1. I, II, III, IV. 2. II, I, IV, III. 3. III, IV, I, II. 4. IV, III, II, I.

Transcriptie

1 Vraag 1. p welke waarneming heeft Charles Darwin zijn evolutietheorie nooit kunnen baseren? 1. Eenvoudiger fossielen komen in oudere aardlagen voor. 2. Gewervelde dieren hebben een overeenkomstig bouwplan. 3. Planten- en dierensoorten zijn variabel. 4. Dieren hebben een overeenkomstige samenstelling van homeotische genen, die de lichaamsontwikkeling sturen. N NH N N I II III IV Vraag 2. Alle vier hieronder weergegeven moleculen lossen op in water. Wat is de juiste volgorde van toenemende oplosbaarheid in water (slechtst oplosbare eerst)? 1. I, II, III, IV. 2. II, I, IV, III. 3. III, IV, I, II. 4. IV, III, II, I. Vraag 3. We lossen azijnzuur (H3C- C2H) op in 1M zwavelzuur. Welke niet- covalente interacties zal azijnzuur hebben met de water moleculen? 1. H- brug acceptor, dipool- dipool. 2. H- brug acceptor, H- brug donor, dipool- dipool 3. H- brug acceptor, H- brug donor, dipool- dipool, ionogeen. 4. H- brug donor, dipool- dipool. Vraag 4. Welk motoreiwit is betrokken bij zowel de beweging van cilia (trilharen) als van vesicles in de cel? 1. Dyneine. 2. Kinesine. 3. Myosine. 4. Tubuline. Vraag 5. Hieronder staan een aantal moleculen weergegeven. Wat is de juiste volgorde van afnemende polariteit (polairste eerst)? 1. I, IV, III, II. 2. II, I, IV, III. 3. IV, I, II, III. 4. IV, II, I, III.

2 Vraag 6. Welke van de onderstaande niet- covalente interacties staan op de juiste volgorde van toenemende bindingssterkte (zwakste eerst)? 1. Permanente dipool, van der Waals, H- brug, ionogeen. 2. Permanente dipool, van der Waals, ionogeen, H- brug. 3. Van der Waals, permanente dipool, H- brug, ionogeen. 4. Van der Waals, permanente dipool, ionogeen, H- brug. Vraag 7. Welke omschrijving van natuurlijke selectie is juist? Natuurlijke selectie is het proces waarbij in iedere generatie de fysiek sterkste individuen overleven in iedere generatie de meeste individuen dood gaan en slechts weinige overleven en zich voortplanten. 3..met name de best aangepaste individuen overleven en zich voortplanten, en zo het meeste bijdragen aan de volgende generatie met name de slimste individuen overleven en zich voortplanten, en zo het meeste bijdragen aan de volgende generatie. Vraag 8. Je neemt waar dat een bepaalde zweefvliegensoort in lichaamskleur en tekening (gele en zwarte banden) een sterke overeenkomst vertoont met wespen. Je vraagt je af hoe dat komt. Je stelt voor dat deze zweefvliegen tegen predatie door vogels beschermd zijn doordat ze giftige/gevaarlijke wespen nabootsen. Met welke stap in de wetenschappelijke methode komt jouw voorstel overeen? 1. Een hypothese formuleren. 2. Een voorspelling doen. 3. Een voorspelling toetsen. 4. Een waarneming doen. Vraag 9. Wat is een typisch kenmerk van een levend organisme (we laten virussen buiten beschouwing)? 1. Antwoorden 2 t/m 4 zijn correct. 2. Complexe structuren. 3. Reproductie. 4. Stofwisseling. Vraag 10. Hoe luidt het centrale dogma van de biologie? 1. Alle hogere organismen hebben zuurstof nodig. 2. DNA is de drager van erfelijke informatie. 3. Erfelijk materiaal (DNA) wordt vertaald in messengerrna en dit wordt vertaald in eiwit.

3 4. Vrijwel alle organismen hebben membranen die voor een groot deel uit fosfolipiden zijn opgebouwd. Vraag 11. Welke orbitalen omringen het stikstof atoom in pyridine? 1. Drie sp3- orbitalen en een p- orbitaal. 2. Drie sp2- orbitalen en een p- orbitaal. 3. Drie sp2- orbitalen en een sp3- orbitaal. 4. Drie sp3- orbitalen en een sp2- orbitaal. Vraag 12. Welke van de volgende organellen zijn te vinden in prokaryote cellen? 1. Chloroplasten. 2. Endoplasmatisch reticulum. 3. Mitochondria. 4. Ribosomen. Vraag 13. Welke uitspraak over disulfide bruggen en is onjuist? 1. Disulfide bruggen zijn covalent. 2. Een disulfide brug is apolair. 3. Een disulfide brug is sterker dan een H- brug. 4. Een disulfide brug verbreekt gemakkelijk in waterig milieu. Vraag 14. Water heeft een hoger kookpunt dan ammoniak. Welke van de volgende uitspraken over dit verschil is juist? 1. Ammoniak heeft meer apolaire H- atomen die de polaire stikstof kern afschermen. 2. Een watermolecuul kan meer H- brug interacties met buurmoleculen aangaan dan een ammoniak molecuul. 3. Dit komt omdat water een hoger molecuulgewicht heeft dan ammoniak. 4. H- bruggen doneren gaat minder efficiënt dan H- bruggen accepteren. Vraag 15. Welke van de volgende uitspraken over het neo- Darwinisme is onjuist? Evolutie door middel van natuurlijke selectie is constrained (d.w.z. niet altijd is die erfelijke variatie aanwezig die nodig is voor adaptatie). 2. doelgericht (d.w.z. teleologisch). 3. gericht op doelmatigheid wat betreft overleving en reproductie. 4. voor solitair levende dieren ná de reproductieve leeftijd niet van belang. Vraag 16. Het DNA van een prokaryoot zit in? 1. De nucleus. 2. De nucleolus. 3. Het nucleoid. 4. Het ribosoom.

4 Vraag 17. Een bepaald vogelgeslacht bestaat uit 3 soorten met de volgende verwantschapsrelatie: Soorten 1 en 2 hebben, net als vrijwel alle vogels, gewoon veren, soort 3 is kaal. Waarom is de uitspraak "soort 2 is meer verwant met soort 1 omdat ze beide veren hebben" onjuist? 1. Afwezigheid van een kenmerk is een goed verwantschapscriterium, aanwezigheid van een kenmerk is dat niet. 2. Het gemeenschappelijk bezit van een apomorf (afgeleid) kenmerk is het enige criterium voor verwantschap. 3. Het gemeenschappelijk bezit van een plesiomorf (primitief) kenmerk is het enige criterium voor verwantschap. 4. Het bezit van veren is een analoog kenmerk; alleen homologe kenmerken mogen gebruikt worden voor verwantschap. Vraag 18. Naast uiterlijke kenmerken (`het oog wil ook wat'), kiezen mensen waarschijnlijk ook op geur een partner en wel een met een afwijkend MHC complex (onderdeel van het immuunsysteem). Wat zijn de fitness- verhogende voordelen van een dergelijk keuzesysteem? 1. Het nageslacht kan een groter scala aan bacterie- infecties onschadelijk maken. 2. Het selecteert voor een goed reukvermogen bij het nageslacht. 3. Het voorkomt (de nadelige) effecten van inteelt. 4. Zowel 1 als 3 zijn juist. Vraag 19. Welke van de onderstaande stellingen is onjuist? 1. De reactiviteit van de halogenen (F2, Cl2, Br2, I2,..) neemt af naarmate je lager in het periodiek systeem komt. 2. De reactiviteit van de groep 1 metalen (Li, Na, K,...) neemt toe naarmate je lager in het periodiek systeem komt. 3. Koolstof heeft vier paren valentie- elektronen in een volle valentieschil. 4. Stikstof heeft drie paren valentie- elektronen in een volle valentieschil.

5 Vraag 20. Wat houdt conjugatie in? 1. Elektronen kunnen zich over grote afstanden bewegen door overlappende sp2- orbitalen. 2. Elektronen kunnen zich over grote afstanden bewegen door overlappende sp3- orbitalen. 3. Elektronen kunnen zich over grote afstanden bewegen door overlappende p- orbitalen. 4. Elektronen kunnen zich over grote afstanden bewegen door overlappende vrije elektronenparen. Vraag 21. Stikstof atomen kunnen basisch zijn. Welke uitspraak is juist? 1. Eiwitten zijn basisch vanwege de vele aanwezige amidebindingen. 2. Electronenstuwende groepen maken een stikstof atoom minder basisch. 3. Stikstof is basischer dan zuurstof omdat zuurstof electronegatiever is. 4. Trimethylamine is minder basisch dan ammoniak. Vraag 22. Welke van de volgende stellingen is juist? 1. Een ion heeft hetzelfde aantal protonen en neutronen. 2. Een radicaal is altijd geladen. 3. Twee atomen met een verschillend aantal neutronen kunnen isotopen zijn. 4. Twee atomen met hetzelfde aantal neutronen zijn hetzelfde element. Vraag 23. De Fransman Jean- Baptiste de Lamarck en de Engelsman Charles Darwin zijn twee belangrijke evolutiebiologen uit de negentiende eeuw. Welke uitspraak over hun evolutionaire ideeën is onjuist? 1. Beiden veronderstellen dat complexe levensvormen ontstaan zijn uit eenvoudige levensvormen. 2. Beiden veronderstellen dat de verwantschap van levende wezens het beste kan worden weergegeven door een boom met vertakkingen. 3. Beiden veronderstellen dat verworven kenmerken doorgegeven worden aan de volgende generatie. 4. Het belangrijkste adaptatieproces is volgens Darwin natuurlijke selectie van varianten die in biologische fitness verschillen en volgens de Lamarck het doorgeven van verworven kenmerken. Vraag 24. Welke structuur is geen onderdeel van het endomembraan systeem? 1. Het Golgi apparaat. 2. Het Ruw Endoplasmatisch Reticulum. 3. Lysosomen. 4. Plastiden.

6 Vraag 25. Welke stoffen ontstonden in de experimenten die Urey en Miller uitvoerden in hun onderzoek naar het ontstaan van leven op aarde? 1. Aminozuren, eiwitten en purines/pyrimidines. 2. Aminozuren, nucleïnezuren en purines/pyrimidines. 3. Aminozuren, purines/pyrimidines en suikers. 4. Eiwitten, nucleïnezuren en suikers. Vraag 26. Het `Intelligent Design' is geen alternatief voor de evolutietheorie, omdat Antwoorden 2 t/m 4 zijn correct het geen theorie is, maar hooguit een idéé het geen voorspellingen doet en dus niet te onderzoeken is er talrijke voorbeelden van `stupid design' zijn. Vraag 27. Alkaan ketens streven ernaar om zoveel mogelijk een lineaire structuur aan te nemen. Hoe komt dit? 1. In deze conformatie is het dipool moment het kleinst. 2. In deze conformatie zitten alle atomen zo ver mogelijk van elkaar af wat energetisch gunstig is. 3. In deze conformatie zitten alle atomen zo dicht mogelijk bij elkaar en is de onderlinge aantrekkingskracht het grootst. 4. In deze conformatie zijn alle bindingshoeken tussen de atomen 120. Vraag 28. Een koolstofatoom is trigonaal omringd. Welke uitspraak is juist? 1. Dit C- atoom heeft 3 p- orbitalen. 2. Dit C- atoom heeft optimale bindingshoeken van Dit C- atoom is gebonden aan de buuratomen middels drie sp 2 - orbitalen en een p- orbitaal. 4. Dit C- atoom kan niet deelnemen aan een geconjugeerd systeem. Vraag 29. Bij de antwoorden beneden staan telkens dezelfde vier moleculen weergegeven. Wat is de juiste volgorde van toenemend kookpunt (dus laagste kookpunt eerst)? 1. H3C- CH2- CH3 H3C- - CH3 H3C- CH2- H 2. H3C- CH2- CH3 H3C- - CH3 H3C- CH2- NH2 3. H3C- - CH3 H3C- CH2- CH3 H3C- CH2- H 4. H3C- - CH3 H3C- CH2- CH3 H3C- CH2- NH2

7 Vraag 30. Als moleculen te hydrofiel zijn kunnen ze moeilijk een celmembraan passeren. Hoe komt dat? 1. Hydrofiele moleculen blijven steken in het membraan door H- brug vorming. 2. Hydrofiele moleculen hydrolyseren de esterbindingen van de membraan moleculen. 3. m een membraan te passeren zijn juist van der Waals interacties nodig. 4. Door hun hoge dipoolmoment blijven ze steken in het membraan. Vraag 31. Algemeen wordt aangenomen dat al het leven op aarde uit één enkele voorouder(de zogenaamde Last Universal Common Ancestor, LUCA) ontstaan is. Uit welk gegeven kan dit niet worden afgeleid? 1. ATP is dé drager van chemische energie in levende organismen. 2. De eiwitten van de meeste organismen zijn opgebouwd uit dezelfde set van 20 aminzuren 3. De meeste organismen gebruiken zuurstof als energiebron. 4. Bij de meeste organismen is het DNA de drager van erfelijke informatie. Vraag 32. Het DNA van een chloroplast ligt in? 1. Cristae. 2. De chloroplast matrix. 3. Het granum. 4. Het stroma. Vraag 33. De endosymbiosetheorie stelt dat de eukaryotische cel ontstaan is uit een combinatie van prokaryote cellen. Welke waarnemingen ondersteunen deze theorie? 1. Antwoorden 2 t/m 4 zijn correct. 2. Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen, circulair DNA. 3. Mitochondriën en chloroplasten hebben eigen, eenvoudige ribosomen. 4. Nieuwe mitochondriën en chloroplasten worden niet in elkaar gezet uit de samenstellende bestanddelen (zoals bijv. bij het ribosoom) maar ontstaan door deling. H 3 C H 3 C H F 3 C H H H 3 C H CH3 I II III IV Vraag 34. Hierboven staan vier organische carboxylzuren weergegeven. Wat is de juiste volgorde van toenemende zuursterkte (zwakste zuur eerst)? 1. I, IV, III, II. 2. II, III,IV, I. 3. III, II, I, IV. 4. IV, I, III, II.

8 Vraag 35. Kleideeltjes hebben mogelijk een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van het leven op aarde. Wat is de beste beschrijving van die rol? 1. Kleideeltjes bevorderen de polymerisatie van RNA. 2. Kleideeltjes bevorderen de omzetting van vetzuurdruppels naar vetzuurblaasjes met een. 3. Kleideeltjes bevorderen zowél de polymerisatie van RNA áls de omzetting van vetzuurdruppels naar vetzuurblaasjes. 4. Kleideeltjes beschermen organische moleculen tegen afbraak door UV- straling. Vraag 36. Hierboven staan vier verschillende proteogene aminozuren weergegeven. Van alle vier maken we een waterige oplossing met dezelfde concentratie. Wat is de juiste volgorde van toenemende ph van de oplossing (laagste> ph eerst)? 1. I, II, III, IV 2. III, IV, I, II 3. IV, III, II, I 4. II, I, IV, III Vraag 37. Waarom is seksuele voortplanting is meestal de beste voortplantingsstrategie? 1. De meiose zorgt voor veel genetische variatie in de geslachtscellen en dus in het nageslacht. 2. In aseksuele organismen zijn alle nakomelingen klonen van het ouderlijk organisme. 3. Twee verschillende gunstige mutaties die onafhankelijk van elkaar in twee verschillende individuen ontstaan zijn kunnen zo bij elkaar komen. 4. Zowel 1, 2 als 3 zijn juist. H H N I II III IV Vraag 38. Beschouw de onderstaande vier moleculen. Wat is de juiste volgorde van toenemende wateroplosbaarheid (slechtst oplosbare eerst)? 1. bij ph = 7: IV, II, I, III 2. bij ph = 7: IV, I, II, III 3. bij ph = 2: III, IV, I, II 4. bij ph = 11: III, IV, I, II

9 Vraag 39. Wat is de concentratie H van een waterige oplossing met een ph van 10? M M 3. 4 x 10-1 M x 10-4 M Vraag 40. Microvilli bevatten? 1. Actine. 2. Intermediaire filamenten. 3. Mictrotubuli 4. Myosine.