AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 Raad vanstate /1/V3. Datum uitspraak: 24 juni 2011 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht, van 20 mei 2011 in zaak nr. 11 / in het geding tussen: en de vreemdeling de minister voor Immigratie en Asiel.

2 /1/V juni Procesverloop Bij besluit van 4 mei 2011 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 20 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 mei 2011, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht. De minister heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1/V juni Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. bevestigt de aangevallen uitspraak; " wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. CE.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van staat. w.g. Offers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Van Roosmalen ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 24 juni Verzonden: 24 juni 2011 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, mr. H.H.C. Visser

4 05-l1;05:20NM; ; # 3/ uitspraak RECHTBANK 's-gravenhage Nevenzittingsplaats Utrecht Sector bestuursrecht Vreemdelingenkamer zaaknummer AWB H/15583 uitspraak van de enkelvoudige kamer ia de znak tussen, geboren op, gesteld burger van KOSOVO, eiser, gemachtigde: mr. L. Louwerse, advocaat te Uüechi. en de Minister voor Immigratie eu Asiel, verweerder, gemachtigde: mr. FJL Ticheler. Procesverloop Verweerder heeft op 4 mei 2011 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bu deze rechtbank. Op grond van anikel 94, eerste lid, van de Vw sertir dit beroep tevens tot toekenning van schadevergoeding. Het geding is behandeld ter zitting van 16 mei Eiser heeft in persoon en bij gemachtigde, bijgestaan door mr. LJ. Meijering, ab waarnemer van de gemachtigde, en verweerder heeft bij gemachtigde het woord gevoerd. Overwegingen 1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van anikel 94, vierde I id, van de Vw hec beroep gegrond en beveel; zij de opheffing van de maarregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, 2. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de door verweerder nagezonden stukken blijkt dat er nog gewacht moet worden op de uitkomst van het op 12 mei 2011 bij de Kosovaarss autoriteiten ingediende 'read mission request' (verzoek voor een vervangend reisdocument). Volgens eiser heeft hij twee maanden in detentie verbleven zonder dat er contact is geweest mer de Kosovaarse autoriteiten om zijn vertrek naar Kosovo te bewerkstelligen. 3. Verweerder heeft aangegeven dat abusievelijk in de nagezonden stukken is vermeld dat het 'rend mission request' op 12 mei 2011 is ingediend bij dekosovaareauccriteireilïfet 'read mission request* is op 12 april 2011 ingediend. Verweerder stelt dat hij voldoende voortvarend

5 ;05:20NM; ;t zaaknummer. AWB U/15583 heeft gehandeld. 4. De rechtbank stek vast dat eïser op 18 maart 2011 ra vreemdelingenbewaring is gesteld en dat deze bewaring op 14 April 2011 is opgeheven, omdat eiser op last van de rechtbank een strafdetentie van eenentwintig dagen moest uitzitten. Op 4 mei 2011 is eiser, na afloop van zjjn strafrechtelijke detentie, wederom in vreemdelingenbewaring gesteld. Do rechtbank is van oordeel das, gelet op de jurisprudentie van de A/deling besnnirsrechtspraakvan de Raad van State (ABRvS) - zie onder meer haar uitspraak van 14 april 2011 (UN: BQ2604) -, er sprake is van een feitelijke onderbreking tussen de aanwending van vreemdelingrechtelijke bevoegdheden tot staandehouding en de inbewaringstelling. Gelet hierop toetst de rechtbank enkel eisers inbewaringstelling van 4 mei 20 II. 5. Ingevolge het beleid van verweerder» neergelegd in hoofdstuk A6/ Vreemdelingencirculaire 2Q00 <Vc), geldt als uitgangspunt dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke détende in bewaring worden gesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer van U februari 2002, JV 2002/141) maakr de enkele omstandigheid dat verweerder niet heeft voorkomen dat de vreemdeling na zijn strafrechtelijke detentie in vreemdelingrechtelijke bewaring is gesteld, de daarop volgende bewaring -gelet op het feit dat bovenbedoelde paragraaf van de Vc een inspanningsverplichting van verweerder behelst en geen garantie aan vreemdelingen biedt dat zij na strafrechtelijke détende niet in bewaring zullen worden gesteld«niet onrechtmatig, tenzij de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Van een dergelijke onevenwichtigheid is in dit geval sprake. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder in redelijkheid de reactie van de Kosovaarse autoriteiten op het op 12 april 2011 ingediende 'read mission request* heeft mogen afwachten en dat er om die reden geen aanleiding is geweest om andere verwijderingshandelingen te verrichten rijdsns eisers strafrechtelijke detentie. Daarnaast bestaat er geen grond voor het oordeel dat verweerder na eisers inbewaringstelling van 4 mei 2011 onvoldoende voortvarend heeft gehandeld- Uit de onderliggende stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat er op 6 mei 2011 met eiser een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en dat er maandelijks bij de Kosovaarse autoriteiten wordt gerappelleerd. Gelet hierop slaagt de beroepsgrond van eiser niet. 6. Gelet op het voorgaande en artikel 94, vierde lid, van de Vw is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring niet in strijd is met de Vw. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat, bij afweging van de betrokken belangen, de maatregel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. 7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. 8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6 ' ;05:20NW; ; # 5/ 6 zaaknummer AWB ] 1/15553 blad 3 Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond;.wijsthctverzoekomschadeyergoeding.ïrf. AJdus vastgesteld door mr. M.M. van Maurik, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei De griffier De rechter *, M, f O U^^-rmr, M.M. van Maurik afschrift verzonden op: 2 0 MEI m\ Rechtsmiddel Ingevolge artikel 95 van do Vw staat tegen deze uiispraûk binnen een weck na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113,2500 BC Den Haag, Hei beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.

7 ;05:20NM; T louwerse--: /^i,vs^y e een ; #1/6 Advocaten: Eveneens per fax verzonden: Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State t.a.v. de vreemdelingenkamer Postbus BC Den Haag Utrecht, 26 mei 2011 'Mr. L Louwerse Mr. H.J. Veen Mevr. Mr. P.C. Smit Mr. J.P.M. Denissen Mr. FA Weij2en Mevr. Mr. LJ. Meijering Mr. M.M. Dezfouli Mevr. Mr. A.T.G. van Wandelen Onze ref. Uw ref. Inzake Hoogedelgestreng college, eerste aanleg 11/15583 INGEKOMEN 2 B MEI 2011 ZAAKNR. *>V^ AAN: \f\ hff- BEHANDELD: DO: PAR: Namens de heer, geboren op, burger van Kosovo, hierna te noemen appellant, te dezer zake domicilie kiezende te Utrecht aan de Biltstraat (Postbus 13273, 3507 LG) ten kantore van advocaat mw. mr. L.J. Meijering (Louwerse & Veen advocaten), wordt verklaard onderhavig hoger beroep namens appellant in te dienen tegen uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht d.d. 20 mei 2011, gewezen onder nummer AWB 11/ Ondergetekende is door appellant daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd in de zin van artikel 70 Vw Een kopie van de beslissing is als bijlage opgenomen (bijlage 1). Appellant stelt dat de onderhavige beslissing van de rechtbank niet deugdelijk is gemotiveerd en onzorgvuldig tot stand is gekomen. De beslissing is in strijd met (artikel 15 van) de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn / Tri). Appellant is van oordeel dat namens hem het onderhavig hoger beroep kan worden ingediend nu de door hem aangevoerde grief vragen opwerpt die in het algemeen belang zijn dan wel in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling en de rechtsbescherming en in algemene zin beantwoording behoeven, althans en in ieder geval dat de uitspraak niet berust op gronden welke de uitspraak kunnen dragen. Appellant stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat verweerder (thans getntimeerde) voldoende voortvarend heeft gehandeld. Dwrçjis wcnlt geen aajupnkeüjkiicid aanvaard, behoudens voor zover de door ons verplicht cfgttlottn beroe puons nnkelijkheidi verzekering, in voorkomend geval, xunpniak pp een uilkerin; geeft.

8 ;05:20NM;., ; # 2 / 6 Appellant is op 18 maart 2011 in vreemdelingenbewaring gesteld. Uit de stukken van het geding blijkt dat vanaf het moment van de inbewaringstelling de nationaliteit van appellant bekend was en dat op 25 maart 2011 het readmission request (hierna: het request) was ingevuld. Vervolgens is het request niet verzonden naar Kosovo, maar pas drie dagen later verzonden naar een andere afdeling binnen de IND, Debewaring-is vervolgens'-lnverbandmet het dienen te "ondergaan van een strafrechtelijke" " detentie - 21 dagen onderbroken geweest, waama appellant op 4 mei 2011 aansluitend wederom In vreemdelingenbewaring is gesteld. Blijkens een schrijven van verweerder aan de rechtbank (bijlage 2) is vervolgens op 12 mei 2011 het request verzonden naar de Kosovaarse autoriteiten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat (waarschijnlijk) het request al op 12 april 2011 is verzonden in plaats van op 12 mei De rechtbank heeft vervolgens het vermoeden van verweerder gevolgd en geoordeeld dat geen sprake was van onvoldoende voortvarend handelen. Appellant stelt dat sprake is van een onzorgvuldige beslissing nu uit een officieel bericht van de IND aan de rechtbank volgt dat pas op 12 mei 2011 het request is verzonden en uit de processtukken op geen wijze blijkt dat het request eerder zou zijn verzonden. Appellant stelt dat een zorgvuldige genomen beslissing met zich brengt dat nader onderzoek wordt verricht naar de verzenddatum van het request. Gelet op het feit dat niet uit de stukken blijkt dat reeds op 12 april het request zou zijn verzonden houdt appellant het er voor dat het request pas op 12 mei is verzonden. Gelet daarop stelt appellant dat - nu er tussen het moment dat appellant voor de eerste keer in bewaring werd gesteld en het request werd verzonden acht weken zijn verstreken en tussen - geïntimeerde onvoldoende voortvarend hééft gehandeld. Nu geïntimeerde onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van appellant heeft gewerkt is (voortduring van) de bewaring in strijd met artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn en derhalve onrechtmatig. Gelet op het voorgaande wordt uw Afdeling verzocht het hoger beroepschrift gegrond te verklaren en de uitspraak van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Utrecht d.d. 20 mei 2011, gewezen onder AWB nummer 11/15583 te vernietigen. Verzocht wordt om toekenning van schadevergoeding voor de tijd die appellant ten onrechte in bewaring heeft moeten doorbrengen. Ten slotte wordt verzocht om de Minister voor Asiel en Integratie te veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten. Hoogachtend, Door oni wo«lt gocn asjiiprjkeljjvheid nanvnnrd, behouden* voor rav«de door «u verplicht nfgc*lohi> bcroep-*tu»uprakeiijkheldiv«racl<erinß, in voorkonumj naval, aonfprjok op»n uilkering peeft.