CURSUS1001B Bio-organische Chemie, Biochemie & Celbiologie. TENTAMEN1001B (Deeltoets 2) VERSIE oktober :00-11:00

Transcriptie

1 Page 1 of 11 CURSUS1001B Bio-organische Chemie, Biochemie & Celbiologie TENTAMEN1001B (Deeltoets 2) VERSIE oktober :00-11:00 Voor u liggen 47 multiple choice vragen Vul op de schrapkaart het juiste antwoord in door het betreffende vakje helemaal in te kleuren met een potlood. De letters A,B,C en D op het tentamen komen overeen met de cijfers 1,2,3 en 4 op de schrapkaart. Vergeet niet op de schrapkaart uw naam, uw collegekaartnummer en welke versie u heeft (1 of 2) in te vullen. Wanneer u klaar bent dient u de schrapkaart in te leveren en de presentielijst te tekenen. Lees de vraag goed vóór u antwoord geeft. U heeft TWEE UUR de tijd Veel succes!! 1

2 1. Regulatie van de celcyclus hangt af van cyclins en cyclin-afhankelijke kinasen. De sleutel(s) die de cell voorbij het restrictie punt laten gaan is (zijn)? A. Cdk1 en cyclin B. B. Cyclin B en p21. C. Fosforylatie van RB door Cdk4 en Cdk2. D. Cyclin A en Cdk2. 2. Bij de chemicaliënboer is deze week (S)-(+)-polyprutzuuranhydride in de aanbieding. Welke van de onderstaande uitspraken is juist? A. Dat komt mooi uit want we hebben juist de linksdraaiende variant nodig. B. Met het gegeven (+) kan ik de configuratie bepalen. C. Met het gegeven (S) kan ik de configuratie bepalen. D. Dit moet fout zijn want de combinatie S met + kan niet. 3. ATP is? A. Een korte termijn energie opslag molecuul. B. Wordt gesynthetiseerd in het golgi apparaat. C. Is in reacties altijd snelheid beperkend. D. De belangerijkste energie gebruiker van de cell. 4. Het verschil tussen tight junctions, desmosomen en gap junctions is? A. Tight junctions en desmosomen hebben een mechanische rol, gap junctions faciliteren communicatie tussen cellen. B. Gap junctions en tight junctions hebben gespecialiseerde eiwitkanalen (connexons), desmosomen hebben dit niet. C. Desmosomen en gap junctions bevatten keratine, terwijl tight junctions collageen bevatten. D. Desmosomen en gap junctions vind je in epitheelcellen, terwijl tight junctions in zenuwcellen voorkomen. 5. Stel dat een populatie van E. coli bacteriën exponentieel groeit met een verdubbelingstijd van 20 minuten. Stel dat op een bepaald moment 1000 bacteriën aanwezig zijn, hoeveel verwacht je er dan 50 minuten later aan te treffen? A = 1000*50/20 B = 1000*e (50/20*ln(2)) C = 1000*e (20/50) D = 1000*( *10/20) 2

3 Page 3 of Bij plantencellen wordt cytokinese bewerkstelligd door? A. De celplaat. B. Een membrane furrow ofwel membraan-klieving. C. Een actine samentrekkende ring. D. Een aster. 7. Planten zijn groen omdat? A. Chlorofyl groen licht absorbeert B. Chlorofyl groen licht doorlaat. C. Geactiveerd chlorofyl groen licht uitstraalt. D. Chlorofyl blauw en rood light absorbeert. 8. Een enzym katalyseert een chemische reactie. Welke van de volgende uitspraken is JUIST? Een enzym versnelt de reactie omdat het? A. De activeringsenergie van de reactie verhoogt. B. De activeringsenergie van de reactie verlaagt. C. Het reactie-evenwicht naar links verschuift. D. Het reactie-evenwicht naar rechts verschuift. 9. Beweging van eiwitten in membranen kan beperkt worden door? A. Glycolipiden en glyco-eiwitten. B. Het cytoskelet. C. Cel adhesie. D. Het sluiten van "gated channels". 10. Hierboven staan drie reactievergelijkingen waarbij respectievelijk een ester, zuurchloride en amide met loog (hydroxyl anion) gesplitst worden. Welke van deze reacties is het snelst en welke het langzaamst? A. Snelst: III, langzaamst: I. B. Snelst: II, langzaamst: III. C. Snelst: II, langzaamst: I. D. Snelst: I, langzaamst: II. 3

4 11. Hierboven staan een aantal reacties weergegeven. Tot welk type behoren deze? A. I: oxidatie, II: oxidatie, III: additie, IV: oxidatie. B. I: reductie, II: oxidatie, III: substitutie, IV: reductie. C. I: oxidatie, II: reductie, III: additie, IV: reductie. D. I: oxidatie, II: hydrolyse, III: eliminatie, IV: oxidatie. 12. De meeste ATP die in ons lichaam gemaakt wordt, wordt gemaakt? A. Door fotosynthese. B. De citroenzuurcyclus. C. Door ATP synthase. D. Door glycolyse. 13. Suikers hebben vele biologische functies. Welke zijn dit? A. Energiebron, cel-cel herkenning, zuurstoftransport. B. Activatie groeifactoren, opslag van energie, bouwsteen celmembraan. C. Bouwmateriaal voor aminozuren, skelet van insecten, modulatie afweersysteem. D. Bouwsteen voor antilichamen, energiebron, bouwsteen enzymen. 14. Eiwitten die getransporteerd worden in vesicles worden gemaakt door? A. Ribosomen op het ruw (rough) endoplasmatisch reticulum. B. Het Golgi apparaat. C. Mitochondriën. D. Het glad (smooth) endoplasmatisch reticulum. 4

5 Page 5 of Stel dat voor medicijn de bloedplasma concentratie C(t) van het werkende bestanddeel op tijdstip t (in uren) na orale toediening gegeven is door de functie C(t)=e (- t) -e (-3*t) De functie C(t) begint in 0, stijgt naar een maximum en daalt daarna weer naar 0. Op welk tijdstip (in uren) wordt het maximum bereikt? A. 1/2*ln(3). B. ln(3). C. ln(3/2). D. 1/3*ln(2). 16. Fotorespiratie? A. Genereert een protonengradiënt. B. Resulteert in CO 2 fixatie. C. Resulteert in de synthese van glucose. D. Gebruikt ATP en NADH in de licht reacties. 17. Hoeveel chirale centra heeft juvenielhormoon III en wat is de absolute configuratie? A. 2 chirale centra en absolute configuratie is R. B. 2 chirale centra en absolute configuratie is S. C. 1 chiraal centrum en de absolute configuratie is S. D. 1 chiraal centrum en de absolute configuratie is R. 18. De ΔG van de reactie S P wordt uitsluitend (afgezien van temperatuur en druk) bepaald door? A. De concentratie van het substraat S en de snelheid van de omzetting van S. B. De aard van S, de aard van P en de concentratie van S en P. C. De waarde van de evenwichtsconstante K. D. De activiteit van het enzym dat de reactie katalyseert. 5

6 19. Het DNA van mitochondiën is nodig voor? A. Codeert voor de enzymen die polysacchariden maken in planten. B. Voor de hydrolyse van monomeren. C. Wordt gebruikt om eiwitten te synthetiseren die betrokken zijn bij de ademhalingsketen. D. Reguleert de photosynthese 20. Een verschil tussen mitose en meiose is dat? A. Homologe chromosomen paren tetrads vormen tijdens meiose maar niet tijdens mitose. B. Chromosomen niet gerepliceerd (gedupliceerd) worden in de interfase voorafgaand aan meiose maar wel voorafgaand aan mitose. C. Zuster chromatiden scheiden tijdens mitose maar niet tijdens meiose. D. Homologe chromosomen paren tetrads vormen tijdens mitose maar niet tijdens meiose. N N 21. Hoeveel van de onderstaande moleculen zijn chiraal? A. 4 B. 1 C. 3 D Welke definitie van vergisting (fermentatie) is juist? A. Vergisting is het proces waarbij de cel ATP synthetiseert door glucose te oxideren en NADH te oxideren in de ademhalingsketen. B. Vergisting is het proces waarbij de cel ATP synthetiseert in de glycolyse en de daarbij gevormde NADH heroxideert door de reductie van pyruvaat. C. Vergisting is elk proces waarbij de cel alcohol produceert. D. Vergisting is het proces waarbij de cel geen ATP kan maken maar wel de redox-balans in orde kan houden. 23. Welke uitspraak is volledig Juist? De initiële reactiesnelheid van een enzymatische reactie is recht evenredig met de...? A. Productconcentratie. B. Substraatconcentratie. C. Enzymconcentratie. D. Temperatuur. 6

7 Page 7 of Insuline is een eiwit dat wordt gesecreteerd door cellen in de pancreas. Wat is de route die insuline aflegt voor secretie? A. Ruw ER, cytoplasma, plasma membraan. B. Golgi, lysosoom, vesicle, plasma membraan. C. Golgi, ruw ER, lysosoom, plasma membraan. D. Ruw ER, Golgi, vesicle, plasma membraan. 25. Welke uitspraak over vertrekkende groepen is juist? A. Het H 3 O + is een geode vertrekkende groep. B. Een goede vertrekkende groep is de geconjugeerde base van een sterk zuur. C. Het hydroxyl anion (HO - ) is een goede vertrekkende groep. D. Een goede vertrekkende groep is de geconjugeerde base van een zwak zuur. 26. Welke uitspraak is juist? A. Tijdens de oxygene fotosynthese doneren alle chlorophyll moleculen in de chloroplast electronen aan de electronen transportketen. B. Tijdens de oxygene fotosynthese wordt een chlorophyll molecuul gereduceerd door opname van electronen van water en doneert vervolgens deze electronen aan een electronenacceptor. C. Tijdens de oxygene fotosynthese wordt een chlorophyll molecuul aangeslagen door de absorptie van fotonen, doneert vervolgens electronen aan een electronenacceptor en vult de verloren electronen aan via de oxidatie van water. D. Tijdens de oxygene fotosynthese absorbeert een chlorophyll molecuul electronen afkomstig van water en geeft deze electronen door aan NADP zodat NADPH ontstaat. 27. Wat is de tertiaire structuur van een eiwit? A. De manier waarop een of meerdere eiwitten d.m.v. niet-covalente interacties aan elkaar gebonden zijn. B. De manier waarop de primaire structuur gevouwen is. C. De manier waarop de secundaire structuurelementen t.o.v. elkaar gepositioneerd zijn. D. Het is de volgorde waarin de aminozuren vouwen. 7

8 28. DNA verschilt in structuur van RNA. Welke van de uitspraken is juist? A. DNA is dubbel strengs, bevat ribose en bevat thymine als base. B. RNA is meestal enkel strengs, bevat ribose en bevat thymine als base. C. DNA is dubbel strengs, bevat deoxyribose en bevat thymine als base. D. RNA is meestal enkel strengs, bevat deoxyribose en bevat uracil als base. 29. Welke motoreiwitten bewegen zich voort op actine? A. Kinesine B. Dyneine C. Kinesine en Dyneine D. Myosine 30. Na de segregatie van de centromeren gedurende mitose, zullen de chromatiden die nu... genoemd worden, bewegen naar tegenovergestelde polen. A. Halfspindels. B. Dochter chromosomen. C. Kinetochoren. D. Centrosomen. n-butaan 31. Hoeveel conformaties heeft n-butaan? A. 4 B. 0 C. oneindig D Om glucose te kunnen gebruiken als energiebron is het nodig? A. Glucose gevormd wordt van fructose. B. Twee ATP moleculen geïnvesteerd worden in het systeem. C. Glucose fosfaat gevormd wordt van fructose fosfaat. D. Glucose afgebroken wordt to CO 2. 8

9 Page 9 of Wat is een transitie toestand? A. De combinatie van substraat en enzyme. B. De plaats waar een substraat molecule aan een enzyme bindt. C. De toestand waarbij de verbinding van de reactanten instabiel is. D. Een reactant met een hoge potentiële energie. 34. Welk celorganel heeft de grootste membraanoppervlakte in eukaryote cellen? A. Plasmamembraan. B. Endoplasmatisch reticulum. C. Mitochondriën. D. Golgi systeem. O O R OEt + H 2 O R OH + EtOH 35. Hierboven staat de hydrolyse van een ester weergegeven. Welke van de volgende uitspraken over deze reactie is onjuist? A. Toevoegen van zuur aan deze reactie activeert het electrofiel. B. Toevoegen van een base versnelt deze reactie. C. Toevoegen van EtOH versnelt deze reactie. D. Toevoegen van zuur versnelt deze reactie. 36. Welke van de volgende vergelijkingen geeft de productie van zuiker door zonlicht, water en CO 2 weer? A. 6CO 2 + 6H 2 O geeft C 6 H 12 O B. 6CO 2 + 6H 2 O geeft C 6 H 12 O C. 6CO H 2 O geeft C 6 H 12 O H 2 O D. 12CO H 2 O geeft 2C 6 H 12 O Suikermoleculen zijn in het algemeen zeer goed wateroplosbaar. A. Dit komt omdat suikermoleculen polair zijn. B. Alle antwoorden A-D zijn goed. C. Dit komt omdat suikermoleculen H-bruggen kunnen doneren. D. Dit komt omdat suikermoleculen H-bruggen kunnen accepteren. 9

10 38. Waarvoor verbruikt een cel ook in rust altijd energie? A. Voor het handhaven van structuur en organisatie in de cel, oftewel voor het laag houden van de entropie in de cel. B. Voor het handhaven van structuur en organisatie in de cel, of te wel voor het hoog houden van de entropie in de cel. C. Voor het handhaven van veel moleculen in een klein volume (namelijk de cel). D. Voor het handhaven van de osmotische druk in de cel. 39. Cholesterol wordt gesynthetiseerd in? A. Lysosomen. B. Het golgi apparaat. C. Chloroplasten. D. Het gladde (smooth) endoplasmatisch reticulum 40. De diagnose Down syndrome wordt gedaan aan de hand van iemands? A. Recombinaties. B. Chromatine. C. Karyotype. D. Nucleosoom. 41. Wijnsteenzuur heeft de volgende structuur. Welke van de volgende uitspraken is juist? A. Wijnsteenzuur is achiraal want het heeft een intern spiegelvlak. B. Wijnsteenzuur met de RS configuratie vertoont geen optische activiteit (gemeten met een polarimeter). C. Wijnsteenzuur kent vier stereoisomeren, te weten RS, SR, RR en SS die allen enantiomeren zijn. D. De RR configuratie is in evenwicht met de SS configuratie. 42. Wanneer waterstof ionen worden gepompt van de mitochondriële matrix over de binnenmembraan in de binnenmembraanruimte, is het resultaat? A. Herstellen van de Na + en K + balans over de membraan. B. ATP-vorming. C. NAD + reductie. D. Maken van een protonen gradiënt. 10

11 Page 11 of In een hypertoon medium geplaatst zal een dierlijke cel? A. Zwellen. B. Uit elkaar barsten. C. Krimpen. D. Water naar buiten transporteren. 44. Een Lewis zuur is volgens de definitie een elektronenpaar acceptor en een Lewis base een elektronenpaar donor. De term elektrofiel wordt ook gebruikt voor een deeltje dat graag elektronen wil opnemen en nucleofiel voor een deeltje dat graag zijn elektronenpaar afstaat. Beschouw het molecuul BF 3 en het anion OH -. Welke uitspraak is juist? A. BF 3 is een electrofiel en OH - is een elektrofiel. B. BF 3 is een nucleofiel en OH - is een elektrofiel. C. BF 3 is een nucleofiel en OH - is een nucleofiel. D. BF 3 is een electrofiel en OH - is een nucleofiel. 45. Vergeleken met langgolvige fotonen hebben kortgolvige fotonen? A. Vrijwel geen energie. B. Energie die niet bruikbaar is voor planten. C. Meerdere energiequota. D. Meer energie. 46. Welke van de volgende uitspraken is juist? De dubbel helixstructuur van DNA wordt voornamelijk gestabiliseerd door: A. Afstoting tussen de negatief geladen fosfaatgroepen. B. Waterstofbruggen tussen de basenparen. C. Waterstofbruggen tussen de deoxyribose groepen. D. Hydrofobe interacties tussen de basenparen. 47. De hydrofiele delen van een membraan zijn het meest waarschijnlijk te vinden? A. Geassocieerd met de vetzuurgebieden van lipiden B. In spiercelmembranen. C. Binnenin membranen. D. Aan het oppervlak van de membranen. 11