BELEIDSREGELS OMGEVINGSVERGUNNING/ GEDOOGBESCHIKKING PERMANENTE BEWONING RECREATIEWONINGEN

Transcriptie

1 BELEIDSREGELS OMGEVINGSVERGUNNING/ GEDOOGBESCHIKKING PERMANENTE BEWONING RECREATIEWONINGEN Inleiding Op grond van de voorschriften uit de vigerende bestemmingsplannen is in recreatiewoningen uitsluitend recreatief verblijf toegestaan. Ander gebruik is verboden en in strijd met de in het plan aan de grond gegeven bestemming. Onder verboden gebruik wordt onder andere verstaan: het permanent bewonen van recreatiewoningen. Toch is in de gemeente Zijpe (evenals in de rest van Nederland) permanente bewoning van recreatiewoningen geen onbekend verschijnsel. In november 2003 heeft toenmalig minister Dekker van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer voorgesteld om dit in sommige gevallen te legaliseren of (met een uitsterfconstructie) te gedogen. In reactie daarop heeft het college van B&W van Zijpe op 9 november 2004 de beleidsnotitie Permanente bewoning recreatieverblijven vastgesteld. Op 14 december 2004 heeft de gemeenteraad van Zijpe ingestemd met de inhoud van deze notitie. De hoofddoelstelling van deze beleidsnotitie is: het op verantwoorde, rechtvaardige en voor de gemeente Zijpe meest gunstige wijze beëindigen van met het bestemmingsplan strijdige situaties met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen alsmede het voorkomen van strijdige situaties in de toekomst. Om dit doel te bereiken zijn in de notitie de volgende beleidsuitgangspunten genoemd: 1: waar mogelijk zal het permanent bewonen van recreatiewoningen worden gelegaliseerd middels een bestemmingswijziging. 2: bewoners die reeds op 31 oktober 2003 permanent hun recreatieverblijf bewoonden, krijgen de gelegenheid een persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking aan te vragen. 3: bewoners die voor het bovenstaande niet in aanmerking komen, zullen worden aangeschreven en verzocht de recreatiewoning conform de bestemming te gaan gebruiken. Omdat de beleidsnotitie op 1 november 2006 officieel bekend is gemaakt en dus pas vanaf dat moment het gemeentelijk handhavingsbeleid voor de burger kenbaar werd, wordt aan bewoners die na 31 oktober 2003 maar vóór 1 november 2006 een recreatiewoning permanent zijn gaan bewonen eveneens een persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking verleend. Na de vaststelling van de beleidsnotitie in 2004 is er het nodige veranderd in de regelgeving op het gebied van permanente bewoning van recreatiewoningen. In 2007, nog onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening, werd het mogelijk om aan personen die op 31 oktober 2003 een recreatiewoning als woning in gebruik hadden en sedertdien onafgebroken bewonen, een persoonsgebonden vrijstelling te verlenen 1. De nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking trad, bood een soortgelijke mogelijkheid, al sprak men nu niet meer van vrijstelling, maar van ontheffing 2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden en is de ontheffing vervangen door de omgevingsvergunning voor de activiteit planologisch strijdig gebruik 3. Ook al zijn de benamingen verschillend, het rechtsgevolg van deze vier soorten besluiten is steeds hetzelfde: zowel een gedoogbeschikking als een vrijstelling als een ontheffing als een omgevingsvergunning geeft de houder ervan het recht de recreatiewoning permanent te bewonen. De besluiten zijn persoons- en objectgebonden en vervallen bij beëindiging van de bewoning van het betrokken pand door de desbetreffende persoon. 1 Art. 19 lid 3 Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) io. art. 20 lid 1 onder g Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (oud). 2 Art lid 1 Wet ruimtelijke ordening (oud) io. art lid 1 onder j Besluit ruimtelijke ordening (oud). 3 Art. 2.1 lid 1 onder c io. art lid 1 onder a onder 2 Wabo io. art. 4 onderdeel 10 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor). 1

2 Intussen zit de wetgever niet stil. Onlangs is de Tweede Kamer akkoord gegaan met het wetsvoorstel Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. Het wetsvoorstel beoogt te regelen dat een bewoner die een recreatiewoning onrechtmatig bewoont van het college van B&W onder voorwaarden een (persoonsgebonden) omgevingsvergunning verkrijgt voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening als bedoeld in de Wro. Daarbij moet het gaan om een bewoner ten aanzien van wie voor 1 januari 2010 door het college geen besluit is genomen tot oplegging van een last onder dwangsom of bestuursdwang ter zake van die bewoning noch een besluit om voor bepaalde tijd van handhaving af te zien. Daarnaast dient de bewoner vóór 1 november 2003 (en sindsdien onafgebroken) de recreatiewoning tot in elk geval 1 januari 2010 te hebben bewoond. Indien die bewoner aan de gemeente de in artikel 3 van het wetsvoorstel genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning heeft overgelegd, moet het college de omgevingsvergunning verlenen. Indien een bewoner niet de in artikel 3 genoemde bewijsmiddelen van zijn (onrechtmatige) bewoning kan overleggen, dan kan op basis van artikel 4 van het wetsvoorstel de omgevingsvergunning worden verleend, wanneer de bewoner aanvullend of ander bewijs overlegt en het college dat bewijs voldoende acht. De ingangsdatum van de wet staat nog niet vast; eerst moet de Eerste Kamer er nog over beslissen. Of de Eerste Kamer akkoord gaat met het wetsvoorstel, is overigens nog niet zeker. De Kamerleden zijn zeer kritisch over het wetsvoorstel. Eerder al adviseerde de Raad van State negatief over het wetsvoorstel, o.a. omdat er in de ogen van de Raad geen noodzaak is voor dit voorstel. Hoe dit verder ook zij, het in deze notitie opgenomen beleid inzake omgevingsvergunningen voor het bewonen van een recreatiewoning is in overeenstemming met de strekking van het wetsvoorstel, zodat het feitelijk niet veel uitmaakt of bedoelde wet in werking zal treden of niet. Doelstelling Het bovenstaande moge duidelijk maken dat het wenselijk is om de in 2004 vastgestelde notitie 'Permanente bewoning recreatieverblijven' van een aanvulling te voorzien, nu daarin niets is opgenomen over de omgevingsvergunning of de gedoogbeschikking voor de groep mensen die na 31 oktober 2003 maar vóór 1 november 2006 een recreatiewoning zijn gaan bewonen. Het doel van de voorliggende notitie is dan ook: het vastleggen van beleidsregels omtrent het verstrekken van omgevingsvergunningen en gedoogbeschikkingen ter zake het permanent bewonen van recreatiewoningen. Daarbij blijven de eerder vastgestelde beleidsuitgangspunten onverkort van kracht. Voor wat betreft de bewijsmiddelen waarmee een bewoner kan aantonen dat de bewoning vóór 1 november 2003 dan wel vóór 1 november 2006 bestond en sindsdien onafgebroken heeft voortgeduurd, wordt aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in het wetsvoorstel Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen. Begripsbepalingen In deze beleidsregels wordt verstaan onder: a. recreatiewoning: woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf; b. bestemmingsplan: bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wro; c. omgevingsvergunning: persoons- en objectgebonden omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening. d. gedoogbeschikking: persoons- en objectgebonden gedoogbeschikking voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan. 2

3 e. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zijpe. Algemeen Een aanvraag om een omgevingsvergunning/gedoogbeschikking voor het gebruiken van een recreatiewoning voor permanente bewoning wordt getoetst aan de in deze notitie vervatte beleidsregels. Voldoet een aanvraag niet aan onderstaande beleidsregels, dan weigert het college de omgevingsvergunning/gedoogbeschikking. Reikwijdte Deze beleidsregels zijn van toepassing op alle aanvragen om een omgevingsvergunning of gedoogbeschikking voor het gebruiken van een recreatiewoning voor permanente bewoning. Toetsingscriteria omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning is niet in strijd met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner had op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik en bewoont deze sedertdien onafgebroken, en d. de bewoner was op 31 oktober 2003 meerderjarig 4. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend indien er sprake is van een reeds onherroepelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang ter zake de onrechtmatige bewoning. Zoals reeds is aangegeven, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend als de betreffende recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen. De aanvrager moet zelf gegevens overleggen waaruit blijkt dat de betreffende recreatiewoning aan die eisen voldoet. Toetsingscriteria gedoogbeschikking Een gedoogbeschikking wordt verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning is niet in strijd met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden; c. de bewoner had op 31 oktober 2006 de recreatiewoning als woning in gebruik en bewoont deze sedertdien onafgebroken, en d. de bewoner was op 31 oktober 2006 meerderjarig. 4 Zie art. 2.1 lid 1 onder c io. art lid 1 onder a onder 2 Wabo io. art. 4 onderdeel 10 van bijlage II Besluit omgevingsrecht (Bor). 3

4 Een gedoogbeschikking wordt niet verleend indien er sprake is van een reeds onherroepelijk besluit tot oplegging van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang ter zake de onrechtmatige bewoning. Zoals reeds is aangegeven, kan de gedoogbeschikking alleen worden verleend als de betreffende recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen. De aanvrager moet zelf gegevens overleggen waaruit blijkt dat de betreffende recreatiewoning aan die eisen voldoet. Bewijsmiddelen Middels ten minste twee soorten bewijsmiddelen die in de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd, moet zijn aangetoond dat de bewoning vóór 1 november 2003 dan wel vóór 1 november 2006 bestond en sindsdien onafgebroken heeft voortgeduurd: a. een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning; b. bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt; c. een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente; d. bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning; e. door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning; f. bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning, of g. bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning. Indien een bewoner in onvoldoende mate of niet beschikt over de bovengenoemde bewijsmiddelen, kan op diens aanvraag een omgevingsvergunning/gedoogbeschikking worden verleend indien hij de bewoning van de recreatiewoning met aanvullende of andere bewijsmiddelen naar genoegen van het college aantoont. Het gaat dan om bewijsmiddelen die een voldoende indicatie kunnen opleveren dat de recreatiewoning fungeert als centrum van sociale en maatschappelijke activiteiten van de bewoner. Hierbij valt onder meer te denken aan: kentekengegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, betaling van gemeentelijke belastingen (bijvoorbeeld WOZ), gegevens van energie- en waterleidingbedrijven, huisvuiladministratie, woningzoekendenadministratie, administratie ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning, gegevens van woningcorporaties, telecombedrijven, telefoongids, TNTPost (verhuisbericht), Kamer van Koophandel (handelsregister), Gouden Gids, Kadaster, lidmaatschap lokale verenigingen/bibliotheek en getuigenverklaringen. Geldigheid omgevingsvergunning/gedoogbeschikking De omgevingsvergunning/gedoogbeschikking geldt slechts voor degene(n) aan wie zij is verleend en is niet overdraagbaar. In principe bestaat er de keus om in één besluit de aanvrager en diens in aanmerking komende medebewoners te vermelden of om een besluit te nemen per in aanmerking komende bewoner. Om de administratieve lasten te beperken zal het college één 4

5 omgevingsvergunning/gedoogbeschikking verstrekken waarin de aanvrager en diens in aanmerking komende medebewoners vermeld zullen worden. Uiteraard dient door elke medebewoner middels de hierboven genoemde bewijsmiddelen te zijn aangetoond dat de bewoning vóór 1 november 2003 dan wel vóór 1 november 2006 bestond en sindsdien onafgebroken heeft voortgeduurd. Daarnaast geldt de omgevingsvergunning/gedoogbeschikking slechts voor de termijn gedurende welke degene aan wie deze is verleend de desbetreffende recreatiewoning onafgebroken bewoont 5. Een eventuele nieuwe partner of kinderen die na 31 oktober 2003 dan wel 31 oktober 2006 zijn gaan medebewonen vallen niet onder de omgevingsvergunning resp. gedoogbeschikking en hebben dus geen zelfstandig recht om in de recreatiewoning te blijven wonen. Wel kunnen zij in de recreatiewoning blijven wonen tot het moment dat de laatste houder van de omgevingsvergunning/ gedoogbeschikking de bewoning beëindigt. Staakt de laatste op de omgevingsvergunning/ gedoogbeschikking vermelde persoon de bewoning, dan vervalt de omgevingsvergunning/ gedoogbeschikking. Tevens zal de omgevingsvergunning/gedoogbeschikking komen te vervallen voor die personen die zich laten uitschrijven uit de gemeentelijke basisadministratie. Wanneer mocht blijken dat aan het college onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan behoudt het college zich het recht voor de omgevingsvergunning/gedoogbeschikking in te trekken en alsnog tegen de permanente bewoning op te treden. Leges Voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning/ gedoogbeschikking worden leges geheven conform de legesverordening van de gemeente Zijpe. Handhaving Indien sprake is van permanente bewoning van een recreatiewoning en de bewoner(s) niet in aanmerking komt (komen) voor een omgevingsvergunning of gedoogbeschikking, zal handhavend worden opgetreden. In eerste instantie wordt een last onder dwangsom opgelegd om de overtreding te beëindigen en beëindigd te houden. De dwangsom wordt gesteld op per maand dat de overtreding voortduurt, met een maximum van Dit bedrag staat in redelijke verhouding tot het door de overtreding geschonden belang en is naar verwachting nodig om de aangeschrevene te bewegen tot naleving van de opgelegde last. Het betalen van de dwangsom betekent niet dat niet langer handhavend wordt opgetreden. Als de overtreding na het innen van de dwangsommen nog niet is beëindigd, kan er een hogere dwangsom opgelegd worden. Ook kan besloten worden tot het toepassen van bestuursdwang. Bewoners die worden aangeschreven krijgen een begunstigingstermijn (termijn die de overtreder wordt gegund om een einde te maken aan de overtreding) van één jaar. Vaststelling Deze beleidsregels zijn vastgesteld in de collegevergadering van 31 mei Inwerkingtreding Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking. 5 Zie in dit verband art lid 3 Wabo io. art lid 4 Bor. 5