AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Transcriptie

1 \ Raad vanstate /1. Datum uitspraak: 3 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/41313 van de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 22 februari 2008 in het geding tussen: en de staatssecretaris van Justitie.

2 /1 2 3 juli Procesverloop Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) (hierna: de vreemdeling) ongewenst verklaard. Bij besluit van 9 oktober 2007 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij mondelinge uitspraak van 22 februari 2008, waarvan het proces-verbaal verzonden is op 29 februari 2008, heeft de rechtbank 's-gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 25 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Hetgeen in het hoger-beroepschrift is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 /1 3 3 juli Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. D. Roemers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat. w.g. Roemers lid van de enkelvoudige kamer w.g. Zwemstra ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 juli Verzonden: 3 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze.

4 GOO'd y.ig of-vx eooz-eo-sz proces-verbaal RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevcnzittingsplaats Haarlem zaaknummer; AWB 07/41313 mondelinge uitspraak vin de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 februari 2008 in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Janse van Manlgem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. N.M. de Noronha-Chi. griffier. in de zaak van: geboren op van Algerijnse nationaliteit, eiser, gemachtigde: mr. PJ, Stuy, advocaat te Amsterdam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-gravenhage. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Procesverloop Verweerder heeft eiser bij besluit van 23 augustus 2007 tot ongewenst vreemdeling verklaard. Eiser heeft tegen het besluit op 28 augustus 2007, aangevuld bij brief van 7 september 2007, bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 9 oktober 2007 ongegrond verklaard. Riser heeft legen dit besluit op 31 oktober 2007, aangevuld bij brief van 26 november 2007, beroep ingesteld. De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 februari Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht, niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

5 0*:*ï 8002-e0-92 zaaknummer; AWB 07/ Overwegingen In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard, indien hij in Nederland geen verblijfsrecht heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel 1, Vw en hij een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eisers asielaanvraag van 15 januari 1998 is door verweerder afgewezen. Deze afwijzing is door verweerder in bezwaar gehandhaafd. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 25 juni 2001 ongegrond verklaard. Eiser heeft Nederland sedertdien niet verlaten. Uit het uitreksel Justitiële Documentatie blijkt van meerdere veroordelingen van eiser, waaronder (laatstelijk) een veroordeling van 12 juli 2007 tot zes weken gevangenisstraf ter zake van overtreding van artikel 184, eerste lid, Wetboek van Strafrecht. Gelet op het beleid ingevolge het gestelde in de Vreemdelingencirculaire 2000 onder A5 is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser - vanwege (onder meer) de eerdergenoemde veroordeling - een gevaar voor de openbare orde kon achten en derhalve bevoegd was hem ongewenst te verklaren. Gelet op hetgeen is aangevoerd in beroep is aan de orde de vraag of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c. Vw betreft een facultatieve bepaling. Dat wil zeggen dat verweerder, gelet op de omstandigheden van het geval, kan afzien van de ongewenstverklaring. Verweerder zal dan ook een belangenafweging moeten maken, waarin de belangen van de vreemdeling bij het achterwege laten van de ongewenstverklaring worden afgewogen tegen het algemeen belang, te weten de bescherming van de openbare orde, bij de ongewenstverklaring van de vreemdeling. Eiser stelt dat hij Nederland niet kan verlaten omdat de Algerijnse autoriteiten geen (identiteitsdocumenten aan hem willen verstrekken. Hiser bevindt zich in een overmachtsituatie en loopt het risico te worden aangehouden en veroordeeld op grond van overtreding van artikel 197 Wetboek van Strafrecht. De rechtbank begrijpt de stelling van eiser aldus dat een belangenafweging tot het achterwege laten van de ongewenstverklaring van eiser had moeten leiden. De rechtbank is van oordeel dat de rechtsplicht om stappen te ondernemen om uit Nederland te vertrekken primair op etser rust. De enkele omstandigheid dat het verweerder tot dusver (nog) niet is gelukt om (idcntiteils)documenten te verkrijgen bij de Algerijnse autoriteiten maakt dit niet anders. Voorts is niet gebleken dat eiser zelf pogingen heeft ondernomen om - bijvoorbeeld met behulp van familieleden in Algerije - (identiteitsdocumenten te verkrijgen^ Naar het oordeel van de rechtbank is het tegen deze achtergrond niet onredelijk dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft gezien af te zien van de toepassing van zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring. Het vorenstaande leidt tol de conclusie dal verweerder in redelijkheid eiser tot ongewenst vreemdeling heeft kunnen verklaren.

6 900"d XLS 0V e0-93 zaaknummer: AWB 07/41313 Er is geen grond een van de partijen ie veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskost en. Waarvan proces-verbaal.»h^^s j->y^aia^' afschrift verzonden op; 9 ~0Z" 2008 Coli: $ Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus BC, 's- Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van dit proces-verbaal door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van dit proces-verbaal. Voor eervsiujopnd afschrift. Ce griffigryän do rechtbank te VGravenhage

7 14:35 FAX STUY ADVOCATEN RAAD VAN STATE INGEKOMEN 2 5 MRT 7008 BEHANDELD DD; ^ 'PAR: Becrhovenatraat HM Amsterdam Fax: Td.: Aan de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger Beroep Vreemdelingen Zaken Postbus BC 's GRAVENHAGE Inzake Uw ref. (070) Amsterdam, 25 maart 2008 : Na'ab/Beroep T : Uitspraak Rechtbank Den Haag, sector Bestuursrecht AWB 07/37601 VRONTN V~nr.: Hoogedelgestreng College, Hierbij wordt overgelegd een proces-verbaal Rechtbank Den Haag inzake mondelinge uitspraak d.d. 22 februari 2008 verzonden op 29 februari 2008 (productie 1). De heer i geboren thans verblijvende in de P.I. te Soesterberg is het met de uitspraak niet eens. Als advocaat van de heer stel ik Hoger Beroep in tegen voornoemde uitspraak en ik deel Uw College mede dat ik daartoe door bepaaldelijk gevolmachtigd ben. De uitspraak van de Rechtbank 's Gravenhage heeft betrekking op het beroep, dat door is ingesteld tegen de ongegrondverklaring bij besluit d.d. 9 oktober 2007 bij welke beslissing het besluit d.d. 23 augustus 2007 tot ongewenst verklaring van is gehandhaafd. Een kopie van het beroepschrift d.d. 26 november 2007 wordt hierbij als productie 2 gevoegd. Grief Ten onrechte is de Rechtbank van oordeel dat de rechtsplicht om stappen te ondernemen om uit Nederland te vertrekken primair op rust, en dat de enkele omstandigheid dat het verweerder tot dusver (nog) niet is gelukt de (identiteit)documenten te verkrijgen bij de Algerijnse Autoriteiten dat niet anders maakt. Voorts stelt de Rechtbank dat niet is gebleken dat zelf pogingen heeft ondernomen om bijvoorbeeld door middel van familieleden in Algerije reisdocumenten.te verkrijgen. - 1 J t-lvintlstuy W advocaten iiieusco.cfini -* J Door onr wordt geen Mniprakaliftcheid aanvaard behouden* voor zovar de door Om verplicht -.ligcslntcr» bcroeptuaniprnkelijkheidsvertekewng in voorkomend geval aanspraak geeft up uitkering. Lid van de Vereniging van Inutto Advocaten / OOR Idr-ÏQ

8 25/ :35 Ten onrechte stelt de Rechtbank dat naar haar oordeel tegen deze achtergrond het niet onredelijk is dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft gezien af te zien van de toepassing van 2ijn bevoegdheid tot ongewenst verklaring. Toelichting Het is een feit van algemene bekendheid dat de Algerijnse autoriteiten op zijn zachtst gezegd moeizaam meewerken bij het verstrekken van identiteitsdocumenten, noodzakelijk om af te reizen naar Algerije. Inmiddels heeft de Vreemdelingendienst ruim de gelegenheid gehad om de noodzakelijke reispapieren bij de Algerijnse autoriteiten op te vragen. Tot op heden zijn die niet afgegeven. Inmiddels zit! sedert 26 augustus 2007 weer in bewaring. De laatste beslissing van de Rechtbank naar aanleiding van een verzoek tot opheffing wordt hierbij als productie 3 gevoegd. Het beroep is ongegrond verklaard. Inmiddels constateert dat ook verweerder niet in staat blijkt om de noodzakelijke papieren uit Algerije te krijgen. Het is zelf ook niet gelukt. Familie in Algerije is er niet meer. Zowel de pogingen van als van verweerder hebben niet geleid tot afgifte van de noodzakelijke papieren. Niet is gebleken dat geen medewerking heeft verleend en ook niet is gebleken dat niet zelf pogingen heeft ondernomen. Het bovenstaande kan dan ook niet tot de conclusie leiden bij de Rechtbank dat verweerder in redelijkheid eiser tot ongewenste vreemdeling heeft kunnen verklaren. Na'ab verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de beschikking tot ongewenst verklaring alsnog te vernietigen. In deze zaak is een toevoeging aangevraagd, welke aanvraag als productie 4 hierbij wordt gevoegd. Inmiddels verblijf ik, hoogachpsfrd-. C :39