Voorstel van het college inzake wijziging van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand.

Transcriptie

1 rv 137 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten. BSW/ RIS _ Gemeente Den Haag GEWIJZIGD VOORSTEL Voorstel van het college inzake wijziging van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand. 1. Inleiding De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand (hierna: de verordening) van de gemeente Den Haag is vastgesteld op 4 maart 2004 en laatst gewijzigd op 26 april Er is een aantal redenen waarom de verordening nu aangepast dient te worden. De redenen zijn: 1. De Wet Participatieplaatsen van 8 juli 2008 en de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie (STAP) van 29 december 2008 (leerwerkplekken); 2. De Wet Participatiebudget van 1 januari 2009; 3. Beëindiging per 31 december 2008 van de regeling inzake uitstroompremies; 2. Artikelsgewijze toelichting Artikel I Artikel 1, aanhef onder d : Op 1 januari 2009 is de Wet Participatiebudget in werking getreden die het Wwb Werkenbudget, waaruit de re-integratievoorzieningen worden gefinancierd, samenvoegt met de budgetten van de Wet Inburgering en de Wet educatie en beroepsonderwijs. Door de samenvoeging van deze budgetten kan de gemeente de vanwege dit budget gefinancierde voorzieningen aanbieden aan alle Nederlanders van 16 tot 65 jaar en aan alle rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen van 16 tot 65 jaar. Op grond van de Wet Participatiebudget kan de kring van belanghebbenden voor een voorziening in het kader van een re-integratietraject derhalve worden uitgebreid met de groep 16 en 17-jarigen. De gemeente Den Haag kiest hiervoor omdat dit aansluit bij het re-integratiebeleid ten aanzien van jongeren. Ook is op grond van de Wet Participatiebudget niet meer vereist dat nietuitkeringsgerechtigden ingeschreven staan als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen om aanspraak te maken op een voorziening in het kader van re-integratie. Om ook de 16- en 17 jarigen, die immers nog leerplichtig zijn, een voorziening in het kader van de verordening te kunnen aanbieden, is ervoor gekozen om dit vereiste dan ook niet meer op te nemen in de onderhavige verordeningswijziging. Artikel 1, aanhef onder g, h en l: Deze wijzigingen spreken voor zich. Artikel II De sluitende aanpak voor jongeren van de gemeente Den Haag richt zich op jongeren tot 27 jaar. Dit is nu in artikel 4, vijfde lid van de verordening vastgelegd. Artikel III Artikel 4A Leerwerkplekken Op 8 juli 2008 is de Wet Participatieplaatsen in werking getreden die nader is uitgewerkt in de wet STAP van 29 december Deze wetgeving regelt de verankering in de Wwb per 1 april 2009 van werken met behoud van uitkering in het kader van re-integratie. Deze wetgeving verplicht gemeenten tot aanpassing van de verordening. Artikel 10a Wwb definieert de Participatieplaats als het verrichten van onbeloonde additionele arbeid met behoud van uitkering in het kader van het re-integratietraject. De wetgever acht de Participatieplaats van belang voor uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die nog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt, maar wel perspectief daarop hebben. Raadsvoorstellen

2 Het gaat bij Participatieplaatsen nadrukkelijk om additionele werkplekken, dat wil zeggen speciaal voor de doelgroep gecreëerd en /of met een zware begeleidingscomponent. De wet verplicht de gemeente aan de uitkeringsgerechtigde scholing aan te bieden en hem halfjaarlijks een premie te verstrekken. Voorgesteld wordt om de Participatieplaats in de verordening te regelen en onder te brengen onder artikel 4, dat de voorzieningen in het kader van re-integratie bevat. De Participatieplaats wordt in Den Haag ingezet onder de naam leerwerkplek. Hiermee wordt duidelijk onderscheid gemaakt met het begrip Participatietraject zoals in artikel 4, vierde lid 4 is neergelegd. Immers het eerder ingezette beleid ten aanzien van het langdurig zittend bestand vindt met behulp van het Participatietraject nog steeds doorgang. De leerwerkplek geeft vorm aan het werkvoorop-beginsel: de uitkeringsgerechtigde met een grote afstand tot de arbeidsmarkt start zo snel mogelijk met re-integreren in een werksetting; zonodig eerst gedurende enkele uren per week. Als de uitkeringsgerechtigde een pakket aan algemene- en werknemerscompetenties heeft ontwikkeld, kan doorstroom naar gesubsidieerde arbeid plaatsvinden. Met dit pakket aan competenties kan de gesubsidieerde arbeid succesvoller en korter worden ingezet. De re-integratiekosten van leerwerkplekken zijn lager dan die bij de inzet van gesubsidieerde arbeid voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt (Ooievaarsbanen). Door de inzet van leerwerkplekken kunnen derhalve grote groepen uitkeringsgerechtigden starten met re-integreren in een werksetting, terwijl de Werken-middelen WWB effectief en efficiënt ingezet worden. De leerwerkplek is voor uitkeringsgerechtigden die nog te ver van de arbeidsmarkt staan om voor reguliere (al dan niet tijdelijk loongesuppleerde) arbeid in aanmerking te komen, maar wel in beginsel perspectief daarop hebben. Zij moeten daartoe nog algemene- en werknemerscompetenties ontwikkelen. Om maatwerk extra te waarborgen wordt de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid geboden om zijn mening over de voorgenomen plaatsing naar voren te brengen. Daarbij wordt gewaarborgd, dat indien geen overeenstemming over de plaatsing wordt bereikt, de uitkeringsgerechtigde door een tweede ambtenaar gehoord kan worden. Cliëntenparticipatie met betrekking tot het beleid inzake de leerwerkplekken vindt plaats via de reguliere zeswekelijkse consultatie van de Cliëntenraad. sub a. De Wet STAP bepaalt dat de leerwerkplek maximaal twee jaar in dezelfde werkomgeving kan duren. Na negen maanden moet worden beoordeeld of de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Dan kan voortzetting van de leerwerkplek plaatsvinden met één jaar. Indien het college constateert dat de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling in deze periode niet heeft vergroot, vindt beëindiging van de leerwerkplek plaats. sub b en c. Ook na twee jaar kan verlenging plaatsvinden, met maximaal twee maal één jaar. Hiervoor heeft de wet echter strengere criteria aangelegd: verlenging is alleen aan de orde als het college van oordeel is dat dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Factoren als de situatie op de arbeidsmarkt mogen bij deze overweging dus geen rol spelen. Bovendien kan voortzetting alleen plaatsvinden onder de voorwaarde dat de leerwerkplek in een andere werkomgeving plaatsvindt. De vier jaar is een wettelijk maximum; de gemeente is niet verplicht dit maximum aan te bieden, maar mag deze ook korter stellen. Gelet op het doel van de gemeente om uitkeringsgerechtigden in een Werk Voorop-traject te begeleiden, totdat ze kunnen uitstromen naar regulier werk, hanteert de gemeente Den Haag het principe van de maximumduur van twee jaar, met een mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee maal één jaar. Wel dient doorstroom naar reguliere (al dan niet eerst gesubsidieerde) arbeid binnen zo kort mogelijke termijn het uitgangspunt te zijn, om het verblijf in de uitkering zo kort mogelijk te houden. Daarnaast moet onderkend worden dat een aantal uitkeringsgerechtigden toch niet tot ontwikkeling richting werk in staat blijkt te zijn. In die gevallen moeten zij niet onnodig lang een leerwerkplek bezetten, maar moet de gemeente dit traject tijdig beëindigen. Derhalve ontwikkelt het college nadere strikte criteria, op grond waarvan tot verlenging van de leerwerkplek kan worden besloten. sub d. De wet verplicht het college om te beoordelen in hoeverre een vorm van scholing of opleiding kan bijdragen aan de vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de uitkeringsgerechtigde die niet in het bezit is van een startkwalificatie. De beoordeling moet uiterlijk zes maanden na plaatsing op een leerwerkplek plaatsvinden. Artikel 8 van de wet verplicht de gemeente dit ook op te nemen in de verordening. sub e. De wet verplicht het college elk half jaar een premie te verstrekken aan degene die algemene bijstand ontvangt en onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de wet. Raadsvoorstellen

3 De voorwaarde die de wet stelt, is wel dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling. Het college stelt nadere voorwaarden op, waaronder de premie wordt verstrekt. Artikel 8 van de wet verlangt van de raad dat de raad bij de vaststelling van de hoogte van de premie er rekening mee houdt, dat deze geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. De uitkeringsgerechtigde moet door de premie immers niet ontmoedigd worden een reguliere baan te zoeken. De premie mag op grond van artikel 31 tweede lid, onder j Wwb ten hoogste euro per jaar bedragen. Een minimumbedrag wordt door de wetgever niet aangegeven. De premie wordt niet tot het belastbare inkomen gerekend. In de gemeente Den Haag is voor een premiebedrag van 225 euro per half jaar gekozen (derhalve in totaal 450 euro per jaar). Het uitgangspunt voor de keuze van dit premiebedrag is enerzijds dat de gemeente de uitkeringsgerechtigde een stimulans wil meegeven om te re-integreren door middel van een leerwerkplek, als meest intensieve voorziening met behoud van uitkering. Anderzijds zijn er met deze premiehoogte voor de uitkeringsgerechtigde nog ruim voldoende prikkels aanwezig om uit te stromen naar reguliere arbeid, desnoods op het niveau van het wettelijk minimumloon. Immers, hij gaat er dan in alle gevallen financieel op vooruit. Bij het bepalen van de hoogte van de premie voor de gemeente Den Haag is ook rekening gehouden met de noodzaak tot het beperken van de totale lasten voor het w-deel in de komende jaren. De premie komt bovenop de vergoeding van eventueel gemaakte (reis-)kosten in verband met de leerwerkplek. De premie geldt bij een leerwerkplek van tenminste tweeëndertig uur en wordt bij een geringere omvang van de leerwerkplek naar rato verminderd. sub f. Het college is bevoegd de hoogte van de premie te wijzigen via een uitvoeringsbesluit. Deze bevoegdheid is uitdrukkelijk in de verordening opgenomen om snel te kunnen reageren op conjuncturele ontwikkelingen. sub g. In de verordening is uitdrukkelijk opgenomen, dat de premie geweigerd wordt, als de uitkeringsgerechtigde de aan de leerwerkplek verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden. In dit geval wordt immers ook een maatregel opgelegd op grond van artikel 8 van deze verordening; het verstrekken van een premie moet dan in elk geval uitgesloten worden. Artikel IV en V Artikel 11 en 13 in de huidige verordening regelen de uitstroompremie voltijdarbeid voor Wwb-ers en deelnemers aan gesubsidieerde arbeid, en de uitstroompremie voltijdarbeid voor WIW-ers en IDers. De regeling inzake de uitstroompremie voltijdarbeid voor Wwb-ers en deelnemers aan gesubsidieerde banen, zoals deze is opgenomen in de verordening van 4 maart 2004, is beëindigd per 1 juli De regeling inzake de uitstroompremie voltijdarbeid voor WIW-ers en ID-ers, zoals deze is opgenomen in de verordeningswijziging van 14 juni 2007 is beëindigd per 1 januari Derhalve kunnen de artikelen 11 en 13 vervallen. Artikel 12 en 14 in de huidige verordening regelen respectievelijk de premie bij deeltijdarbeid en de voorwaarden waaronder deze verstrekt worden. De premie deeltijdarbeid blijft in onderhavige verordening gehandhaafd. Echter deze regeling wordt nu in één artikel ondergebracht. Door de vernummering is dit het nieuwe artikel 11. Artikel VI Omdat de regelingen inzake uitstroompremies voltijdarbeid zijn beëindigd is in artikel III bepaald dat de betreffende artikelen 11 en 13 in de huidige verordening kunnen vervallen. Wel kan de aanvraag voor de uitstroompremie voor WIW-ers en ID-ers nog bij de gemeente ingediend worden tot uiterlijk 1 september 2009 (de regeling is immers beëindigd per 1 januari 2009, maar een aanvraag kan nog tot maximaal 8 maanden daarna worden ingediend). Daarom is hiervoor in de verordening een overgangsbepaling opgenomen in artikel 12. Artikel VII Deze wijziging spreekt voor zich. Artikel VIII Het Besluit Inwerkingtreding STAP d.d. 29 december 2008 verplicht gemeenten om de verordeningswijziging in verband met de leerwerkplekken (Participatieplaatsen) per 1 april 2009 in werking te laten treden. Raadsvoorstellen

4 Financieel beslag Dekking van de kosten in verband met de voorzieningen, genoemd in deze verordening vindt plaats uit het Werkendeel van de Wwb-gelden (Begrotingspost 611.2). Gezien het vorenstaande stelt het college de raad voor het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag, Gezien het voorstel van het college van 10 november 2009, Besluit: vast te stellen de volgende verordening: VERORDENING tot wijziging van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand ARTIKEL I Artikel 1, aanhef onder d wordt als volgt gewijzigd: d. niet-uitkeringsgerechtigde: Persoon, vanaf 16 tot 65 jaar, die geen recht op uitkering heeft ingevolge de wetten en regelingen als genoemd in artikel 6 van de wet; Met een niet-uitkeringsgerechtigde wordt gelijkgesteld de persoon die arbeid verricht waarmee volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien, doch waarvoor een vorm van subsidie aan de werkgever wordt verleend. Van toepassing is artikel 10, lid 2 van de wet; Artikel 1 aanhef onder g wordt als volgt gewijzigd: g. premie: De zesmaandelijkse premie in het kader van een leerwerkplek, als bedoeld in artikel 10a van de wet; Na sub g wordt een nieuw sub h ingevoegd: h. deeltijdpremie: De jaarlijkse premie voor een uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt, waarmee niet volledig in de kosten van bestaan kan worden voorzien; Na sub h. vindt vernummering plaats: h tot en met j wordt i tot en met k Na sub k. wordt een sub l. toegevoegd: l. leerwerkplek: Tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in de Wet Participatieplaatsen en in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject; ARTIKEL II Artikel 4, vijfde lid wordt als volgt gewijzigd: Bij de inzet van deze voorzieningen geeft het college prioriteit aan de volgende doelgroepen: a. Jongeren in de leeftijd tot 27 jaar; b. Nieuwe werklozen, waaronder nieuwkomers; c. Alleenstaande ouders zonder vrijstelling van arbeidsplicht, van wie, in verband met het combineren van arbeid en zorgtaken, de mate van werkbelasting na zorgvuldig onderzoek is vastgesteld. ARTIKEL III Ingevoegd wordt artikel 4A dat als volgt luidt: Raadsvoorstellen

5 Leerwerkplek Onder de leerwerkplek wordt verstaan het tijdelijk verrichten van onbeloonde additionele arbeid (zoals bedoeld in artikel 10a van de wet) door een uitkeringsgerechtigde met behoud van uitkering in het kader van een re-integratietraject. De leerwerkplek is een voorziening bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. Voordat tot plaatsing op een leerwerkplek wordt overgegaan, biedt het college aan de uitkeringsgerechtigde de mogelijkheid om gehoord te worden over deze voorgenomen plaatsing. Periodiek kan steekproefgewijs onderzocht worden of het verichtte werk inderdaad additioneel is gebleken. a. Het college beoordeelt na negen maanden aan de hand van een ontwikkelplan of de leerwerkplek de kans op arbeidsinschakeling heeft vergroot. Is dat het geval dan wordt de leerwerkplek na afloop van één jaar met nog één jaar voortgezet. De leerwerkplek kan tussentijds ook bij een andere werkgever worden ingezet. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na één jaar. b. Het college kan vóór afloop van het tweede jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten, alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het tweede jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na twee jaar. c. Het college kan vóór afloop van het derde jaar besluiten de leerwerkplek nog gedurende één jaar voort te zetten alleen als dit, met het oog op in de persoon gelegen factoren, de kans op arbeidsinschakeling aanmerkelijk zal verbeteren. Voorwaarde daarbij is het inzetten van de leerwerkplek bij een andere werkgever dan die in het derde jaar. Het college legt in een uitvoeringsbesluit nadere criteria vast voor de voortzetting van de leerwerkplek na drie jaar. d. Indien de uitkeringsgerechtigde niet in het bezit is van een startkwalificatie wordt uiterlijk zes maanden na plaatsing op een leerwerkplek beoordeeld in hoeverre een vorm van scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces. Het college legt criteria hiervoor vast in een uitvoeringsbesluit. e. Het college verstrekt elke zes maanden aan de uitkeringsgerechtigde een premie, indien hij in die zes maanden naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op arbeidsinschakeling. De premie bedraagt 225 euro per half jaar op basis van een omvang van de leerwerkplek van tenminste tweeëndertig uur. Bij een geringere omvang van de leerwerkplek wordt de premie naar rato verminderd. Het college legt in een uitvoeringsbesluit de voorwaarden vast, waaronder de premie wordt verstrekt. f. Het college is bevoegd tot het wijzigen van de hoogte van de premie, via een uitvoeringsbesluit. g. De premie wordt geweigerd indien de uitkeringsgerechtigde aan de leerwerkplek verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden. ARTIKEL IV De huidige artikelen 11, 12,13 en 14 vervallen. ARTIKEL V Een nieuw artikel 11 wordt ingevoegd, dat als volgt luidt: Premie deeltijdarbeid 1. De uitkeringsgerechtigde die arbeid in dienstbetrekking aanvaardt waarmee niet volledig in de kosten van het bestaan kan worden voorzien heeft eenmaal per jaar recht op een premie van 250 euro, indien en voor zo lang hij naar het oordeel van het college is aangewezen op arbeid in deeltijd. 2. De toekenning van de premie geschiedt ambtshalve. De premie wordt bij aanvang van het dienstverband toegekend, na overleggen van de arbeidsovereenkomst en eerste salarisstrook. De uitkeringsgerechtigde als bedoeld in lid 1 heeft niet tegelijkertijd recht op een premie en vrijlating van inkomsten op grond van artikel 31, tweede lid onder o. van de wet. Raadsvoorstellen

6 ARTIKEL VI Een nieuw artikel 12 wordt ingevoegd en luidt als volgt: Overgangsbepaling Op grond van artikel 11b van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand, zoals deze is vastgesteld op 4 maart 2004 en laatst is gewijzigd op 3 april 2008, heeft de belanghebbende, die arbeid in dienstbetrekking verricht, waarvoor werkgelegenheidssubsidie in het kader van het voormalige Besluit In en Doorstroombanen (ID) of de voormalige Wet inschakeling werkzoekenden (WIW) wordt verleend, en die aansluitend uiterlijk tot en met 31 december 2008 een dienstbetrekking aanvaardt of start als zelfstandig ondernemer, recht op een éénmalige premie ter hoogte van het bedrag genoemd in artikel 31 tweede lid onder j van de wet. De voorwaarde hiervoor is dat hij daarmee volledig in de kosten van bestaan kan voorzien. De premie wordt op aanvraag verleend, en dient uiterlijk binnen acht maanden na aanvang van dienstbetrekking of zelfstandig ondernemerschap bij het college te worden aangevraagd. Deze overgangsbepaling vervalt per 1 september ARTIKEL VII Artikelen 15 en 16 worden vernummerd tot artikel 13 en 14. ARTIKEL VIII Een nieuw artikel 15 wordt toegevoegd en luidt als volgt: Deze wijziging treedt onmiddellijk in werking na publicatie, met terugwerkende kracht tot 1 april Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van De griffier. De voorzitter. Raadsvoorstellen