COOLIA CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN:

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "COOLIA CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN:"
  • Eva Bos
  • 7 jaren geleden
  • Aantal bezoeken:

Transcriptie

1 Gelige ruigsteelboleet (Leccinum crocipodium). Foto: Peter Klok. De Nederlandse Mycologische Vereniging Opgericht in 1908, heeft de Vereniging als doel de beoefening van de mycologie in ruime zin te bevorderen. In voor- en najaar worden wekelijks excursies georganiseerd, verder worden er werkweken gehouden en in de winter verscheidene landelijke bijeenkomsten. Tevens is de NMV actief in de natuurbescherming waar het paddestoelen betreft. De bibliotheek van de NMV is gehuisvest in het Centraal Bureau voor Schimmelcultures (CBS), Uppsalalaan 8, Postbus 85167, 3508 AD Utrecht. Inlichtingen bij de bibliothecaris, G. Verkley (tel (CBS)). Het contactblad van de vereniging, Coolia, verschijnt viermaal per jaar en wordt aan de leden toegestuurd. De contributie voor de NMV bedraagt Euro 20, voor gewone leden (Euro 25, indien adres in het buitenland), en Euro 10, voor huisgenootleden (krijgen geen Coolia) en juniorleden (nog geen 25 jaar, of student aan Universiteit of HBO; krijgen Coolia). Lidmaatschap voor het leven: Euro 340, ; voor huisgenootleden Euro 170,. Informatie is verkrijgbaar bij de secretaris (adres achterin). Nieuwe leden en adreswijzigingen dienen gemeld te worden bij: Marjo Dam, Hooischelf 13, 6581 SL Malden, tel , nmvleden@science.ru.nl. Webstek: Index Coolia (vanaf 1983) op Karteringswebstek: Verenigingsmededelingen vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, de inhoud van de rubrieken onder die van de samensteller. INLEVERDATA KOPIJ Door toenemende complexiteit in het gereedmaken van Coolia wordt auteurs, ook die van de vaste rubrieken, vriendelijk verzocht zich strikt aan de volgende inleverdata te houden: Coolia aflevering artikelen vaste auteurs 1 49(1) 49(2) 49(3) 49(4) 1 november 1 februari 1 mei 1 augustus 14 november 14 februari 14 mei 14 augustus 1 Column, excursie-aankondigingen, verenigingsmededelingen. COOLIA CONTACTBLAD VAN DE NEDERLANDSE MYCOLOGISCHE VERENIGING ISSN:

2 IN MEMORIAM Gerard de Vries ( ) In de nacht van 10 op 11 juni 2005 overleed in zijn huis in Baarn Dr. Gerardus Albertus de Vries, na een ernstige ziekte die zich enkele maanden eerder openbaarde. Gerard was op 9 december 1919 in Haarlem geboren maar de familie verhuisde drie jaar later naar Baarn. Aanvankelijk woonde de familie de Vries aan de Faas Eliaslaan, dicht bij het Cantonspark, de befaamde hortus van de Utrechtse Universiteit, met het Fytopathologisch Laboratorium Willie Commelin Scholten en het Centraalbureau voor Schimmelcultures om de hoek. Veel later, na het overlijden van zijn vader, verhuisde de familie naar het huis op de hoek van de Chopinlaan, waar Gerard na het huwelijk van zijn zus en de dood van zijn moeder alleen bleef wonen. Hij woonde er onder de rook van het landgoed Groeneveld, dat eigenlijk zijn tweede thuis werd. Zijn natuurdagboeken getuigen daarvan; ze gaan terug tot ver in de dertiger jaren en zijn een bron van informatie gebleken voor verschillende latere projecten. Al tijdens zijn middelbare schooljaren had Gerard contacten met beide genoemde instituten, waarover in die tijd de befaamde Prof. Johanna Westerdijk de scepter zwaaide. Maar met name van de ook daar werkzame mycoloog Abraham van Luyk leerde hij in de dertiger jaren de eerste beginselen van de paddestoelenkunde. Via van Luyk kwam hij ook in aanraking met de Nederlandse Mycologische Vereniging, want die organiseerde in die tijd soms excursies in de omgeving van Baarn. Gerard zou de paddestoelen zijn leven lang trouw blijven. Zijn studie biologie in Utrecht werd sterk beïnvloed door de oorlog en hij zat zelfs enige tijd ondergedoken bij een buurman. Maar hij had ook veel vrije tijd die het hem mogelijk maakte rond te zwerven. In 1948 trad hij in dienst bij de door hem zeer bewonderde Westerdijk, met de opdracht om een nieuwe afdeling Medische Mycologie op te richten. Die afdeling leidde hij tot zijn pensionering in Hij speelde enkele decennia lang een vooraanstaande rol in deze discipline die, zeker in zijn tijd, voor een belangrijk deel een toegepaste vorm van wetenschapsbeoefening was. Hij publiceerde tal van artikelen over medische en veterinaire schimmels en was een trouwe bezoeker van congressen en symposia over dit vakgebied in de hele wereld. Gerard was zeer reislustig en combineerde zijn professionele uithuizigheid altijd met zijn tweede grote liefde: de ornithologie. Als de medische mycologie hem in een bepaald jaar naar verre landen bracht kon je al maanden van te voren vogelboeken van die streken ter voorbereiding op de reis op zijn tafel aantreffen. Maar ook in Nederland was hij een bekende vogelaar, die in de vogeltijdschriften regelmatig zijn zegje deed. Landelijk bekend werd hij door zijn ontdekking van de Iberische tjiftjaf, natuurlijk in zijn Groeneveld en het mag symbolisch genoemd worden dat zijn laatste excursie buitenshuis, twee weken voor zijn dood, een bezoek was aan de Noordse nachtegaal, die in mei van dit jaar niet ver van zijn huis in een grote Baarnse tuin was neergestreken. 173

3 Zoals gezegd was Gerard van professie een laboratoriummycoloog, maar net als zoveel andere collega s was hij daarnaast vooral ook veldbioloog. Al vroeg schreef hij artikelen over paddestoelen in Fungus en later in Coolia en was hij een geziene spreker tijdens bijeenkomsten van de NMV. Daarnaast heeft hij een groot aantal excursies geleid en vooral van die gelegenheden zullen velen goede herinneringen aan hem bewaren. Het is onmogelijk om in dit korte bestek alle publikaties van Gerard te vermelden. Ik beperk me daarom tot díe boeken die zijn naam in binnen- en buitenland hebben gevestigd. In 1952 promoveerde hij op een monografie van het geslacht Cladosporium, met soorten die van belang zijn voor de medische mycologie, de plantenziektekunde en de industrie. Het boek werd een klassieker, spoedig alleen nog antiquarisch te koop en pas vele decennia later als enigszins verouderd terzijde geschoven. In 1955 verscheen van zijn hand het boek Paddestoelen, waarin een inleiding tot de mycologie en beschrijvingen bij aquarellen van ons toen nog befaamde lid A. Middelhoek. Ook dit boek is allang uitverkocht maar had in zijn tijd zeker een belangrijke funktie voor de groeiende schare amateurmycologen. Ruime bekendheid kreeg hij ook met zijn Hypogaea, Truffels en schijntruffels, deel 3 van de door KNNV en NMV samen uitgebrachte serie De fungi van Nederland (KNNV Mededelingen 88, 1971). Het behandelde een groep paddestoelen die van het begin af aan zijn bijzondere aandacht en liefde had. Hij was daarmee op slag Nederlands grootste truffelspecialist en door deze publikatie zette hij zich ook meteen op de Europese kaart. Ik heb zelf herhaaldelijk van nabij mee mogen maken hoe hij in alle ons omringende landen, maar vooral in Frankrijk en Duitsland, telkens weer werd binnengehaald als de grote truffelspecialist bij uitstek. Tot het laatst ook is hij bezig geweest met het oplossen van telkens weer nieuwe problemen met determinatie en nomenclatuur van deze onderaardse zwammen. Het Nationaal Herbarium krijgt zijn hele verzameling truffels, die de basis vormt voor onze huidige kennis van deze groep. Gerard behoorde, tot begin dit jaar, tot de vaste kern van deelnemers aan de woensdagexcursies van de werkgroep Mycologisch Onderzoek IJsselmeerpolders. Maar weinigen weten nog, dat hij één van de eerste onderzoekers was die begin zestiger jaren de droogvallende polders Z. en O. Flevoland mocht betreden, om er in opdracht van TNO de ontwikkeling van de bodemschimmelflora te onderzoeken, met name die van de keratinofiele schimmels, hetgeen toen van groot belang werd geacht voor de medische en veterinaire diensten. En ook toen combineerde hij zijn professionele bezigheden altijd met zijn belangstelling voor vogels en hogere paddestoelen. Hij nam zijn bodemmonsters steeds met kijker en schetsboek in de aanslag. Naast zijn intensieve wetenschappelijke bezigheden was Gerard artistiek begaafd. Hij heeft zijn hele leven getekend en geschilderd en nam regelmatig deel aan exposities van Baarnse schilders, waar hij opviel als de deelnemer die bijna alles meteen kon verkopen. Er zijn verschillende lokale liefhebbers die schilderwerk van Gerard de Vries verzamelden. Zijn aquarellen van paddestoelen zijn ver in de minderheid gebleven bij zijn portretten, landschappen en vogels, die hij uit de hele wereld bijeenschilderde. Zijn artistieke nalatenschap omvat vele honderden werken, waarvan hij er kort voor zijn dood nog veel heeft uitgedeeld aan vrienden en instanties, zoals de Historische Kring Baerne, die een aantal portretten kreeg die Gerard in de loop van vele decennia maakte van bekende dorpsgenoten. 174

4 Met Gerard de Vries is de laatste overlevende van een kleine, maar gedurende lange tijd intensief samenwerkende groep lokale mycologen overleden. Met Jasper Daams en Jan Frencken deelde hij vele bijzondere vondsten en het drietal onderhield nauwe contacten met Bert Reijnders. Een aantal nog actieve mycologen, waaronder ikzelf, hebben meegeprofiteerd van de grote ervaring en kennis van dit bijzondere kwartet, in de lange periode dat zij wekelijks samenkwamen in het CBS, in een kwalitatief ijzersterke werkgroep. Gerard heeft tijdens een heel roerige periode in de vereniging, de vijftiger jaren, deel uitgemaakt van het bestuur. Hij bewaarde daar geen prettige herinneringen aan. Hij was een zachtmoedig en eerder verlegen man, die controverses, behalve zuiver wetenschappelijke, het liefst uit de weg ging. Hij is ook altijd vrijgezel gebleven maar was het soort mensenvriend dat zich soms graag terugtrekt en de zelfgekozen eenzaamheid nodig heeft om zich op te kunnen laden voor wetenschappelijke en artistieke arbeid. Het is daarom ook dat hij tot op hoge leeftijd trouw bleef aan een ruime kring vrienden en oud-collega s die hem nu met warme gevoelens en groot respect herdenken. Huub van der Aa 175

5 IN MEMORIAM Piet Jansen Op 17 april 2005 overleed in Oosterbeek Pieter Bouwe (Piet) Jansen, in de leeftijd van 94 jaar. Piet s band met de NMV is meer dan vijftig jaar oud. Toen de NMV haar vijftigjarig jubileum vierde in 1958, werd het Brabantse mycologenechtpaar Jansen al met name genoemd. De excursies in de jaren vijftig naar West-Brabantse natuurgebieden als het Liesbos, het Goudbergven, de Krochten of de boswachterij Dorst, die het echtpaar Jansen maakte met de Leidse mycologen Bas en Maas Geesteranus, zijn voor de ontwikkeling van de kennis van de Nederlandse paddestoelen erg belangrijk geweest. In het Nationaal Herbarium in Leiden is veel goed gedocumenteerd materiaal uit die periode beschikbaar. Piet s eerste publicatie in Coolia dateert van Daarna verschenen er nog 67 verdere bijdragen van zijn hand. Die eerste publicatie behandelt de plaatjeszwammen van de Leemkuilen bij Dorst, toen en ook nu nog een mycologisch eldorado, en daarom opgenomen in de lijst van mycologische kroonjuwelen in Nederland. De contacten tussen Kees Bas en Piet leidden er toe dat Piet in 1958 het redacteurschap van Coolia van Kees overnam. Deze functie bekleedde Piet twaalf en een half jaar, en bij dat redacteursjubileum in 1970 legde hij die taak neer. En wie de transformatie ziet die Coolia in die periode heeft ondergaan de overgang van stencilen naar offset, de groei van het aantal pagina s en de groei van het aantal auteurs weet hoe belangrijk Piet in die periode voor de NMV was. Piet was een hardnekkige redacteur. In zijn redactioneel meldde hij regelmatig dat de portefeuille weer leeg was en maande hij de leden zelf een artikeltje over paddestoelen in te sturen. Piet was niet alleen mycoloog, maar een bredere veldbioloog met vooral grote interesse voor vogels. Ook planten hadden zijn belangstelling. Hij wist dat de studie van paddestoelen niet compleet kon zijn zonder enige kennis van de standplaats en van de plantengemeenschap waarin die paddestoel groeide. Hij wees zijn mede-mycologen dan ook op het belang van de plantensociologie in een bespreking van het boek over de plantengemeenschappen van Nederland. Maar bovenal was Piet een veldmycoloog. Vele jaren nam hij deel aan excursies en werkweken in binnen- en buitenland. Voor een echte veldmycoloog kan het paddestoelenseizoen nooit lang genoeg duren. Ook in de lente en voorzomer en in milde winters zijn er immers genoeg paddestoelen te vinden. En zelfs in strenge winters zijn er interessante vondsten te doen. Maar om toch beter voorbereid te zijn op magere seizoenen want na regen wil inderdaad wel eens een droge periode met veel zonneschijn volgen bestudeerde Piet de Klimaatatlas van Nederland. Hij zocht daarin naar de neerslagverdeling en het vochttekort in Nederland en concludeerde dat mycologen moeten beginnen in Drenthe, Twente of de Veluwe, dan in de loop van de herfst naar het zuiden moeten afzakken (eerst de omgeving van Breda en dan naar Eindhoven) om aan het einde van de herfst naar de Zeeuwse of Hollandse kust of de Waddeneilanden te reizen. Met die strategie zouden we inderdaad genoeg moeten hebben om de hele winter bezig te blijven. Al hoopte Piet natuurlijk dat de lente met nieuwe paddestoelen weer snel kwam, want de studie van exsiccaten is toch altijd minder dat het verzamelen van vers materiaal Maar in de zeventiger jaren bleek ook de regen niet meer wat hij geweest was. Verzurende en vermestende stoffen kwamen in grote hoeveelheden met de regen mee en 176

6 hadden grote negatieve effecten op de paddestoelenflora. Piet s voorlaatste bijdrage aan Coolia (en zijn enige pessimistische van toon) beschrijft een bezoek aan het door zure regen geteisterde gebied aan de rand van De Peel, dat niet toevallig de Rouwkuilen heet. Het terrein wordt als troosteloos omschreven, de bomen als waren ze bewerkt met ontbladeringsmiddelen, en van de paddestoelen was het ontbreken van vele, voorheen algemene mycorrhizasoorten, het meest opvallende. Zijn beschrijving en aanklacht roepen de vergelijking op met een gedicht van de plantensocioloog Westhoff over Brabant, waarvan het laatste couplet luidt: Vervuild de vennen en De Peel verveend. Verdroogd de bossen en de ziel versteend. Waar bleef het edel Brabant dat zich weert? Want hoewel Piet geboren was in Rotterdam, was hij voor ons toch allereerst een Brabantse mycoloog. Maar het verschijnen van dit hierboven genoemde artikel, dat als een soort afscheid van Brabant gelezen kan worden, valt samen met zijn verhuizing naar Lelystad. Daar ontdekte Piet nieuwe terreinen, zoals het Jagersveld. Ook leverde Piet belangrijke bijdragen tot de studie van de paddestoelen van Flevoland, een provincie waar verzuring en vermesting nog minder hadden toegeslagen. Niet alleen besteedde hij veel aandacht aan kleine, lastig op naam te brengen, bruine paddestoeltjes zoals Breeksteeltjes en Franjehoeden. Maar ook hielp hij andere mycologen bij hun eerste stappen in de mycologie: niet door simpelweg de naam te noemen, maar door ze suggesties te doen waar ze naar moesten kijken en in welke boeken de juiste informatie beschikbaar was, zodat de mensen zich zelf ontwikkelden. Geleidelijk werd Piet s mycologische activiteit in het veld minder, ook al doordat hij zelf niet meer reed. Toen hij van Lelystad naar Wageningen verhuisde, kwam hij ook niet vaak meer op de bijeenkomsten van de Wageningse werkgroep. En door zijn mindere mobiliteit had hij ook minder paddestoelen waarover hij vertellen kon. Geleidelijk verdween Piet ook uit het aandachtsveld van veel mycologen. Nu resten ons slechts de herinneringen aan Piet Jansen en gedenken we in dankbaarheid wat hij voor de NMV heeft betekend. Thom Kuyper 177

7 HET GESLACHT CORTINARIUS IN NEDERLAND VII: Groep 21 Telamonia s met geel velum Nico Dam 1 & Thomas W. Kuyper 2 1) Hooischelf 13, 6581 SL Malden 2) Sectie Bodemkwaliteit, Wageningen Universiteit, Postbus 8005, 6700 EC Wageningen Dam, N. & Kuyper, Th.W., The genus Cortinarius in the Netherlands VII: Group 21 Telamonia s with yellow veil. Coolia 48(4): We present an overview of the Dutch species of Cortinarius subg. Telamonia with hygrophanous cap and yellow to brownish yellow veil, including an identification key and short descriptions of the species. Nine species are recognized for the Netherlands in this (very heterogeneous and artificial) group, two of which could not yet be identified. C. luci, considered extinct in the Netherlands, has recently been found at two locations. The nomenclatural history of C. psammocephalus is discussed. Afkortingen van veel geciteerde literatuur: CFP: Cortinarius Flora Photographica (Brandrud et al., 1990 ). Flore: Flore Analytique des Champignons supérieurs (Kühner & Romagnesi, 1953). KKF: Kleine Kryptogamenflora, band IIb/2, 5 e ed., tenzij anders vermeld (Moser, 1983). OPN: Overzicht van de paddestoelen in Nederland (Arnolds et al., 1995). In deze zevende aflevering van onze serie over de Nederlandse Gordijnzwammen komt weer een schijnbaar overzichtelijk groepje soorten aan bod. Het gaat om de soorten die we in onze groepensleutel (Dam & Kuyper, 1998) groep 21 hebben genoemd. Ze zijn als volgt gekarakteriseerd: i) hoed noch steel slijmerig, maar beide droog, ii) hoed hygrofaan, iii) sporen elliptisch tot cylindrisch, niet vrijwel bolrond, en iv) velum met duidelijk gele tint (dus goudgeel, bleek geel, zwavelgeel, bruingeel, geelbruin,...). Deze combinatie van kenmerken zou de soorten uit groep 21 ook in het veld al goed herkenbaar moeten maken, behalve misschien waar het de soorten met vrijwel bolvormige sporen betreft. Gelukkig zijn deze soorten (Vaaggegordelde gordijnzwam (Cortinarius anomalus) en verwanten; groep 20) niet of nauwelijks hygrofaan, zodat dit potentiële probleem in de praktijk eigenlijk geen rol van betekenis zou mogen spelen. Een wat subtielere valkuil zit hem in de beoordeling van de kleur van het velum. Allereerst zij opgemerkt dat we met velum steeds het velum universale bedoelen (ook wel algemeen omhulsel genoemd, maar dat klinkt als een kreet uit 1834), en niet het gordijn, de cortina. Dat velum omhult de hele paddestoel als die nog jong is, en blijft normaal gesproken op hoed en steel bij oudere exemplaren nog zichtbaar in de vorm van vezels of schubjes. Op de steel is het vaak (maar niet altijd) duidelijker dan op de hoed, zeker bij oudere vruchtlichamen. Waarschijnlijk heeft dat er mee te maken dat de hoed de zwaarste klappen van de weersomstandigheden op moet vangen. Bij een serieuze plensbui fungeert de hoed als een soort paraplu voor de steel; het velum op de hoed kan er dan af spoelen, terwijl dat op de steel weinig van de regen merkt. Maar afgezien daarvan komt 178

8 het vrij vaak voor dat het velum op hoed en steel van dezelfde paddestoel een wat verschillende tint heeft, en dat dat verschil opvallender wordt naarmate de paddestoel ouder wordt. Je kunt dat vaak goed zien aan bijvoorbeeld de Gewone pelargoniumgordijnzwam (C. paleaceus), waarbij het velum op de steel altijd wit is, maar dat op hoed ook bleek beige-achtig tot bleek bruin kan zijn. Waar dat precies aan ligt is ons niet helemaal duidelijk, maar wees er voor op uw hoede. Dat geldt ook voor de lange, overlangse vezels die bij veel Gordijnzwammen de steelhuid meer of minder volledig bedekken. Deze vezels, die vaak vanaf de steeltop tot helemaal beneden aan de steelbasis lopen, horen bij het steeloppervlak, en moeten niet met velum verward worden. Moraal: beoordeel de kleur van het velum met beleid, bij voorkeur aan jonge vruchtlichamen en op de steel. In de oorspronkelijke indeling van onze groepensleutel hadden we elf soorten in groep 21 ondergebracht. Hierbij zaten een paar soorten die we indertijd niet zo goed kenden, en voor alle zekerheid ook maar hier hadden opgenomen. Daar zijn we inmiddels voor een deel op terug gekomen. Cortinarius ammophilus (Duingordijnzwam) en C. cucumisporus (Langsporige gordijnzwam) rekenen we niet langer tot deze groep, en C. gentilis blijkt niet in Nederland voor te komen. Daar staat tegenover dat C. helveolus (Oranje eikengordijnzwam) aan groep 21 moet worden toegevoegd (zie de beschrijving van deze soort verderop in dit verhaal). De Aangebrande gordijnzwam (C. uraceus) is een twijfelgeval, die we hier het nadeel van de twijfel gunnen en verder niet zullen bespreken. (Als u een collectie vindt met dubieus geel velum die bovendien merkwaardig zwart verkleurt, is C. uraceus een goed uitgangspunt voor de determinatie.) Ook uit de groep van C. parvannulatus zijn varianten met geel velum beschreven (bijv. C. croceocingulatus (Arnold, 1993)). We kennen daar geen Nederlandse collecties van, en ze worden hier dan ook niet behandeld. Niettemin is ook dit iets om op bedacht te zijn. De overige soorten uit groep 21, plus twee mogelijke soorten waarvoor we geen naam kunnen vinden, worden in de rest van dit verhaal meer-of-minder uitvoerig besproken. Voor de algemene terminologie verwijzen we naar onze eerder gepubliceerde inleiding tot de gordijnzwammenkunde (Kuyper & Dam, 1998). Hieronder volgt een sleutel tot de Nederlandse Gordijnzwammen uit groep 21 (zie kader), en worden de soorten kort beschreven en/of becommentarieerd. Voor wat betreft de naamgeving volgen we het OPN, zoals gebruikelijk zonder daarmee te willen impliceren dat dat ook de op dit moment correcte namen zijn. Bij soorten die in de Rode Lijst (Arnolds & van Ommering, 1996) staan is dat aangegeven. We houden ons, zoals gebruikelijk, aanbevolen voor collecties van de nog naamloze soorten, en van soorten uit groep 21 die met deze sleutel niet te determineren zijn. Beschrijvingen en commentaar (alfabetische volgorde) Cortinarius anomalus (Vaaggegordelde gordijnzwam) en verwanten (fig. 1a) De groep van C. anomalus (groep 20; ze behoren tot de Firmiores) bestaat uit middelgrote, vrij forse en niet of nauwelijks hygrofane Gordijnzwammen, met bleek geel (en soms erg onopvallend) velum en bijna bolronde sporen. We hopen die groep later nog eens uitvoeriger te behandelen, maar gaan er hier verder niet op in. 179

9 Sleutel tot de Nederlandse Gordijnzwammen uit groep 21 Nederlandse namen staan bij de beschrijvingen van de afzonderlijke soorten. Afkortingen: sp. = sporen, Q = lengte/breedte verhouding van de sporen, I.S. = Index of slenderness (slankheidsindex) 1. Firmiores, met nauwelijks hygrofane hoed; sp. breed elliptisch, Q kleiner dan 1,3... Groep 20: C. anomalus en verwanten 1. Tenuiores (uitzondering: C. helveolus), met duidelijk hygrofane hoed; sp. slanker, Q groter dan 1,3 2. Sp. slank elliptisch, µm, Q = 1,9 2,2 3. Geur sterk, naar cederhout (geur van C. parvannulatus); lamellen en steeltop van jonge exemplaren donker paars...c. spec Geur onopvallend; paddestoel zonder paars... C. fusisporus 2. Sp. minder slank, Q tussen 1,3 en 1,9 4. Lamellen ver uiteen en jong (soms ook oud) met een paarse tot purperen tint 5. Slanke, vrij kleine paddestoel, I.S. = ( 150), hoed tot 25 mm, steel tot 3 mm dik; hoed donker roodbruin; velum op de steel goudgeel, slechts zelden een ringzone vormend... C. helvelloides 5. Forsere paddestoel, I.S. = 15 35, hoed tot 60 mm, steel tot 8 mm dik; hoed helder bruin-oranje; velum op de steel bleek geel, meestal een opvallende ringzone vormend... C. helveolus 4. Lamellen meestal niet opvallend ver uiteen, in ieder geval zonder paars 6. Hoed en steel met kleine, maar zeer talrijke, geelbruine schubjes; sp. 7 8,5 4,2 5,2 µm...c. psammocephalus 6. Hoed en steel niet schubbig, hoogstens vezelig; sp. vaak (niet altijd) groter 7. Sp. klein, 6, µm... C. lanatus 7. Sp. groter, 8 10,5 4,5 7 µm 8. Sp. 9,5 10,5 6,5-7 µm; steel wittig, met aangedrukt wollig geel velum; hoed kastanjebruin met blekere rand...c. spec Sp. kleiner; andere kleurencombinatie 9. Firmiores; lamellen ver uiteen staand; hoed, steel en lamellen vrijwel uniform levendig bruin-oranje; steel met bleek geel, opvallend velum... C. helveolus 9. Tenuiores; lamellen niet ver uiteen; andere kleuren; velum goudgeel, soms schaars 10. Hoed helder oranje, vaak doorschijnend gestreept, glad; steel grotendeels bleek, glazig, nauwelijks overlangs vezelig... C. luci 10. Hoed donkerder, roodbruin, niet gestreept, vezelig; steel donkerder, mat, vrij grof overlangs vezelig... C. saniosus 180

10 o 00 o o Figuur 1: Sporen van de hier besproken Gordijnzwammen. a) C. anomalus ss.lat.; b) C. fusisporus; c) C. helvelloides; d) C. helveolus; e) C. lanatus; f) C. luci; g) C. psammo-cephalus; h) C. saniosus; i) C. spec. 4; k) C. spec

11 Cortinarius fusisporus Kühner Zandpadgordijnzwam (fig. 1b) Deze soort is in de vorige aflevering uit deze serie al beschreven (Dam & Kuyper, 2003). We hebben daar verder niets aan toe te voegen. C. fusisporus staat als Gevoelig in de Rode Lijst. Cortinarius helvelloides (Fr.) Fr. Geelvlokkige gordijnzwam (fig. 1c) Hoed mm, jong kegelvormig, later uitspreidend maar zelden geheel vlak wordend, meestal met duidelijke centrale bult (umbo); oppervlak droog, geheel fijn wollig-vezelig of schilferig door okergeel tot goudgeel velum (na veel regen kan dat er af gespoeld zijn!); niet doorschijnend gestreept, kleur (onder het velum) nogal donker bruin tot roodbruin indien vers, na opdrogen mat oker-oranje-achtig tot zeemleerkleurig. Lamellen ver uiteenstaand, vaak wat dikkig en overlangs geaderd en/of gevorkt; kleur bij jonge exemplaren violet-grijs tot donker purper, later bruin maar de violette tint blijft lang behouden. Steel vaak erg slank, mm, vaak met violette top maar verder roodachtig bruin met bleke overlangse vezels en overvloedige goudgele velumvezels en -vlokken op het onderste deel. Geur en smaak onopvallend. Sporen 8, µm, Q = 1,5 1,7, vaak appelpitvormig, typisch met grove ornamentatie die niettemin onopvallend is, want relatief bleek. De Geelvlokkige gordijnzwam is gebonden aan elzen, en een karakteristieke, vrij algemene soort in vochtige elzen(broek)bossen of bij beekbegeleidende elzen. De Belgische Cortinarius-werkgroep heeft er onlangs een mooie foto met beschrijving van gepubliceerd (de Haan et al., 2004). Als je de ver uit elkaar staande lamellen met hun persistent violet-purperen tint in de gaten houdt, kan C. helvelloides eigenlijk met geen enkele andere Gordijnzwam verward worden. Niettemin kom je ook in dit geval zo af en toe eens een collectie Geelvlokkige gordijnzwammen tegen die dusdanig afwijkt van het gebruikelijke beeld dat je je afvraagt of hij nog wel tot die soort gerekend moet worden. In het voor dit verhaal bekeken materiaal (ruim 30 collecties) kwam dat twee keer voor. Vooralsnog denken we dat beide afwijkelingen nog tot C. helvelloides gerekend moeten worden, maar we zijn wel benieuwd of er her-en-der nog vergelijkbare collecties rondzwerven. Eén van die gevallen betreft een eigen (ND) collectie van landgoed Weldam bij Goor (overigens een aanrader om eens paddestoelen te gaan zoeken; vooral de lanen zijn de moeite waard). Het betrof zo op het oog typische, zij het wat kleine, C. helvelloides, maar ze groeiden midden op het pad door een vrij droge eikenlaan, geen els te bekennen. Thuis bleken ook de sporen aan de kleine kant te zijn (7,5 8 4,7 5 µm) en slechts zwak geornamenteerd. Het tweede twijfelgeval komt van Kees Bas, in de vorm van een collectie met overwegend bruin in plaats van geel velum, maar verder qua habitus en de meeste microscopische kenmerken conform C. helvelloides. Deze collectie, waarvoor eventueel de naam C. alneus (Mos.) Mos. gebruikt zou kunnen worden, is afkomstig uit een 182

12 elzenbroekbos waarin ook veel typische C. helvelloides voorkwam, maar zag er in het veld dusdanig anders uit dat hij als C. cf psammocephalus geherbarieerd werd. Over C. alneus is nog wel het één-en-ander te zeggen In het OPN wordt deze naam naast C. helvelloides genoemd, zij het met de kritische opmerking dat de afgrenzing met C. helvelloides nog nadere studie behoeft. Deze nadere studie bent u op dit moment aan het lezen, en geeft (buiten die ene collectie van Kees Bas) geen reden om aan te nemen dat er in Nederland twee soorten voorkomen. Maar het is een bekend probleem: In de literatuur spelen twee namen een rol, voor nauw verwante soorten uit hetzelfde biotoop. Het gevolg is dat in elzenbosjes waar deze paddestoelen in grote aantallen staan, de neiging bestaat de blekere en donkerder varianten apart te verzamelen. Als er dan ook nog een klein verschil in sporenmaat of -vorm optreedt, is de conclusie al snel getrokken dat we blijkbaar beide soorten in ons land hebben. Maar als je een groter aantal collecties met elkaar gaat vergelijken, blijft er vaak weinig van zulke subtiele onderscheidende kenmerken heel. Cortinarius helveolus (Bull.) Fr. Oranje eikengordijnzwam (fig. 1d) De Oranje eikengordijnzwam behoort eigenlijk in de groep van C. hinnuleus (groep 28), maar komt ook hier terecht omdat het velum, dat in typische gevallen wit is, ook een uitgesproken gele tint kan hebben. We geven hieronder een korte beschrijving die uitsluitend gebaseerd is op enkele collecties met geel velum. Een uitvoeriger beschrijving stellen we uit, tot we aan groep 28 toe zijn. C. helveolus: collecties met geel velum Hoed mm, eerst kegelvormig, later pillendoosvormig tot ongeveer vlak, met golvende rand en een opvallende, spitse umbo. Oppervlak droog, fijn vezelig tot glad, geheel warm (bruin-)oranje, maar sterk hygrofaan en droog bleek zeemleerkleurig. Lamellen (matig) ver uiteen, roest- of kaneelkleurig, jong vaak met duidelijk grijsviolette component. Steel mm, cylindrisch, kleur als van de (verse) hoed, bleek overlangs vezelig en met opvallend, bleek crème tot bleek strokleurig velum in de vorm van een ringzone en daaronder verspreide vlokken of zig-zag zones; soms met lila basisvilt. Sporen 8 9 4,5 5,5 µm, Q=1,6 1,8, ellipsoid tot ietwat appelpitvormig. Karakteristiek voor deze soort zijn, afgezien van het gelige velum, de vrij forse vruchtlichamen die vrijwel uniform levendig bruin-oranje gekleurd zijn. De violette tint in de lamellen is variabel, en kan geheel afwezig zijn, of daarentegen zelfs bij oudere exemplaren nog goed zichtbaar. In dat laatste geval kan ook de steeltop een violette tint hebben. Cortinarius helveolus staat als Gevoelig in de Rode Lijst. 183

13 Cortinarius lanatus (Mos.) Mos. Bruingele wolgordijnzwam (fig. 1e) Hoed mm, gewelfd tot vrijwel vlak, met of zonder umbo, droog, geheel fijn gelig bruin vezelig (maar die vezels kunnen er af spoelen bij veel regen!), niet schubbig; kleur (onder de vezels) vrij donker bruin, gelig bruin tot roodbruin, niet gestreept, zwak hygrofaan. Lamellen normaal dicht opeen staand, bruin in alle stadia. Steel ,5 3( 6) mm, cylindrisch, met vrij onopvallend gelig tot geelbruin velum in de vorm van vezels of dunne zigzag bandjes op het onderste deel; kleur verder bleek en wat glanzend aan de top, naar de basis geleidelijk donkerder geeltot roodbruin wordend, met blekere, vrij grove overlangse vezels. Geur en smaak onopvallend. Sporen 6, µm, Q=1,5 1,7, ellipsoid tot ietsje amandelvormig, met een ornamentatie van nogal lage wratjes. Op grond van de ons tot nu toe bekende collecties ziet het er naar uit dat de Bruingele wolgordijnzwam in Nederland een zeldzame soort is, en ze staat dan ook als Gevoelig in de Rode Lijst. Vrijwel alle collecties ervan komen uit Drenthe, waar de soort in enkele lanen en wegbermen onder eiken groeit. In de kaartenbijlage bij het OPN staan slechts drie stippen, maar dat is iets te pessimistisch. Feit blijft dat bijna alle meldingen van deze soort een direct gevolg zijn van het onderzoek dat Peter-Jan Keizer heeft verricht naar de mycoflora van met bomen beplante wegbermen in Drenthe (Keizer, 1993; Keizer & Arnolds, 1995). Voor verwarring zorgen vooral kaal geworden exemplaren van C. psammocephalus (Fijnschubbige gordijnzwam). Deze laatste onderscheidt zich vooral door het velum, dat op hoed en steel fijne schubjes met opgekrulde punten vormt, waardoor de hele paddestoel een pluizig uiterlijk krijgt. Hoger op de steel vormt dat velum bovendien nog een ringzone, die normaliter ook nog wel te zien is als de hoed door regenbuien vrijwel kaal is gespoeld. Het velum van C. lanatus is veel minder opvallend, vezelig in plaats van schubbig, en meestal wat geler. De microscopische kenmerken van beide soorten zijn vrijwel identiek. Of de naam C. lanatus inderdaad de correcte naam voor de hier beschreven soort is, is nog niet helemaal duidelijk. Moser, de oorspronkelijke auteur van C. lanatus, beschrijft hem uit vochtige naaldbossen, en dicht hem een variabele sporenmaat toe van µm (Moser, 1983), dus in ieder geval gemiddeld langer en slanker dan bij de Nederlandse collecties. Daar staat tegenover dat de afbeelding in de Farbatlas (Moser & Jülich, 1985 ) goed met onze opvatting overeenstemt, al zijn steel en steelvlees aan de basis wat aan de bleke kant. (De in het OPN geciteerde plaat van Bresadola lijkt wat minder op het Nederlandse materiaal.) Omdat er voor zover ons bekend geen andere naam voor onze Bruingele wolgordijnzwam beschikbaar is, houden we het in ieder geval voorlopig bij C. lanatus. Als curiositeit zij nog vermeld dat Henry gemeend heeft een C. laniatus te moeten beschrijven (Henry, 1983), overigens met een nauwelijks te interpreteren diagnose op basis van zo te zien één enkele, waarschijnlijk verregende collectie. 184

14 Cortinarius luci R. Henry Levendige gordijnzwam (voorstel) (fig. 1f) Slanke paddestoel, I.S. = Hoed mm, eerst klokvormig, later min-of-meer vlak uitspreidend, met umbo, droog, alleen aan de rand een beetje goudgeel vezelig (velum); tot ongeveer halverwege het centrum doorschijnend gestreept, levendig (bruin-)oranje, aan de rand wat geler, sterk hygrofaan en mat zeemleerkleurig-oranje-achtig opdrogend. Lamellen ietwat ver uiteen staand, breed, aanvankelijk beige, later kaneelbruin. Steel ,5 mm, vrijwel cylindrisch, bleek, wittig aan de top en dof oranje tot roodbruin aan de basis; velum goudgeel, in de vorm van vezels en zig-zag zones over vrijwel de hele lengte. Geur en smaak onopvallend. Sporen 8 9,5 4,5 5,5 µm, Q=1,5 1,9, ellipsoid tot iets amandelvormig, duidelijk wrattig. Deze fraaie paddestoel kennen we van twee collecties, beide uit vochtige wilgenbosjes. In het OPN wordt nog een collectie uit Leiden genoemd, maar die hebben we niet kunnen achterhalen. Dank zij z n levendige, bijna lichtgevende hoedkleur en de bleke steel met goudgeel velum is dit een behoorlijk opvallende soort. Vanwege de kleur van het velum, de sporengrootte en de groeiplaats ligt het misschien voor de hand om voor deze soort de naam C. saniosus te gebruiken, maar daar wijkt hij toch wel behoorlijk van af door de helder gekleurde, duidelijk gestreepte hoed en de bleke steel. In de literatuur zijn nog wel wat namen te vinden die voor deze soort in aanmerking komen. Het gaat daarbij vooral om een klein groepje soorten die Moser de Laeti noemt. In zijn laatste publicatie over deze groep (Moser, 2001) synoniemiseert hij, in navolging van CFP, C. luci en C. ceraceus met C. detonsus, en laatstgenoemde zal in de toekomst dan ook wel de geldige naam voor deze soort worden. Overigens leek de hierboven genoemde Leidse collectie van C. luci tot voor kort de laatste vondst van deze soort uit Nederland te zijn geweest, en de soort stond dan ook als Verdwenen in de Rode Lijst (en inderdaad, zelfs het exsicaat was verdwenen!). Hij is recent dus weer terug gevonden, en daar zijn we wel tevreden mee. Cortinarius psammocephalus (Bull.) Fr. Fijnschubbige gordijnzwam (fig. 1g) Hoed mm, eerst klokvormig, vaak lang zo blijvend, uiteindelijk gewelfd tot ongeveer vlak en dan met vage tot duidelijke umbo, geheel bedekt met fijne, bruine tot geelbruine vezelschubjes met opstaande punten, en daardoor pluizig aandoend, droog; niet of nauwelijks doorschijnend gestreept, uniform bruin gekleurd, hygrofaan, en veel bleker lichtbruin tot okerig-zeemleerkleurig na opdrogen. Lamellen ietwat ver uiteen staand, bruin in alle stadia. Steel ( 6) mm, cylindrisch of wat toespitsend naar de basis, gelig bruin tot bruin, duidelijk donkerder naar de basis; velum gelig bruin tot vrij licht bruin, meestal opvallend aanwezig in de vorm van een wollige ringzone en daaronder met fijne vezels of schubjes. Geur en smaak onopvallend. Sporen 7 8,5 4,2 5,2 µm, Q=1,5 1,7, ellipsoid tot ietwat amandelvormig, geornamenteerd met kleine maar duidelijke wratjes. 185 I ~ I

15 Cortinarius psammocephalus is in Nederland niet uitgesproken zeldzaam, en wordt vooral gevonden in lanen en wegbermen bij diverse loofbomen (vooral eik, maar ook beuk en linde). Hij lijkt geen voorkeur voor een bepaald bodemtype te hebben, en groeit zowel op klei als op zand, mits niet vermest. De landgoederen in het Kromme-Rijngebied en die rondom Breukelen lijken betrouwbare vindplaatsen van deze soort te zijn, in nazomer en vroege herfst, maar ook in de Drentse wegbermen van Peter-Jan Keizer (1993) komt hij regelmatig voor. Hij staat als Kwetsbaar in de Rode Lijst. Er staat een mooie foto van in de CFP (plaat D57), en recent is een goede beschrijving gepubliceerd door de Haan et al. (1998). Typische exemplaren van de Fijnschubbige gordijnzwam zijn, denken we, eigenlijk onmiskenbaar, maar na voldoende regen om de velumschubjes op hoed en steel weg te spoelen, zouden ze met C. lanatus verward kunnen worden. Normaal gesproken is de ringzone op de steel van C. psammocephalus echter goed tegen de regen beschermd door de hoed, die er als een soort paraplu boven hangt, en daarmee bij twijfel een doorslaggevend kenmerk. Goed gekarakteriseerd als C. psammocephalus zijn moge, toch staat ze in de literatuur centraal in een interessante nomenclatorische stoelendans. (We zullen niet moeilijk doen als u zelf het interessant liever weg zou laten.) Meer hierover aan het eind van dit verhaal, voor wie zich voor dergelijke zaken interesseert. Cortinarius saniosus (Fr.:Fr.) Fr. Bleke geelvezelgordijnzwam (fig. 1h) Typische vorm (fig. 1h) Hoed mm, eerst gewelfd tot stomp kegelvormig, snel uitspreidend en uiteindelijk vlak gewelfd tot onregelmatig, meestal met duidelijke umbo, rand vaak wat neergebogen blijvend; hygrofaan, indien vochtig oranjebruin tot vrij donker roodbruin, vaak met okergeel waas aan de rand, niet of nauwelijks gestreept, bij opdrogen weinig tot duidelijk verblekend, in het laatste geval levendig oranje/zeemkleurig wordend; meestal fijn goudgeel vezelig, vooral aan de rand, soms glad of zelfs een beetje schubbig (loep). Lamellen normaal dicht opeen of soms iets ver uiteen, bruin in alle stadia, jong wat geler. Steel mm, vrijwel cylindrisch, rood- tot geelachtig bruin, met strogele tot bruingele overlangse vezels en opvallend goudgeel velum in de vorm van vlokjes, incomplete bandjes, zig-zag zones of ook wel als een dun vlies op de onderste helft van de steel; basisvilt wit. Geur en smaak onopvallend. Sporen 7, µm, Q=1,5 1,6, ellipsoid, met vrij grove wratten, vooral aan de top. Afwijkende vorm Verschilt van de typische vorm in i) zeer donker bruine hoed, vrijwel zonder roodtint (in vochtige toestand; bij opdrogen wel met roodbruine tint), vergelijkbaar met de afbeelding 186

16 in Svampar (Ryman & Holmåsen, 1984), ii) lila basisvilt aan de steel, en iii) slanke sporen, 9 10,5 5 6 µm, Q=1,75 1,85. De typische C. saniosus is een vrij algemene soort in ons land, en één van de meest algemene van de hier behandelde soorten. Hij groeit zowel op zand- als op kleibodem bij diverse loofbomen (zeer zelden ook bij naaldbomen), met een (zwakke) voorkeur voor populier, en is een vrij regelmatig in lanen en bermen aan te treffen soort. Macroscopisch is hij in het algemeen goed te herkennen aan de combinatie van oranje/roodbruine hoed, goudgeel velum op de steel en bruine, niet erg donkere lamellen. Eventueel zou C. helvelloides voor verwarring kunnen zorgen, maar deze heeft, naast een behoorlijk verschillende ecologie (zie bij die soort), veel donkerder lamellen met een purpergloed, en grover, vlokkig velum, ook op de hoed. Ook C. saniosus is in een eerdere aflevering van deze serie, over niet-hygrofane Gordijnzwammen uit o.a. het ondergeslacht Leprocybe, al eens beschreven (Dam & Kuyper, 2000), en bovenstaande tekst is daar een iets ingekorte kopie van. Hier spreekt traditie een woordje mee. Ondanks het feit dat C. saniosus normaal gesproken een duidelijk hygrofane hoed heeft, is hij door Moser toch in het ondergeslacht Leprocybe geplaatst (zie bijv. de KKF). Het lijkt ons onwaarschijnlijk dat iemand die, zonder voorkennis maar vol goede moed, met een fraaie collectie van C. saniosus aan het determineren slaat op hetzelfde idee komt, en we denken dan ook dat de Bleke geelvezelgordijnzwam in vrijwel alle gevallen bij de hier behandelde groep uitsleutelt. Een mooie foto van karakteristieke exemplaren is te vinden bij Scevola (2004). Van de afwijkende vorm, toentertijd van slechts twee collecties bekend, is inmiddels wat meer materiaal gevonden, steeds uit Wilgenbosjes. Cortinarius spec. 4 (fig. 1i) Ook hier gaat het om een soort die we al eerder beschreven hebben (Dam & Kuyper, 2003). Er zijn in de tussentijd geen nieuwe meldingen van binnengekomen. Ongetwijfeld ten overvloede zij hier nogmaals opgemerkt dat ook van de vergelijkbaar geurende C. parvannulatus varianten met geel velum beschreven zijn, maar die hebben minder slanke sporen. Cortinarius spec. 6 (fig 1k) Hoed tot ca. 30 mm, ongeveer vlak, golvend, met vrijwel rechte, ongestreepte rand, zonder umbo, oppervlak droog, vezelig; kleur kastanjebruin in het centrum, bleker en geler naar de rand, verblekend bij opdrogen. Lamellen matig breed, helder kaneelbruin. Steel ca mm, cylindrisch, wittig, met dun, aangedrukt wollig, bleek geel velum over vrijwel de hele lengte. Sporen 9,5 10,5 6,5 7 µm, Q=1,4 1,5, ellipsoid, wrattig. Alweer een soort die we niet kunnen determineren, en alweer een soort die we van slechts één enkele collectie kennen. In dit geval bestaat die collectie dan ook nog uit één enkel 187

17 vruchtlichaam, gevonden half november, na de eerste nachtvorsten, op het Otterlosche zand in het Nationale park de Hoge Veluwe, vlakbij een bosje met jonge grove dennen. Wat moet je nou met zo n collectie? Weggooien, één is geen, dat zou althans het advies van onze Wageningse werkgroepleider Frans Tjallingii geweest zijn. Maar gelijk hebben en gelijk krijgen zijn twee verschillende dingen, en als je een halve dag in de druilerige regen gelopen hebt valt het advies om je meest interessante vangst maar weg te gooien niet in goede aarde. Zo kwam ik (ND) deze paddestoel bij het bewerken van herbariummateriaal dus weer tegen, en weet er prompt geen raad mee. Eigen schuld. Maar goed, u weet nu in ieder geval dat er zoiets bestaat, en we houden ons aanbevolen voor collecties die hier uitsleutelen. Karakteristiek lijken de grote sporen en de bleke steel te zijn. Naam en inhoud van Cortinarius psammocephalus De soort die wij hier als C. psammocephalus beschreven hebben is, denken we, goed herkenbaar en ook goed van andere soorten af te grenzen. De inhoud van deze naam is dus goed vastgelegd. Waarom zou er in de literatuur dan toch een hoop over de naam zelf te doen zijn? Dit soort gevallen is lastig uit te leggen zonder zelf aan de verwarring bij te dragen, maar we zullen een poging wagen. Allereerst willen we opmerken dat ook in dit geval verschillende namen een rol spelen, C. psammocephalus, C. angelesianus, en C. strobilaceus, waarbij de verschillende auteurs elkaar (en soms ook zichzelf) tegen lijken te spreken in hun interpretaties daarvan. Hebben we ook hier weer te maken met verschillende namen voor één soort, zoals bij C. helvelloides, waarbij alleen de psychologie de mycoloog misleidt (als er meer namen zijn, dan zullen er vast ook wel meer soorten zijn)? Of is er hier wel degelijk sprake van meerdere soorten, maar kennen sommige mycologen er maar één van? Op grond van onze veldervaringen denken we in dit geval het laatste. We menen C. angelesianus in de Alpen gevonden te hebben (over C. strobilaceus willen het maar niet hebben; zie hieronder), en beschouwen dat als een andere soort dan C. psammocephalus, op grond van hoedkleur, habitus, sporenmaat en ecologie. Het lijkt er hier dus op dat er twee soorten zijn, één met een atlantische (C. psammocephalus) en één met een continentale (C. angelesianus) verspreiding, maar dat sommige mycologen, die slechts één van beide soorten kennen, een synonymie van beide soorten hebben verondersteld. De reden van de verwarring ligt in het verleden. De naam C. psammocephalus is oud (oorspronkelijk geïntroduceerd door Bulliard in 1792), dus de mycologen hebben ruim 200 jaar de tijd gehad om er van alles en nog wat bij te verzinnen. Wat Bulliard zelf nu precies bedoeld heeft is zeer waarschijnlijk niet met 100% zekerheid meer te achterhalen (hij kan het zelf niet meer uitleggen), en we moeten het dus met onze eigen inschattingen en die van onze voorgangers doen. De betreffende plaat van Bulliard is weliswaar een tikje grofstoffelijk, maar er is geen reden om eraan te twijfelen dat het hier inderdaad om de paddestoel gaat die wij Cortinarius psammocephalus noemen. De moderne opvatting van C. psammocephalus is gebaseerd op afbeelding en beschrijving bij die naam in de Flora Agaricina Danica van de Deense mycoloog Jakob Lange (1938, plaat 99F, pag. 40). Deze is geciteerd in het Overzicht, en komt goed met de bij ons gangbare opvatting overeen. Later in de 20 e eeuw 188

18 verschenen de flora s van Kühner & Romagnesi (de Flore, 1953) en van Moser (KKF, 1 e - 5 e ed., de laatste in 1983), en daarin gebeurt al wat merkwaardigs. In de Flore is C. psammocephalus ook opgenomen, en afgaand op de beschrijving is dat conform Lange s opvatting. Niettemin wordt hij, onbegrijpelijk, uitgesleuteld bij de niet-hygrofane soorten, in de groep van C. pholideus (Bruinschubbige gordijnzwam), hoewel Lange C. psammocephalus beschreef als een hygrofane soort (evenals onze Nederlandse Fijnschubbige gordijnzwam). In feite wordt C. psammocephalus hierdoor met de Flore ondetermineerbaar, omdat je al heel vroeg in de hoofdsleutel het bos in gestuurd wordt. Voor gebruikers van de Flore lijkt de naam C. psammocephalus hierdoor uit beeld te zijn geraakt. Bij Moser s KKF ligt de zaak nog wat ingewikkelder. In de eerste drie edities is C. psammocephalus ook opgenomen. Dan verschijnt in 1967 echter een publicatie waarin Moser aangeeft die naam verkeerd geïnterpreteerd te hebben (Moser, 1967; p. 489). Hij introduceert daarom een nieuwe naam, C. strobilaceus, voor de soort die hij tot dan toe C. psammocephalus noemde, en geeft daarbij aan dat de platen en beschrijvingen van C. psammocephalus bij Fries en Lange niet met zijn C strobilaceus overeenstemmen. In de 4 e en 5 e editie van de KKF is C. psammocephalus dan ook vervallen, en vervangen door C. strobilaceus. Tot zover is alles O.K. Echter, bij C. strobilaceus wordt niettemin Lange s afbeelding van C. psammocephalus geciteerd (Moser, 1983)! Mogelijk gaat het hierbij gewoon om een vergissing (citatie vergeten te schrappen in een nieuwe druk, daar kun je je wat bij voorstellen), maar dat lijkt hier toch niet het geval te zijn. In twee recente publicaties (CFP; Keller & Moser, 2001) wordt C. strobilaceus in de synonymie van alweer een nieuwe naam, C. angelesianus A.H. Smith, verwezen, samen met, u raadt het al, C. psammocephalus. Maar er is wel een subtiel verschil tussen beide publicaties. In de CFP (plaat C33) wordt C. psammocephalus ss. auct. onder C. angelesianus gesteld, zonder dat duidelijk wordt wie die auct(ores) nu precies zijn, maar C. psammocephalus ss. Lange wordt expliciet uitgesloten. In diezelfde CFP wordt C. psammocephalus ss. Lange als eigen soort opgevoerd (plaat D57; de conclusie dat het hier om C. psammocephalus ss. Lange gaat, wordt toegelicht in het begeleidende boekje). Tegelijkertijd zeggen de auteurs van de CFP (of in feite Jacques Melot, die voor de betreffende discussie getekend heeft) dat ze zich voor wat betreft de synonymie van C. psammocephalus non ss. Lange met C. strobilaceus baseren op Moser (1967), en gaan ze er aan voorbij dat Moser in al z n latere publicaties ook C. psammocephalus ss. Lange uitdrukkelijk bij C. strobilaceus betrokken heeft. In het overzicht van Keller & Moser (2001) wordt juist C. psammocephalus ss. Lange expliciet in de synonymie van C. angelesianus verwezen, maar komen andere interpretaties van de naam C. psammocephalus (ss. auct., bijvoorbeeld) niet ter sprake. Helaas wordt in die laatste publicatie de plaat van C. angelesianus in de CFP (plaat C33, uit 1995) niet geciteerd. Wèl geciteerd worden Lange s plaat (d.w.z. onze C. psammocephalus, en die uit CFP, maar niet hetzelfde als de C. angelesianus uit CFP), plaat 801 uit Dähncke (2002; komt goed overeen met C. angelesianus uit CFP), en plaat III Cortinarius 42 (onder) uit Moser & Jülich (1985 ; met dusdanig oranje velum, lamellen en hoed dat het eerder een Leprocybe uit de limonius-groep lijkt). Voor wie het tot hier heeft volgehouden zal duidelijk zijn dat Babel heerst in deze groep soorten, en we vrezen te moeten concluderen dat vooral Moser een belangrijke 189

19 bijdrage aan de onduidelijkheid geleverd heeft. Op grond van het materiaal dat wij gezien hebben concluderen we dat er in Nederland één soort uit deze groep van kleine, (geel-)bruin-schubbige hygrofane Telamonia s voorkomt. Deze soort komt prima overeen met de goed te interpreteren C. psammocephalus ss. Lange, en dus gebruiken we die naam ervoor. Of dat het laatste woord hierover is? Tsja, drie jaar geleden is onze paddestoel alweer omgedoopt in C. strobilaceofulvus D. Antonini & M. Antonini (2002)... Literatuur Antonini, D. & Antonini, M Macromyceti nuovi, rari o specifici della regione mediterranea. Fungi non delineati, vol. XXII. Arnold, N Mophologisch-anatomische und chemische Untersuchungen an der Untergattung Telamonia (Cortinarius, Agaricales). Libri botanici, Band 7. IHW Verlag, Eching, D. Arnolds, E. Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Uitgave Nederlandse Mycologische Vereniging, Utrecht. Arnolds, E. & van Ommering, G Bedreigde en kwetsbare paddestoelen in Nederland; toelichting op de Rode Lijst. Uitgave IKC Natuurbeheer, rapport nr. 24, Wageningen. Brandrud, T.E., Lindström, H., Marklund, H., Melot, J. & Muskos, S Cortinarius Flora Photographica, Vol Matfors, S. Bulliard, J.B Herbier de la France, vol. 12, plaat 531, fig. II. Paris, F. Dähncke, R.M Pilze in Farbfotos. Weltbild, Augsburg, D. Dam, N. & Kuyper, Th.W Hoe raak ik thuis in Cortinarius? II. Coolia 41(4): Dam, N. & Kuyper, Th.W Het geslacht Cortinarius in Nederland III: subgenera Cortinarius en Leprocybe. Coolia 43(1): Dam, N. & Kuyper, Th.W Het geslacht Cortinarius in Nederland VI: Groep 26, slanksporige Telamonia s. Coolia 47(3): de Haan, A., Lenaerts, L. & Volders, J Vijfde verslag van de werkgroep Cortinarius. AMK Meded de Haan, A., Volders, J., Gelderblom, J., Walleyn, R Bijdrage tot de kennis van het subgenus Telamonia (Cortinarius) in België. Sterbeeckia 24: Henry, R Cortinaires rares ou nouveaux. Bull. Soc. Mycol. France 99: Lange, J Flora Agaricina Danica, vol. 3. Keizer, P.J The ecology of macromycetes in roadside verges planted with trees. Proefschrift, Universiteit Wageningen. Keizer, P.J. & Arnolds, E The macromycete flora in roadside verges planted with trees in comparison with related forest types. Myc. Helv. 7: Keller, G. & Moser, M.M Die Cortinariaceae Österreichs. Biosystematics and Ecology Series, vol. 19. Österreichische Akademie der Wissenschaften, Wien. Kühner, R. & Romagnesi, H Flore analytique des champignons supérieurs. Masson, Paris, F. Kuyper, Th.W. & Dam, N Hoe raak ik thuis in Cortinarius? - I. Coolia 41(4): Moser, M.M Neue oder kritische Cortinarius-arten aus der Untergattung Telamonia (Fr.) Loud.. Nova Hedwigia 14: Moser, M.M Die Röhrlinge und Blätterpilze. Kleine Kryptogamenflora, Band IIb/2. Gustav Fischer Verlag, Stuttgart. Moser, M.M Rare, debated and new taxa of the genus Cortinarius (Agaricales). Fungi non delineati, vol. XV. Moser M. & Jülich, W Farbatlas der Basidiomyceten, vol G. Fischer Verl., Stuttgart. Ryman, D. & Holmåsen, I Pilze. Thalacker Verlag, Braunschweig, D. Scevola, R Appunti su alcuni Cortinarius reperiti nella zona Pavese del Parco del Ticino. Riv. Micol. 47:

20 BEEKDALMYCOFLORA IN HET COOVELS BOS Henk Lammers, Leon Raaijmakers & Hans van Hooff Natuurstudiegroep Coalescens Hoofdstraat 92, 5706 AM Helmond Lammers, H., Raaijmakers, L. & van Hoof, H Stream valley mycoflora in the Coovels bos near Helmond. Coolia 48(4): A preliminary account of the inventarisation of fungi in the Coovels bos near Helmond is presented. The wood distinguishes itself from neighbouring forests by a significant loam content of the soil. Also the mycoflora is special, with numerous rare species that are generally considered as indicative for unperturbed, ancient grasslands with high nature value (Tables with Groep 0 4). This situation may well be characteristic for other stream-accompanying woods in the Pleistocene district as well. Inleiding Vanaf 1993 inventariseert de Natuurstudiegroep Coalescens de mycoflora in het Coovels bos te Helmond. Over de eerste mycologische indrukken van dit beekdalbos werd reeds gepubliceerd in 1997 (Raaijmakers et al.). De tussenstand leverde toen de volgende cijfers op: ruim 800 soorten; 30 nieuwe soorten voor Nederland; 40 soorten voorkomend op de Voorlopige Rode Lijst (Arnolds, 1989). Het onderzoek is nog steeds niet afgerond en anno 2005 zijn de volgende (tussen)-resultaten bereikt: ruim 1600 soorten; 201 nieuwe soorten voor Nederland; 137 soorten voorkomend op de Rode Lijst (Arnolds en van Ommering, 1996); 3 nieuwe soorten voor de wetenschap. Uiteraard valt hier veel over te vertellen. Wij zijn inmiddels al enige tijd bezig met het schrijven van een onderzoeksrapport, waarin te zijner tijd alle wetenswaardigheden aan bod zullen komen. Er zijn echter aspecten die we er al eerder willen uitlichten, zoals het aantreffen van enkele bijzondere hot spots in het gebied, waar voor Brabantse begrippen een wel zeer onverwachte mycoflora werd waargenomen. Karakter van het Coovels bos Het Coovels bos wijkt door de sterk leemhoudende grondslag af van aangrenzende gebieden die voornamelijk op pleistocene zandgronden zijn gelegen. Het verschil kan significant worden genoemd als bijvoorbeeld de mycoflora van het Coovels bos wordt vergeleken met die van de Stiphoutse bossen, die hemelsbreed slechts 700 meter noordelijker liggen (Lammers & Raaijmakers, 1994). Pas na een aantal jaren van onderzoek viel dit verschil echt op. Op dat moment was de kennis van het gebied zodanig dat mycologisch rijke locaties konden worden onderscheiden van de rest van het gebied. Een soortgelijke ontwikkeling had zich na enkele jaren ook voorgedaan bij het onderzoek in de Stiphoutse bossen, maar de resultaten waren daar niet zo extreem als in het Coovels bos. 191

21 In Nederland wordt een hoge mycologische waarde toegekend aan de kleibossen in het rivierengebied. Rijke vondsten van bijzondere en zeldzame soorten in dit biotoop worden vaak geregistreerd en gepubliceerd. Voor de kleibossen wordt dan ook gesproken van een specifieke mycoflora welke geheel dan wel nagenoeg geheel verbonden is met dit milieutype. De onderzoeksresultaten in het Coovels bos leiden tot de conclusie dat ook de aan beken grenzende leemrijke bossen in Noord-Brabant, en wellicht ook elders, een hoge mycologische rijkdom kunnen bezitten. Het is daarom niet uitgesloten dat dit bostype een biotoop vormt dat, in vergelijking met de kleibossen in het rivierengebied, bijzondere aandacht verdient. Indien de gepresenteerde veronderstelling juist is, kan met recht gesproken worden van een specifieke Beekdalmycoflora. Graslandsoorten De verbazing manifesteerde zich voor het eerst in een perceel dat in het kader van het onderzoek als blok 24 wordt aangeduid. Hier zijn enkele paddenstoelsoorten gevonden die volgens gangbare begrippen binnen het Nederlandse areaal een hoofdverspreiding in onbemeste graslanden hebben. Het zijn daarnaast ook nog eens voornamelijk soorten met een hoge graad van zeldzaamheid en kwetsbaarheid. Met name valt de combinatie op van de aanwezigheid van Satijnzwammen (Entoloma), meestal uit de groep van de Staalsteeltjes (subgenus Leptonia), Knots- en Koraalzwammen (Clavaria en Clavulinopsis) en Wasplaten (Hygrocybe). Deze worden aangetroffen op twee relatief kleine plekken in dit blok. Even opvallend is het feit dat het gaat om plekken met kennelijk zeer specifieke milieuomstandigheden, aangezien elders in dit blok deze combinatie niet werd gevonden. De afwezigheid van Aardtongen (Geoglossaceae), welke in graslanden vaak wel samen groeien met de bovengenoemde geslachten, is minstens zo bijzonder. De combinatie van al deze factoren roept allerlei vragen op en natuurlijk wordt getracht een antwoord hierop te vinden. Dit heeft geleid tot de volgende hypothese. De genoemde paddenstoelsoorten zijn vermoedelijk van oorsprong bospaddenstoelen. Uit onderzoek is bekend dat in het buitenland immers veel van de graslandsoorten ook frequent in bossen op kalkrijke gronden voorkomen. Regelmatige verstoring van de bosbodem door cultuurtechnische ingrepen, gepaard gaande met een toenemende vermesting, verdroging en een dikker wordende humuslaag, hebben wellicht de betreffende soorten in het verleden bijna uit de Nederlandse bossen doen verdwijnen. De betreffende groep van fungi vindt thans in schrale graslanden een refugium, waar wellicht dezelfde bodemkundige voorwaarden aanwezig zijn als in de toenmalige bossen. Het Coovels bos bezit kennelijk nog relicten van ongestoorde oude bossen op rijke gronden. De specifieke omstandigheden Voor zover mogelijk wordt de historische ontwikkeling van het Coovels bos ontleend aan oud geografisch kaartmateriaal. Daaruit blijkt dat deze locatie al sinds eeuwen als bosareaal op kaarten wordt aangegeven. Een zekere mate van ongereptheid kan hieraan worden ontleend. Deze omstandigheid alleen is niettemin niet voldoende om het fenomeen van de specifieke plekken met een bijzondere paddenstoelenrijkdom te verklaren in samenhang met de overige delen van het perceel. Bij vergelijking van de bewuste plekken met de 192

22 naaste omgeving valt op dat de rijke vindplaatsen zowel mosrijk als kaal zijn, en zich bevinden op sterk leemhoudende bodem met een relatief hoge vochtigheidsgraad. De mate van invloed van de wind speelt eveneens een rol. Omdat de bomen op rabatten staan waaien de bladeren in de lager gelegen greppels en blijven daar liggen. Hierdoor is een humuslaag vrijwel afwezig en ontbreekt bladstrooisel nagenoeg het grootste deel van het jaar op de greppelwanden en rabatten. Mossen Toen met het voortschrijden van het onderzoek enig gevoel werd ontwikkeld voor het onderkennen van de juiste plekken, werden in het Coovels bos soortgelijke omstandigheden met bijbehorende paddenstoelsoorten ontdekt in drie andere onderzoeksblokken (21, 38 en 39). Het vermoeden rijst dat wellicht de aanwezigheid van mossen een bijdrage levert aan de microklimatologische omstandigheden, waardoor de ontwikkeling van de betreffende paddenstoelen wordt bevorderd. Dit gaf aanleiding om in relatie tot de bijzondere mycoflora alle specifieke plekken intensief te onderzoeken op mossen. Geconstateerd wordt dat het Gewoon sterrenmos (Mnium hornum) hier een dominante plaats bezet. Vele vruchtlichamen van diverse soorten paddenstoelen komen tussen dit mos tot ontwikkeling. Daarnaast spelen de bodembedekkende slaapmossen Fijn laddermos (Eurhynchium praelongum) en Geplooid snavelmos (Eurhynchium striatum) waarschijnlijk een grote rol in relatie tot het microklimaat. Deze mossen worden in de onderhavige situaties vergezeld door Gewoon pluisjesmos (Dicranella heteromalla), Gewoon thujamos (Thuidium tamariscinum), Kleivedermos (Fissidens taxifolius), Gezoomd vedermos (Fissidens bryoides) en Moerasbuidelmos (Calypogeia fissa). De betekenis van de beekdalmycoflora voor Nederland Het ontdekken van een dergelijke mycologische rijkdom is op zichzelf al een unieke ervaring. Voor zover ons bekend, is geen literatuur beschikbaar die melding maakt van soortgelijke omstandigheden en vondsten. Om toch iets te kunnen zeggen over de betekenis van deze vondsten voor de mycoflora van Nederland is een relatie gezocht bij de verdeling zoals deze is opgenomen in een artikel in de uitgave van de KNNV over de relatie tussen paddenstoelen en natuurbeheer (Kuyper, 1994). Eef Arnolds verdeelt in het hoofdstuk 7 van deze uitgave Paddenstoelen en graslandbeheer de graslandpaddenstoelen in acht groepen op basis van hun bruikbaarheid als indicator voor natuurwaarden. Kort samengevat behandelt hij soorten van groep 1: zeer oude ongestoorde graslanden tot soorten van groep 8: voedselrijke graslanden met alle tussenliggende schakeringen. Getoetst aan deze indeling herbergt het Coovels bos nogal wat soorten uit de groepen 1 t/m 4, die de meest waardevolle soorten uit het oogpunt van natuurwaarden vertegenwoordigen. Omdat niet alle soorten van de specifieke beekdalmycoflora in deze groepen kunnen worden ondergebracht is door ons een groep 0 toegevoegd, welke dus niet in het genoemde artikel in WM 212 is opgenomen. In onderstaande tabellen worden alle paddenstoelsoorten opgesomd, die naar onze mening als beekdalmycoflora kunnen worden aangemerkt. Ze zijn gerangschikt per groep met vermelding van de blokken, waarin deze fungi werden gevonden, zodat tevens de lokale spreiding duidelijk wordt. 193

23 Groep 0: Soorten welke een hoofdverspreiding hebben in schrale graslanden en/of open bossen, en een onderdeel vormen van specifieke beekdalmycoflora Deze groep wordt in WM 212 niet onderscheiden. Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Blokken Entoloma asprellum Schubbig staalsteeltje x Entoloma cyanulum Grootsporig staalsteeltje x Entoloma incarnatofuscescens Bosstaalsteeltje x Entoloma longistriatum var. majusculus Vaalgeel staalsteeltje x Entoloma olorinum Gestreepte sneeuwvloksatijnzwam x x Entoloma percandidum Kleine sneeuwvloksatijnzwam x x Entoloma velenovskyi Klokhoedsatijnzwam x Entoloma xanthochroum Geelplaatstaalsteeltje x Clavaria asterospora Witte sterspoorknotszwam x x Clavaria atrofusca (Plaat 6) Ruwsporige knotszwam x Clavaria falcata Spitse knotszwam x Clavulinopsis subtilis Bleke sikkelkoraalzwam x x Ramariopsis crocea Oranjegeel koraaltje x Groep 1: Indicatoren voor zeer oude, ongestoorde schrale, extensief beweide of gehooide graslanden met zeer hoge natuurwaarden In deze groep zijn in WM 212 een 25-tal soorten opgenomen, waarvan er vier in het Coovels bos werden gevonden. Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Blokken Entoloma exile var. exile Roodvoetstaalsteeltje x x Entoloma lividocyanulum Bleek staalsteeltje x Entoloma porphyrophaeum Porfiersatijnzwam x Entoloma roseum (Plaat 5) Roze satijnzwam x Groep 2: Indicatoren voor oude, niet of weinig gestoorde, schrale, extensief beweide of gehooide graslanden met hoge natuurwaarden Deze groep bevat volgens WM212 in totaal 36 soorten, waarvan er in het onderzoeksgebied 6 werden waargenomen. Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Blokken Entoloma ameides Zoetgeurende satijnzwam x Entoloma cocles Genavelde cystidensatijnzwam x x Entoloma corvinum Blauwzwarte satijnzwam x x x Entoloma farinasprellum Melig staalsteeltje x Entoloma formosum Gele satijnzwam x Entoloma kuehnerianum Stopverfsatijnzwam x 194

24 Groep 3: Indicatoren voor stabiele, schrale graslanden met aanzienlijke natuurwaarden De lijst van deze groep omvat in WM 212 eveneens 36 soorten en was met 16 soorten in het Coovels bos vertegenwoordigd. Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Blokken Clitopilus scyphoides Kleine molenaar x Entoloma caesiocinctum Bruine zwartsneesatijnzwam x x Entoloma chalybaeum Blauwplaatstaalsteeltje x x x Entoloma infula var. infula Gewone helmsatijnzwam x Entoloma neglectum Bleekgele satijnzwam x Entoloma sericellum Sneeuwvloksatijnzwam x x x Entoloma serrulatum Zwartsneesatijnzwam x x Hygrocybe conica Zwartwordende wasplaat x x x Hygrocybe insipida Kabouterwasplaat x x Hygrocybe virginea var. virginea Gewoon sneeuwzwammetje x x Clavaria fragilis Wormvormige knotszwam x x Clavulinopsis corniculata f. bispora Sikkelkoraalzwam x x x Clavulinopsis helveola Gele knotszwam x x Clavulinopsis laeticolor Fraaie knotszwam x x Clavulinopsis luteoalba Verblekende knotszwam x Ramariopsis tenuiramosa Bezemkoraaltje x x Groep 4: Indicatoren voor zich ontwikkelende, schrale graslanden (pioniersoorten) met potentiële natuurwaarden Er zijn 10 soorten voor deze groep geselecteerd in WM212. Eén daarvan kwam er in het Coovels bos voor. Wetenschappelijke naam Nederlandse naam Blokken Entoloma undatum Geribbelde satijnzwam x In bovenstaande tabellen worden in totaal 40 soorten opgesomd. De kwalificatie hiervan in de Rode Lijst (Arnolds & van Ommering, 1996) is als volgt: Categorie Aantal soorten EB ernstig bedreigd 3 BE bedreigd 6 KW kwetsbaar 9 GE gevoelig 13 Totaal 31 soorten Met een aandeel van 78% aan Rode-Lijstsoorten mag met recht gezegd worden dat de aangetroffen beekdalmycoflora in Helmond belangrijk is voor Nederland. 195

25 Overigens bleek van de genoemde paddenstoelen één soort nieuw voor Nederland te zijn. Het betreft een zeer fraai gevormd en gekleurd knotszwammetje, dat verscholen stond in een leemhoudend kuiltje tussen het mos. Het was een zeer toevallige ontdekking, omdat bij het fotograferen van Elzenkrulzomen (Paxillus filamentosus) het statief er bijna bovenop werd geplaatst. Gelukkig werden de knotsjes net op tijd waargenomen en konden ze worden behouden. De determinatie leverde pas na enig speurwerk succes op, en leidde naar de Ruwsporige knotszwam (Clavaria atrofusca; Plaat 6). Literatuur Arnolds, E A preliminary Red Data List of macrofungi in the Netherlands. Persoonia 14: Arnolds, E. & van Ommering, G Bedreigde en kwetsbare paddenstoelen in Nederland. Rapport IKC Natuurbeheer, nr. 24. Kuyper, Th. (red.) Paddenstoelen en natuurbeheer. Wetenschappelijke Mededelingen van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, nr Utrecht. Lammers, H. & Raaijmakers, L De Stiphoutse bossen, het mycologisch onderzoek in kort bestek. Coolia 37: en Raaijmakers, L. & al Een beekdalbos in Brabant De eerste mycologische indrukken van een onderzoek in het Coovels bos. Coolia 40: Het Bezemkoraaltje, Ramariopsis tenuiramosa. De vruchtlichamen zijn normaal gesproken zo n 2-3 cm hoog. (Uit: E.J.H. Corner, 1950: A monograph of Clavaria and allied genera. Oxford University Press.) 196

26 Plaat 1. Stinkvezelkop (Inocybe grammata). Foto H. Huijser. Plaat 2. Lila satijnvezelkop (Inocybe geophylla var. lilacina). Foto H. Huijser. 197

27 Plaat 3. Giftige vezelkop (Inocybe erubescens). Foto H. Huijser. Plaat 4. Violetbruine vezelkop (Inocybe cincinnata). Foto H. Huijser. 198

28 Plaat 5. Roze satijnzwam (Entoloma roseum). Foto L. Raaijmakers. Plaat 6. Clavaria atrofusca. Foto L. Raaijmakers. 199

29 Plaat 7. Stictis arundinacea. Foto M. Huisman. Plaat 8. Echt moederkoren (Claviceps purpurea). Foto A. Termorshuizen. 200

30 BEGIN EENS MET... VEZELKOPPEN (INOCYBE) Thomas W. Kuyper Wageningen Universiteit, Sectie Bodemkwaliteit, Postbus 8005, 6700 EC Wageningen Kuyper, Th.W Let s start with Inocybe. Coolia 48(4): A short introduction is given to the main macroscopical and microscopical characters of the genus Inocybe, to provide guidance to mycologists who want to study the genus. While species recognition in the field may be possible after some experience, it is often imperative that microscopical characters are studied too. Special attention is given to the study of the angularnodulose spores and to the study of the stipe covering. Inleiding Vezelkoppen horen niet tot de meest populaire geslachten van plaatjeszwammen. Dat is niet zo verwonderlijk want het herkennen van de ruim honderd (ik verwacht dat er ongeveer 150 taxa in ons land voorkomen) Nederlandse soorten is lastig, zowel op basis van veldkenmerken als op basis van microscopische kenmerken. Daar komt bij dat op vezelkoprijke standplaatsen verschillende soorten door elkaar kunnen voorkomen, zodat het risico van ondetermineerbare mengcollecties ontstaat. Ook gevorderde inocybologen (zo worden de mensen die zich op dit geslacht specialiseren genoemd) hebben dat probleem ondervonden. Toch staan vezelkoppen enigszins ten onrechte in een kwade reuk. Want ook voor beginnende mycologen is het geslacht zelf tamelijk gemakkelijk te herkennen (zie de voorbeelden op pag. 197/8). Het feit dat de geslachtsomgrenzing gedurende bijna 200 jaar niet of nauwelijks gewijzigd is, wijst daar ook al op. En het zal blijken dat ook in het veld al veel aan vezelkoppen te zien is, zodat een velddeterminatie na enige oefening verre van hopeloos is. Maar, en dat wil ik benadrukken, het vergt enige ervaring en vergelijkingsmateriaal voordat die veldkenmerken op hun juiste waarde kunnen worden geschat. Omdat in de zomer en vroege herfst vezelkoppen talrijk kunnen zijn, vooral op wat meer kalkrijke standplaatsen, loont het zeker de moeite om deze paddestoelen aandachtig te bekijken. En de bedoeling van dit artikeltje is dan ook om beginnende mycologen hierbij een beetje op weg te helpen. Als laatste argument om de twijfelaars over de streep te trekken, wil ik er op wijzen dat vezelkoppen een voorkeur hebben voor goed toegankelijke standplaatsen: wegbermen, schelpenpaden in een overigens zuur milieu, parken, etc. Een inocyboloog hoeft dus niet van het rechte pad af te wijken. De enige beperking die voor vezelkoppen geldt, is dat er ectomycorrhizabomen moeten staan, want voor zover bekend zijn alle vezelkoppen ectomycorrhizavormers. Een uitgesproken voorkeur voor bepaalde boomsoorten hebben vezelkoppen in de meeste gevallen niet. Veldkenmerken Het verzamelen van vezelkoppen is soms al een kunst op zich. Verschillende soorten hebben een in de bodem verzonken knol die al dan niet gerand is. Onvoorzichtig plukken kan er toe leiden dat die knol in de bodem achterblijft, en dan zijn we dus al het eerste belangrijke determinatiekenmerk kwijt. Daarnaast kan de steel gedeeltelijk of geheel bepoederd zijn en het mishandelen (bepotelen) van die steel kan er gemakkelijk toe leiden dat ook dat kenmerk (de bepoedering) onbruikbaar of zeer lastig wordt. Daarom dient een vezelkop voorzichtig vastgehouden te worden, aan de steelbasis en aan de hoedrand. Omdat 201

31 beide steelkenmerken vaak al in het begin van een determinatiesleutel worden gebruikt, is onzorgvuldig verzamelen van een vezelkop de kortste weg naar een frustrerende, hopeloze of mislukte determinatiepoging. Dan geldt slechts één goede raad: poging opgeven, beter materiaal verzamelen (of beter gezegd - materiaal zorgvuldiger verzamelen), en opnieuw beginnen. En waar vaak geldt dat een rijke collectie het beste uitgangspunt is, moet ook dat beginsel hier met enige voorzichtigheid gehanteerd worden. Hier zou als algemeen advies kunnen gelden: beter een collectie van dezelfde soort teveel gedetermineerd dan een mengcollectie weggegooid. Wanneer we een goed verzameld groepje vezelkoppen hebben, begint het goed kijken naar de veldkenmerken. Al snel zal dan blijken dat deze kenmerken al een schat aan informatie bevatten. Zo zijn sommige taxa eigenlijk altijd piepklein (I. squarrosa (Dwergvezelkop), I. cincinnata var. cincinnata (Kleine violetbruine vezelkop; Plaat 4), I. petiginosa (Poedersteeltje), I. jacobi (Vals poedersteeltje)), terwijl andere taxa juist groot tot zeer groot zijn (I. splendens var. splendens (Aarddrager), I. maculata (Gevlekte vezelkop)). Ook de verhouding tussen hoeddiameter en steellengte geeft ons al een idee wat voor microscopische kenmerken we kunnen verwachten. De soorten van het complex rond I. dulcamara (Gewone viltkop) hebben een verhoudingsgewijs korte steel, en I. bongardii var. bongardii (Geurende vezelkop) en I. calamistrata (Groenvoetvezelkop) een relatief lange steel. Bij de vezelkoppen met dikwandige, kristaldragende cystiden hebben de soorten met een gordijn vaak een relatief langere steel dan de soorten zonder gordijn maar met een geheel bepoederde steel. HOEDBEKLEDING Terwijl de naam vezelkop (ook de wetenschappelijke naam Inocybe betekent overigens vezelhoofd) suggereert dat de hoedbekleding weinig variabel is, is niets minder waar. Het hoedoppervlak kan zijdeachtig zijn (I. geophylla (Satijnvezelkop; Plaat 2)), glad en wat vettig-kleverig (I. napipes (Bruine knolvezelkop)), vezelig en slijmerigkleverig (I. mixtilis (Gele knolvezelkop)), vezelig en droog (de meeste soorten), wolligviltig (I. dulcamara (Gewone viltkop)) tot zelfs opstaand schubbig (I. squarrosa (Dwergvezelkop), I. hystrix (Schubbige vezelkop) of I. lanuginosa (Wolvezelkop)). Wel moeten we bedenken dat de schubbigheid van een vezelkop een beetje veranderlijk is, want bij oudere exemplaren breekt de hoedhuid vaak op en toont dan aan de randen afstaande schubjes, terwijl de jonge exemplaren vaak alleen maar (grof)vezelig zijn. Echt schubbige vezelkoppen zijn al in het jongste stadium zichtbaar opstaand-schubbig in het hoedcentrum. Zoals het openbreken van de hoedhuid een oude vezelkop wat schubbiger kan doen lijken, zo kan de aanwezigheid van velum dat de hoed bedekt, de hoed juist wat gladder (en bleker) doen lijken dan voor de soort karakteristiek is. Een opmerkelijke eigenschap van veel vezelkoppen is dat de vezelbundels in de richting van de hoedrand uiteenwijken, zodat het onderliggende vlees zichtbaar wordt (en de hoed naar de rand bleker schijnt). Een vezelkop met zo n hoed wordt spleetvezelkop genoemd. Dit kenmerk komt bij verschillende niet-verwante soorten voor. Zo hebben I. rimosa (Geelbruine spleetvezelkop) en I. pusio (Paarssteelspleetvezelkop) behalve hun naam verder niets gemeenschappelijks in microscopisch opzicht. Het zou overdreven zijn om de hoedkleur van vezelkoppen in kleurrijke taal te beschrijven, want over het algemeen overwegen de bruine (geelbruine, roodbruine, grijsbruine, donkerbruine) tinten. Maar er zijn ook wel vezelkoppen met witte (I. geophylla var. geophylla (Witte satijnvezelkop), I. paludinella (Valse satijnvezelkop)), paarse (I. geophylla var. lilacina (Lila satijnvezelkop)), gele (I. mixtilis (Gele knolvezelkop)), groene (I. corydalina var. corydalina (Groene perevezelkop)), blozende tot 202

32 Basisrecept voor Vezelkoppen-studie In het veld: paddestoelen uitsteken, steel niet bepotelen bestudeer het steeloppervlak: is de steel bepoederd? waar? welke bomen staan er? Thuis: zoek cystiden op de steel bekijk sporen en lamelcystiden in 5% KOH of 10% NH 4 OH pak Stangl (1989), Kuyper (1986) of de volgende Coolia voor determinatie roodwordende (I. whitei (Blozende dennevezelkop), I. godeyi (Blozende knolvezelkop)) of wijnrode (I. adequata (Wijnrode vezelkop)) hoeden. LAMELLEN Ook de lamellen leveren kenmerken die een velddeterminatie vergemakkelijken. Waar de meeste soorten smal aangehechte lamellen hebben, zijn de lamellen juist breed aangehecht bij I. dulcamara (Gewone viltkop) en verwanten. Op de snede en soms ook op het vlak zitten cystiden en deze zijn met een goede loupe bij een aantal soorten waarneembaar. Het zijn de grootte en vooral de dichtheid die bepalen hoe de snede er dan uitziet. Bij I. dulcamara (Gewone viltkop) zijn de cheilocystiden klein en weinig compact geplaatst en ziet de snede er nauwelijks bleker uit; bij de soorten van het ondergeslacht Inosperma (I. rimosa (Geelbruine spleetvezelkop)) staan ze zeer compact en is de snede grof-witvlokkig, terwijl bij de soorten met dikwandige, kristaldragende cystiden (ondergeslacht Inocybe) deze cystiden niet zo compact staan, zodat de snede eerder gewimperd dan vlokkig is. Na enig oefenen is dit een bruikbaar kenmerk. Ik verbeeld me dat op basis van dit kenmerk de zeer zeldzame I. leptophylla (Purperbruine wolvezelkop) met alleen dunwandige cheilocystiden in het veld al van de veel algemenere soorten I. longicystis (Valse wolvezelkop) en I. ovatocystis (Gewone wolvezelkop) te scheiden is (al controleer ik natuurlijk de determinatie nog wel onder het microscoop!). De snede is meestal kleurloos, maar bruin bij I. cincinnata (Violetbruine vezelkop; Plaat 4). STEEL Als de steel goed verzameld is, levert dat nog verdere kenmerken op. Op het belang van het voorkomen van een (gerande) knol en van de bepoedering op de steel heb ik hierboven al gewezen. Om enige indruk te krijgen in variatie in steelbekleding is het het handigst om een aantal algemenere soorten te vergelijken, bijv. I. dulcamara (Gewone viltkop) met een grofvezelige gekleurde steel, I. rimosa (Geelbruine spleetvezelkop) met een vlokkige steeltop en wittige fijnvezelige steel, I. lacera (Zandpadvezelkop) met een grofvezelige steel zonder bepoedering, I. maculata (Gevlekte vezelkop) met een vrijwel gladde steel, I. geophylla (Satijnvezelkop) met een aan de top bepoederde steel, en I. asterospora (Sterspoorvezelkop) en I. petiginosa (Poedersteeltje) met een geheel bepoederde steel. Enig gevoel voor dit macroscopische kenmerk is ook van voordeel bij de microscopische studie van de steelbekleding, een essentieel determinatiekenmerk (waar je dus niet aan kunt ontsnappen). Een gordijn vinden we alleen bij jonge vezelkoppen waarvan de steel niet of slechts voor een klein deel bepoederd is. Maar elke regel kent haar 203

33 uitzonderingen, en dus deze regel ook. Een gordijn in jonge toestand en een geheel bepoederde steel bij de oudste exemplaren treffen we aan bij I. sindonia (Blonde vezelkop), een meestal laat in het jaar verschijnende soort. Het voert te ver voor deze bijdrage om deze afwijking van de regel (weg) te verklaren; de geïnteresseerde lezer verwijs ik daarvoor naar mijn proefschrift (Kuyper, 1986: 7). GEUR Vezelkoppen staan niet bekend om hun aangename geur. De gewone, typische vezelkoppengeur is een spermatische geur (of voor de chemisch onderlegden, de geur van piperidine). Maar ook andere geuren komen voor: vissig (I. bongardii var. pisciodora (Vissige vezelkop)), zoet naar de bloemen van reuzenbalsemien (I. bongardii var. bongardii (Geurende vezelkop)), zwaar en bijna onaangenaam zoet naar peru-balsem (I. fraudans (Perevezelkop)), naar paardenpis (I. haemacta (Blozende stinkvezelkop)), naar rottend vlees (I. appendiculata (Franjevezelkop)), naar wantsen (I. quietiodor (Wantsenvezelkop)), naar pelargonium (I. pelargonium (Gele pelargoniumvezelkop), I. griseolilacina (Lilagrijze vezelkop)) of naar bittere amandelen (I. hirtella (Amandelvezelkop)). Beide laatste geuren zijn het duidelijkst bij intact materiaal dat enige tijd in een doosje heeft gelegen; bij beschadiging of doorsnijden domineert ook dan de spermatische geur. Microscopische kenmerken Uit deze opsomming blijkt al dat er op grond van de macroscopische kenmerken vaak al een voorlopige determinatie mogelijk kan zijn. Maar ook gevorderde inocybologen ontkomen er lang niet altijd aan om ook de microscopische kenmerken te bestuderen voor een zekere determinatie. Het goede nieuws daarbij is dat sommige lastige kenmerken gevoeglijk kunnen worden overgeslagen, zoals pigmentatie in de hoedhuid (eigenlijk altijd is er incrusterend pigment aanwezig), gespen (altijd aanwezig), basidiën (eigenlijk altijd viersporig). De voornaamste uitzondering op die laatste regel is I. hirtella (Amandelvezelkop), waarvan in Nederland de tweesporige variant veel algemener is dan de viersporige variant. Dus eigenlijk zijn er maar drie microscopische kenmerken die er echt toe doen: sporen, cystiden op snede en vlak van de lamellen, en cystiden en andere elementen op de steel. SPOREN Onder het microscoop tonen sporen van vezelkoppen nogal wat variatie: van glad tot hoekig tot knobbelig tot stervormig. Op het eerste gezicht lijkt het onderscheid tussen gladde en hoekig-knobbelige sporen nogal fundamenteel, maar schijn bedriegt hier. Het is waarschijnlijk dat hoekig-knobbelige sporen meer dan eens in de evolutie ontstaan zijn (Kuyper, 1987; Matheny et al., 2002). Maar het is soms zelfs eerder een kwestie van afspraak (en conservatisme) of sporen glad of minimaal-hoekig worden genoemd. Zo zijn de sporen van I. lacera var. lacera (Zandpadvezelkop) vaak wat pantoffeldiervormig, en bij exemplaren van de op vochtiger bodem voorkomende variëteit helobia vinden we ook sporen die nog wat sterker naar het hoekige neigen. En inderdaad heeft recent moleculair onderzoek aangetoond dat deze soort een knobbelspoorder is, met een extreem minimalistische opvatting van wat knobbelsporigheid nu precies inhoudt (Kropp & Matheny, 2004). Volgens mij is ook I. vulpinella (Kleine duinvezelkop) een minimalistische knobbelspoorder uit de verwantschap van I. dunensis (Geelbruine duinvezelkop), waarbij de knobbelsporigheid vooral zichtbaar is aan de wat afgeplatte sporentop. Alleen ontbreekt hier het moleculaire bewijs nog. 204

34 Figuur 1: Voorbeelden van sporenvormen bij Vezelkoppen. Bovenste rij: gladsporige soorten. Onderste rij: knobbelsporige soorten. De studie van knobbelsporen heeft zo haar eigen regels. Allereerst valt op dat de sporenvorm nogal variabel is. Dat is verrassend, want satijnzwamsporen uit een preparaat zien er eigenlijk allemaal hetzelfde uit. Blijkbaar is bij satijnzwammen de sporenvorming een beter gereguleerd proces, terwijl er bij vezelkoppen al snel iets mis kan gaan. Vooral na droge en koude periodes kunnen knobbelsporen erg variabel van vorm zijn en extreme sporen (als je vrijwel gladde sporen in dit geval zo mag omschrijven) kunnen dan ook in het preparaat opduiken. Die variatie maakt het nodig om niet zomaar tien sporen in een preparaat te meten, maar alleen rijpe afgeschoten sporen van een sporee of van de steeltop. Een kunst apart is het tellen van het aantal knobbels. Dat is onmogelijk bij sporen die vooral hoekig zijn, en wordt steeds makkelijker naarmate de knobbels duidelijker worden. De spelregel voor het tellen is: tel het aantal knobbels aan de zijkant en tel daar twee maal het aantal knobbels aan de voorzijde bij op (en tel de apiculus niet mee als knobbel). Ik heb wel eens een manuscript beoordeeld, waarbij de auteur alleen de knobbels aan de zijkant en voorkant telde, en dus aannam dat er aan de onzichtbare achterkant geen knobbels zouden zitten. Ik ga er van uit dat dat niet waar is en dat de sporen in dat opzicht symmetrisch zijn (zie ook Pegler & Young, 1972). Wanneer je zo n knobbelspore scherp in beeld hebt, kun je de lengte gemakkelijk bepalen. De maat is altijd inclusief de knobbels. Alleen is in dat vlak de spore gewoonlijk niet op haar breedst. Daarom meet ik altijd de sporenbreedte in het vlak waarin die breedte maximaal is, ook als dat in een ander vlak is. Hoe andere auteurs dat doen, weet ik eigenlijk niet. Mycologen zijn daar zelden of nooit expliciet over. Maar uit het feit dat mijn sporenmaten gemiddeld wat breder zijn dan in de literatuur wordt gerapporteerd, leid ik af dat andere mycologen lengte en breedte in hetzelfde vlak meten en dus deels niet de maximale breedte opgeven. Als je die laatste methode toepast, is het 205

35 gevolg ook dat de variatie in sporenbreedte vaak groter is dan met mijn methode. Natuurlijk is het de moeite waard om ook de afmetingen (hoogte) van de knobbels apart aan te geven, los van de sporenmaat. In vergelijking met de knobbelspoorders is er aan de gladspoorders veel minder te zien, al zijn er soorten met een zwak waarneembare kiemporie (I. subporospora (Roodbruine zandvezelkop)) en is er enig verschil tussen sporen met een afgeronde top (I. geophylla (Satijnvezelkop)) en een spitse top (I. flocculosa (Vlokkige vezelkop)), een soms citroenvormig uitgeknepen top (I. fraudans (Perevezelkop)), en sporen die boon- of niervormig zijn (I. cookei (Gladde knolvezelkop)). Onder het microscoop zijn de sporen bruinig, al zijn er soorten met opvallend bleke sporen (I. sambucina (Witte heidevezelkop), I. soluta (Bleeksporige vezelkop)) en soorten met opvallend donkere sporen (I. vulpinella (Kleine duinvezelkop)). Ik neem aan dat dat kenmerk wel met de kleur van de sporee correspondeert, maar ik moet bekennen dat ik zelden (eigenlijk vrijwel nooit) een sporee maak bij vezelkoppen. Om het leven wat lastiger te maken zijn er ook nogal wat soorten waarvan albino exemplaren voorkomen met een geheel kleurloze spore. Het valt niet mee om deze exemplaren te determineren, tenzij ook de albino spore karakteristiek genoeg is. Zo komt er in Huys ten Donck bijvoorbeeld een albino I. asterospora (Sterspoorvezelkop) voor, die zich nog steeds verraadt door de opmerkelijke sporen. LAMELCYSTIDEN De typische vezelkopcystiden zijn dikwandig, hebben een kristaltop gevormd door calciumoxalaat) en komen zowel op het vlak (pleurocystiden) als op de snede (cheilocystiden) van de lamellen voor. Zulke cystiden zijn karakteristiek voor het ondergeslacht Inocybe. Ook hier hebben we enkele uitzonderingen, namelijk de nog niet uit ons land bekende I. leptocystis met dunwandige pleurocystiden en I. leptophylla (Purperbruine wolvezelkop) met uitsluitend dunwandige cheilocystiden. De aanwezigheid van knobbelsporen en een algemeen uiterlijk dat sterk aan I. ovatocystis (Gewone wolvezelkop) doet denken, wijzen erop dat beide soorten verwant zijn, en recent is die conclusie ook moleculair bevestigd (Matheny & Kropp, 2001). De soorten met dikwandige cystiden hebben een wand met variabele dikte en een kleur die varieert van kleurloos via licht geel tot intens groengeel (I. muricellata (Geelschubbige vezelkop), I. petiginosa (Poedersteeltje)). De gelige tint van de cystidenwand is sterker in kaliloog dan in ammonia en minder duidelijk in water. Cheilocystiden hebben meestal een dunne wand, maar bij sommige soorten zijn ze dikwandig en bruin (I. cincinnata (Violetbruine vezelkop); bij deze soort is ook de lamelsnede bruin). Bij I. lacera var. rhacodes komen er ketens van Figuur 2: Voorbeelden van cystidenvormen bij Vezelkoppen. 206

36 bruingekleurde cheilocystiden voor. Ik ben er nog niet zeker van of dat een goed kenmerk is van deze variëteit, of dat zulke cystiden ontstaan onder invloed van ongunstige weersomstandigheden (koude). Dit taxon is oorspronkelijk uit de Alpen beschreven, maar inmiddels zijn er ook verschillende vondsten uit ons land bekend. Uiteraard spelen lengte (van µm lang), breedte en vorm een grote rol. Zo zijn de ballonvormige cystiden van I. serotina (Grote duinvezelkop) en I. curvipes (Zilversteelvezelkop) erg opvallend. Langs de snede vinden we zowel dunwandige cellen (die ik paracystiden noem) en echte cheilocystiden en alle overgangen daartussen. Bij Psathyrella speelt de verhouding tussen beide een zeer grote rol (Kits van Waveren, 1985). Weliswaar is bij Inocybe dit kenmerk niet geheel waardeloos (de soorten met een gordijn hebben relatief meer paracystiden en minder echte cheilocystiden dan de soorten zonder gordijn), maar in vergelijking met franjehoeden is er geen reden om het kenmerk in sleutels te gebruiken. De beide andere ondergeslachten (Mallocybe bijv. I. dulcamara (Gewone viltkop); Inosperma bijv. I. rimosa (Geelbruine spleetvezelkop)) hebben dunwandige cystiden die uitsluitend aan de snede voorkomen. STEELCYSTIDEN Op de steel van soorten van het ondergeslacht Inocybe blijkt de bepoedering uit cystiden (caulocystiden) te bestaan, die er eender uitzien als op de snede; ook de paracystiden, die je daarom dus cauloparacystiden dient te noemen, ontbreken dan niet. Dat dezelfde cystiden langs de snede en op een deel van de steel voorkomen is niet toevallig want dat wordt veroorzaakt door de ontwikkeling van vezelkoppen (Reijnders, 1963). De ruimte boven de cortina ligt bij jonge exemplaren tegen de snede aan, en het is dus logisch dat je daar dezelfde cystiden vindt. Daaronder wordt de steel met hyphen van het velum en de cortina bedekt, en daar wordt de vorming van zulke cystiden onderdrukt. Het gevolg is dat daar dus cystiden ontbreken. Alleen is de neiging van de steelcellen (onder cortina en velum) soms zo sterk dat de hyphen toch een tikje meekrijgen: deze hyphen krijgen een wat verdikte wand, worden wat grilliger van vorm, gaan afstaan, en hebben aan de top wat kristalletjes. Zulke cystide-achtige gevallen noem ik caulocystidioide haren, om aan te geven dat ze anders ontstaan dan echte cystiden. De zone waar deze tegengestelde prikkels (de steelcellen willen cystiden vormen, de velumcellen willen dat onderdrukken) samenkomen is meestal smal, en direct onder het gordijn gelegen. De soorten waarbij dit kenmerk zich voordoet reken ik tot de supersectie Cortinatae. Bij de soorten van de supersectie Marginatae daarentegen is de gehele steel in jonge toestand door velum omgeven en tegen de plaatjes aangelegen. Wanneer zo n soort zich ontwikkelt, mag je dan ook verwachten dat de steel over de gehele lengte echte caulocystiden en cauloparacystiden heeft en de caulocystidioide haren ontbreken. Dat verschil, in ontwikkeling en dus in steelbekleding zoals met het oog en onder het microscoop te zien, is het meest fundamentele verschil binnen ondergeslacht Inocybe. Daarom is het ook onvermijdelijk dat dat kenmerk zo n grote rol in sleutels speelt. Ik heb hierboven al gewezen op het probleem met I. sindonia (Blonde vezelkop). Voor het determinatiegemak heb ik in mijn proefschrift de soort daarom bij beide groepen uitgesleuteld. Omdat het voor mij een lastige opgave is om een flinterdun coupje over de gehele steellengte te bestuderen, heb ik de volgende strategie bedacht. Ik kijk eerst of jonge exemplaren een cortina hebben, of een gerande knol (het komt zeer zelden voor dat soorten van supersectie Cortinatae een gerande knol hebben). Dan kijk ik met een loupe bij een goed verzameld exemplaar naar de bepoedering op de steel. Als het dan toch nog op het snijwerk aankomt (en dat gebeurt nog al eens), neem ik eerst een coupje op ongeveer 2/3e of 3/4e van de steellengte, gerekend 207

37 vanaf de top. Als daar caulocystiden voorkomen, is de steel geheel bepoederd. Als het resultaat negatief is, herhaal ik hetzelfde op ongeveer 1/4e of 1/3e deel van de top. Als dat weer negatief is doe ik het een laatste keer op ongeveer 1/10e deel van de top. Tot slot Het lezen van een beschrijving over het determineren van vezelkoppen is natuurlijk maar een armzalig alternatief voor het echte werk. Daarom wil ik tot slot iets zeggen over vezelkoppenliteratuur. Determineren via plaatjes kijken is niet te doen, hoe goed de foto s ook mogen zijn. Naast de bekende werken van Moser (1983 maar sleutel erg lastig, doordat daar te weinig van microscopische kenmerken gebruikt gemaakt wordt) en Kühner & Romagnesi (1953 nog steeds voortreffelijk, maar inmiddels natuurlijk wel verouderd, doordat veel nieuwe soorten beschreven zijn), is er het boekje van Stangl (1989) met weliswaar niet zo gemakkelijke sleutels maar met goede beschrijvingen, tekeningen en kleurenplaten van zowel gladsporige als knobbelsporige vezelkoppen. Bon heeft sleutels voor vezelkoppen gemaakt, maar het moge bekend zijn dat zijn soortconcept nogal afwijkt van wat wij in Nederland vinden. Mijn bewerking van de gladsporige soorten (maar daarin niet ondergeslacht Mallocybe) is helaas niet meer te koop, maar in de NMV-bibliotheek wel aanwezig. Een voorlopige sleutel tot de knobbelsporige soorten hoop ik in het volgende nummer van Coolia te publiceren. Literatuur Kits van Waveren, E The Dutch, French and British species of Psathyrella. Persoonia Suppl. 2: Kropp, B.R. & P.B. Matheny Basidiospore homoplasy and variation in the Inocybe chelanensis group in North America. Mycologia 96: Kühner, R. & H. Romagnesi Flore analytique des champignons supérieurs. Paris. Kuyper, T.W A revision of the genus Inocybe in Europe I. Subgenus Inosperma and the smooth-spored species of subgenus Inocybe. Persoonia Suppl. 3: Matheny, P.B. & B.R. Kropp A revision of the Inocybe lanuginosa group and allied species in North America. Sydowia 53: Matheny, P.B., Y.J.J. Liu, J.F. Ammirati & B.D. Hall Using RPB1 sequences to improve phylogenetic inference among mushrooms (Inocybe, Agaricales). Am. J. Bot. 89: Moser, M Die Röhrlinge und Blätterpilze, 5 e Auflage. Stuttgart. Pegler, D.N. & T.W.K. Young Basidiospore form in the British species of Inocybe. Kew Bull. 26: Reijnders, A.F.M Les problèmes du développement des carpophores des Agaricales et de quelques groupes voisins. Den Haag. Stangl, J Die Gattung Inocybe in Bayern. Hoppea 46:

38 EEN DRUPPELZWAMACHTIG WASWEB-DINGETJE Bernhard de Vries Roerdomplaan 222, 7905 EL Hoogeveen Een publicatie van de Aphyllophorales-werkgroep Cristella. De Vries, B A Dacrymyces-like thin resupinate thing. Coolia 48(4): The author describes a Cerinomyces, a third found in the Netherlands, that is assumed to be C. crustulinus. The collection has, however, spores broader than 4 µm, just like two other collections do. Gewoonlijk probeer je af en toe in de winter eens of er al (nog) wat van je gading te vinden is. Zo ook op 10 januari Het was vrij zacht weer en de vogels maakten al voorjaarsachtige schijnbewegingen. M n veldkameraad Will Pannekoek kon ook, dus wat let ons. Ik wist nog wat sparrenaanplant bij Tiendeveen (gehucht Siberië) te staan waar ik een tijd geleden geen tijd voor had gehad. Het is een rommelig mengbosje met eiken en armetierige sparren. Dood hout was er niet omvangrijk, maar in de vorm van veel dunne dode stammetjes van Fijnspar. Op één zo n half afgebroken staande bonestok vond ik iets wazigs op kaal hout. Denkend aan Nevelkorstjes kon ik dat niet laten zitten. Thuis gekomen bleek het geen Nevelkorstje te zijn, ook geen ander normaal nietigheidje maar wel iets leuks: een oude bekende uit de zomer van In dat jaar had ik tot groot leed van mijn vrouw en kinderen vanuit Normandië een uitstapje gepland naar de binnenlanden van Bretagne. Het werd dankzij bedorven ijsjes en een grove onderschatting van de reistijd een grote sof. Het doel, een bos met veel Taxus, werd wel gehaald en één van de vondsten was destijds dit dunne dingetje; op Taxus. Het dunne overtrekje is nauwelijks zichtbaar en eigenlijk moet je een beetje getikt zijn om zulke wazigheidjes op te merken. Kleur zit er ook al niet echt aan; op de dikste delen een beetje vuilgeel. Vers lijkt bij 20 de consistentie van volgroeide delen wasachtig, maar dunne delen en de randen zijn poreus en fijn spinwebachtig. Dat laatste wordt versterkt als het dingetje opdroogt; dan wordt het meer fijn pruïneus en de randhaartjes worden duidelijker. Het oppervlak heeft nergens wratjes. Bij 40 zijn heel fijne dunne haartjes te zien. Doe je een stukje onder de microscoop dan weet je eerst niet wat je ziet want een druppelzwam is het niet, maar daar lijkt het wel op: mooie stemvorkbasidiën. De naam houd ik op Cerinomyces crustulinus (Bourd. & Galz.) Martin var.? (Okerkleurige gaffelspoordrager). Microscopische beschrijving (Figuur 1): Sporen cylindrisch tot allantoid, niet gesepteerd, µm. Basidia 2-sporig, enkele 3-sporig, ,5 6 µm (zonder sterigmen). Sterigmen µm lang en ongeveer 3 µm breed, soms met een secundair septum. Hyphidia µm lang, soms gelijkend op een basidium dat aan de top lang is uitgetrokken, soms clavaat. Gespen aanwezig. Deze soort werd eerder gevonden in een struweel bij Santpoort (febr. 1995; km-hok ) door Nico Dam en door de Flevoland werkgroep bij Lelystad (augustus 1996; km-hok ). Geen enkele beschrijving in de literatuur vermeldt dat de sporen breder zijn dan 4 µm. Toch hebben twee van de Nederlands collecties, Lelystad en Tiendeveen, en de Franse 209

39 Figuur 1. Cerinomyces crustulinus var.? Collectie BdV nr Sporen, basidiën, hyphidia en hyfen. Maatstreep is 10 µm. collectie sporen die mij verleiden tot het denken aan een varieteit latisporus. Normaal zijn de sporen ,4 4 µm. Ook de aanwezigheid van steriele elementen in het hymenium schijnt variabel te zijn. Hyphidia worden gemeld in Nordic Macromycetes en de Kleine Kryptogamenflora. De taxonomische plaats van dit geslacht is reden van discussie geweest. Sinds er bij andere soorten van dit geslacht sporen zijn gevonden die gesepteerd zijn (Boidin & Gilles 1986) is de verwantschap met de Dacrymycetaceae duidelijk. De soort komt in de meeste werelddelen voor, maar is zeldzaam. Hij is gemeld van Canada (B.C.), de VS (LA en MI), Zweden, Finland, Frankrijk, Spanje, Oostenrijk, Italië en Nieuw-Zeeland. Als substraat worden zowel naaldhout als loofhout vermeld. In ons land is hij nu drie maal waargenomen: op Populier, Zwarte den en Fijnspar. Literatuur Boidin, J. & Gilles, G Basidiomycètes Aphyllophorales de l Ile de la Réunion. Bull. Soc. Myc. Fr. 102: Dämon, W Corticioiden Basidiënpilze Österreichs 2. Österr. Z. Pilzk. 7: 142. Ginns, J. & Lefebvre, M. N. L Lignicolous Corticioid Fungi of North America. Mycol. Memoir, vol. 19. Hansen,L. & Knudsen, H. (eds.) Nordic Macromycetes, Vol.3. Nordsvamp, Kopenhagen. Jülich,W Kleine Kryptogamenflora, Bd. IIb/1: Die Nichtblätterpilze, Gallertpilze und Bauchpilze. G. Fischer Verlag, Stuttgart. Jülich W. and Stalpers, J.A The resupinate non-poroid Aphyllophorales of the northern hemisphere. North Holland publ., Amsterdam. Lammers, H. & v.d. Put. K Uitbreiding Nederlandse namenlijst voor Aphyllophorales en Phragmobasidiomycetes. Coolia 45(2) :

40 GEMAKKELIJK HERKENBARE PLANTENPARASIETEN VIII CLAVICEPS PURPUREA Aad Termorshuizen Biologische bedrijfssystemen, Wageningen Universiteit, Marijkeweg 22, 6709 PG Wageningen Termorshuizen, A.J Easily recognizable plant parasites. VIII Claviceps purpurea. Coolia 48(4): A short account is given on Claviceps purpurea, including its history of ergotism. One species mentioned in the list of macrofungi occurring in the Netherlands, C. wilsoni, is a parasite of C. purpurea and should be named Neobarya aurantiaca. Claviceps purpurea (Fr. : Fr.) Tul., of Echt moederkoren, is eenvoudig te herkennen aan de purperzwarte tot zwarte sclerotiën die gevormd worden in de bloemen van allerlei grassoorten. De grootte van de sclerotiën varieert sterk naar gelang de grootte van de bloemen van de waardplant en bedraagt 2 25 mm. Normaliter zijn de sclerotiën fors groter dan de bloem. De sclerotiën vallen op een gegeven moment uit de bloemen en dienen ter overwintering. Kieming van de sclerotiën gebeurt alleen na blootstelling aan temperaturen tussen de 0 en 10 " C en treedt in de natuur op tijdens de bloei van de grassen. De kieming van een sclerotium leidt tot de vorming van het eigenlijke vruchtlichaam, dat bestaat uit een bolletje (capitulum) op een steeltje (zie Plaat 8 op pag. 200), met op het capitulum tot 200 peritheciën naast elkaar gerangschikt. De ascosporen die hierin gevormd worden, zijn naaldvormig en hebben een lengte tot ruim 100 µm. Op één sclerotium kunnen meerdere, in extreme gevallen zelfs 60, capitula gevormd worden. U kunt zelf eenvoudig gekiemde sclerotiën kweken door ze gedurende enkele weken in de koelkast te leggen en daarna te kiemen te leggen bij " C. Het beste incubeert u de sclerotiën in de koelkast in niet te nat zand, zodat ze tijdens de bewaring niet uitdrogen. (Zie voor een andere beschrijving om gekiemde sclerotiën te krijgen Ellis & Ellis, 1985). Ascosporen worden door de wind verspreid. Als ze op een bloem terechtkomen, volgen ze dezelfde route als die van stuifmeelkorrels, en infecteren ze het vruchtbeginsel. Ruim een week na infectie is het vruchtbeginsel volgroeid en worden asexuele sporen (conidiën) gevormd in suikerrijk vocht (honingdauw). Deze honingdauw is zeer aantrekkelijk voor allerlei insecten. Hierdoor worden de conidiën van C. purpurea door insecten op efficiënte wijze verspreid. Daarnaast fungeert honingdauw ook als substraat voor secundaire plantenparasieten. Moederkoren in granen kan worden vermeden door schoon zaaizaad te gebruiken, en door op besmette velden gedurende één of liever enkele jaren geen vatbaar gewas te telen. Er bestaan scheidingstechnieken om met sclerotiën besmette partijen zaad te schonen. Andere Claviceps-soorten In de Standaardlijst (Vellinga, 1995) worden naast C. purpurea nog drie Claviceps-soorten genoemd: C. microcephala (Pijpestrootjesmoederkoren, op Pijpestrootje), C. nigricans (Waterbiesmoederkoren, op Waterbies) en C. wilsonii (Liesgrasmoederkoren, op Liesgras, maar zie hieronder). Claviceps purpurea is de enige moederkorensoort die veel waardplanten heeft, met vooral, maar niet uitsluitend, soorten uit de orde van de Poöidae 211

41 (o.a. Poa, Lolium). Alderman (2003) stelt dat C. microcephala meestal beschouwd wordt als synoniem van C. purpurea, maar DNA-onderzoek naar deze soorten die deze bewering zou kunnen bevestigen is mij niet bekend. Zonder twijfel is C. microcephala de meest gemelde moederkorensoort van Nederland. Claviceps nigricans wordt door Alderman (2003) wel beschouwd als een aparte soort vanwege de afwijkende waardplantenreeks (Waterbies, Cyperaceae), maar morfologisch lijkt deze soort zeer sterk op C. purpurea. Claviceps wilsonii is wèl een echte soort, maar is geen moederkorensoort, maar een parasiet van C. purpurea. Omdat deze soort ook peritheciën vormt uit geïnfecteerde sclerotiën van C. purpurea, is hij aanvankelijk voor een Claviceps-soort aangezien (Alderman, 2003). Volgens Alderman (2003) is deze soort eerder beschreven onder de naam Barya aurantiaca, en de huidige correcte naam is Neobarya aurantiaca. Het is merkwaardig dat deze soort alleen gevonden wordt op sclerotiën van C. purpurea die afkomstig zijn van Liesgras. Soms worden op door N. aurantiaca geïnfecteerde sclerotiën van C. purpurea peritheciën van beide soorten aangetroffen. Wellicht is de naam Koekoeksmoederkoren om deze reden een meer correcte Nederlandse naam voor dit wondertje der natuur, waarnaar nog wel enig interessant ecologisch onderzoek te verrichten is. Een summiere beschrijving van deze soort staat in Ellis & Ellis (1988). Alderman (2003) somt in totaal 39 Claviceps-soorten op, maar meer onderzoek is nodig om na te gaan of dit allemaal echte soorten zijn. Geschiedenis Moederkoren is een plantenpathogeen met een rijke historie, doordat door de mens geconsumeerde sclerotiën de ziekte Sint-Anthonisvuur of ergotisme (naar Frans argot, de naam voor het sclerotium) tot gevolg hadden, veroorzaakt door de in de sclerotiën aanwezige toxines (zie o.a. Bove, 1970; Coene, 1997; Schumann, 1991; White et al., 2003a). De sclerotiën werden onbewust geconsumeerd met roggebrood doordat ze niet gescheiden werden van geoogst zaad. De ziektesymptomen worden veroorzaakt door een verzameling aan toxines, waarvan LSD (lisergzuurdiethylamide) de meest bekende is. (Overigens is de hallucinerende werking daarvan in 1943 ontdekt door de Zwitser Albert Hofmann, die bij geneesmiddelenfabrikant Sandoz werkte aan alkaloïden die in de moederkorensclerotiën aanwezig waren.) De hersenen en de bloedvaten worden aangetast, door bloedvatkrampen en doorbloedingsstoornissen, met als uiteindelijk effect gangreen en de afstoting van lichaamsdelen door afsluiting van de bloedvaten (Figuur 1). Ergotisme leidt ook tot miskramen. Het is niet duidelijk hoe frequent deze ziekte optrad in de historie, maar er bestaan goed gedocumenteerde gevallen uit Frankrijk, waar in 857 en 994 AD respectievelijk en mensen aan ergotisme overleden. In 1722 werd het leger van Alexander de Grote met manschappen gedecimeerd door de consumptie van besmet brood. Nog in de 20ste eeuw kwam ergotisme voor in Rusland, Engeland, Frankrijk en Ethiopië. Ook vee is gevoelig voor sclerotiën van Moederkoren, maar de mate waarin is niet duidelijk. Het Productschap Diervoeder (2002) schat het risico op problematisch optreden van Moederkoren in veevoeder als gering; de grenswaarde ligt op 1 g/kg (0,1%) voor veevoer, en op 0,5 g/kg (0,05%) voor menselijke consumptie. Aangenomen wordt dat een besmetting hoger dan 0,3% kritiek is. Het is niet uit te sluiten dat vee dat in natuurterreinen graast soms het gevaar loopt te grote hoeveelheden sclerotiën te consumeren. De ziekte heet ook wel Sint-Anthonisvuur omdat wonderbaarlijke genezingen optraden als het gebeente van de heilige Sint Anthonis overgoten werd met wijn en deze Saint 212

42 Figuur 1. Sint Anthonis; houtsnede, Duitsland, ca De losse handen en voeten zijn het gevolg van gangreen van ergotisme-patiënten. Het varken is afgebeeld omdat varkensvet gebruikt werd bij de bereiding van een (zogenaamd) geneeskrachtige zalf. Vinage samen met een zalf, door de monniken vervaardigd uit varkensvet, op de wonden werd gelegd (vandaar de frequente afbeelding van Sint Antonius met een varken; Figuur 1). In 1095 werd bij pauselijke bul l'ordre des Hospitaliers de St.-Antoine erkend (Coene, 1997). Overigens wordt Moederkoren nog op beperkte schaal gekweekt ter bereiding van bepaalde geneesmiddelen, die met name toegepast worden bij de opwekking van weeën. Voor dit doel wordt nog steeds op kleine schaal Moederkoren doelbewust geteeld. In dit opzicht is deze plantenziekte uniek. Claviceps behoort tot de familie van de Clavicipitaceae, waartoe onder andere ook parasieten van nematoden en insecten behoren (bijv. Cordyceps militaris, de rupsendoder), evenals de ecologisch zeer interessante groep van de gras-endofyten (o.a. Epichloë). Recente informatie over deze schimmelgroep is te vinden in White et al. (2003b). Literatuur Alderman, S.C Diversity and speciation in Claviceps. Pag in White et al. (2003b). Bove, F.J The story of ergot. Karger, Basel. Coene, M Ergotisme. Ellis, M.B., Ellis, J.P Microfungi on land plants. Croom Helm. Ellis, M.B., Ellis, J.P Microfungi on miscellaneous substrates. Croom Helm. Productschap Diervoeder Risico-analyse: Tarwemaalderijproducten. Schumann, G.L Plant diseases: Their biology and social impact. APS Press, St. Paul, Minnesota. Vellinga, E.J Cordyceps. In: E. Arnolds, Th.W. Kuyper, M.E. Noordeloos (red.): Overzicht van de paddestoelen in Nederland. NMV. White, J.F., Bacon, C.W., Hywel-Jones, N.L., Spatafora, J.W. 2003a. Historical perspectives: Human interactions with Clavicipitalean fungi. Pag in White et al. (2003b). White, J.F., Bacon, C.W., Hywel-Jones, N.L., Spatafora, J.W. 2003b. Clavicipitalean fungi. Marcel Dekker, New York. 213

43 Artikel 2 Column Het zal aandachtige lezers van Coolia niet ontgaan zijn dat onze vereniging nieuwe statuten heeft. Het bestuursvoorstel werd als bijlage bij Coolia 48 nr.1 aan alle leden toegezonden en op de jaarvergadering in februari is daar uitgebreid over gedebateerd. Zo zeer zelfs dat de lunch een uur werd uitgesteld, ondanks het storende geluid van knorrende magen. Voorstellen tot wijzigingen van de reglementen leiden in elke vereniging tot een verhoogde staat van waakzaamheid. Plotseling ontpoppen zwijgzame leden zich als ware schriftgeleerden die een punt maken van een punt, of een komma. Mij is opgevallen dat de nadruk in de discussies lag op procedures, terwijl bijvoorbeeld aan de formulering van de doelstellingen van de vereniging weinig woorden zijn vuil gemaakt. Toch is dat wellicht de meest wezenlijke verandering ten opzichte van de vorige statuten uit Daar was het doel als volgt geformuleerd: De vereniging stelt zich ten doel de bevordering van de kennis der mycologie. Niet meer en niet minder. Artikel 2 van de huidige statuten luidt: De vereniging heeft als doel: a. het vermeerderen van de kennis van de mycologie in de ruimste zin en het verbreiden van deze kennis; b. het aankweken van de belangstelling voor en liefde tot de mycologie, in de eerste plaats onder haar leden doch ook buiten de vereniging; c. het bijdragen aan de natuur- en landschapsbescherming, met name in mycologische zin; één en ander in het bijzonder in Nederland doch ook daarbuiten. Deze volzinnen zijn niet slechts een fraaiere herformulering van dezelfde doelstelling. De nieuwe tekst weerspiegelt daadwerkelijk de veranderde activiteiten van de NMV in een kwart eeuw. In de jaren zeventig was de vereniging een wat naar binnen gekeerd studiegenootschap. Activiteiten op het gebied van de natuurbescherming zijn pas daarna op gang gekomen met de paddestoelenkartering, symposia over de achteruitgang van paddestoelen, de Rode Lijsten, onze kroonjuwelen, het paddestoelenmeetnet en publicaties over de relatie tussen paddestoelen en natuurbeheer. De vereniging is nu stevig ingebed in de samenleving. De toevoeging van lid c blijkt ook in de praktijk geen overbodige luxe, want bij een planologische beroepsprocedure door de Werkgroep Mycologisch Onderzoek IJsselmeerpolders werd de werkgroep niet ontvankelijk verklaard omdat natuurbehoud niet als doel in de statuten van de NMV was opgenomen! Ook de toevoeging van het tweede lid heeft te maken met een uitbreiding van onze activiteiten. Studie van paddestoelen is belangrijk, maar niet voldoende. Het klinkt wat pathetisch, liefde tot de mycologie, maar het aankweken daarvan is een essentiële taak voor de vereniging. Veel leden leiden tegenwoordig excursies voor Natuurmonumenten, provinciale Landschappen en IVN om daar die liefde uit te dragen. Want liefde voor paddestoelen vormt een belangrijke drijfveer voor de vier grote B s: belangstelling, betrokkenheid, bestudering, bescherming. Daarover heb ik het in een eerdere column al eens met u gehad, onder het kopje Liefdesverklaring. Ik weet niet of die bekentenis het bestuur er mede toe heeft gebracht om onze gemeenschappelijke liefde statutair vast te leggen. Maar het staat er nu, zwart op wit! door Eef Arnolds 214

44 Stictis arundinacea Pers.: driemaal is scheepsrecht M. Huisman Staakweg 143, 3247 BV Dirksland Huisman, M Stictis arundinacea Pers. was found in Ouddorp, Wieringerwerf and Strijen. Coolia 48(4): A description is given of the first finds of Stictis arundinacea in the Netherlands, and the species is compared to the more common S. stellata. Ten westen van het dorp Strijen in de Hoeksche Waard ligt tussen de Oudendijk en de Keizersdijk de polder Het oude land van Strijen. Deze polder is duidelijk verschillend van de omringende polders, waar akkerbouw wordt bedreven. Hij ligt zeer laag en wordt doorsneden door enkele kreken, zoals de Lage Vliet, de Hoge Vliet en de Dwarse vaart. Er zijn praktisch alleen weilanden met enkele rechte (deels grind-) wegen, die zo smal zijn en zulke smalle bermen hebben dat het elkaar passeren van twee auto s al problemen kan opleveren. Botanisch lijkt het gebied interessant met veel zoetwaterplanten, zoals Zwanebloem (Butomus umbellatus), Grote Waterweegbree (Alisma plantago-aquatica), Pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), Kikkerbeet (Hydrocharis morsus-ranae), Groot moerasscherm (Apium nodiflorum), enz.. In mijn streven om alle kilometerhokken van de Hoeksche Waard mycologisch op de kaart te zetten ging ik hier op pad om weer een paar kilometerhokken in te kleuren. Voor de mycoloog bleek er echter veel minder te beleven. Vaak was het moeilijk om in één kilometerhok meer dan tien soorten te vinden. Gezocht moest worden op de dode stengels van Grote brandnetel (Urtica dioica), Riet (Phragmites australis) en Harig wilgenroosje (Epilobium hirsutum). Op de basis van de stengels van de laatste soort vond ik meermalen Pyrenopeziza chamaenerii, een klein Mollisia-achtig asco tje, dat weinig gezien wordt en specifiek is voor Epilobium. Dat het zoeken in zogenaamd onaantrekkelijk gebied toch lonend kan zijn, bleek op vrijdagmiddag 16 juli 2004, toen ik op de dode rietstengels aan de Waleweg een interessante vondst deed. Het betrof enkele vruchtlichamen van een schijfvormige discomyceet, 0,2 0,3 mm in doorsnede, met een donkergrijs hymenium, ingezonken in het substraat en omgeven door een witte, wat gekartelde rand (Plaat 7). Microscopisch vond ik draadvormige, gesepteerde parafysen met iets verbrede top, 1,5 2 µm breed. De ascus is µm, en bevat acht draadvormige sporen. Deze sporen vallen reeds in de ascus uiteen in deelsporen. De sporen zijn 70 2 µm en hebben veel septae, de deelsporen zijn 4,5 5,5 2 3 µm (Figuur 1). Dit exemplaar herinnerde mij direct aan eenzelfde exemplaar gevonden tijdens een NMV excursie in het Robbenoordbos te Wieringerwerf op , ook op dode rietstengel. Het was een Stictis, maar welke? Mijn 215 Figuur 1: Stictis arundinacea. Parafyse (links) en asci, rechts met in deelsporen uiteengevallen sporen.

45 boeken lieten me in de steek. Stip Helleman heeft hem toen voor me bekeken, doch hij kwam er ook niet uit. Dus stuurde ik hem op naar Ed Batten, een Ascomycetenkenner die sinds enkele jaren in Engeland woont. Hij had hem zelf ook gevonden bij zijn huis op grashalm. De diagnose leverde toen moeilijkheden op, en als voorlopige naam kwam uit de bus: Stictis cf. monilifera Phil. Harkn.. Bezwaren hiertegen waren echter: 1 e de soort is alleen bekend uit Californië en 2 e hij zou groeien op hout of houtige planten. De diagnose bleef dus erg onzeker en ik heb de vondst dan ook niet voor de kartering opgegeven. Nu was er dus een nieuw exemplaar en een nieuwe kans. Wederom opgestuurd naar Ed Batten. Gelukkig kon hij hem nu wel op naam brengen met behulp van de monografie van Martha Sherwood (Sherwood, 1977), nl. Stictis arundinacea Pers. De lengte van de sporen (70 µm) is veel kleiner dan in de recente literatuur wordt beschreven ( µm, (Sherwood, 1977, Dennis, 1981)), maar Rehm (1896) maakt ook melding van materiaal met sporenlengte in de orde van µm. Vergelijking met de veel voorkomende Stictis stellata Wallr. levert de volgende verschillen op (beschrijving Ellis & Ellis, 1997): Stictis arundinacea Stictis stellata Voorkomen meestal grasachtigen meestal Epilobium hirsutum (ook Eupatorium, Heracleum,...) Vruchtlichaam 0,3 1 mm tot 0,6 mm Hymenium donker grijs oranje Ascus (50) (250) 5 6(9) µm µm Sporen (50) ,5 2 µm, in ascus uiteenvallend in deelsporen ,5 2 µm, niet uiteenvallend in deelsporen Waarschijnlijk is Stictis arundinacea helemaal niet zo zeldzaam, al staat hij niet in het Overzicht van de paddestoelen in Nederland (Arnolds et al., 1995). In mijn lade met foto s en beschrijvingen van onbenoembare paddestoelen ontdekte ik nog een vondst van Stictis arundinacea in Ouddorp op op riet in een rommelbosje, waar ik toevallig ook het eerste exemplaar van Biscogniauxia anceps vond (een zwart Hypoxylon-achtig korstje). Stictis arundinacea is dus nu in één klap bekend van drie kilometerhokken: Ouddorp, Wieringerwerf en Strijen. Conclusie: ijverig zoeken op rot riet maakt het inventariseren van mycologische woestijnen spannend! Mijn dank gaat uit naar Ed Batten voor het determineren van dit interessante geval en het kritisch doorlezen van het concept van dit artikeltje en Ad van den Berg voor het digitaliseren en oppoetsen van het manuscript. Literatuur Arnolds E., Kuyper, Th.W. & Noordeloos, M.E. (red.) Overzicht van de paddestoelen in Nederland. Nederlandse Mycologische Vereniging Dennis R.W.G., British Ascomycetes. Addenda and Corrigenda. J. Cramer, Vaduz., p. 25 Ellis, M.B & Ellis J.P., Microfungi on land plants. The Richmond Publishing Co. Ltd. Rehm, H., Dr. Knabenhorst Kryptogamenflora III, pp Sherwood, M., The ostropalean fungi. Mycotaxon 5:

46 BOEKBESPREKING Horak, E Röhrlinge und Blätterpilze in Europa. Elsevier, Spektrum Akademischer Verlag, Heidelberg. 555 pag., met 48 fig. op 6 z/w platen, index. ISBN Prijs ca. 40,--. Röhrlinge und Blätterpilze in Europa. 6., völlig neu bearbeitete Auflage, fussend auf Moser, 5. Auflage (1983): Kleine Kryptogamenflora, Band II, Teil b2. Zo begint het titelblad van deze nieuwste editie van de determinatiesleutel die velen van ons kennen als simpelweg Moser. Geen nieuw boek dus, maar een update van de laatste editie van Mosers sleutels voor de plaatjeszwammen en boleten van Europa in de Kleine Kryptogamenflora. Deze flora voor de paddestoelen van Midden-Europa was lange tijd een onmisbaar bezit voor elke serieuze paddestoelenliefhebber. De kracht van Moser was, dat je er vrijwel alle toentertijd uit Europa bekende soorten in kon vinden. De sleutels waren weliswaar niet altijd eenvoudig en goed lopend, maar je kwam er toch een heel eind mee. En in kritische gevallen kon je altijd nog terugvallen op meer specialistische literatuur. Geruchten over het in aantocht zijn van deze vervanging van de al lang niet meer verkrijgbare Moser deden al geruime tijd de ronde. Omdat het ons niet onwaarschijnlijk lijkt dat veel NMV-leden dit boek zullen aanschaffen, in de veronderstelling een handzame, redelijk complete paddestoelenflora voor heel Europa te kopen, heeft de redactie van Coolia het initiatief genomen voor de onderstaande recensie, die nogal wat uitgebreider is dan gebruikelijk. Ze is als volgt opgebouwd: Op de volgende pagina staat een tabel waarin per geslacht of grotere groep een aantal kenmerken van Horaks sleutel samengevat zijn. Het gaat daarbij om de volgende zaken: Kolom 2: Hoe volledig is de sleutel (op Europese schaal); Kolom 3: Hoe verloopt het determineren (voor die soorten die in de tabellen staan)? Kolom 4: Hoe is het taxonomische concept vergeleken met dat wat in de Flora Agaricina Neerlandica (FAN) gehanteerd wordt? Kolom 5: Is de nomenclatuur up-to-date? Kolom 6: Is in Horaks sleutel veel veranderd t.o.v. Moser? Voor een aantal groepen wordt vervolgens een iets meer gespecificeerd oordeel geveld. Een samenvatting besluit het geheel. Enkele algemene opmerkingen Horak gebruikt vaak een vage terminologie, waardoor een weloverwogen keuze moeilijk blijkt, bijvoorbeeld m.b.t. kleuren. De keuze tussen bijvoorbeeld hellbräunlich in het ene lid, en hellbraun in het andere is niet eenvoudig. Veel coupletten zijn niet complementair, zoals in het voorbeeld: H.haut mit KOH nicht grün tegenover Cheilozystiden vorhanden oder fehlend. Vaak wordt de te gemakkelijke oplossing: Nicht mit diesen Merkmalen in het tweede lid gebruikt. 217

Rood is een kleur die aan iedere paddenstoel een spectaculair tintje verleent, zelfs aan

Rood is een kleur die aan iedere paddenstoel een spectaculair tintje verleent, zelfs aan Het geslacht Cortinarius in Nederland IX Groep 22: Telamonia s met rood velum Nico Dam 1 & Thomas W. Kuyper 2 1 Hooischelf 13, 6581 SL Malden 2 Sectie Bodemkwaliteit, Wageningen Universiteit, Postbus 47,

Nadere informatie

Gordijnzwammen zoeken bij Winterswijk

Gordijnzwammen zoeken bij Winterswijk Gordijnzwammen zoeken bij Winterswijk Nico Dam Cortinarius-werkgroep Zinziberatus Hooischelf 13, 6581 SL Malden Dam, N. 2009. A Cortinarius foray near Winterswijk. Coolia 52(4): 190 197. This is a report

Nadere informatie

Joh. Jansen. gezamenlijke excursie gemaakt werd, en dat. speciaal onderwerp bezig hielden, weten, hulp

Joh. Jansen. gezamenlijke excursie gemaakt werd, en dat. speciaal onderwerp bezig hielden, weten, hulp In memoriam Joh. Jansen De Nederlandse floristiek wordt wel zwaar getroffen. Kort na Wachter en De Wever nu onze vriend Johan Jansen overleden. Persoonlijk is dat verlies voor ons wel het grootst, want

Nadere informatie

Deze 10e aflevering van onze serie over de Nederlandse Gordijnzwammen bestaat uit

Deze 10e aflevering van onze serie over de Nederlandse Gordijnzwammen bestaat uit Het geslacht COrtinarius in Nederland X: Een Voorlopige sleutel Nico Dam 1 & Thomas W. Kuyper 2 1 Hooischelf 13, 6581 SL Malden 2 Sectie Bodemkwaliteit, Wageningen Universiteit, Postbus 47, 6700 AA Wageningen

Nadere informatie

De Gewone boomwrat lijkt macroscopisch wel op een miniatuurstuifzwam en werd

De Gewone boomwrat lijkt macroscopisch wel op een miniatuurstuifzwam en werd Is de Gewone boomwrat Lycogala epidendrum wel altijd de Gewone boomwrat? Hans van Hooff Lambertushof 30, 5667 SE Geldrop Natuurstudiegroep Coalescens te Helmond Hooff, H. van, 2014. Is Lycogala epidendrum

Nadere informatie

De Wespendief. (Veldherkenning)

De Wespendief. (Veldherkenning) (Veldherkenning) R. KASTELIJN De Wespendief IN HET VELD IS VERWARRING MET DE BUIZERD EEN VEEL VOORKOMENDE FOUT. VOOR IEDEREEN DIE IN DE WESPENDIEF IS GEÏNTERESSEERD GELDT EEN ALGEMEEN ADVIES: GA IN HET

Nadere informatie

hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L.

hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L. De Filago vulgaris-groep in Nederland door F. Adema (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L. voor de Atlas van de Nederlandse Flora (MENNEMA, 1976)

Nadere informatie

Chlamydosporen zijn conidiosporen met een dikke wand. Bij Corticiaceae (korstzwammen)

Chlamydosporen zijn conidiosporen met een dikke wand. Bij Corticiaceae (korstzwammen) Drie Hypochnicium-soorten met chlamydosporen Ida Bruggeman Griffensteijnseplein 23, 3703 BE Zeist I. Bruggeman, 2011. Three species of Hypochnicium with chlamydospores. Coolia 54(1): 36 40. Chlamydospores

Nadere informatie

Jcdegids.be. Een inleiding tot de paddenstoelengeslachten. 18/01/2014 JC Delforge

Jcdegids.be. Een inleiding tot de paddenstoelengeslachten. 18/01/2014 JC Delforge Jcdegids.be Een inleiding tot de paddenstoelengeslachten 18/01/2014 JC Delforge De presentatie kan gedownload worden op het volgende adres: http://www.jcdegids.be/jcd-doc.htm Jcdegids.be Inleiding De presentatie

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 19 december Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 19 december Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 19 december 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Het was ruim een maand geleden dat ik op de tuinen van De Wiershoeck en de Kinderwerktuin was. Er is in deze maanden

Nadere informatie

WAT ANDEREN DOEM. NAERDINCKLANT 9 november 1983 Lezing door dr.ir. T. van Tol: Nederzettingsgeschiedenis van Laren.

WAT ANDEREN DOEM. NAERDINCKLANT 9 november 1983 Lezing door dr.ir. T. van Tol: Nederzettingsgeschiedenis van Laren. WAT ANDEREN DOEM NAERDINCKLANT 9 november 1983 Lezing door dr.ir. T. van Tol: Nederzettingsgeschiedenis van Laren. Plaats : De Vaart, Hilversum, aanvang 20.00 uur. 25 januari 1984 Lezing, samen met "Albertus

Nadere informatie

Loof-en naaldbomen. Naam :

Loof-en naaldbomen. Naam : Loof-en naaldbomen Naam : Veel bomen maken een bos In een boomgaard staan soms honderden bomen, en toch is een boomgaard geen bos. Ook in een park kun je veel bomen zien, maar een park is beslist geen

Nadere informatie

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius

Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius 90 Inventaris van het archief van D.P.D. Fabius Levensjaren 1851-1931 (1872-1929) Samengesteld door mw. mr. M.A. Urbanus-Kamper Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden)

Nadere informatie

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3)

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3) HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 3) Bram Rijksen In de vorige twee delen is ingegaan op de specifieke leeftijdskenmerken van de zeemeeuw, en op welke wijze het verschijnsel rui kan helpen bij het

Nadere informatie

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties

Regionale verscheidenheid in bevolkingsconcentraties Deel 1: Gemiddelde leeftijd en leeftijdsopbouw Mathieu Vliegen en Niek van Leeuwen De se bevolkingskernen vertonen niet alleen een ongelijkmatig ruimtelijk spreidingspatroon, maar ook regionale verschillen

Nadere informatie

Hendrick Avercamp, de winterschilder

Hendrick Avercamp, de winterschilder Hendrick Avercamp, de winterschilder Hendrick Avercamp werd in 1585 geboren in Amsterdam. Hij was een zoon van Berent Avercamp en Beatrix Vekemans. In 1586 verhuisde het gezin naar Kampen. Zijn vader kreeg

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, donderdag 20 april Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, donderdag 20 april Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, donderdag 20 april 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Het was donderdag de 20 ste een stuk aangenamer dan de dinsdag ervoor en dus koerste ik al fietsend weer richting De

Nadere informatie

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 4)

HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 4) HET HERKENNEN VAN GROTE MEEUWEN (DEEL 4) Bram Rijksen In de voorgaande delen is ingegaan op specifieke leeftijdskenmerken en het verschijnsel rui bij grote meeuwen. In het derde deel is aangegeven hoe

Nadere informatie

Ted van Lieshout Floor van de Ven, H3G, Uitgeveri Plaats Jaar uitgave en druk Aantal bladzijdes Genre Inhoudsopgave Samenvatting

Ted van Lieshout Floor van de Ven, H3G, Uitgeveri Plaats Jaar uitgave en druk Aantal bladzijdes Genre Inhoudsopgave Samenvatting Boekverslag door F. 1662 woorden 8 juni 2016 7 7 keer beoordeeld Auteur Ted van Lieshout Genre Psychologische roman, Jeugdboek Eerste uitgave 1996 Vak Nederlands Gebr. Ted van Lieshout Floor van de Ven,

Nadere informatie

NATUURRIJK TESPELDUYN OKTOBER 2018

NATUURRIJK TESPELDUYN OKTOBER 2018 U kent dat wel, u heeft een fantastische afslag, maar ziet niet goed waar uw bal terecht kwam. U loopt erheen en ontwaart steeds mee witte ballen. Dichterbij gekomen blijken het geen ballen maar paddenstoelen

Nadere informatie

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 vervolg. Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag.

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 vervolg. Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag. De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 14 en woensdag 15 april 2015 vervolg Beste natuurliefhebber/- ster, Dit is het vervolg op het eerste deel van mijn verslag. Een week geleden zag ik alleen nog maar

Nadere informatie

Leni Duistermaat, Naturalis sectie Botanie, onderzoeker Nederlandse flora

Leni Duistermaat, Naturalis sectie Botanie, onderzoeker Nederlandse flora Herbariummateriaal verzamelen nog van deze tijd?! Leni Duistermaat, Naturalis sectie Botanie, onderzoeker Nederlandse flora Leni.Duistermaat@naturalis.nl Nederland kent een lange traditie van het inventariseren

Nadere informatie

Vooruitlopend op de bewerking van de melkzwammen in de Flora Agaricina

Vooruitlopend op de bewerking van de melkzwammen in de Flora Agaricina Veldsleutel tot de melkzwammen van Nederland en belgië Annemieke Verbeken 1 & Machiel Noordeloos 2 1 Vakgroep Biologie, Universiteit Gent, B-9000 België 2 NCB Naturalis, NHN branch, 2300 RA Leiden. Verbeken,

Nadere informatie

Houten terrasplanken met B-Fix clipsysteem. Verkrijgbaar in de houtsoorten: - Alungu (ook met bol profiel) of - Garapa - Merbau - Ipé

Houten terrasplanken met B-Fix clipsysteem. Verkrijgbaar in de houtsoorten: - Alungu (ook met bol profiel) of - Garapa - Merbau - Ipé Houten terrasplanken met B-Fix clipsysteem Verkrijgbaar in de houtsoorten: - Alungu (ook met bol profiel) of - Garapa - Merbau - Ipé Kenmerken Alungu: Verkrijgbaar in de afmetingen: 21mm x 145mm met vlakke

Nadere informatie

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten Foto J. Schwiebbe - http://www.birdphoto.nl April 2009, Matthijs Broere (Waarneming.nl) & Fred Hustings (SOVON) 1. Inleiding Afgelopen winter

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 4 juli Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 4 juli Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 4 juli 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Wat mij betreft viel er dit keer op het weer helemaal niets aan te merken. Het was werkelijk een prima dag. Er vlogen en

Nadere informatie

Wandeling n 7 : Chêne à l'image : Durbuy Bewegwijzering :

Wandeling n 7 : Chêne à l'image : Durbuy Bewegwijzering : Wandeling n 7 : Chêne à l'image : Durbuy Bewegwijzering : Deze wandeling trekt door het bos van Grandhan en Petit-Han waar haagbeuk en de eik elkaar aanvullen. Afhankelijk van het seizoen vind je hier

Nadere informatie

DETERMINATIE SLEUTEL VOOR DE NEDERLANDSE HEIDELIBELLEN

DETERMINATIE SLEUTEL VOOR DE NEDERLANDSE HEIDELIBELLEN DETERMINATIE SLEUTEL VOOR DE NEDERLANDSE HEIDELIBELLEN VRAAG 1: Zijn de onderzijdes van de ogen blauw tot grijzig gekleurd? (bestudeer voorbeeld 1.1) JA, NEE, De onderzijdes van de ogen zijn duidelijk

Nadere informatie

6,1. fiets was in december 1969 en is uitgegeven door G. A. Van Oorschot. Het is opgedragen aan Ineke (wie. Op de fiets gaat alles wel langzaam

6,1. fiets was in december 1969 en is uitgegeven door G. A. Van Oorschot. Het is opgedragen aan Ineke (wie. Op de fiets gaat alles wel langzaam Boekverslag door Een scholier 1240 woorden 21 augustus 1998 6,1 65 keer beoordeeld Genre Rutger Kopland Poëzie Eerste uitgave 1969 Vak Nederlands Titel Alles op de fiets Rutger Kopland Rutger Kopland is

Nadere informatie

Inleiding In mijn praktijk als orthopedagoog/gz-psycholoog komen natuurlijk ook ouders met een enig kind. Eerlijk gezegd zag ik hen tot nu toe niet als een aparte categorie. Voor mij is ieder mens uniek,

Nadere informatie

Opruimen voor je doodgaat

Opruimen voor je doodgaat 2 Margareta Magnusson Opruimen voor je doodgaat De edele Zweedse kunst van döstädning Vertaald door Nico Groen 2017 DE BEZIGE BIJ AMSTERDAM Voor alle vijf mijn kinderen WOORD VOORAF Het enige wat we zeker

Nadere informatie

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos. Informatie over: Functies van paddenstoelen:

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos. Informatie over: Functies van paddenstoelen: Paddenstoelen, Informatie over: waarzeggers van het bos Functioneren van het bos Bodemeigenschappen Verzuring en vermesting Samenstelling boomlaag Ouderdom bos en bomen Mycologische betekenis Wenselijk

Nadere informatie

Jaargang: 32 Nummer: 7/8

Jaargang: 32 Nummer: 7/8 Jaargang: 32 Nummer: 7/8 SUCCULENTA - nederlands-belgische vereniging van liefhebbers van cactussen en andere vetplanten HET VETBLAD Officieel orgaan van Succulenta afd. Amsterdam Opgericht 23 april 1926

Nadere informatie

Plaatjeszwammen hebben plaatjes, zo simpel is het. Maar regels worden bevestigd

Plaatjeszwammen hebben plaatjes, zo simpel is het. Maar regels worden bevestigd HEKSENKRINGEN IN HET MOS Nico Dam 1 & Menno Boomsluiter 2 1 Hooischelf 13, 6581 SL Malden 2 T. van Lohuizenstraat 34, 8172 XL Vaassen Dam, N. & Boomsluiter, M. 2009. Fairy rings in moss. Coolia 52(2):

Nadere informatie

gemiddeld totaal. ZOMER Aantal excursies

gemiddeld totaal. ZOMER Aantal excursies ZOMER- EN HERFSTPADDENSTOELEN IN WASSENAARSE PARKEN Na de winterpaddenstoelen in de Wassenaarse parken (MENNEMA, 2010) en de voorjaarspaddenstoelen (MENNEMA, 2011) volgt hier het gezamenlijke resultaat

Nadere informatie

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON

AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON AMFIBIEËN EN REPTIELEN IN HET PLANGEBIED EN OMGEVING VAN DE UITBREIDINGSLOCATIE RENDAC TE SON juni 2007 In

Nadere informatie

Het spel dat we niet mochten spelen

Het spel dat we niet mochten spelen Het spel dat we niet mochten spelen door Rob Heinen Na het sein wisselen op onze Sinterklaasavond, schuiven wij aan aan tafel dertien. Dat had al een waarschuwing kunnen zijn. Ik krijg, op Spel 13, de

Nadere informatie

Vogels van riet en ruigte. Baardman Panurus biarmicus

Vogels van riet en ruigte. Baardman Panurus biarmicus Groen: Werkzaamheden mogelijk. Oranje: Werkzaamheden mogelijk: ja, mits na overleg met ecoloog en eventuele mitigerende maatregelen. Rood: Werkzaamheden mogelijk: nee, tenzij toestemming van de ecoloog

Nadere informatie

MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN. Guido Lek & Harold Steendam november 2009

MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN. Guido Lek & Harold Steendam november 2009 MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN 2009 Guido Lek & Harold Steendam november 2009 Inleiding In het kader van de nieuwe zoogdierenatlas van Nederland zijn diverse onderzoeken opgestart om zoogdieren in

Nadere informatie

Vincent van Gogh. Hier zie je er een afbeelding van.

Vincent van Gogh. Hier zie je er een afbeelding van. Vincent van Gogh Een van de beroemdste schilders die Nederland heeft gehad was Vincent van Gogh. Deze kunstenaar heeft zelfs zijn eigen museum gekregen in Amsterdam. Toch wel heel bijzonder, zeker als

Nadere informatie

10 Een pluizig beestje

10 Een pluizig beestje 10 Een pluizig beestje REMCO CAMPERT Vooraf Remco Campert schrijft vooral verhalen en gedichten. Net als Hans Andreus (zie hoofdstuk 19) behoorde Campert tot de Vijftigers, een literaire stroming in de

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Erfelijkheid

Werkstuk Biologie Erfelijkheid Werkstuk Biologie Erfelijkheid Werkstuk door een scholier 1743 woorden 3 mei 2000 5,1 126 keer beoordeeld Vak Biologie Inleiding Informatie over het onderwerp: Het onderwerp is erfelijkheid. Er is weinig

Nadere informatie

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos Paddenstoelen, waarzeggers van het bos & Mirjam Veerkamp Nederlandse Mycologische Vereniging Informatie over: Functioneren van het bos Bodemeigenschappen Verzuring en vermesting Samenstelling boomlaag

Nadere informatie

KIEZEN VOOR WERK: HANDLEIDING

KIEZEN VOOR WERK: HANDLEIDING CASUS: AMINA Alle vrijheid die ik in Turkije had verdwijnt. Ik voelde me opgesloten en depressief. Toen ik mijn man leerde kennen ben ik misschien te veel van dingen uitgegaan en heb ik te weinig gevraagd.

Nadere informatie

Paardenstaart (Equisetum)

Paardenstaart (Equisetum) Paardenstaart (Equisetum) LPW-Florasleutel samengesteld door Bieke Geukens ALGEMENE SLEUTEL Stengel ros of bruin Stengel na rijping groen wordend Bospaardenstaart Stengel na rijping afstervend 6 12 tanden

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 31 oktober Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 31 oktober Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 31 oktober 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Tijdens deze laatste reguliere excursie van dit jaar scheen de zon regelmatig. Er stond ook lang niet meer zo veel wind

Nadere informatie

Schrijver Trent Stewart

Schrijver Trent Stewart Schrijver Trent Stewart Door : Thomas Pereira School : het Baken Klas : 7A Datum : 2010-02-15 Pagina: 1 Inhoudsopgave Inhoudsopgave... 2 1. Inleiding... 3 2. Biografie... 4 3. Boeken die geschreven staan....

Nadere informatie

Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf

Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf Een vroeg gedicht van Agnes de Graaf Sint-Oedenrode, Adriaan Kragten, 22 december 2017 Onlangs vond ik een oude ringmap terug waarin een tiental liedjes staan die ik in mijn jonge jaren gemaakt heb en

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Lieve leugens door Brigitte van Aken

Boekverslag Nederlands Lieve leugens door Brigitte van Aken Boekverslag Nederlands Lieve leugens door Brigitte van Aken Boekverslag door een scholier 2103 woorden 26 maart 2008 6 152 keer beoordeeld Auteur Genre Brigitte van Aken Jeugdboek Eerste uitgave 2007 Vak

Nadere informatie

De schepping. Leerplan r.-k. godsdienst

De schepping. Leerplan r.-k. godsdienst De schepping Focus van dit verhaal De focus van dit verhaal ligt op de scheppingsdagen (Gen. 1:1 2:3). Dit verhaal is één van de heilige verhalen. Het verhaal hoort tot de kernpresentatie. Christenen beleven

Nadere informatie

HET VOORKÓMEN VAN HANDECZEEM

HET VOORKÓMEN VAN HANDECZEEM HET BELANG VAN ONZE HANDEN Het is wellicht iets waar niemand iedere dag bij stilstaat, maar onze handen zijn erg belangrijk. Zonder handen zouden we dagelijkse klusjes onmogelijk kunnen uitvoeren en zou

Nadere informatie

PADDESTOELEN in het ZWINBOSJES-complex

PADDESTOELEN in het ZWINBOSJES-complex PADDESTOELEN in het ZWINBOSJES-complex 67516 Inleiding In dit vers~ag wordt een overzicht gegeven van de tot hiertoe aangetroffen paddestoelen in de Zwinbosjes. Het onderzoek startte in 1977 en loopt nog

Nadere informatie

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2 Plantenkennis lijst 1 Bomen Deel 2 G41-G31-GB1+2 Juglans regia walnoot Boom: 15-18 m hoog Kroon: breed afgeplat, open Geelbruine herfstkleur Juglans regia Groot, veervormig samengesteld blad Bruingroen

Nadere informatie

Boekverslag Nederlands Het meisje met het rode haar door Theun de Vries

Boekverslag Nederlands Het meisje met het rode haar door Theun de Vries Boekverslag Nederlands Het meisje met het rode haar door Theun de Vries Boekverslag door een scholier 1549 woorden 6 oktober 2001 5,1 13 keer beoordeeld Auteur Genre Theun de Vries Oorlogsroman Eerste

Nadere informatie

Toespraak Gerdi Verbeet. Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni Geachte aanwezigen,

Toespraak Gerdi Verbeet. Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni Geachte aanwezigen, Toespraak Gerdi Verbeet Congres Vergeten slachtoffers tijdens WOII in de GGz De Basis Doorn, 10 juni 2016 Geachte aanwezigen, Dank voor de uitnodiging om hier te komen spreken in Doorn, dichtbij Den Dolder

Nadere informatie

Verslag dierbespreking maart 2014 Jaarvergadering NSDH. (Hans Tenbergen)

Verslag dierbespreking maart 2014 Jaarvergadering NSDH. (Hans Tenbergen) Verslag dierbespreking maart 2014 Jaarvergadering NSDH. (Hans Tenbergen) Helaas werkte het door mij meegebrachte fototoestel die dag niet mee. Ik heb het verslag wat aangevuld met al bestaande foto s.

Nadere informatie

Bijzondere Vondsten Paddenstoelenwerkgroep 2012

Bijzondere Vondsten Paddenstoelenwerkgroep 2012 Bijzondere Vondsten Paddenstoelenwerkgroep 2012 Alle paddenstoelen zijn gedetermineerd en gefotografeerd door de leden van de Paddenstoelenwerkgroep Bijzondere soorten 2012 Geelbruine plaatjeshoutzwam

Nadere informatie

Het is een portret van de menselijke zwakte, waaraan volgens het beeld van Rood&Rood ook goeroes niet ontkomen.

Het is een portret van de menselijke zwakte, waaraan volgens het beeld van Rood&Rood ook goeroes niet ontkomen. Boekverslag door een scholier 1270 woorden 16 maart 2006 5,2 5 keer beoordeeld Auteur Genre Rood & Rood Thriller & Detective Eerste uitgave 1990 Vak Nederlands Titel: Banden Schrijvers: Lydia Rood & Niels

Nadere informatie

Resultaten onderzoek seksualiteit

Resultaten onderzoek seksualiteit Resultaten onderzoek seksualiteit Augustus 2015 In opdracht van Way of Life en de NPV Uitgevoerd door Direct Research www.wayoflife.nl www.npvzorg.nl Conclusies Kennis Seksuele voorlichting Opvattingen

Nadere informatie

PROFIEL TUINPRO

PROFIEL TUINPRO 30 TUINPRO 03-2010 ine voets er loopt een groene draad door mijn leven De bijzondere aandacht voor groen zit in de genen van tuin - ontwerper Ine Voets. Haar opvattingen kregen zo n dertig jaar geleden

Nadere informatie

Koningin Beatrix een langlopende emissie

Koningin Beatrix een langlopende emissie Koningin Beatrix een langlopende emissie Toen op 2 januari 2002 de eerste postzegels verschenen met de waardeaanduiding uitsluitend in euro, werd een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de emissie-beatrix.

Nadere informatie

1. Geheimen. 2. Zwammen

1. Geheimen. 2. Zwammen 1. Geheimen 'Geen plant en geen dier' Een paddestoel is zeker geen dier, maar een plant is het ook niet. Ze hebben geen groene bladeren om zonlicht op te vangen. Bovendien groeien paddestoelen in het donker.

Nadere informatie

Paddenstoelennieuwsbrief Nummer 12 30 oktober 2013

Paddenstoelennieuwsbrief Nummer 12 30 oktober 2013 Paddenstoelennieuwsbrief Nummer 12 30 oktober 2013 waarn Voorwoord Beste paddenstoelenvrienden, De herfst gaat maar door en de storm van gisteren zorgt voor veel extra dood hout. Vervelend van alle schade,

Nadere informatie

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990 NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990 Kruidkers (Lepidium) in Twente. O.G. Zijlstra Door de Floristische Werkgroep Twente zijn tot op heden zeven soorten van het geslacht Kruidkers (Lepidium) gevonden;

Nadere informatie

Het verhaal van ZvH en kanker

Het verhaal van ZvH en kanker Wetenschappelijk nieuws over de Ziekte van Huntington. In eenvoudige taal. Geschreven door wetenschappers. Voor de hele ZvH gemeenschap. Wat is het verband tussen de Ziekte van Huntington en kanker? Volgens

Nadere informatie

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008 Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 26-28 augustus 2008 - Wim Giesen, 30 augustus 2008 25-28 augustus 2008 is een bezoek gebracht aan de mitigatielocaties op Tholen (Dortsman Noord en Krabbenkreek

Nadere informatie

Reflectieverslag mondeling presenteren

Reflectieverslag mondeling presenteren Reflectieverslag mondeling presenteren Naam: Registratienummer: 900723514080 Opleiding: BBN Groepsdocente: Marjan Wink Periode: 2 Jaar: 2008 Inleiding In dit reflectieverslag zal ik evalueren wat ik tijdens

Nadere informatie

MIJN ERVARINGEN MET DE BARB - Door Josip Pekanović

MIJN ERVARINGEN MET DE BARB - Door Josip Pekanović De gekapte Valkenet... Bestaat nog steeds Tekst en foto s: Josip Pekanović (Servië) Het hierna volgende artikel is ons toegezonden door Josip Pekanović uit Servië. Hij schreef ons zijn artikel in het Duits,

Nadere informatie

Jaargang: 32 Nummer: 12

Jaargang: 32 Nummer: 12 Jaargang: 32 Nummer: 12 SUCCULENTA - nederlands-belgische vereniging van liefhebbers van cactussen en andere vetplanten HET VETBLAD Officieel orgaan van Succulenta afd. Amsterdam Opgericht 23 april 1926

Nadere informatie

Eindevaluatie. Riga. Begeleiders;Geert Daams en Remco Reijke

Eindevaluatie. Riga. Begeleiders;Geert Daams en Remco Reijke Eindevaluatie Riga 2011 Begeleiders;Geert Daams en Remco Reijke Inhoud Inleiding... 3 Wat voor cijfer geef je de Riga reis?... 4 Wat was je voornaamste reden om naar Riga te gaan?... 4 Hoe heb je de heenreis

Nadere informatie

Jeugdproject Geheim van de Ekeko op de Professor Waterinkschool te Amsterdam 1

Jeugdproject Geheim van de Ekeko op de Professor Waterinkschool te Amsterdam 1 Jeugdproject Geheim van de Ekeko op de Professor Waterinkschool te Amsterdam 1 Verslag: Raoul Papavoine, 12 september 2007 School: Professor Waterinkschool, Moreelsestraat 19, 1071 BJ Amsterdam, 020-6798627

Nadere informatie

Ieper. Ervaringen Schilderijen :

Ieper. Ervaringen Schilderijen : Ieper Ervaringen Schilderijen : Tijdens het schilderen wist ik niet zo goed waar ik moest beginnen. Bovenaan, onderaan, in het midden Ik heb gekozen om eerst de achtergrond te el schilderen. Bij mijn ontwerp

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 2 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 2 mei Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 2 mei 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Het was een beetje wisselvallige dag. In het begin was het bewolkt, en in het eerste half uur heb ik bijna geen insect gezien.

Nadere informatie

Evaluatie Nieuwsbrief Duurzame Mobiliteit

Evaluatie Nieuwsbrief Duurzame Mobiliteit Evaluatie Nieuwsbrief Duurzame Mobiliteit De Nieuwsbrief Duurzame Mobiliteit bestaat 1 jaar. In dat jaar verschenen 20 edities van onze nieuwsbrief. Tijd om eens te zien wat we kunnen verbeteren aan het

Nadere informatie

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson

De Jefferson Bijbel. Thomas Jefferson De Jefferson Bijbel Thomas Jefferson Vertaald en ingeleid door: Sadije Bunjaku & Thomas Heij Inhoud Inleiding 1. De geheime Bijbel van Thomas Jefferson 2. De filosofische president Het leven van Thomas

Nadere informatie

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Fries burgerpanel Fryslân inzicht Fries burgerpanel Fryslân inzicht Wij gaan er van uit dat we zo lang mogelijk in onze eigen woonomgeving kunnen blijven. Fries burgerpanel over voorzieningen in Fryslân september 2015 Wij gaan er van uit

Nadere informatie

1 Vinden de andere flamingo s mij een vreemde vogel? Dat moeten ze dan maar zelf weten. Misschien hebben ze wel gelijk. Het is ook raar, een flamingo die jaloers is op een mens. En ook nog op een paard.

Nadere informatie

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW)

Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW) Huygens Institute - Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences (KNAW) Citation: L.B.W. Jongkees, Levensbericht E. Huizinga, in: Jaarboek, 1976, Amsterdam, pp. 198-199 This PDF was made on 24 September

Nadere informatie

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport 2004.07.

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport 2004.07. Inhaalslag Verspreidingsonderzoek De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts BLWG Rapport 2004.07 Oktober 2004 In opdracht van Expertisecentrum LNV Inhaalslag verspreidingsonderzoek,

Nadere informatie

De Heikikker De Heikikker

De Heikikker De Heikikker De Heikikker Brabant Water beheert 2200 hectare grond waarvan 1500 hectare natuurgebied. Hiermee zijn wij een van de grootgrondbezitters in Noord-Brabant. In deze natuurgebieden liggen ook de waterwingebieden

Nadere informatie

Joke Verweerd Seizoeneno. Een verzameling gedichten. Joke Verweerd. Seizoeneno. uitgeverijmozaiek.nl

Joke Verweerd Seizoeneno. Een verzameling gedichten. Joke Verweerd. Seizoeneno. uitgeverijmozaiek.nl Seizoenen is een verzameling van oud en nieuw werk van Joke Verweerd. Alle soorten weer komen langs: soms hebben we de wind tegen, op andere momenten staan we onder de regenboog. Voor elk seizoen heeft

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 16 mei 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Het was een zomerse dag met vrij veel zon en weinig wind. Dat laatste vind ik prettig, maar wat betreft de temperatuur ben

Nadere informatie

Grote boleten (het geslacht Boletus) zijn soms lastig te determineren, omdat ze microscopisch

Grote boleten (het geslacht Boletus) zijn soms lastig te determineren, omdat ze microscopisch Het voorkomen van de Roodnetboleet in Nederland Martijn Oud Borinagestraat 19, 1827 DX Alkmaar Oud, M. 2009. Boletus rhodoxanthus in The Netherlands. Coolia 52(1): 18 23. This paper documents the past

Nadere informatie

1 Binaire plaatjes en Japanse puzzels

1 Binaire plaatjes en Japanse puzzels Samenvatting Deze samenvatting is voor iedereen die graag wil weten waar mijn proefschrift over gaat, maar de wiskundige notatie in de andere hoofdstukken wat te veel van het goede vindt. Ga er even voor

Nadere informatie

Sherry of Jerez?? Meer dan een aperitief.

Sherry of Jerez?? Meer dan een aperitief. Sherry of Jerez?? Meer dan een aperitief. Waar komt Sherry vandaan? Productie 13.000 ha 350.000 hl Palomino Fino 97% Moscatel 3% Pedro Ximénez 0,3% Eigen vinificatieproces Vinificatie Productie droge witte

Nadere informatie

Onderzoeksresultaten

Onderzoeksresultaten Onderzoeksnaam Grote Moraalenquête 2009 Selectie alle vragen Selectiedatum 10-8-2009-25-9-2009 Onderzoeksresultaten - 22-09-2009 1. Hieronder staan zes zaken die mensen belangrijk kunnen vinden. Wilt u

Nadere informatie

WAARD OM TE WETEN CORNELIS BOEKSCHOTEN ( ) door. Dr. P.W. de Lange. Als dit stukje verschijnt zal het bijna vijf

WAARD OM TE WETEN CORNELIS BOEKSCHOTEN ( ) door. Dr. P.W. de Lange. Als dit stukje verschijnt zal het bijna vijf WAARD OM TE WETEN CORNELIS BOEKSCHOTEN (1906-1978) Een laat in memoriam en nog wat door Dr. P.W. de Lange Als dit stukje verschijnt zal het bijna vijf jaar geleden zijn dat Cornelis Boekschoten na een

Nadere informatie

Blocca Catena Viro met kettingschakel van 10mm vs imitatie

Blocca Catena Viro met kettingschakel van 10mm vs imitatie Imitaties...Wees voorzichtig Deel VII Blocca Catena Viro met kettingschakel van 10mm vs imitatie We naderen het einde van een serie produktvergelijkingen voor tweewielers tussen de originele versies Viro

Nadere informatie

Het recente stukje over de Blauwe molenaarssatijnzwam in Coolia (Wouda, 2014) gaf

Het recente stukje over de Blauwe molenaarssatijnzwam in Coolia (Wouda, 2014) gaf De Blauwe molenaarssatijnzwam in een nieuw daglicht Machiel E. Noordeloos 1 & Luis N. Morgado 2 1 Solingenstraat 12, 2804 XT Gouda, 2 Naturalis Biodiversity Center, Leiden. Noordeloos, M.E. & Morgado,

Nadere informatie

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 oktober Beste natuurliefhebber/-ster,

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 oktober Beste natuurliefhebber/-ster, De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 3 oktober 2017 Beste natuurliefhebber/-ster, Het was, gelet op de tijd van het jaar, een heel aardige dag. Er stond een stevige wind en het heeft een paar keer geregend.

Nadere informatie

Evaluatie 2e jaars stages/projecten door de stagiaires van Informatiekunde: mei 2002

Evaluatie 2e jaars stages/projecten door de stagiaires van Informatiekunde: mei 2002 Evaluatie 2e jaars stages/projecten door de stagiaires van Informatiekunde: mei 2002 Aantal gerealiseerde stages/projecten: 29 (intern: 2, extern: 27). 13 studenten hebben een evaluatieformulier ingevuld

Nadere informatie

Zal ik jullie vertellen over een oma die ik ken? Het is een heel vreemd oud. Bloemen op het dak. Door Ingibjörg Sigurdardóttir

Zal ik jullie vertellen over een oma die ik ken? Het is een heel vreemd oud. Bloemen op het dak. Door Ingibjörg Sigurdardóttir loemen op het dak oor Ingibjörg Sigurdardóttir Zal ik jullie vertellen over een oma die ik ken? Het is een heel vreemd oud dametje met veel pit! Haar echte naam is Gonnema, maar ik noem haar altijd oma

Nadere informatie

Versteende boeken in Artis Bibliotheek

Versteende boeken in Artis Bibliotheek Versteende boeken in Artis Bibliotheek Stap de Artis Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam binnen en je treedt binnen in het jaar 1868, het jaar dat de bibliotheek zijn plek kreeg in een eclectisch

Nadere informatie

Inleiding. Thuidium tamariscinum in Friesland. meldingen van Thuidium tamariscinum. Van. meldingen. Buxbaumiella 33 (

Inleiding. Thuidium tamariscinum in Friesland. meldingen van Thuidium tamariscinum. Van. meldingen. Buxbaumiella 33 ( Buxbaumiella 33 (19941 61 Thuidium tamariscinum in Friesland Jacob Koopman & Karst Meijer A preliminary distribution map of Thuidiumtamariscinum in Friesland is presented. This map has been based 2 on

Nadere informatie

NIEUWSBRIEF 2. Het Onderzoek

NIEUWSBRIEF 2. Het Onderzoek NIEUWSBRIEF 2 ZonMw akkoord met Onderzoek Van maart tot juli 2009 hebben we een vooronderzoek uitgevoerd om een eerste indruk te krijgen over hoe het nu gaat met binnen Nederland geadopteerden en hun adoptieouders.

Nadere informatie

Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen

Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen 2019 Inger Strietman / Kosmos Uitgevers, Utrecht / Antwerpen Concept en grafisch ontwerp Autobahn Foto auteur Goffe Struiksma Stockbeeld istock by Getty Images, Noun

Nadere informatie

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 17 februari Beste natuurliefhebber/- ster,

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 17 februari Beste natuurliefhebber/- ster, De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 17 februari 2015 Beste natuurliefhebber/- ster, Afgelopen dinsdag begon nogal miezerig, maar in de loop van de middag werd het toch nog aangenaam voorjaarsweer. Een

Nadere informatie

Wandeling n 23 : La porte Aïve : Hotton Bewegwijzering :

Wandeling n 23 : La porte Aïve : Hotton Bewegwijzering : Wandeling n 23 : La porte Aïve : Hotton Bewegwijzering : Deze wandeling, "porte Aïve" genoemd, is als het ware een speleologische uitstap : ze neemt u mee naar de rotsmeanders van de kalksteenrichel. Op

Nadere informatie

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld NEDERLANDERS OVER DE VIERDAAGSE Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen Nienke Lammertink en Koen Breedveld Mei 2016 1 Nederlanders over de

Nadere informatie