwd is dit daarmee het belangrijkste toeristengebied van Nederland. Voor de vier kustprovincies is het kusttoerisme nog belangrijker: bijna de helft van alle toeristen overnacht aan de kust. Het achterland van Zeeland is (relatief) dun bevolkt, waardoor het aantal dagtochten naar zee lager ligt dan in de verstedelijkte provincies Noorden Zuid-Holland. De aantrekkingskracht op verblijfstoerisme is wel zeer groot. In Zeeland overnacht men het meest op campings en in bungalowparken. Van de vier kustprovincies heeft Zeeland de meeste campings. In totaal heeft Zeeland vijf gemeenten met badplaatsen aan de Noordzee, waaronder de gemeente Schouwen-Duiveland STRANDGEBRUIKSCATEGORIEËN Er zijn in het onderzoek vier strandgebruikscategorieën gedefinieerd (tabel 10.2). Recreatieve stranden zijn in dit onderzoek gedefinieerd als stranden waar economische activiteit op of direct achter het strand plaats vindt. Er zijn hier strandpaviljoens, georganiseerde activiteiten op het strand, of campings en stads/dorpskernen direct achter het strand. Met behulp van luchtfoto s en Kustlijnkaarten zijn de locaties bepaald waar economische activiteit op of achter het strand plaats vindt. Deze locaties zijn vervolgens doorgesproken in de discussiebijeenkomsten met vertegenwoordigers van provincies, gemeenten, ondernemers, waterschappen en (in Zeeland en Zuid-Holland) Rijkswaterstaat. : - Definitief ARCADIS 115

118 Categorie strandgebruik Sport/evenementen stranden Zeer intensief, stedelijk Matig / redelijk intensief Rustig recreatief overig niet recreatief Toelichting en voorbeelden Gebruik door ruimtevragende (durf)sporten en evenementen. Bijvoorbeeld (delen van): Cadzand-Bad, strand bij Veerse Gatdam, Brouwersdam, Scheveningen, IJmuiden tot aan zuidzijde Wijk aan Zee, Strandpaal 17 Texel, Velsen, Hoek van Holland, Nes Ameland Zeer drukke, bruisende badplaatsen. Scheveningen, Noordwijk aan Zee, Zandvoort, Strandpaviljoens Bloemendaal aan Zee, Hoek van Holland Middengroep wat betreft gebruiksintensiteit. Grote en gevarieerde groep met economische activiteit op het strand: vrijwel alle badplaatsen hebben strand in deze categorie. Bijvoorbeeld De Koog, Bergen, Egmond, Wijk aan Zee, Hoek van Holland, Rockanje, Renesse en Cadzand-Bad. Rustige stranden, maar wel economische activiteit vlakbij het strand. In kilometers hoort het grootste deel van de Noordzeestranden hiertoe. Bijvoorbeeld een strand nabij campings, hotels, woningen e.d. Strand zonder economische activiteiten op of nabij het strand. Zeer beperkt recreatief gebruik, alleen natuurliefhebbers en een enkele wandelaar. Strandbreedte vanaf de duinvoet Minimaal 100 m Minimaal 80 m Minimaal 60 m Minimaal 25 m (buiten beschouwing in dit onderzoek) Tabel 10.2 De categorieën strandgebruik en de daarbij horende minimale strandbreedte (Decisio, 2011). Een groot deel van de stranden op Schouwen zijn gecategoriseerd als rustig recreatief strand (figuur 10.8). Voor recreatie zijn de belangrijkste stranden op Schouwen: Sport en evenementstranden, Brouwersdam, niet op Schouwen zelf. Matig / redelijk intensieve stranden van Zeeland:, Renesse, Nieuw-Haamstede, Westenschouwen KNELPUNTEN VOOR RECREATIE De recreatiebasiskustlijn (rbkl) is gedefinieerd als een zone die aangeeft hoe breed het strand moet zijn om voldoende ruimte te bieden aan de toeristisch-recreatieve functies van de Noordzeekust op de betreffende locatie. De rbkl is bepaald door verschillende recreatieve functies van het strand vast te stellen en hiervoor een minimaal noodzakelijke strandbreedte te definiëren. De strandbreedte is hierbij gedefinieerd als het droge strand: het strand vanaf de duinvoet tot de gemiddelde hoogwaterlijn. In het onderzoek van Decisio zijn er knelpunten aangewezen tussen strandbreedte en recreatie. Op diverse plekken is het strand in Zeeland te smal om de recreatieve activiteiten goed te kunnen faciliteren. Daarnaast spelen beperkingen vanuit natuur en milieu. Verder speelt ook in Zeeland het knelpunt van de opschuivende duinvoet, slaan stukken strand weg en zijn stranden soms zo smal dat ze bij harde wind onveilige situaties voor wandelaars opleveren. De inventarisatie van de gemiddelde strandbreedte in de afgelopen 10 jaar, en de ontwikkeling daarin in Decisio (2011), geeft een indicatief beeld van de strandbreedtes. Echter moet hierbij aangetekend worden dat de situatie verschilt van jaar tot jaar en van jaargetijde tot jaargetijde door zandsuppleties, erosies en weeromstandigheden. 116 ARCADIS : - Definitief

119 De stranden in Zeeland zijn in het algemeen niet breed en op sommige plekken zelfs ronduit smal. Dit geldt echter niet voor de stranden op Schouwen. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft aangegeven dat de stranden rondom Renesse en Westenschouwen zeer druk zijn. Knelpunten in recreatief gebruik van de Noordzeestranden hebben niet alleen met de breedte te maken, maar ook kan het komen door: Beleid en wet- en regelgeving. Het beleid van de waterschappen is bijvoorbeeld gericht op natuur en veiligheid. Aangegroeide duinen worden in dit kader gehandhaafd. De duinvoet schuift dus op, met als gevolg dat stranden smaller worden en paviljoens moeten worden verplaatst. Dit speelt in alle kustprovincies. Ook ervaren gemeenten knelpunten die te maken hebben met (de externe werking) van Natura-2000 beleid en ander natuur- en milieu beleid die de gebruiksmogelijkheden van het strand beperken. Beperkte bereikbaarheid van veel stranden en de parkeermogelijkheden. Meer (verschillende) activiteiten, meer jaarrond. Dit betekent dat op veel recreatiestranden op een maatgevende stranddag (een dag met redelijk mooi weer in het voor-, na- of hoogseizoen) gezoneerd moet worden. De kwaliteit van het strand en de strandhelling. Het is van belang dat het strand schoon is, en dat er geen harde voorwerpen in het zand of onder water liggen die hinder of onveilige situaties opleveren. De knelpunten voor de recreatie op Schouwen door beperkingen in de strandbreedte en door de kwaliteit van het strand treden op bij (figuur 10.9, Decisio, 2011): Renesse; daar is het strand regelmatig aan de smalle kant. Westenschouwen; daar komt het oude door de zee verzwolgen dorp (de Middeleeuwse havenbuurt, zie paragraaf 8.3.4) boven het zand uit, wat gepaard gaat met stenen en slib op het strand. Het strand bij de Brouwersdam (niet op Schouwen zelf) is momenteel te klein om zowel de badgasten als de extreme sporten te huisvesten NATUUR De duinen, het strand en de voorover van Schouwen zijn belangrijke gebieden voor de natuur, zoals duidelijk wordt uit de ligging van de verschillende Natura 2000-gebieden. De kust van Schouwen grenst aan de zeezijde overal aan het Natura 2000 gebied Voordelta (figuur 10.10), dat aan de landzijde is begrensd op de duinvoet. De duinen maken overal deel uit van het Natura 2000 gebied Kop van Schouwen. In de nabij omgeving liggen ook de Natura 2000 gebieden Oosterschelde en Grevelingen Hieronder zijn de gebiedsbeschrijvingen opgenomen van de Natura2000-gebeiden Voordelta en Kop van Schouwen, zoals deze zijn opgenomen in Besluit Natura 2000-gebied Kop van Schouwen, het Besluit Natura 2000-gebied Voordelta en voor de Voordelta in het Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta (20 maart 2013). Gedetailleerde informatie, bijvoorbeeld over de beschermde habitattypen en soorten kunnen worden gevonden op alterra.nl/ natura2000/default.aspx?main=natura2000. : - Definitief ARCADIS 117

120 Figuur 10.9 Locaties waar regelmatig knelpunten in strandbreedte optreden langs de Zeeuwse kust. Knelpunten zijn tijdens workshops door deelnemers aangegeven (Decisio, 2011) KOP VAN SCHOUWEN Natura 2000-gebied Kop van Schouwen is een duingebied op het westelijke uiteinde van Schouwen- Duiveland. Het gebied omvat een aantal deelgebieden met een verschillende ontstaansgeschiedenis, waardoor kalkrijke jonge duinen, kalkarme oude duinen, klifduinen en stuifduinen aanwezig zijn. Aan de zeezijde van het gebied zijn de duinen sterk geaccidenteerd, met natuurlijke begroeiing, verstuivingsprocessen en natte valleien; de open binnenduinen zijn licht golvend. Daardoor komt een brede variatie aan duinhabitattypen voor. In de aangroeiende noordwestpunt (Verklikkerduinen) zijn jonge duinvalleien aanwezig. De iets zuidelijker gelegen Meeuwenduinen vormen een naar verhouding grootschalig actief stuivend duin waarin in de laatste 50 jaar geen maatregelen zijn getroffen voor vastlegging van het duin. Er komen evenwel geen duinvalleien in voor. In de Zeepe ten oosten daarvan zijn in het kader van natuurontwikkeling valleien opnieuw uitgegraven en zijn nieuwe uitblazingsvalleien ontstaan. In het zuidwesten van het gebied worden jonge duinen met struweel en bos aangetroffen. In de oostelijke binnenduinen liggen ontkalkte vroongronden met soortenrijke graslanden, afgewisseld met de zogenaamde elzenmeten (hakhout), duinheide en landgoedbossen. Tussen Burgh-Haamstede en Renesse zijn de meeste natte duinvalleivegetaties te vinden. 118 ARCADIS : - Definitief

121 Figuur Natura2000 gebieden rond de kust van Schouwen VOORDELTA De Voordelta omhelst het ondiepe zeegedeelte van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een gevarieerd en dynamisch milieu van kustwateren (zout), intergetijdengebied en stranden, dat een relatief beschutte overgangszone vormt tussen de (voormalige) estuaria en volle zee. Na de afsluiting van de Deltawerken is dit kustgedeelte sterk aan veranderingen onderhevig geweest, waarbij een uitgebreid stelsel van droogvallende en diepere zandbanken is ontstaan met daartussen diepere geulen. Door erosie- en sedimentatieprocessen treden verschuivingen op in de omvang van de intergetijdengebieden. Daarbij heeft onder andere de zandhonger van de Oosterschelde, maar ook de uitbreiding van de arealen door aanslibbing in de Kwade Hoek effect op de Voordelta (zoals de Westplaat). In de randen van het gebied bij Voorne en Goeree ligt een aantal schorren en meer slikkige platen. Verder horen ook de stranden van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden, waar plaatselijk duinvorming optreedt, tot het gebied. Ten behoeve van de aanleg van de Tweede Maasvlakte is in het gebied Voordelta een landaanwinning van ha netto haventerrein aansluitend aan de bestaande Maasvlakte gerealiseerd zoals vastgelegd in de Planologische Kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB PMR). Door de aanleg is hectare van het habitattype permanent overstroomde zandbanken (H1110) verloren gegaan (tevens leefgebied van zwarte zee-eend, grote stern en visdief). Dit effect is als significant beoordeeld. Het is niet mogelijk dit habitattype elders opnieuw aan te leggen. Daarom is in de PKB PMR vastgelegd dat het areaalverlies van habitattype en leefgebied wordt gecompenseerd door in de Voordelta voor het habitattype een kwaliteitsverbetering te realiseren. Hieraan is invulling gegeven door het realiseren van een bodembeschermingsgebied in het Natura 2000-gebied Voordelta (zie paragraaf 3.3). Deze maatregel : - Definitief ARCADIS 119

122 moet ertoe leiden dat de productie van voedsel voor vogels en vissen gelijk blijft aan die vóór de aanleg van Tweede Maasvlakte, waardoor het verlies aan leefgebied van soorten in de Voordelta als gevolg van de aanleg van Tweede Maasvlakte ten minste wordt gecompenseerd BODEMBESCHERMINGSGBIED EN RUSTGEBIEDEN VOORDELTA In de Voordelta zijn vijf rustgebieden voor zeehonden en vogels. In de rustgebieden worden menselijke activiteiten (zoals recreatie) beperkt of alleen onder voorwaarden toegestaan. De maatregelen voor de Voordelta zijn strenger dan normaal. Dit komt door de aanleg van de nabij gelegen Tweede Maasvlakte als uitbreiding van de Rotterdamse haven. Rijkswaterstaat compenseert het verlies aan zeenatuur door de Voordelta extra te beschermen. In figuur zijn deze gebieden aangegeven. In de kaart is ook het bodembeschermingsgebied gemarkeerd, waar vormen van visserij die de zeebodem ernstig verstoren worden geweerd. Figuur Rustgebieden Bollen van het Nieuwe Zand en Verklikkerplaat (uit Beheerplan Voordelta, 2008) 120 ARCADIS : - Definitief

123 11 Samenvatting, kennis en kennisleemtes en conclusies 11.1 SAMENVATTING De samenvatting heeft betrekking op de ontwikkeling van de vier onderscheiden segmenten in de kustontwikkeling. De dynamiek van de duinen en de functies zijn in deze eerste versie van de beheerbibliotheek Schouwen niet opgenomen. In figuur 11.1 is een overzicht opgenomen van de ontwikkelingen zoals die zich in de vier segmenten van de kust van Schouwen hebben voorgedaan en naar verwachting ook in de toekomst zullen spelen. Figuur 11.1 Overzicht van de kustontwikkelingen in de vier segmenten van de kust van Schouwen. : - Definitief ARCADIS 121

124 Segment 1 In segment 1 is op de lange termijn ruimte voor zeewaartse uitbouw van de kust, doordat het Brouwershavensche gat zijn oude rol van getijgeul voor de Grevelingen is kwijtgeraakt. De ontwikkelingen van strand en duinvoet worden bepaald door de aanwezigheid van zandgolven die langs het strand verplaatsen en het aanbrengen en de herverdeling van zandsuppleties. Voor het beheer van de kust zullen de komende tijd twee gebieden in beeld blijven waar de BKL wordt of dreigt te worden overschreden. In deze gebieden zal dat op termijn minder worden, door de zeewaartse uitbouw van de geulwand. De ruimte voor het aanbrengen van suppleties is beperkt en een eventuele overmaat in het suppletievolume zal snel in de geul buiten de MKL zone terechtkomen. De erosie hotspot bij Renesse zal naar verwachting blijven bestaan. In dit segment wordt een versterking van de duinwaterkering uitgevoerd (zie In de toekomst wordt mogelijk weer getij toegelaten in de Grevelingen, door de aanleg van een doorlaatmiddel of getijcentrale in de Brouwersdam. Dit zal naar verwachting een beperkte invloed op de bodem van de Grevelingenmonding hebben, mede omdat de ruimtelijke gezien logische plek hiervoor aan de noordzijde van Brouwersdam ligt (Wang, 2010). Segment 2 Het Verklikkerstrand in segment twee is een brede strandvlakte door het aanlanden van zand van de Bollen van het Nieuwe Zand. De dynamiek bij de Bollen van het Nieuwe Zand zal naar verwachting ook in de toekomst door blijven gaan. Dat betekent dat netto zand naar de kust zal worden aangevoerd, maar ook dat de ligging van de waterlijn tijdelijk landwaarts kan verplaatsen onder invloed van de verplaatsing van geulen. Het invloedsgebied van de Bollen van het Nieuwe Zand schuift geleidelijk naar het westen. Deze verschuiving gaat relatief langzaam omdat de Bollen uitbouwen in het relatief diepe water van het Brouwershavensche gat. De ligging van de BKL is aangepast op de verwachte dynamiek in dit gebied. Het lijkt onwaarschijnlijk dat op afzienbare termijn ingrepen noodzakelijk zijn voor het beheer van dit segment van de kust van Schouwen. Segment 3 Segment 3 is het werkelijke aandachtsgebied voor de kustbeheerder van Schouwen, vanwege de doorgaande landwaartse verplaatsing van het Krabbengat. Binnen het segment verschilt de mate van achteruitgang van de kust, deze is het meest uitgesproken tussen RSP 12,48 en 15,05. In dit gebied verplaatst het gehele profiel, van de bodem van de geul tot en met het duinfront, in landwaartse richting. Strandsuppleties leveren slechts een beperkte bijdrage aan het handhaven van de kustlijn. De strandsuppleties houden weliswaar het zandvolume in de MKL-zone op peil, maar ondertussen gaat de achteruitgang van de geulwand en het duinfront door. In het verleden (1986 & 1991) is het verleggen van de geul een effectieve maatregel gebleken om de achteruitgang van de kust tijdelijk te niet te doen (Maranus, 1996). Hoogstwaarschijnlijk zullen de aandrijvende krachten voor de aanwezigheid en de landwaartse verplaatsing van het Krabbengat blijven bestaan. Daarmee is de verwachting dan ook dat de kust hier ook de toekomst landwaarts zal blijven verplaatsen. Segment 4. In segment 4 heeft een beperkte zeewaartse uitbouw van de kust plaatsgevonden, zowel van het strand als van de voorliggende geulwand. In het gebied is zand aangevoerd door het golfgedreven transport langs de kust en door het aanbrengen van zandsuppleties. De geulwand is uitgebouwd vanwege de verplaatsing van het Krabbengat. Naar verwachting zullen ook in de toekomst geen problemen ontstaan in segment 4 van de kust van Schouwen. 122 ARCADIS : - Definitief

125 11.2 KENNIS De morfologie van de Voordelta en specifiek de Oosterscheldemonding en de monding van de Grevelingen wordt in relatief veel studies beschreven en geanalyseerd, onder andere: Voordelta: Kohsiek & Mulder, 1988 & 1989; Snijders & Walburg, 1998; Aarninkhof & van Kessel, 1999; Cleveringa, Oosterscheldemonding: van den Berg, 1986 & 1987 Postma e.a., 1990a, de Bok (2001), de Ronde e.a.(2012) en Eelkema (2013). Grevelingenmonding: Van der Spek, 1987; 1988; Steetzel & Stive, 1989; Postma e.a., 1990b; Alkyon 2006a en b, 2007; Wang In Jeuken e.a. (2000), de Ronde e.a. (2012) en in Eelkema (2013) wordt gerapporteerd over morfologische modelsimulaties van de ontwikkelingen in de Voordelta. In verschillende van de bovenstaande studies wordt over de ontwikkeling van het Krabbengat en de kust van Schouwen gerapporteerd. De meeste studies zijn echter geschreven vanuit andere perspectieven dan de kustlijnzorg. De verschillende Alkyon studies (2006a en b, 2007) zijn bijvoorbeeld uitgevoerd vanwege het instellen van rustgebieden voor vogels en zeehonden in de Voordelta. De studie van de Ronde e.a. (2012) is uitgevoerd vanwege de ontgrondingen en de bodembescherming rond de Stormvloedkering in de Oosterschelde. Het aantal rapporten en studies dat specifiek gericht is op de kust van Schouwen is beperkt. In nota 71.8 van de Studiedienst Vlissingen van de directie Zeeland van Rijkswaterstaat wordt de ontwikkeling van de kust van gehele kust van Schouwen beschouwd. In dit rapport worden de paalschermen als effectieve maatregelen gepropageerd. Voor het Noorderstrand-Renesse biedt het rapport van Boers e.a. (2011) een goed en recent overzicht van de ontwikkelingen en processen. Voor het Krabbengat geeft de studie van Kevelam & Postma (in twee delen 1988 en 1989) inzicht in de ontwikkelingen (tot 1988) en de achterliggende processen. In het tweede deel van deze studie worden maatregelen verkend voor het kustbeheer bij het Krabbengat, dit betreft het afsluiten van de geulen, het verleggen van de geul en het uitvoeren van zandsuppleties. Een kostenschatting en verkenning van de effectiviteit is onderdeel van de rapportage. De memo van Maranus (1996) geeft inzicht in de geulverlegging uit 1987 en 1991, maar is gebaseerd op een relatief beperkt aantal waarnemingen KENNISLEEMTES EN KENNISVRAGEN De belangrijkste kennisleemte voor de kust van Schouwen is een verdiepende studie naar de ontwikkelingen van het Krabbengat en de mogelijke beheermaatregelen. Feitelijk dus een update van het werk van Kevelam & Postma (in twee delen 1988 en 1989). Deze kennisleemte is geïdentificeerd op basis van de waargenomen landwaartse verplaatsing van geulwand tot duintop die doorgaat ondanks de uitgevoerde strandsuppleties. Een dergelijke verdiepende studie zou antwoord moeten geven op de onderstaande beheer- en beleidsvragen: Kan de trend van de landwaartse verplaatsing van het Krabbengat worden geëxtrapoleerd? Zijn de reguliere beheermaatregelen in de vorm van strandsuppleties in de toekomst nog voldoende om de ligging van de kustlijn te handhaven? Welke andere beheermaatregelen zijn mogelijk om de achteruitgang van de kust tegen te gaan? : - Definitief ARCADIS 123

126 Op basis van de antwoorden op deze vragen kan dan een beheerstrategie worden geformuleerd voor dit segment van de kust van Schouwen. Hieronder worden de beheer- en beleidsvragen voorzien van de onderliggende kennisvragen. Kan de trend van de landwaartse verplaatsing van het Krabbengat worden geëxtrapoleerd? De kennisvragen rond de ontwikkeling van het Krabbengat hebben betrekking op de aandrijvende krachten voor de aanwezigheid en de landwaartse verplaatsing van de geul. Met antwoorden op de kennisvragen kan worden vastgesteld of de ontwikkeling van het Krabbengat zoals deze tot nu toe optreedt in de toekomst verder zal gaan. De twee samenhangende sporen voor het beantwoorden van deze vragen zijn een verdere analyse van de morfologische gegevens en het modelleren van de ontwikkelingen. Een analyse van de morfologische gegevens heeft bijvoorbeeld betrekking op de omvang van de geul (doorstroomoppervlakte, watervolume), de sedimentvolumes en de verplaatsingssnelheid van de geulwand en het duinfront. Met numerieke modelsimulaties van de waterbeweging, het sedimenttransport en de morfologische veranderingen kan inzichtelijk worden gemaakt welke processen ten grondslag liggen aan de opgetreden veranderingen. Zijn de reguliere beheermaatregelen in de vorm van strandsuppleties nog voldoende om in de toekomst de ligging van de kustlijn te handhaven? Met de strandsuppleties voor de kustlijnzorg wordt een beperkt deel van het volume aangevuld dat is gemoeid met de achteruitgang van de geulwand tot de duintop. De ontwikkeling van de MKL suggereert dat het steeds lastiger wordt om de beoogde zeewaartse verplaatsing van de MKL te forceren door het uitvoeren van zandsuppleties (zie bijvoorbeeld figuur 6.27). Een aanvullende analyse van de ontwikkeling van de MKL en de onderliggende waarden (afstand van het nulpunt tot de bovengrens van de rekenschijf -duinvoet, sedimentvolume in de rekenschijf, breedte van de rekenschijf) kan duidelijk maken of dit komt doordat de landwaartse verplaatsing van het duin niet wordt gecompenseerd door de zandsuppleties, of dat het strand smaller wordt. In combinatie met de verwachte ontwikkelingen van het Krabbengat en de kust (zie het voorgaande punt) wordt dan duidelijk of de vigerende beheerstrategie met strandsuppleties in de toekomst leidt tot het handhaven van de kustlijn. Welke andere beheermaatregelen zijn mogelijk om de achteruitgang van de kust tegen te gaan? Het antwoord op de voorgaande vraag over het huidige beheer met strandsuppleties levert waarschijnlijk de vraag op welke alternatieven of aanvullingen maatregelen mogelijk zijn. Geredeneerd vanuit de ligging van de MKL lijken de in 1986 en 1991 uitgevoerde geulverplaatsingen succesvolle maatregelen te zijn geweest. Een aanvulling op en uitbreiding van de beknopte analyse van Maranus (1996) is gewenst om meer inzicht te bieden in het effect van de geulverlegging op de kust en op de geul. Aanvullende kennis, over onder andere de kosten en eventuele neveneffecten op de geul (is de geul meer stroom gaan trekken als gevolg van de geulverplaatsing), is noodzakelijk om de efficiency van deze ingrepen te beoordelen. Verder is het tegenwoordig het beleid om zandsuppleties voor de kustlijnhandhaving uit te voeren met zand dat vanaf de Noordzee wordt aangevoerd, zodat de zandvoorraad van het kustfundament op peil blijft. Een geulverplaatsing met zandwinning in de geul levert geen aanvulling op van deze zandvoorraad. Het ligt daarom voor de hand om de reeds door Kevelam & Postma (in twee delen 1988 en 1989) onderzochte beheermaatregelen (geulverlegging, geulafsluiting en suppleties) uit te breiden met geulwandsuppleties met zand van de Noordzee. Verder is het zinvol om ook harde maatregelen (strandhoofden met bestortingen) te betrekking in de vergelijking, zodat de voor- en nadelen hiervan ten opzichte van zachte maatregelen, zichtbaar worden. Met de antwoorden op de eerste vraag, over de aandrijvende krachten voor de ontwikkeling, kan mogelijk worden vastgesteld of het mogelijk is om beheermaatregelen te treffen die aangrijpen op de aandrijvende krachten en zo de landwaartse verplaatsing van de geul en de kustachteruitgang tegengaan. 124 ARCADIS : - Definitief

127 11.4 CONCLUSIES De kust van Schouwen is in vier segmenten opgedeeld, waarvan in de segmenten 1 en 3 de morfologische ontwikkelingen dusdanig zijn dat beheermaatregelen nodig waren en zullen zijn om de kustlijn op zijn plek te handhaven. De vorm van het kustprofiel en de dynamiek van de kust betekent dat reguliere onderwatersuppleties (in het ondiepe bereik van de vooroever) geen bruikbare maatregel zijn voor het handhaven van de kustlijn van Schouwen. Aan de noordzijde van Schouwen in segment 1 zijn er twee plekken waar dusdanige erosie plaatsvindt dat beheermaatregelen nodig zijn. Door de afdamming van de Grevelingen is de voor de kust liggende getijgeul Brouwershavensche gat niet meer van direct belang voor de ontwikkeling van de kust, maar de geul speelt wel een rol als sink voor het sediment dat uit het actieve kustprofiel wordt getransporteerd. Met strandsuppleties kan de kustlijn in segment 1 worden gehandhaafd. Aan de westzijde van de kust van Schouwen speelt de landwaartse verplaatsing van de getijgeul Krabbengat een dominante rol in de landwaartse verplaatsing van de kust. Het zwaartepunt van de erosie is door de ingrepen in de Oosterschelde (aanleg stormvloedkering) en de afdamming van de Grevelingen naar het noorden verlegt. Deze verlegging lijkt tot een einde te zijn gekomen. De landwaartse verplaatsing van de geul gaat door en er is geen reden om te verwachten dat deze verplaatsing van nature zal stoppen. In het verleden is met succes een geulverlegging uitgevoerd, waarmee de landwaartse verplaatsing van het kustprofiel 15 tot 20 jaar in de tijd is terug gezet. De strandsuppleties die nadien zijn uitgevoerd hebben slechts een beperkt effect, omdat deze maar een deel van de afname van het sedimentvolume van geulbodem tot duintop compenseren. Het kustgebied in segment 3, en met name het deel tussen RSP 12,48 en 15,05 dat erosie vertoont onder invloed van de landwaartse verplaatsing van de getijgeul, verdient in toekomst extra aandacht. Voor een bestendig beheer van dit kustsegment is meer kennis nodig over de oorzaken voor de landwaartse verplaatsing van de geul en over de mogelijke beheermaatregelen voor de kustlijnzorg. : - Definitief ARCADIS 125

128 126 ARCADIS : - Definitief

129 12 Referenties Aarninkhof, S.G.J. & Van Kessel, T. (1999). Data analyse Voordelta: Grootschalige morfologische veranderingen WL/Delft Hydraulics, Z2694. Alkyon, 2006a, Morfodynamische ontwikkeling Voordelta, Alkyon rapport A1698. Alkyon, 2006b, Morfodynamische ontwikkeling Voordelta; Samenvatting en analyse rustgebieden conceptplan mei 2006, Alkyon rapport A1698R3. Alkyon, 2006c, Kwantitatieve analyse en prognose morfologische ontwikkeling Voordelta, Alkyon rapport A1770. Arens, S.M., Effecten van suppleties op duinontwikkeling; geomorfologie. Rapportage fase 1. Rapport RAP in opdracht van Rijkswaterstaat Waterdienst. Arens, S.M., S.P. van Puijvelde & C. Brière, Effecten van suppleties op duinontwikkeling; geomorfologie. Rapportage fase 2. Arens Bureau voor Strand- en Duinonderzoek en Deltares RAP in opdracht van Directie Kennis, LNV, 141 pp + bijlagen. Arens, S.M.; Everts, F.H.; Kooijman, A.M.; Leek, S.T.; Nijssen, M. en de Vries, N.P.J., Ecologische effecten van zandsuppletie op de duinen langs de Nederlandse kust (Ecological effects of nourishments on dunes along the Dutch coast). Bosschap rapport OBN166-DK in opdracht van ministerie van EL&I, 120 pp + bijlagen. Balen, W. van; Vuik, V Indicatoren voor kustlijnzorg; Analyse van indicatoren voor veiligheid en recreatie. HKV rapport PR Berg van den, J.H., Aspects of sediment- and morphodynamics of subtidal deposits of the Oosterschelde (The Netherlands), PhD-Thesis Utrecht University 126 p. Berg van den, J.H., Toelichting op de isallobatenkaart Voordelta. Rijkswaterstaat rapport ZL Boers, M, van Geer, P.M.C. Huisman, B.J.A.. J.H. de Vroeg, Morfologisch onderzoek versterking Noorderstrand; Autonoom Gedrag en Zeewaartse Versterking. Rapport Deltares HYE Bok, de, C., Long-term morphology of the Eastern Scheldt, MSc-thesis TU Delft and Rijkswaterstaat RIKZ werkdocument RIKZ x. Cleveringa. J., R.C. Steijn & J. Geurts van Kessel, 2007, Time-scales of morphological change of the former ebb-tidal deltas of the Haringvliet and Grevelingen (The Netherlands) IAHR RCEM conference proceedings. Cleveringa, J. 2008, Morphodynamics of the Delta Coast (south-west Netherlands): Quantitative analysis and phenomenology of the morphological evolution Alkyonrapport A1881; ook WL Delft Hydraulics & Rijkswaterstaat RIKZ. Decisio (2011). Ruimte voor recreatie op het strand. Onderzoek naar een recreatiebasiskustlijn. Eelkema, M Eastern Scheldt Inlet Morphodynamics. Proefschrift TU Delft. Jeuken, M.C.J.L., S.G.J. Aarninkhof, R. Bruinsma, G. van Holland & J.A. Roelvink Modellering van de grootschalige bodemveranderingen in de voordelta van Oosterschelde en Grevelingen. Jorissen, R. E. and Vrijling, J. K., 1989, Local scour downstream hydraulic constrictions: Proceedings of the 23rd Congress of the International Association for Hydraulic Research, Ottawa. : - Definitief ARCADIS 127

130 Kevelam, D. & H. Postma Morfologische studie Krabbengat; deel I Prognoses. Rapport Zanen Verstoep nv. Kevelam, D. & H. Postma Morfologische studie Krabbengat; deel II Maatregelen. Rapport Zanen Verstoep nv. Kohsiek, L.H.M., & J.P.M. Mulder (redactie), 1988, Een verkenning van een veranderend watersysteem: De Voordelta, Rijkswaterstaat DGW nota GWAO Kohsiek, L.H.M., & J.P.M. Mulder (redactie), 1989, De Voordelta; Een watersysteem verandert, Rijkswaterstaat DGW. Ligtendag, W.A Van Ijzer tot Jade; Een reconstructie van de zuidelijke Noordzeekust in de jaren 1600 en Maranus, J.W Zandwinning suppleties Kop van Schouwen 1996/1997. Rijkswaterstaat directie Zeeland Memo NWL Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Kustverdediging na 1990; beleidskeuze voor de kustlijnzorg. (de 1 e kustnota). Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Kustbalans 1995; De tweede kustnota. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Beheerplan Voordelta. Postma, R., J.P.M. Mulder, T. Louters, F.P. Hallie, F.J. de Vos, 1990a, Een kwalitatieve prognose van de morfologie van de Oosterschelde-buitendelta, Rijksuniversiteit Utrecht Rapport Geopro , Rijkswaterstaat DGW Notitie GWAO Postma, R., J.P.M. Mulder, T. Louters, F.P. Hallie, 1990b, Een prognose van de morfologie van de Grevelingen-buitendelta, Rijksuniversiteit Utrecht Rapport Geopro , Rijkswaterstaat DGW Notitie GWAO Rijkswaterstaat, De ontwikkeling van de kust van Schouwen tussen 1885 en Rijkswaterstaat Directie zeeland, Studiedienst Vlissingen, Nota Roelse. P Ervaringen met paalschermen in Zeeland, Kust en zee3, pp Ronde, J.G. de, A.P. Oost, J. de Lima Rego & A.C. Bijlsma Stormvloedkering Oosterschelde: ontwikkeling ontgrondingskuilen en stabiliteit bodembescherming. Deltares rapport GEO Snijders, G.H. & L. Walburg, Morfologische ontwikkeling Voordelta DG Rijkswaterstaat, RIKZ, rapport RIKZ Spek, A.J.F. van der, Inventariserend morfologisch onderzoek VOORDELTA. Beschrijving van de ontwikkeling van de buitendeltas van Haringvliet en Grevelingen. Rijkswaterstaat, Dienst Getijdewateren, Nota GWAO Spek, A.J.F. van der, Empirische voorspelling morfologie Voordelta; 1. voorlopige resultaten (waaronder een prognose voor 2020). Concept. Rijkswaterstaat, nota GWAO Steetzel, H.J. & M. Stive, M., Dwarstransportstudie Voordelta; een onderzoek naar profielontwikkelingen door dwarstransport in de Zeeuwse voordeltas als gevolg van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de estuaria. WL rapport H329. Termaat, G.R. & J.W. Maranus Evaluatie basiskustlijn 2000 Zeeland. Notitie Rijkswaterstaat Directie Zeeland nwl Verhagen, H.J. & H. van Rossum Kustverdediging na 1990; technisch rapport 12; Strandhoofden en palenrijen. Vuik, V.; W. Van Balen en A.J. Paarlberg Indicatoren voor kustlijnzorg; Analyse van stormen, suppleties en kustveiligheid. HKV rapport PR Wang, Z.B Morfologische effecten van een getijdecentrale in de Brouwersdam Deltares rapport De Bruin, M.P. & M.H. Wilderom,1961. Tussen afsluitdammen en deltadijken. 128 ARCADIS : - Definitief

131 Stuijfzand, P.J, Arens, S.M.; Oost, A.P. en Baggelaar, P.K., Geochemische effecten van zandsuppleties in Nederland; langs de kust van Ameland tot Walcheren. Bosschap rapport OBN167-DK in opdracht van ministerie van EL&I. : - Definitief ARCADIS 129

132 Bijlage 1 Kustlijnkaarten beschrijving bij Schouwen In de Kustlijnkaarten van Rijkswaterstaat (jaarlijkse uitgave Rijkswaterstaat, digitaal beschikbaar op tlijnzorg/kustlijnkaarten/) staat ieder jaar een beknopte beschrijving per deelgebied. Deze beschrijvingen zijn hieronder opgenomen Op Schouwen is de trend '92 tussen raai 84 en 1024 hoofdzakelijk positief. Op dit deel van het eiland wordt de basiskustlijn slechts incidenteel (en in zeer beperkte mate) overschreden. Voor raaien waar de trend negatief is wordt voor het jaar 2000 geen overschrijding van de basiskustlijn verwacht. Ten zuiden van raai 1024 is de trend '92 voornamelijk negatief. In 1991 is een strandsuppletie uitgevoerd die de raaien 1184 t/m 1733 omvat. Direct ten noorden van het gesuppleerde gebied wordt de basiskustiijn op drie raaien (1084,1144 en 1164) enkele meters overschreden De onderwateroever van het Noorderstand op Schouwen zandt aan, terwijl het strand en de duinvoet overwegend een geringe achteruitgang te zien geven. Migratie van geultjes op het strand zorgt locaal voor sterk wisselende trends. Ter plekke kan de BKL daardoor overschreden zijn, zonder dat hier een structurele erosie aan ten grondslag ligt. Het brede strand van de Verklikkerduinen (raai ) schuift geleidelijk langs de kust in oostelijke richting op. De kop van Schouwen (raai ) is in 1991 gesuppleerd. De huidige kustlijn ligt ruim zeewaarts van de BKL Op het Noorderstand van Schouwen (raai ) is in 1990 een suppletie uitgevoerd. De trends zijn overwegend positief. Op enkele raaien (m.n. 267, 284) is de BKL overschreden. Hier wordt in 1994 een kleine suppletie uitgevoerd. In de omgeving van Renesse (raaien ) is de BKL overschreden bij een overwegend negatieve trend. Voor dit gedeelte van Schouwen wijken de toetsingsresultaten duidelijk af van het voorgaande jaar als gevolg van de kortere rekenperiode. Het brede strand van de Verklikkerduinen bouwt aan de oostzijde uit (raai ) en erodeert aan de westkant (raai ). De "zandgolf" schuift geleidelijk langs de kust in oostelijke richting op. In het gedeelte tussen de raaien 982 en 1144 wordt de BKL op twee raaien overschreden, voor zes raaien is een negatieve trend berekend. Naar verwachting zal zich hier de komende jaren een verandering in de trend manifesteren: voorde noordelijke raaien (m.n ) zal de trend negatief worden, voor het zuidelijke deel (m.n ) zal de trend waarschijnlijk verbeteren. De Kop van Schouwen (raai ) is in 1991 gesuppleerd. De huidige kustlijn ligt ruim zeewaarts van de BKL. Gezien de berekende TKL's is voorlopig geen snijding van de BKL te verwachten. N.B. Bij gebrek aan meetgegevens kon de TKL-'93 voor raai 1733 niet worden bepaald. 130 ARCADIS : - Definitief

133 1995 Op het Noorderstand van Schouwen (raai ) zijn in 1990 en lokaal in 1994 suppleties uitgevoerd. In het aansluitende stuk ter hoogte van Renesse (raai ) is de basiskustlijn soms fors overschreden bij een overwegend negatieve trend (-1 tot -5 m/jaar). Hier wordt nog voor de zomer van 1995 een suppletie uitgevoerd. Het brede strand van de Verklikkerduinen bouwt aan de oostzijde uit (raai ) en erodeert aan de westkant (raai ). Hier bevindt zich ook de enige locatie (raai 819) ten zuiden van Renesse waar de kustlijn landwaarts van de basiskustlijn ligt. De Kop van Schouwen (raai ) is in 1991 gesuppleerd. De huidige kustlijn ligt meestal nog ruim zeewaarts van de basiskustlijn. Toch kan ter hoogte van Nieuw-Haamstede (raai ) en Westenschouwen (raai ) vanaf volgend jaar een (lokale) overschrijding van de basiskustlijn verwacht worden Op het Noorderstand van Schouwen (raai ) zijn in 1990 en lokaal in 1994 suppleties uitgevoerd. In het aansluitende deel is in 1995 een suppletie uitgevoerd tussen de raaien 377 en 649. Het brede strand van de Verklikkerduinen bouwt aan de oostzijde uit (raai ) en erodeert aan de westkant (raai ). Hier bevindt zich ook de enige locatie (raai 819) ten westen van Renesse waar de kustlijn landwaarts van de basiskustlijn ligt. Diverse andere raaien zullen binnen 2 jaar volgen. De Kop van Schouwen (raai ) is in 1991 gesuppleerd. De huidige kustlijn ligt meestal nog ruim zeewaarts van de basiskustlijn. Toch zijn ter hoogte van Nieuw-Haamstede (raai ) enkele raaien met een kustlijnligging landwaarts van de BKL De trendontwikkeling is negatief, maar verwacht wordt dat ter plaatse van de Burgh en Westlandpolder (raai ) vanaf 1998 een (lokale) overschrijding van de basiskustlijn kan optreden Op het Noorderstrand van Schouwen (raai ) zijn in 1990 en lokaal in 1994 suppleties uitgevoerd. In het aansluitende deel is in 1995 een suppletie uitgevoerd tussen de raaien 377 en 649. Behoudens twee incidentele raaien (267 en 284) wordt voor 1999 geen overschrijding van de norm verwacht. Het brede strand van de Verklikkerduinen bouwt aan de oostzijde uit (raai ) en erodeert aan de westkant (raai ). Hier bevinden zich de raaien 819 en 919,die ten westen van Renesse zijn gelegen, waar de kustlijn landwaarts van de basiskustlijn ligt. Dit wordt veroorzaakt door het verhelen- of 'los' raken van zandbanken met de kust. Inmiddels heeft in het vierde kwartaal van 1996 in het traject raai en het meeliftende kustvak Burgh en Westlandpolder (raai ) een suppletie plaatsgevonden Op het Noorderstrand van Schouwen (raai ) zijn in 1990 en lokaal in1994 suppleties uitgevoerd. In het aansluitende kustvak Renesse ( ) heeft in 1995 een suppletie plaatsgehad. Voor beide vakken staat een volgende suppletie voor 1999 gepland. Behoudens een enkele incidentele raai (148 en 284) wordt voor het Noorderstrand geen overschrijding van de norm basiskustlijn verwacht. Voor het kustvak Renesse wordt de basiskustlijn alleen ter plaatse van raai 417 overschreden. Voor een viertal raaien (417, 437, 529 en 544) zal dit naar verwachting in 1998 het geval zijn en komt de voor 1999 geplande suppletie net op tijd. Het brede strand ter hoogte van Oude Hoeve / Verklikkerduinen (raai ) bouwt uit aan de oostzijde en erodeert aan de westkant. In dit kustvak bevinden zich de raaien 819, 899, en 919 waar de norm basiskustlijn thans wordt onderschreden. Omdat voor dit kustvak een omvangrijk bank- en : - Definitief ARCADIS 131

134 geulenstelsel is gelegen, kan de kustligging sterk wisselen, waardoor de toetsingsresultaten niet meer representatief zijn voor het gedrag van het strand en duin. Dit kustvak zal bij de evaluatie van de basiskustlijnligging (1999) nader onder de loep genomen worden, waarbij de vervorming van het hele kustvak als uitgangspunt genomen worden. Vooralsnog wordt een suppletie niet overwogen Nadat in 1991 het gehele kustvak van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering is gesuppleerd, heeft in 1996 een volgende suppletie plaatsgehad in de raaien en Thans wordt de norm basiskustlijn nergens onderschreden In 1999 zullen het Noorderstrand, het strand ter hoogte van Renesse en Burgh en Westland (raai en ) aangevuld worden met suppletiezand. Het brede strand ter hoogte van Oude Hoeve / Verklikkerduinen (raai ) bouwt uit aan de oostzijde en erodeert aan de westkant. Voor dit kustvak ligt een omvangrijk bank- en geulenstelsel. De kustligging wisselt daarom sterk zonder dat de natuur- en recreatiefuncties op het strand en in het duin gevaar lopen. Dit kustvak zal bij de evaluatie van de basiskustlijnligging (1999) nader onder de loep genomen worden, waarbij de vervorming van het hele kustvak als uitgangspunt genomen worden. Vooralsnog is er geen aanleiding om een suppletie uit te voeren. In 1991 is vrijwel het gehele en 1996 gedeeltelijk kustvak van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai ) gesuppleerd. De basiskustlijn wordt nergens overschreden. Een volgende, grote suppletie staat gepland voor De kustvakken Noorderstrand en Renesse (raai ) zijn in 1999 gesuppleerd. Hier is geen toetsing van de basiskustlijn uitgevoerd. Het brede strand ter hoogte van Oude Hoeve / Verklikkerduinen (raai ) bouwt uit aan de oostzijde en erodeert aan de westkant. Voor dit kustvak ligt een omvangrijk bank- en geulenstelsel. De kustligging wisselt daarom sterk zonder dat de natuur- en recreatiefuncties op het strand en het duin gevaar lopen. De basiskustlijn wordt in drie raaien overschreden; raai 799 (5 m), raai 899 (37 m) en raai 919 (1 m). Bij de evaluatie van de basiskustlijn wordt de ligging nader onder de loep genomen. Vooralsnog wordt een suppletie hier niet overwogen. In de kustvak van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai ) is in het gedeelte tussen raai 1628 en 1719 (Burgh en Westland) in 1999 een suppletie uitgevoerd. Derhalve is hiervoor geen toetsing uitgevoerd. In het overige deel (raai ) wordt de basiskustlijn alleen in raai 1164 met ca. 2 meter overschreden Op de locaties waar dit nodig is, wordt volgens de planning in 2003 gesuppleerd. De kustsectie Noorderstrand (raai 84 t/m 319) is in 1999 gesuppleerd. De basiskustlijn wordt niet overschreden. De kustsectie Renesse (raai 337 t/m 634) is ook in 1999 gesuppleerd. De basiskustlijn wordt in raai 417 met 3 meter overschreden. De trend varieert van +1,9 tot -4,8 m/j. Hierdoor is over enkele jaren een suppletie noodzakelijk. Het brede strand ter plaatse van de Verklikkerduinen (raai 649 t/m 1144) bouwt uit aan de oostzijde en erodeert aan de westkant. In dit kustvak is recent niet gesuppleerd. De basiskustlijn wordt in vier raaien overschreden; raai 799 (15 m), raai 899 (30 m), raai 1084 (1 m) en raai 1144 (12 m). Voor dit kustvak zijn 132 ARCADIS : - Definitief

135 voorstellen gedaan voor landwaartse verplaatsing van de basiskustlijn met soms honderden meters. Door deze verschuiving wordt rekening gehouden met de natuurlijke dynamiek van het kustsysteem. De fluctuaties in de kustlijnligging veroorzaakt geen gevaar voor de natuur- en recreatiefuncties op het strand en in de duinen. In de kustsectie van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai 1164 t/m 1719) zijn in 1996 en 1999 voor enkele gedeelten suppleties uitgevoerd. De basiskustlijn wordt nu alleen in raai 1164 met 11 meter overschreden. In de overige raaien verschuift de kustlijn in landwaartse richting. In de komende jaren is een suppletie nog niet noodzakelijk. Dit mede gezien de verwachting dat de voorgestelde aanpassing van de basiskustlijn binnenkort wordt overgenomen De kustsectie Noorderstrand (raai ) is in 1999 gesuppleerd. De basiskustlijn wordt hier nergens overschreden en de trend is in hoofdzaak positief. De kustsectie Renesse (raai ) is ook in 1999 gesuppleerd. De basiskustlijn wordt nog niet overschreden, de negatieve trend bedraagt -0,5 tot -4 meter per jaar. In het westelijk deel van deze sectie(raai ) is de BKL met meter landwaarts verlegd, zodat de afstand tussen BKL en kustlijn flink is vergroot. Het brede strand t.p.v. de kustsectie Verklikkerduinen (raai ) bouwt uit aan de oostzijde en erodeert aan de westkant. In dit kustvak is recent niet gesuppleerd. De basiskustlijn is op veel plaatsen honderden meters landwaarts verlegd om de dynamiek in het kustsysteem te handhaven. In de kustsectie van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai ) zijn in 1996 en 1999 voor enkele gedeelten suppleties uitgevoerd. Behalve in de meest zuidelijk raai is overal een negatieve trend geconstateerd die varieert van 0,7 6 meter per jaar. De BKL wordt bijna nergens overschreden De kustsectie Noorderstrand (raai 0.84 t/m 3.19) is in 1999 gesuppleerd. De basiskustlijn wordt in raai 1.48 overschreden met 3 meter. Er treedt lichte erosie op van 0 tot 2 meter per jaar. In de raaien 0.84 t/m 1.97 is in 2003 een nieuwe suppletie gepland. Ook de kustsectie Renesse (raai 3.37 t/m 6.34) is in 1999 gesuppleerd. Ondanks algemene erosie van 0 tot 15 meter per jaar, wordt de BKL in deze kustsectie (met één uitzondering) voorlopig nog niet overschreden. In 2003 is in de raaien 3.37 t/m 4.69 een suppletie gepland. De basiskustlijn in de kustsectie Verklikkerduinen (raai 6.49 t/m 11.44) is honderden meters landwaarts verlegd om de dynamiek in het kustsysteem te handhaven. Het brede strand bouwt nog steeds uit aan de oostzijde en erodeert nog steeds aan de westkant. De BKL wordt overschreden in de raaien 11.04, en In de raaien t/m is dit jaar een suppletie gepland. In de kustsectie van de Vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai t/m 17.19) zijn in 1991,1996 en 1999 suppleties uitgevoerd. In raai en raai wordt de BKL overschreden. In de overige raaien van deze kustsectie is de BKL niet overschreden. Met één uitzondering (raai 17.19) is overal een negatieve trend geconstateerd van 0 t/m 8 meter per jaar. In de raaien t/m is in 2003 een suppletie gepland. : - Definitief ARCADIS 133

136 2004 In het jaar 2003 is de Kop van Schouwen op een viertal locaties gesuppleerd. Hier is daarom geen toetsing uitgevoerd. Het gaat om de locaties Noorderstrand (raai 126 t/m 197), Renesse (raai 337 t/m 469), Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1004 t/m 1525) en Burgh en Westland (raai 1608 t/m 1719). De tussengelegen kustsecties zijn wel getoetst. Op geen van deze locaties wordt de BKL overschreden en is sprake van een meestal kleine landwaartse of zeewaartse trend Op meerdere gedeeltes van dit kustvak treedt erosie op. In 2003 is er op diverse plaatsen gesuppleerd. Zo ook het strand nabij de Brouwersdam t.p.v. raai 126 t/m raai 197. De afstand tussen TKL en BKL is, ondanks deze suppletie, in een enkele raai nu al nihil geworden. In raai 106 t/m raai 222 is de trend negatief en er treedt erosie op tot 5 meter per jaar. Verder westwaarts nabij Renesse, tot ca. raai 679, heeft de basiskustlijn een overschot van ca. 30 tot 40 meter. In enkele raaien is een lichte positieve trend, maar in de meeste raaien is de trend negatief, tot ca. 9 meter per jaar. In raaien 417, 437 en 454 licht de TKL 1 a 4 m zeewaarts van de BKL, maar is een negatieve trend tot 6 m per jaar berekend. De basiskustlijn in de kustsectie Verklikkerduinen (raai 649 t/m raai 1144) is middels evaluatie BKL 2000 op veel plaatsen honderden meters landwaarts verlegd om de natuurlijke dynamiek in het kustsysteem te stimuleren. Het brede strand bouwt nog steeds uit aan de oostzijde (tot raai 984) en erodeert nog steeds aan de westkant. Daar wordt de BKL in raai 1104 met ca 2 meter overschreden. Voor de gehele verdere kust tot raai 1719 is de trend overal negatief. In 2003 is t.p.v. raai 1164 t/m raai 1525 en raai 1608 t/m raai 1719 het strand en de vooroever (deels) gesuppleerd. De trend is overal negatief en varieert van nihil tot ca 7 meter per jaar terwijl de afstand tussen TKL en BKL van 10 tot ca. 53 meter varieert. Voor grote delen van het kustvak Schouwen, zowel aan de noord- als aan de westkust, is de negatieve trend oorzaak van het landwaarts opschuiven van de kustlijn richting BKL. In 2005 hoeft er echter nog niet gesuppleerd te worden Omdat op meerdere gedeeltes van dit kustvak al jaren lang erosie optreedt is in 2003 op diverse plaatsen zand gesuppleerd. Desondanks gaat de kustligging in de meeste raaien nog steeds achteruit. In het westelijk en zuidwestelijk deel (raai 1164 t/m 1719) is in 2003 t.p.v. raai 1164 t/m 1525 en 1608 t/m 1719 het strand en de vooroever (deels) gesuppleerd. De trend is overal negatief en varieert van nihil tot ruim 5 meter per jaar, terwijl de TKL t.o.v. de BKL tot ruim 50 meter zeewaarts ligt. In een tweetal raaien is de afstand TKL-BKL gering geworden. Verder noordoostwaarts nabij de Verklikkerduinen (raai 694 t/m 1144) is de Basiskustlijn middels evaluatie BKL 2000 op veel plaatsen honderden meters landwaarts verlegd, om de natuurlijke dynamiek in het kustsysteem te stimuleren. Als gevolg van het zandgolfgedrag bouwt het brede strand nog steeds uit aan de oostzijde (tot raai 1004) en erodeert het nog steeds aan de westzijde. De BKL wordt in raai 1084 t/m 1144 met gemiddeld 5 meter overschreden. Langs de noordelijke kust wordt de BKL in 2 raaien met enkele meters overschreden, terwijl enkele andere raaien het komend jaar lijken te worden overschreden. Toch zijn er ook gedeeltes (raai en raai ) waar de TKL nog ruim zeewaarts t.o.v. de BKL ligt. 134 ARCADIS : - Definitief

137 2007 In het kustvak Schouwen treedt overwegend erosie op. Als gevolg van het zandgolfgedrag bouwt het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen nog steeds uit. Het gedeelte van dit kustvak tussen Noorderstrand en Renesse west (raai 84 t/m raai 649) erodeert tot ca. 5 meter per jaar. In enkele raaien (raai raai 251) bouwt de kust uit met enkele meters per jaar. De basiskustlijn wordt in 4 raaien overschreden. In 2007 is een suppletie gepland t.p.v. raai 106 t/m raai 197 en raai 377 t/m raai 484. Om de natuurlijke dynamiek t.p.v. de Verklikkerduinen (raai 664 t/m raai 1144) te stimuleren, is de basiskustlijn middels evaluatie BKL 2000 op veel plaatsen honderden meters landwaarts verlegd. Het brede strand bouwt aan de oostzijde nog iets uit en erodeert aan de westzijde, waar de BKL in raai 1084 t/m raai 1144 met ca. 5 meter wordt overschreden. In het westelijk deel van het kustvak, van vuurtoren tot de Stormvloedkering (raai 1164 t/m raai 1719), is een negatieve trend van ca. 5 meter per jaar te zien. Het kustlijnoverschot t.o.v. de BKL varieert van enkele meters tot 60 meter. In een 3-tal raaien is de afstand TKL-BKL gering geworden. Tussen raai 1024 en raai 1485 is daarom in 2007 een zandsuppletie gepland. In de BKL-rekenzone t.p.v. Westenschouwen (raai 1667 t/m raai 1741) is de zandaanwas onder water groter dan het zandverlies boven water. Hoewel de basiskustlijn daar niet wordt overschreden, wordt het strand wel erg smal In Schouwen treedt vooral erosie op. Het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen verplaatst nog steeds zeewaarts. In 2007 is in de Kop van Schouwen op vier locaties gesuppleerd. Dat zijn de locaties Noorderstrand (raai 106 t/m 197), Renesse (raai 377 t/m 469), Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1024 t/m 1505) en Burgh en Westland (raai 1525 t/m 1742). Omdat de suppletie in 2007 heeft plaatsgevonden, vindt hier dit jaar geen toetsing plaats. De overige delen zijn wel getoetst. Noorderstrand tot aan Renesse (raai 222 t/m 357) De kustlijn ligt 20 tot 50 meter zeewaarts van de BKL. De trend in het oostelijke deel is positief en in de overige raaien licht negatief. Renesse-west tot aan Haamstede (raai 484 t/m 1004) In het oostelijke deel, tussen raai 484 t/m 694 treedt lichte erosie op. In het westelijke deel bij de Verklikkerduinen vindt aanzanding plaats. Om de natuurlijke dynamiek hier te stimuleren, is de BKL na de evaluatie in 2000 op veel plaatsen honderden meters landwaarts verlegd. De BKL wordt nergens overschreden Op Schouwen treedt vooral aan de westkust erosie op. Het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen verplaatst zich nog steeds zeewaarts. In 2007 heeft op de Kop van Schouwen op vier locaties zandsuppletie plaatsgevonden, namelijk op het Noorderstrand (raai 106 t/m 197), bij Renesse (raai 377 t/m 469), bij de Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1024 t/m 1505) en bij Burgh en Westland (raai 1525 t/m 1742). : - Definitief ARCADIS 135

138 Noorderstrand tot aan Renesse (raai 84 t/m 357) De kustlijn ligt 20 tot 50 meter zeewaarts van de BKL. De trend is afwisselend licht positief en licht negatief. Renesse-west tot aan Nieuw Haamstede (raai 377 t/m 1004) In het oostelijke deel treedt tussen raai 377 t/m 694 lichte erosie op. In het westelijke deel bij de Verklikkerduinen vindt aanzanding plaats. In het oostelijke deel ligt de TKL enkele tot tientallen meters zeewaarts van de BKL. In het westelijke deel is dit 100 tot 200 meter. De BKL is nergens overschreden. Nieuw-Haamstede tot aan Westenschouwen (raai 1024 t/m 1719) In alle raaien tussen raai 1024 en raai 1719 treedt erosie op. De BKL is in raai 1084 en 1104 overschreden. In de overige raaien ligt de TKL nog 10 tot 40 meter zeewaarts van de BKL. Het positieve effect van de suppletie in 2007 is duidelijk zichtbaar Op Schouwen treedt vooral aan de westkust erosie op. Het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen verplaatst zich nog steeds zeewaarts. In 2007 hebben op de Kop van Schouwen op vier locaties zandsuppletie plaatsgevonden, namelijk op het Noorderstrand (raai 106 t/m 197), bij Renesse (raai 377 t/m 469), bij de Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1024 t/m 1505) en bij Burgh en Westland (raai 1525 t/m 1742). Noorderstrand tot aan Renesse (raai 84 t/m 357) De kustlijn ligt 15 tot 55 meter zeewaarts van de BKL. De trend is afwisselend licht positief en licht negatief. Renesse-west tot aan Nieuw Haamstede (raai 377 t/m 1004) In het gebied wisselen gebieden met aanzanding en erosie elkaar af. Vooral in het westelijke deel bij de Verklikkerduinen vindt aanzanding plaats. In het oostelijke deel ligt de TKL enkele tot tientallen meters zeewaarts van de BKL. In het westelijke deel is dit 100 tot 200 meter. De BKL is alleen in raai 417 licht overschreden. Nieuw-Haamstede tot aan Westenschouwen (raai 1024 t/m 1719) In alle raaien tussen raai 1024 en raai 1719 treedt erosie op. De BKL is in 3 raaien van raai 1084 tot 1124 overschreden. In de overige raaien ligt de TKL nog 5 tot 62 meter zeewaarts van de BKL. Vooral in het zuidoosten is de reserve nog vrij groot Op Schouwen treedt vooral aan de westkust erosie op. Het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen daarentegen verplaatst zich nog steeds langzaam zeewaarts. In 2007 hebben op de Kop van Schouwen op vier locaties zandsuppletie plaatsgevonden, namelijk op het Noorderstrand (raai 106 t/m 197), bij Renesse (raai 377 t/m 469), bij de Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1024 t/m 1505) en bij Burgh en Westland (raai 1525 t/m 1742). In het suppletieprogramma 2011 staat een strandsuppletie gepland bij Noorderstrand en Renesse. Noorderstrand tot aan Renesse (raai 84 t/m 357) De kustlijn ligt 11 tot 53 meter zeewaarts van de BKL. De trend is afwisselend licht positief en licht negatief. De verwachting is dat, in 2015, de BKL in raai 284 overschreden zal worden. 136 ARCADIS : - Definitief

139 Renesse-west tot aan Nieuw Haamstede (raai 377 t/m 1004) In het gebied wisselen aanzanding en erosie elkaar kustlangs af. Vooral in het westelijke deel bij de Verklikkerduinen vindt aanzanding plaats. In het oostelijke deel (raai 377 t/m 469) is de BKL, op 1 januari 2011, overschreden voor de raaien 397 t/m 437. De direct omliggende raaien (raaien 377, 454 en 469) zullen vóór 2015 overschreden worden. De raaien 726 t/m 1004 zitten goed in het zand met een TKL ligging 110 tot 250 meter zeewaarts ten opzichte van de BKL. Nieuw-Haamstede tot aan Westenschouwen (raai 1024 t/m 1719) In vrijwel alle raaien tussen raai 1024 en raai 1719 treedt erosie op. De BKL is in 5 raaien (raai 1084 tot 1124 en 1445 tot 1465) overschreden. In de overige raaien ligt de TKL meestal nog 10 tot 30 meter zeewaarts van de BKL. Vooral in het zuidoosten is de zandbuffer ten opzichte van de BKL nog vrij groot Op Schouwen treedt vooral aan de westkust erosie op. Het brede strand ten oosten van de Verklikkerduinen daarentegen verplaatst zich nog steeds langzaam zeewaarts. In 2007 hebben op de Kop van Schouwen op vier locaties zandsuppletie plaatsgevonden, namelijk op het Noorderstrand (raai 106 t/m 197), bij Renesse (raai 377 t/m 469), bij de Verklikker/Meeuwenduinen (raai 1024 t/m 1505) en bij Burgh en Westland (raai 1525 t/m 1742). In het suppletieprogramma 2011 staat een strandsuppletie gepland van het Noorderstrand tot Renesse, in de raaien 126 t/m 469. Noorderstrand tot aan Renesse (raai 84 t/m 357) De kustlijn ligt 10 tot 57 meter zeewaarts van de BKL. De trend is afwisselend licht positief en licht negatief. De verwachting is dat de BKL in raai 267 en 284 in 2016 overschreden zal worden. Renesse-west tot aan Nieuw Haamstede (raai 377 t/m 1004) In het gebied wisselen aanzanding en erosie elkaar kustlangs af. Vooral in het westelijke deel bij de Verklikkerduinen vindt aanzanding plaats. In het oostelijke deel is de BKL overschreden in raai 397, 417 en 437. In de direct omliggende raaien zal de BKL ook worden overschreden: raai 377 ca en raai 454 ca Verder naar het westen ligt de TKL tientallen tot ca. 250 meters zeewaarts ten opzichte van de BKL. Nieuw-Haamstede tot aan Westenschouwen (raai 1024 t/m 1719) In vrijwel alle raaien tussen raai 1024 en raai 1719 treedt erosie op. De BKL is overschreden in raai 1064 tot 1124, 1395 en 1425 tot In de overige raaien ligt de TKL meestal nog enkele tot 70 meter zeewaarts van de BKL. Vooral in het zuidoosten is de zandbuffer ten opzichte van de BKL nog vrij groot. : - Definitief ARCADIS 137

140 Bijlage 2 Dynamiek van de zeereep: volumeveranderingen zeereep Afkomstig uit Arens (2010). 138 ARCADIS : - Definitief

141 : - Definitief ARCADIS 139

142 140 ARCADIS : - Definitief

143 Bijlage 3 Verzamelde begrippenlijst Aansluitingsconstructie: Een aansluitingsconstructie vormt een overgang (aansluiting) tussen twee verschillende type waterkeringen, vaak tussen een duin en een dijk. Basiskustlijn: De Basiskustlijn is de kustlijn die in het kader van het kusthandhavingsbeleid als referentie dient, in het algemeen de positie van de gemiddelde' kustlijn op 1 januari 1990 (TAW, 2002). Buitendelta: Een aan de Noordzeezijde van een zeegat gelegen delta-vormig zandlichaam, dat gevormd wordt door het krachtenspel van zeewaarts transport tijdens de ebstroom, landwaarts transport tijdens de vloed en overwegend landwaarts transport door golven en golfgedreven stroming. Doorstuiving: Overstuiving tot achter de zeereep, waarbij hetzij strandzand over de zeereep wordt geblazen, hetzij door winderosie aan de voorzijde zeereepzand naar achteren wordt geblazen. Dynamisch handhaven: beheer waarbij ook de Basiskustlijn wordt gehandhaafd volgens de principes van dynamisch kustbeheer. Downdrift: De richting waarin getij en golfgedreven transport een residuaire stroming naar toe genereren. Bij de Nederlandse Waddenzee naar het oosten. Duinboog: Een serie van duinrijen die samen een min-of-meer aanééngesloten boog vormen waarvan de convexe (bolle) kant aan de zeekant ligt en de concave (holle) kant aan de landzijde van het eiland. Veelal liggen de dorpen van de Waddeneilanden landwaarts van of in de duinbogen. Duinboog-complex: Een van de 5 onderdelen van het modeleiland is het Duinboog-complex. Het geheel van een duinboog, met daarachter de ingesloten strandvlakte, waarop kwelders aanwezig kunnen zijn. Er ook toe behorend zijn de oostelijk en soms ook westelijk van de duinboog ontstane parallelle duinrijen en de zo ingesloten primaire duinvalleien. Meerdere duinboog-complexen kunnen voorkomen op een eiland (zoals de twee bij Ameland: Hollum-Ballum & Nes-Buren). Duin-dijkring: Omsloten gebied dat beschermd wordt door een waterkering van duinen en dijken. Duinvoet: Benedenrand van het duin: de overgang van het duinbeloop waar het strand overgaat in de zeereep. Daarbij wordt veelal de NAP +3 meterlijn aangehouden als de duinvoet. Dynamiek: Dynamiek van stuivend zand, overstuiving (depositie) al dan niet gecombineerd met winderosie. Ecologie: Vakgebied dat zich met levende natuur bezig houdt. Eilandkop: Een van de 5 onderdelen van het modeleiland is de eilandkop: het stompe uiteinde van een Waddeneiland, hier aan de westkant. Het zijn meestal zeer dynamische gebieden waarvan de ontwikkeling in sterke mate bepaald wordt door de dynamiek van de buitendelta. Onderdelen zijn backbarrier platen, buitendeltaplaten en buitendeltageulen. Eilandstaart: Een van de 5 onderdelen van het modeleiland is de eilandstaart: het spitse uiteiinde van een Waddeneiland, hier aan de oostkant. Het zijn meestal zeer dynamische gebieden waarvan de ontwikkeling : - Definitief ARCADIS 141

144 bepaald wordt door de dynamiek van het zeegat oostelijk ervan en het kustparallelle residuaire sediment transport. Elementen zijn de duinen onderbroken door overslag-openingen (washovers), de achterliggende kwelders en aan de meest oostelijke punt een kale strandvlakte. Embryonale Duinen: Eerste stadium van begroeide duintjes. Dit habitattype (H2110) betreft soortenarme pionierduintjes met begroeiingen van vooral Biestarwegras (Elytrigia juncea ssp. boreo-atlantica). De begroeiingen kunnen variëren in dichtheid. Embryonale Duinen komen met name voor op het strand aan de voet van de zeereep, maar ook wel langs de randen van slufters, 'wash-overs' (laagten waar incidenteel zeewater overheen spoelt) en op achterduinse strandvlakten. Dit is de overgangszone van zout naar zoet milieu: overstroming met zeewater vindt incidenteel tot regelmatig plaats (maar niet zo vaak dat de duintjes volledig wegspoelen). Door de hoge dynamiek kunnen de begroeiingen een fluctuerende oppervlakte en deels wisselende locatie innemen. Waar de Embryonale Duinen voorkomen in afwisseling met kaal zand en/of vloedmerkbegroeiingen (met bijvoorbeeld Strandmelde en Zeeraket), wordt daarom het gehele mozaïek tot het habitattype gerekend. Wanneer dergelijke duintjes op het strand liggen wordt gesproken van strandduintjes (Arens et al., 2007). f Gekerfde zeereep: Een grillig gevormde (vaak grotendeels natuurlijke) zeereep waar het reliëf zowel door overstuiving als door winderosie wordt gevormd. Geochemisch: Zaken betreffende het vakgebied dat zich bezighoudt met de chemische condities van het landschap en in het bijzonder de ondergrond. Geomorfologisch: Zaken betreffende het vakgebied dat zich met landschapsvormen en landschapsvormende processen bezighoudt. Getijdegeul: een geul die tijdens de vloed het water naar het wad aanvoert en tijdens de eb weer afvoert. Grensprofiel: Het grensprofiel is het minimale dwarsprofiel wat in de toetsing nog aanwezig moet zijn na een duinafslag berekening. De dimensies van het benodigde grensprofiel zijn afhankelijk van de Hydraulische Randvoorwaarden. De ligging van het grensprofiel is opgenomen in de legger van de waterkering. 142 ARCADIS : - Definitief

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne Quirijn Lodder Inhoudsopgave 1. Kustontwikkeling Nederland 2. Kustontwikkeling Zuidwestelijke Delta 3. Kustlijnzorg 4. Samenvatting 1. Kustontwikkeling

Nadere informatie

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof Memo De tor s Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum Van Reinier Schrijvershof Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)88335 7483 Aantal pagina's 10 E-mail reinier.schrijvershof@deltares.nl Onderwerp Verplaatsing

Nadere informatie

Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam

Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Memo: ontwikkeling kliferosie Slufterdam Tommer Vermaas Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013, B Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Aanleiding 1 1.2 Vraagstelling 1

Nadere informatie

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018 Basiskustlijn 2017 Herziening van de ligging van de basiskustlijn Datum 30 januari 2018 Status Definitief 1 Colofon Bestuurskern Dir. Algemeen Waterbeleid en Veiligheid Den Haag Contactpersoon F.P. Hallie

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0) Memo Aan Jasper Fiselier (DHV) Datum Van Pieter Koen Tonnon Jan Mulder Kenmerk Doorkiesnummer +31 (0)88 33 58 464 +31 (0)88 33 58 446 Aantal pagina's 9 E-mail pieterkoen.tonnon @deltares.nl jan.mulder@deltares.nl

Nadere informatie

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland

Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland Morfologische effecten van bodemdaling door gaswinning op Ameland Zheng Bing Wang, Wim Eysink, Johan Krol, 9 december 2011, Ameland Onderzochte aspecten Noordzeekust Friesche Zeegat en De Hon Waddenzee

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Walcheren

Beheerbibliotheek Walcheren Beheerbibliotheek Walcheren Tommer Vermaas Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013, B Titel Beheerbibliotheek Walcheren Opdrachtgever Rijkswaterstaat Water, Verkeer en Leefomgeving Project 1207724-004

Nadere informatie

Zand voor zuidwest Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel

Zand voor zuidwest Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel Technisch advies RIKZ over vier mogelijke ingrepen in het Zeegat van Texel Auteur: Jelmer Cleveringa rapport RIKZ/OS/2001.031 Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Technisch

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen

Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Beheerbibliotheek Zeeuws- Vlaanderen Kees Kuijper Kees Nederhoff Sophie Vergouwen 1220040-002 Deltares, 2016, B Titel Beheerbibliotheek Zeeuws-Vlaanderen Opdrachtgever

Nadere informatie

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research)

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research) Memo Aan Saskia Huijs (Rijkswaterstaat Zee en Delta) Datum Kenmerk Doorkiesnummer Van +31(0)88335 7945 Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research) Aantal pagina's 9 E-mail kees.denheijer

Nadere informatie

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK (2011-2012) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE Daan Boot April 2015 Juni 2015 Evaluatie van de vooroeversuppletie

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Delfland. Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust

Beheerbibliotheek Delfland. Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Beheerbibliotheek Delfland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Titel Beheerbibliotheek Delfland Opdrachtgever WVL Project 1230043-002 Kenmerk 1230043-002-ZKS-0001

Nadere informatie

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019 Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma 2016-2019 1 Concept suppletieprogramma 2016-2019 n.a.v. toetsing basiskustlijn Uit de toetsing van de kustlijn blijkt dat de basiskustlijn (BKL) tussen

Nadere informatie

Kustlijnkaarten december 2010

Kustlijnkaarten december 2010 december 2010 Colofon Kustlijnkaartenboek 2011 Dit rapport is een uitgave van Rijkswaterstaat. Het rapport is tot stand gekomen door samenwerking van de volgende Rijkswaterstaat diensten: RWS Waterdienst

Nadere informatie

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland 2010-2011 Tommer Vermaas Edwin Elias Laura Vonhögen-Peeters 1207724-002 Deltares, 2013, B Titel OntwikkelinggefaseerdesuppletieAmeland2010-2011 Project 1207724-002

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2012. december 2011. Colofon Kustlijnkaartenboek 2012

Kustlijnkaarten 2012. december 2011. Colofon Kustlijnkaartenboek 2012 Colofon Kustlijnkaartenboek 2012 Dit rapport is een uitgave van Rijkswaterstaat. Het rapport is tot stand gekomen door samenwerking van de volgende Rijkswaterstaat diensten: RWS Waterdienst RWS Noordzee

Nadere informatie

Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen.

Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen. Morfologische veranderingen van de Westelijke Waddenzee. Een systeem onder invloed van menselijk ingrijpen. Edwin Elias Ad van der Spek Zheng Bing Wang John de Ronde Albert Oost Ankie Bruens Kees den Heier

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2014. december 2013

Kustlijnkaarten 2014. december 2013 Kustlijnkaarten 2014 december 2013 Kustlijnkaarten 2014 december 2013 2 Rijkswaterstaat Inhoudsopgave 1 Inleiding 4 2 De basiskustlijn 6 3 De toetsing 8 4 Korte beschrijving van de toetsingsresultaten

Nadere informatie

Verkenning van strategieën voor het kustonderhoud bij de Onrustpolder, Zeeland

Verkenning van strategieën voor het kustonderhoud bij de Onrustpolder, Zeeland Verkenning van strategieën voor het kustonderhoud bij de Onrustpolder, Zeeland dr. ir. J.J. van der Werf drs. P.J. Doornenbal ir. R.T. McCall 1202349-000 Deltares, 2010 1202349-000-ZKS-0002, oktober

Nadere informatie

Ecobeach. Een duurzaam strand door drainage. Brouwersdam, 3-10-2014. Bas Reedijk. Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult

Ecobeach. Een duurzaam strand door drainage. Brouwersdam, 3-10-2014. Bas Reedijk. Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult Ecobeach Een duurzaam strand door drainage Brouwersdam, 3-10-2014 Bas Reedijk Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult Inhoud Wat is Ecobeach De ervaring met Ecobeach bij Egmond Toepassing van Ecobeach

Nadere informatie

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk Inhoud 1 Inleiding 2 1.1 Beschrijving van de studie 2 1.2 Uitgangspunten 2 2 Zandtransport langs de kust nabij Katwijk 3 2.1 Inleiding 3 2.2 Zandtransport

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1 Eerste actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Samenvatting SAMENVATTING AI eeuwenlang wardt er in Nederland gestreden met de zee. Erosie van de kust zorgt voar een grote bedreiging van het achterland van overstromingen met vaak grote schade tot gevolg.

Nadere informatie

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor : 2,5 jaar Carola van Gelder-Maas Projectmanager WVL Rijkswaterstaat 31 maart 2014 Hoe zat het ook alweer? Eroderende kustlijn NL kust 12 Mm³ zandsuppleties per jaar Zeespiegelstijging Zwakke schakels

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Rijnland

Beheerbibliotheek Rijnland Beheerbibliotheek Rijnland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Kees Kuijper Kees Nederhoff Sophie Vergouwen 1220040-002 Deltares, 2015, B Deltores

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1. Tweede actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Noord-Holland

Beheerbibliotheek Noord-Holland Beheerbibliotheek Noord-Holland Overzicht van kennis ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Ankie Bruens 1207724-004 Deltares, 2013 Titel Beheerbibliotheek Noord-Holland

Nadere informatie

3e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

3e Monitoringsrapportage projecten Slimmer omgaan met zand op Schouwen en Herstel duindynamiek Kop van Schouwen Onderwerp 3 e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen" Van Projectgroep Kop van Schouwen Datum 15 november 2017 Status Ter besluitvorming

Nadere informatie

De herziening van de basiskustlijn van Zeeuws- Vlaanderen Een advies, opgesteld naar aanleiding van mijn stageopdracht bij Rijkswaterstaat

De herziening van de basiskustlijn van Zeeuws- Vlaanderen Een advies, opgesteld naar aanleiding van mijn stageopdracht bij Rijkswaterstaat TU DELFT, RIJKSWATERSTAAT, WATERSCHAP SCHELDESTROMEN De herziening van de basiskustlijn van Zeeuws- Vlaanderen Een advies, opgesteld naar aanleiding van mijn stageopdracht bij Rijkswaterstaat F.P. Roelse

Nadere informatie

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002

Zandhonger. Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde. 19 september 2002 Zandhonger Kerend Tij Innovatie Competitie Hydrodynamische innovatie van de stormvloedkering Oosterschelde 19 september 2002 Zandhonger, Gaat de Oosterschelde kopje onder? De Deltawerken veranderden de

Nadere informatie

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust Sander Boer, Landelijke Kustdagen 2014 Inhoud presentatie Verankering in beleid en wetgeving Kustlijnzorg Toekomstige uitdaging Kustversterking Hondsbossche

Nadere informatie

1 Inleiding 1. 2 Verwerking van gegevens 2 2.1 Aangeleverde gegevens 2 2.2 Verwerking gegevens 3

1 Inleiding 1. 2 Verwerking van gegevens 2 2.1 Aangeleverde gegevens 2 2.2 Verwerking gegevens 3 Herberekening behoefte aan zandsuppletie ter compensatie van bodemdaling door gaswinning uit Waddenzee velden vanaf de mijnbouwlocaties Moddergat, Lauwersoog en Vierhuizen Z.B. Wang Deltares, 2009 Inhoud

Nadere informatie

Toenemende druk van de Zeespiegelstijging

Toenemende druk van de Zeespiegelstijging Break-out Sessie Scheldemonding Toenemende druk van de Zeespiegelstijging Youri Meersschaut (VO-MOW) en Gert-Jan Liek (RWS) Kennis vroegere onderzoeksagenda s Toename getijslag belangrijk onderwerp in

Nadere informatie

Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust. Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a.

Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust. Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a. Het sediment-delend systeem als ruggengraad van de Wadden-kust Bert van der Valk, Albert Oost, Zheng Bing Wang, Edwin Elias, Ad van der Spek e.a. het Waddensysteem Kust Noord-Holland Waddeneilanden Zeegaten,

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Vlieland

Beheerbibliotheek Vlieland Beheerbibliotheek Vlieland Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Sophie Vergouwen Kees Kuijper 1230043-002 Deltares, 2016, B etta Titel Beheerbibliotheek

Nadere informatie

Effectiviteit van vooroeversuppleties langs de Waddenkust

Effectiviteit van vooroeversuppleties langs de Waddenkust pdrachtgever: Rijkswaterstaat -RIKZ Effectiviteit van vooroeversuppleties langs de Waddenkust Aanzet tot ontwerprichtlijnen voor het ontwerp van vo ro eve rs u p p I et i es Al 539 30 november 2005 Alkyon

Nadere informatie

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch

Nadere informatie

Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007

Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Ontwikkeling suppletie tussen Den Helder en Julianadorp 2007 Edwin Elias Laura Vonhögen - Peeters Ankie Bruens 1206171-000 Deltares, 2013,

Nadere informatie

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma

Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma Onderbouwing actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 1. Derde actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks

Nadere informatie

Memo. 1 Inleiding. Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Aantal pagina's 14. Datum 07 janurai Final. Kenmerk ZKS-0001

Memo. 1 Inleiding. Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Aantal pagina's 14. Datum 07 janurai Final. Kenmerk ZKS-0001 Memo Aan Deon Slagter (Rijkswaterstaat Waterdienst) Datum 07 janurai 2011 - Final Van Claire van Oeveren Kenmerk 1202345-000-ZKS-0001 Doorkiesnummer +31 (0)88 33 57 921 Aantal pagina's 14 E-mail claire.vanoeveren@deltares.nl

Nadere informatie

1. Derde actualisatie suppletieprogramma Actualisatie n.a.v. de berekening van de basiskustlijn 1 januari 2018

1. Derde actualisatie suppletieprogramma Actualisatie n.a.v. de berekening van de basiskustlijn 1 januari 2018 1. Derde actualisatie suppletieprogramma 2016-2019 Het suppletieprogramma Kustlijnzorg voor de periode 2016-2019 is in juli 2015 vastgesteld. Jaarlijks actualiseert Rijkswaterstaat het programma. Op basis

Nadere informatie

Mogelijke effecten Geulwandsuppletie Oostgat op de drempel tussen het Oostgat en de Sardijngeul. M. van Ormondt en J.G. de Ronde

Mogelijke effecten Geulwandsuppletie Oostgat op de drempel tussen het Oostgat en de Sardijngeul. M. van Ormondt en J.G. de Ronde Mogelijke effecten Geulwandsuppletie Oostgat op de drempel tussen het Oostgat en de Sardijngeul M. van Ormondt en J.G. de Ronde Deltares, 2009 Opdrachtgever: Deltares/Rijkswaterstaat-Waterdienst Oostgat

Nadere informatie

Morfologie kwelders en. platen Balgzand

Morfologie kwelders en. platen Balgzand Morfologie kwelders en platen Balgzand Autonome ontwikkeling Hoogwatervluchtplaatsen Werkdocument RIKZ/AB - 99.607x ir. B.B. van Marion December 1999 Samenvatting In het kader van het project GRADIËNTEN

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Texel. Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn

Beheerbibliotheek Texel. Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn Beheerbibliotheek Texel Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn Beheerbibliotheek Texel Feiten en cijfers ter ondersteuning van de jaarlijkse toetsing van de kustlijn

Nadere informatie

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor, eindevaluatie onderdeel morfologie (2016)

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor, eindevaluatie onderdeel morfologie (2016) Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor, eindevaluatie onderdeel morfologie (2016) Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor, eindevaluatie onderdeel morfologie (2016) Pieter Koen Tonnon Kees Nederhoff

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0)

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) Memo Aan Quirijn Lodder, RWS Waterdienst Datum Van Jebbe van der Werf Kenmerk Doorkiesnummer +31 (0)88 33 57 959 Aantal pagina's 35 Review Zheng Bing Wang E-mail jebbe.vanderwerf @deltares.nl Onderwerp

Nadere informatie

Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden

Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden Ministerie van Verkeer en Waterstaat Kustverdediging van de koppen van de Waddeneilanden De dynamiek van de kust nabij buitendelta s en passende maatregelen voor het kustbeheer Project: Rapport: KUST2005

Nadere informatie

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling Memo Aan RWS Zeeland, t.a.v. Yvo Provoost, Eric van Zanten Datum Van Hans de Vroeg Kenmerk Doorkiesnummer (088) 33 58 238 Aantal pagina's 8 E-mail hans.devroeg @deltares.nl Onderwerp Rijke strand van Wemeldinge

Nadere informatie

Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen

Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Kusterosie van noordwest Ameland: ontwikkelingen op verschillende tijdschalen Auteurs: dr. A.P. Oost, ir. C.G. Israël & dr. D.W. Dunsbergen Rapport RIKZ/2000.057 Project

Nadere informatie

Meegroeivermogen en gebruiksruimte in de getijdebekkens Vlie en Marsdiep

Meegroeivermogen en gebruiksruimte in de getijdebekkens Vlie en Marsdiep Opdrachtgever: Frisia Zout Meegroeivermogen en gebruiksruimte in de getijdebekkens Vlie en Marsdiep Grootschalige morfologische ontwikkelingen westelijke Waddenzee Rapport A2062 Juli 2010 Meegroeivermogen

Nadere informatie

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31(0) Kennis- en informatiemanagement 8eheerbibliotheek Kust

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31(0) Kennis- en informatiemanagement 8eheerbibliotheek Kust Memo Deltares ~ Aan RWSWVL Datum 3 oktober 2016 Van Claire van Oeveren - Theeuwes Kenmerk Doorkiesnummer +31(0)883357921 Aantal pagina's 13 E-mail clai re.vanoeveren@deltares.nl Onderwerp Kennis- en informatiemanagement

Nadere informatie

Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand

Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand Marien Boers Pieter van Geer Bas Huisman Deltares, 2009 Titel Veiligheid Duinwaterkering Noorderstrand Opdrachtgever Project

Nadere informatie

Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk

Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk Wandelende Rottums Het veranderende uiterlijk Natuur van de Kust 2015 Ernst Lofvers Noord-Nederland 27 augustus 2015 I.s.m. DELTARES Huidige situatie (2014) Borkum ROTTUMERPLAAT ROTTUMEROOG Simonszand

Nadere informatie

Kustlijnzorg in Nederland

Kustlijnzorg in Nederland Kustlijnzorg in Nederland Aanleiding, uitvoering en ontwikkeling 25 september 2017 Harry de Looff RWS-WVL Inhoud Waarom Kustlijnzorg? Wat en hoe Kustlijnzorg? Ontwikkelingen en vragen 2 RWS INFORMATIE

Nadere informatie

Basiskustlijn 2001 Evaluatie ligging Basiskustlijn. september 2003

Basiskustlijn 2001 Evaluatie ligging Basiskustlijn. september 2003 Evaluatie ligging Basiskustlijn september 2003 Inhoudsopgave Voorwoord 5 1 Inleiding 7 2. De BKL en het kusthandhavingsbeleid 9 3. Adviezen POK s op hoofdlijnen 13 4. Afweging en besluit over de ligging

Nadere informatie

Sedimentperspectief op de Zuidwestelijke Delta

Sedimentperspectief op de Zuidwestelijke Delta Sedimentperspectief op de Zuidwestelijke Delta Sedimentperspectief op de Zuidwestelijke Delta dr. J.P.M. Mulder dr. J. Cleveringa (ARCADIS) ir. M.D. Taal dr. B.K. van Wesenbeeck dr. F. Klijn 1203404-000

Nadere informatie

Verkenning morfologische effecten (geulwand)suppletie Paal 10, Texel

Verkenning morfologische effecten (geulwand)suppletie Paal 10, Texel Verkenning morfologische effecten (geulwand)suppletie Paal 10, Texel Verkenning morfologische effecten (geulwand)suppletie Paal 10, Texel Edwin Elias 1230043-001 Deltares, 2016, B Deltores Titel Verkenning

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2007 december 2006

Kustlijnkaarten 2007 december 2006 Rapport RIKZ-2006.019 Kustlijnkaarten 2007 december 2006 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. De basiskustlijn 7 3. De toetsing 9 4. Korte beschrijving van de toetsingsresultaten 15 5. Presentatie van de resultaten

Nadere informatie

Morfologische effecten

Morfologische effecten Ministerie van Verkeer en Waterstaat stuvwxyz Programmadirectie Ontwikkeling Nationale Luchthaven Morfologische effecten Morfologische effecten van een kunstmatig eiland voor de kust van Egmond november1999

Nadere informatie

Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat

Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Een Quickscan van de morfologische ontwikkelingen van het Eierlandse Gat Edwin Elias Ankie Bruens 1206171-001 Deltares, 2012 Inhoud

Nadere informatie

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord In het gebied tussen de strekdammen bij Strand Horst Noord en de bebouwing van Harderwijk ligt een klein natuurgebied

Nadere informatie

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling........................................................................................ H. Mulder, RIKZ, juni

Nadere informatie

Kustlijnkaarten 2006 maart 2006

Kustlijnkaarten 2006 maart 2006 Rapport RIKZ-2006.001 Kustlijnkaarten 2006 maart 2006 Inhoudsopgave 1. Inleiding 5 2. De basiskustlijn 7 3. De toetsing 9 4. Korte beschrijving van de toetsingsresultaten 15 5. Presentatie van de resultaten

Nadere informatie

DE TERUGTREKKING VAN DE NEDERLANDSE KUSTLIJN. BSc-eindopdracht Civiele Techniek, Universiteit Twente

DE TERUGTREKKING VAN DE NEDERLANDSE KUSTLIJN. BSc-eindopdracht Civiele Techniek, Universiteit Twente BSc-eindopdracht Civiele Techniek, Universiteit Twente Auteur: S-nummer: Intern begeleider: Bedrijfsbegeleider: Dhr. A.J. Dekker s1332899 Mevr. Prof. dr. S.J.M.H. Hulscher Mevr. E. van Eijsbergen, MSc

Nadere informatie

2e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

2e Monitoringsrapportage projecten Slimmer omgaan met zand op Schouwen en Herstel duindynamiek Kop van Schouwen 1 Onderwerp 2 e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen" Van Projectgroep Kop van Schouwen Datum 7 december 2016 Status Ter besluitvorming

Nadere informatie

provincie H 0 L L A N D ZUID

provincie H 0 L L A N D ZUID T^ r Gedeputeerde Staten provincie H 0 L L A N D ZUID Contact mr. drs. S. Hoitinga T 070-441 65 98 s.hoitinqa(a)pzh.nl mw. P.A.H. Vollebregt-Verkoijen T 070-441 61 42 pah.vollebreqtgjpzh.nl leden van het

Nadere informatie

De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist

De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist De ophoging van de zeebodem in de baai van Knokke-Heist Beschrijving van het fenomeen overzicht van de uitgevoerde studies Foto: BMM - KBIN 10 november 2009 Ir. Job Janssens Overzicht Even voorstellen...

Nadere informatie

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten MEMO datum 18-3-211 van Ir Yves Plancke yves.plancke@mow.vlaanderen.be Ir. Marco Schrijver marco.schrijver@rws.nl titel Aanvullende analyse stabiliteit gestorte specie in het kader van Flexibel Storten

Nadere informatie

Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots

Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Buitendelta's: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppletie-pilots Edwin Elias Albert Oost Ankie Bruens Jan

Nadere informatie

Drie jaar kustlijnzorg

Drie jaar kustlijnzorg .. Ministerie van Verkeer en Waterstaat Directoraat -Generaal Rijkswaterstaat Dienst Getijdewateren Rijksinstituut voor Kust en Zeel RfKZ Drie jaar kustlijnzorg voortgangsrapportage jj dynam isch hand

Nadere informatie

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud

Tussenresultaten De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud Tussenresultaten 2011-2015 De Zandmotor: Aanjager van innovatief kustonderhoud De Zandmotor In 2011 is voor de kust van Ter Heijde en Kijkduin De Zandmotor aangelegd: een grote kunstmatige zandbank in

Nadere informatie

Ontwikkeling van het Waddengebied in tijd en ruimte

Ontwikkeling van het Waddengebied in tijd en ruimte Inauguratiesymposium, 1-2 december 2008, Leeuwarden Ontwikkeling van het Waddengebied in tijd en ruimte Dr. Hessel Speelman Dr. Albert Oost Dr. Hanneke Verweij Dr. Zheng Bing Wang Thema s in tijd en ruimte

Nadere informatie

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014 Notitie Ontwikkelingen kustvak paal 15-20 op Terschelling Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014 In deze notitie worden enkele belangrijke aspecten van het

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Terschelling

Beheerbibliotheek Terschelling Beheerbibliotheek Terschelling Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Edwin Elias Sophie Vergouwen Claire van Oeveren 1220040-002 Deltares, 2015, B Deltores

Nadere informatie

Advies suppletie Vlieland

Advies suppletie Vlieland Advies suppletie Vlieland 2000 + Project: KUST2005*SUP Werkdocument: RIKZ/OS/2000.133X SEPRA/B00-01 auteur: E.J. Biegel (SEPRA) R. Spanhoff (RIKZ) datum: Juni 2000 INGENIEURSBUREAU SEPRA voor toegepaste

Nadere informatie

Zeewaartse versterkingen Zeeuwsch-Vlaanderen

Zeewaartse versterkingen Zeeuwsch-Vlaanderen Opdrachtgever: Projectbureau Zwakke Schakels Zeeland Zeewaartse versterkingen Zeeuwsch-Vlaanderen Haalbaarheid zeewaartse versterkingen ter plaatse van Breskens en Cadzand-Bad Verslag bureaustudie A159

Nadere informatie

Waterschap Scheldestromen Verslag van de informatieavond over het Project Kustversterking Noorderstrand, gehouden op 16 juni te Scharendijke

Waterschap Scheldestromen Verslag van de informatieavond over het Project Kustversterking Noorderstrand, gehouden op 16 juni te Scharendijke Waterschap Scheldestromen Verslag van de informatieavond over het Project Kustversterking Noorderstrand, gehouden op 16 juni te Scharendijke Vertegenwoordigers van Waterschap Scheldestromen: De heer van

Nadere informatie

Voorts adviseren zij ten aanzien van de verschillende onderdelen van de nationale Visie Kust:

Voorts adviseren zij ten aanzien van de verschillende onderdelen van de nationale Visie Kust: Rapport Onderwerp Nationale Visie Kust Datum behandeling OIM 23 mei 2013 Kenmerk OIM-2013/104963 I. Aanleiding De deelnemers aan het OIM zijn op verschillende momenten en op verschillende wijzen betrokken

Nadere informatie

Evaluatie strandsuppletie bij Hoek van Holland 2007

Evaluatie strandsuppletie bij Hoek van Holland 2007 Evaluatie strandsuppletie bij Hoek van Holland 2007 een studie met behulp van hoogtemetingen en korrelgroottes Laura Vonhögen Pieter Doornenbal 1202344-000 Deltares, 2011 Inhoudsopgave 1 INLEIDING 3

Nadere informatie

Ecologisch gericht suppleren I

Ecologisch gericht suppleren I Ecologisch gericht suppleren I resultaten van het onderzoek Petra Damsma Harriette Holzhauer Tommer Vermaas Bert vd Valk Luca van Duren Annelies de Backer inhoud Het kustbeleid en kustbeheer door RWS De

Nadere informatie

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING

notitie Grondbank GMG 1. INLEIDING notitie Witteveen+Bos van Twickelostraat 2 postbus 233 7400 AE Deventer telefoon 0570 69 79 11 telefax 0570 69 73 44 www.witteveenbos.nl onderwerp project opdrachtgever projectcode referentie opgemaakt

Nadere informatie

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II P R E S E N T A T I E S T A K E H O L D E R S B I J E E N K O M S T R O G G E N P L A A T, 8 N O V. 2 0 1 6, K R A B B E N D I J K E Joost Stronkhorst (HZ/Deltares),

Nadere informatie

Beleidslijn kust 2015. Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust

Beleidslijn kust 2015. Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust Beleidslijn kust 2015 Bijlage: Kaart soorten dynamiek kust Inhoud 1 Inleiding 3 2 Toelichting op de legenda 5 3 Kaart soorten dynamiek kust 15 4 Kaart soorten dynamiek kust + Natura 2000 22 Colofon / Bronnen

Nadere informatie

Evenwichtsligging Kennemerstrand en aanzanding havenmond IJmuiden

Evenwichtsligging Kennemerstrand en aanzanding havenmond IJmuiden Ministerie van Verkeer en Waterstaat Dictoraat-Generaal Rijkswaterstaat Rijksinstituut voor Kust en Zee/RIKZ Evenwichtsligging Kennemerstrand en aanzanding havenmond IJmuiden Een analyse van de morfologische

Nadere informatie

Richtlijnen. Onderwatersuppleties. RIKZ rapport

Richtlijnen. Onderwatersuppleties. RIKZ rapport RIKZ/0208/AQ/017 Rijkswaterstaat is de uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Verkeer en Waterstaat die zorgt dat verkeer en water op de nationale netwerken kunnen stromen en die werkt aan droge

Nadere informatie

Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots

Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots Buitendelta s: samenvatting bestaande kennis en opties voor zandsuppleties-pilots Opgesteld door: Deltares Status en datum: concept 23 mei 2012 Redactie: Bureau Landwijzer Buitendelta s: tot voor kort

Nadere informatie

PROJECTNUMMER E ONZE REFERENTIE B

PROJECTNUMMER E ONZE REFERENTIE B ONDERWERP Uitwerking mogelijkheid van parkeergarage voor Huis ten Duin vanuit het oogpunt van kustveiligheid en morfologie DATUM 27-10-2017 PROJECTNUMMER E07031201710.0300 ONZE REFERENTIE 079617422 B VAN

Nadere informatie

Maatregelverkenning. Economie en Ecologie in balans. Petra Dankers 08 november 2013

Maatregelverkenning. Economie en Ecologie in balans. Petra Dankers 08 november 2013 Maatregelverkenning Economie en Ecologie in balans Petra Dankers 08 november 2013 Kader Eerste bijeenkomst Programma Rijke Waddenzee in juni veel maatregelen geidentificeerd Royal HaskoningDHV heeft in

Nadere informatie

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0 April 2017 Een kleine zandmotor in de buitendelta? Planning en producten Kustgenese 2.0 2016 2017 2018 2019 2020 Opstellen Onderzoeksprogramma Uitvoeren Onderzoeks- en monitoringsprogramma Doelen pilot

Nadere informatie

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta

Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta Ontwerp-wijzigingsbesluit Natura 2000-gebied Voordelta De Staatssecretaris van Economische Zaken Gelet op de artikelen 10a en 15 van de Natuurbeschermingswet 1998; BESLUIT: Artikel 1 Het besluit van 19

Nadere informatie

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust Kustgenese 2.0 Zandige kust Het klimaat verandert. De bodem daalt. Dat heeft gevolgen voor de manier waarop we omgaan met de Nederlandse kust. Om de veiligheid

Nadere informatie

Morfologische effecten van de Eijerlandse dam

Morfologische effecten van de Eijerlandse dam Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat Morfologische effecten van de Eijerlandse dam Een evaluatie Dr. J.M. de Kok Rapport RIKZ/2005.003 Oktober 2005 Opdrachtgever /contactpersoon Titel

Nadere informatie

Inhoud van deze presentatie

Inhoud van deze presentatie 1 Inhoud van deze presentatie 1. Onderzoekskader en methoden 2. Invloed van de sedimentologie op strandprocessen 3. Sediment analyses van het inter-getijden gebied 4. Geologische opbouw van het strand

Nadere informatie

In de paragrafen 3.1 en 3.2 is de aanpak voor de twee studieonderdelen gepresenteerd.

In de paragrafen 3.1 en 3.2 is de aanpak voor de twee studieonderdelen gepresenteerd. Memo Aan : Maaike Veer (Waternet) Marieke Hazelhoff (HHRS Rijnland) Van : Martijn Onderwater, Diederik van Hogendorp (Alkyon) Paraaf : Onderwerp : Dynamische Kuststrook Rijnland Datum : 1-8-9 Kopie(en)

Nadere informatie

.fi^"li.y:;ö^'sa.;.;;;.'^ (bibliotheek en documentatie) Frederic R. Harris. ners, Economists & Consultants therlands HARRIS 9.0

.fi^li.y:;ö^'sa.;.;;;.'^ (bibliotheek en documentatie) Frederic R. Harris. ners, Economists & Consultants therlands HARRIS 9.0 9. ONDERZOEK NAAR DE TOEPASBAARHEID VAN OFFSHORE GOLFBREKERS LANGS DE NEDERLANDSE KUST EINDRAPPORT APRIL 993.fi^"li.y:;ö^'Sa.;.;;;.'^ (bibliotheek en documentatie) Dienst Weg-en Waterbouwkunde Postbus

Nadere informatie

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West www.rijksoverheid.nl/eleni Bijlage nummer 1 Horend bij Vergunning Nb-wet 1998 Contactpersoon Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West Bijlagen - DE AANVRAAG

Nadere informatie

Projectplan KPP KPP-B&OKust

Projectplan KPP KPP-B&OKust Projectplan KPP 2013 KPP-B&OKust Projectplan KPP 2013 KPP-B&OKust Ankie Bruens Ad van der Spek Edwin Elias Alessio Giardino 1207724-000 Deltares, 2013, B Titel Projectplan KPP 2013 Opdrachtgever Ministerie

Nadere informatie

Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin)

Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin) Deel I: algemene toelichting op het kustontwerp (breedte en hoogte duin) Hieronder is met behulp van een aantal figuren het mechanisme van kustversterking met zand en Dijk-in-Duin in relatie tot hoogte

Nadere informatie

Beheerbibliotheek Schiermonnikoog

Beheerbibliotheek Schiermonnikoog Beheerbibliotheek Schiermonnikoog Beschrijvingen van het kustvak ter ondersteuning van het beheer en onderhoud van de kust Albert Oost Kees Nederhoff 11200538-002 Deltares, 2017 Titel Beheerbibliotheek

Nadere informatie

De westkust van Ameland

De westkust van Ameland Ministerie van Verkeer en Waterstaat Rijkswaterstaat De westkust van Ameland Resultaten van 10 jaar morfologisch onderzoek in het kader van de Rijkswaterstaat programma s KUST2000 en KUST2005. Rapport

Nadere informatie