ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR SCHEEPSWERF WOUT LIEZEN BV, STEENWIJKERSTRAAT 80 TE MEPPEL

Transcriptie

1 ONTWERP Ons Behandeld door mevrouw I. Reitzema (0592) Onderwerp: Ontwerpbesluit ingevolge de Wet milieubeheer (Wm) voor Scheepswerf Wout Liezen BV, Steenwijkerstraat 80 te Meppel ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR SCHEEPSWERF WOUT LIEZEN BV, STEENWIJKERSTRAAT 80 TE MEPPEL 1. FEITEN 1.1. Onderwerp aanvraag Op 22 december 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen ingevolge de Wm van Scheepswerf Wout Liezen BV. In de aanvraag wordt een veranderingsvergunning gevraagd als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de Wm, voor een deel van de inrichting. De hoofdactiviteit van de inrichting betreft onderhouds- en reparatiewerkzaamheden en nieuwbouw (van secties) van binnenschepen Locatie inrichting De inrichting bevindt zich op een gezoneerd industrieterrein. De inrichting ligt aan Steenwijkerstraat 80 te Meppel, kadastraal bekend gemeente Meppel, sectie I, perceelnummer Bestemmingsplan Het terrein van de inrichting heeft de bestemming industriële bedrijven. De aangevraagde activiteiten passen wel binnen het vigerende bestemmingsplan Vergunningensituatie De volgende vergunningen en/of meldingen zijn eerder aan de inrichting verleend: - Revisievergunning Wm, d.d. 21 december 2004, kenmerk 6.4/ Melding ex artikel 8.19 van de Wm, d.d. 16 maart 2006, kenmerk MB/A5/ Melding ex artikel 8.19 van de Wm, d.d. 2 november 2009, kenmerk DO/ PROCEDUREEL 2.1. Inhoud aanvraag De aanvraag heeft betrekking op het opslaan en in gebruik hebben van een tank met vloeibare (cryogene) zuurstof. De netto-inhoud van de tank is ca. 950 liter. De vergunning wordt aangevraagd voor onbepaalde tijd. De aanvraag bevat vier bijlagen: Bijlage I: Foto's en plattegrondtekening Bijlage II: Werkingsprincipe cryogene zuurstoftank Bijlage III: Onderhoud en keuring tank Bijlage IV: Machtiging

2 2 Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb), behorende bij de Wm, valt de inrichting onder meer onder categorie 13.3, lid b, uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, tweede lid, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het gaat hier om het Activiteitenbesluit. In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. Uit artikel 8.1, eerste lid, van de Wm volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie) het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. In artikel 1.4, derde lid, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde, activiteiten ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Voor het opslaan en in gebruik hebben van vloeibare zuurstof zijn voor een vergunningplichtige inrichting geen direct werkende voorschriften in het Activiteitenbesluit opgenomen Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing Milieueffectrapportage (m.e.r.)-(beoordelings)plicht De voorgenomen activiteit komt noch voor in bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder: Besluit m.e.r.). De activiteit is daarom noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: Wvo) en Waterwet Op 22 december 2009 is de Waterwet van kracht geworden. De Waterwet heeft een aantal oude wetten voor het waterbeheer, waaronder de Wvo, vervangen. In tegenstelling tot de Wvo is de Waterwet niet meer van toepassing op indirecte lozingen. De Waterwet is alleen van toepassing op (vuilwater)- lozingen die direct in het oppervlaktewater plaatsvinden en lozingen direct op de RWZI. Alle overige lozingen vallen onder de Wm en in sommige gevallen nog onder de Wet bodembescherming (WBB), via het Lozingenbesluit bodembescherming. Met de komst van de Waterwet is ook de coördinatieverplichting vervallen voor niet-ippc-bedrijven. De aangevraagde activiteiten zijn niet Waterwetplichtig. Omdat bij de aangevraagde activiteiten geen afvalwaterlozingen plaatsvinden, zijn in deze Wmvergunning geen afvalwatervoorschriften opgenomen Rondzending De aanvraag is rondgezonden aan de volgende adviseurs en betrokken bestuursorganen: - de VROM-Inspectie, Regio Noord - het college van burgemeester en wethouders van Meppel - het bestuur van het waterschap Reest en Wieden Er zijn geen adviezen naar aanleiding van de aanvraag binnengekomen.

3 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Als gedurende de beroepstermijn een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Voor zover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, treedt deze vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm). 3. BELEIDSKADER Bij vergunningverlening in het kader van de Wm wegen wij de verschillende milieugevolgen af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen. 4. BEST BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT) 4.1. Toetsingskader (BBT) Op 1 december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften worden verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zo veel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in artikel 5a.1 van het Ivb vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen en met het voorzorg- en het preventiebeginsel. In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing BBT-documenten (de Regeling) Beoordeling De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Voor de inrichting is geen eindconcept-bref beschikbaar waaraan wij de aangevraagde activiteiten kunnen toetsen. Aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten hebben wij bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. De Nederlandse BBT-informatiedocumenten uit de Regeling die van toepassing zijn, betreffen de richtlijnen uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS): PGS 9: Vloeibare zuurstof, Opslag van 0, m 3 PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen

4 4 5. MILIEUASPECTEN 5.1. Algemene inleiding De aangevraagde activiteiten hebben invloed op milieuthema's. Alleen de relevante milieuthema's zijn hierna beschreven. 6. EXTERNE VEILIGHEID 6.1. Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij Scheepswerf Wout Liezen BV worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt. De zuurstofopslag en het gebruik van zuurstof kunnen echter een risico voor de omgeving vormen. Het NMP4 (Vierde Nationaal Milieubeleidsplan) vormt de basis van het huidige risicobeleid. Binnen het huidige risicobeleid is het gevaar van een activiteit acceptabel wanneer de geldende normen op het gebied van externe veiligheid vergunningverlening niet in de weg staan. In de onderstaande paragrafen is het risico van de activiteit, het opslaan van cryogene zuurstof in een tank, beoordeeld Besluit externe veiligheid De aanvraagster valt niet onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid inrichtingen Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) Met het in werking treden van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) is de Europese Seveso II-richtlijn uit 1997 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Het Brzo 1999 richt zich op het beheersen van zware ongevallen en heeft tot doel het risico van (grote) ongevallen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Dat gebeurt enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (proactie, preventie en preparatie) en anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval voor mens en milieu te beperken (repressie). De hoeveelheid gevaarlijke (afval)stoffen overschrijdt de drempelwaarde uit bijlage 1 van het Brzo 1999 niet. Scheepswerf Wout Liezen BV valt daarom niet onder het Brzo Registratiebesluit Op 30 maart 2007 is het Registratiebesluit externe veiligheid in werking getreden. Dit besluit geeft aan welke inrichtingen en welke informatie opgenomen moeten worden in het Risicoregister. Aanvraagster valt niet onder het Registratiebesluit Gasexplosie Zuurstof is een oxiderend, brandbevorderend gas, dat verwijderd moet worden gehouden van ontstekingsbronnen. Door het gebruik en de opslag van zuurstof kan het explosie- en brandgevaar toenemen wanneer de zuurstofconcentratie in de lucht verhoogd is. Bij Scheepswerf Wout Liezen BV worden ook de brandbare gassen propaan en acetyleen gebruikt, die samen met zuurstof explosieve mengsels kunnen vormen.

5 5 De verplichtingen voor bedrijven ten aanzien van gas- en stofontploffingsgevaar zijn vanaf 1 juli 2003 verankerd in de Arbowet en het Arbobesluit. Concreet gaat het voor inrichtingen (bedrijven) dan met name om het explosieveiligheidsdocument, de RI&E voor de onderdelen gas- en stofontploffing, en de gevarenzone-indeling. De Arbeidsinspectie is de toezichthoudende instantie. Om deze reden worden ten aanzien van gasontploffingsgevaar geen voorschriften aan deze vergunning verbonden (Intern) bedrijfsnoodplan In de nieuwe Arbowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5c van het Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht onder andere hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien gewenst door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0c van de Arboregeling is geregeld wat er ten minste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften voor de opslag van vloeibare zuurstof aan deze vergunning verbonden PGS voor opslag gevaarlijke stoffen Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Voor de opslag van vloeibare zuurstof in een tank is de PGS 9 opgesteld. De oorspronkelijke CPR 5-richtlijn is in 2005 zonder wijziging omgezet naar PGS 9. Complete herziening van PGS 9 staat gepland voor Vooralsnog is de huidige PGS 9 de basis waaraan een opslag van vloeibare zuurstof in een tank moet voldoen. Wij hebben daarnaast in de voorschriften aansluiting gezocht met het Activiteitenbesluit. Naast algemene voorschriften moet de opslag voldoen aan de voorschriften voor buitenopslag van hoofdstuk 4 van PGS 9, met uitzondering van voorschrift van PGS 9. Dit voorschrift beschrijft de minimumafstanden die moeten worden aangehouden tussen een zuurstofinstallatie en gebouwen. Met betrekking tot de afstanden tot gebouwen is aansluiting gezocht met tabel 8 van hoofdstuk 6 van PGS 15. In deze tabel worden afstandseisen gehanteerd tussen de gasopslag en gebouwen - behorend tot de inrichting -, die afhankelijk zijn van de totale hoeveelheid opgeslagen gas en de WBDO van de scheidingswand van het gebouw. Tegen de gevel van het gebouw waar het zuurstofreservoir staat opgeslagen, staan naast dit reservoir twee gasflessenbatterijen opgesteld. In totaal wordt er aan waterinhoud x 50 = liter gas tegen de gevel van het gebouw opgeslagen. De afstandseisen in voorschrift 1.5 in de bijlage bij deze vergunning zijn daarom gebaseerd op meer dan liter gasopslag. Er zijn geen voorschriften opgenomen met betrekking tot afstandseisen ten aanzien van de tankwagen en eisen aan het vullen van de tank. In het onderdeel modellering van gascilinders uit de Handleiding Risicoberekeningen BEVI, conceptversie 1.4, via het Milieuportaal van het RIVM beschikbaar gesteld, blijkt namelijk dat: - in zijn algemeenheid verwaarloosbare gevaren zijn verbonden aan de opslag van zuurstof. Alleen bij zeer grote gekoelde opslagen bij producenten is het zinvol om het vrijkomen van zuurstof mee te nemen in een risicoanalyse; - voor zuurstof geen goede probitrelatie is af te leiden; - bij minder dan 50 verladingen van zuurstof van een halfuur per keer uit de tankwagen naar het zuurstofreservoir geen contour ontstaat.

6 6 Wij hebben eveneens geen voorschriften opgenomen over het ontwerp, de ingebruikname, keuring en de herkeuring van het reservoir. Stationair opgestelde drukapparatuur met een ontwerpoverdruk van 0,5 bar valt samen met het leidingwerk en veiligheidsappendages sinds 1 augustus 2005 voor zowel ontwerp, ingebruikname en keuringsregime onder het Warenwetbesluit drukapparatuur. Dit besluit is rechtstreeks werkend. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Arbeidsinspectie, is verantwoordelijk voor de controle op de uitvoering van dit besluit Beoordeling en conclusie De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de BBT met betrekking tot externe veiligheid. Externe veiligheid staat vergunningverlening niet in de weg. 7. OVERIGE ASPECTEN Bijzondere bedrijfsomstandigheden In de revisievergunning van 21 december 2005, kenmerk 6.4/ , is paragraaf 1.5, "Bijzondere omstandigheden", opgenomen. De voorschriften uit deze paragraaf zijn van overeenkomstige toepassing op deze veranderingsvergunning. 8. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN Er zijn geen relevante toekomstige ontwikkelingen bekend. 9. BEKENDMAKING ONTWERPBESLUIT 9.1. Ingekomen adviezen Naar aanleiding van de aanvraag zijn binnen de door de wet gestelde termijn geen adviezen binnengekomen Tervisielegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb liggen de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit zes weken ter inzage bij de gemeente Meppel en bij de provincie Drenthe. De kennisgeving is gepubliceerd in het huis-aan-huisblad De Nieuwe Meppeler Zienswijzen Binnen zes weken na de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, kan eenieder daartegen bij het bestuursorgaan een schriftelijke zienswijze inbrengen. De persoonlijke gegevens van degene die een schriftelijke zienswijze heeft ingebracht, worden - indien hij daarom verzoekt - niet bekendgemaakt.

7 7 Beslissing Gedeputeerde staten van Drenthe; gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (Wm) en de Algemene wet bestuursrecht en op hetgeen hiervoor is overwogen; BESLUITEN: I. de door Scheepswerf Wout Liezen BV aangevraagde Wm-vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, tweede lid, van de Wm, voor onbepaalde termijn te verlenen, gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; II. dat de bij dit besluit behorende aanvraag met de tekening van het werfoverzicht van bijlage I en bijlage III deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; III. aan deze Wm-vergunning de voorschriften te verbinden zoals deze in de bijlage bij dit besluit zijn opgenomen. Gedeputeerde staten voornoemd, namens deze, P.J. van Eijk, manager Duurzame Ontwikkeling Bijlage(n): tkl/coll. G:\Sec\Secretariaat DO\Ontwerpen (brieven, enz.)\ob-do-wout Liezen.doc Het origineel van dit besluit is verzonden aan Scheepswerf Wout Liezen BV, t.a.v. de heer W. Liezen, Steenwijkerstraat 80, 7942 HR Meppel Afschrift aan: - het college van burgemeester en wethouders van Meppel - de VROM-inspectie, Regio Noord, Postbus 30020, 9700 RM Groningen - Stichting Adviescentrum Metaal, t.a.v. drs. ing. Van Geffen-van Munster, Postbus 1461, 3430 BL Nieuwegein

8 VOORSCHRIFTEN behorende bij het ontwerpbesluit betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting Scheepswerf Wout Liezen BV Steenwijkerstraat 80, MEPPEL

9 INHOUDSOPGAVE 1 OPSLAG VAN VLOEIBARE ZUURSTOF IN EEN TANK 3 BIJLAGE 1 : BEGRIPPEN 5

10 3 1 OPSLAG VAN VLOEIBARE ZUURSTOF IN EEN TANK 1.1 De opslagtank wordt ten hoogste voor 95% gevuld. 1.2 Het open terrein, waarop het reservoir en het vulpunt worden opgesteld, moet een goede natuurlijke ventilatie hebben en moet daartoe aan tenminste twee tegenover elkaar gelegen zijden open zijn, tenzij daarlangs een slechts lage, niet gesloten bebouwing voorkomt; tot het open terrein worden daarbij mede gerekend de met het eigen terrein in open verbinding staande open terreinen van derden, de openbare weg of het openbare water. 1.3 De afstanden tussen het zuurstofreservoir en het vulpunt en een object moeten minimaal bedragen: a. 15 m tot de opslag van maximaal 3 m³ tot vloeistof verdicht brandbaar gas en 25 m tot de opslag van meer dan 3 m³ tot vloeistof verdicht gas; b. 15 m tot de opslag van maximaal 7,5 m³ van niet tot vloeistof verdicht brandbaar gas en/of in vloeistof opgelost brandbaar gas en 25 m tot de opslag van meer dan 7,5 m³ niet tot vloeistof verdicht gas en/of in vloeistof opgelost brandbaar gas; c. 15 m tot de bovengronds opslag van maximaal 5 m³ K1 -, K2 en K3 producten en 25 m tot de bovengrondse opslag van meer dan 5 m³ K1 -, K2 en K3 producten; d. 5 m tot de ondergrondse opslag van maximaal 5 m³ K1 -, K2 en K3 producten en 10 m tot de ondergrondse opslag van meer dan 5 m³ K1 -, K2 en K3 producten; e. 25 m tot een ruimte met beperkt of verhoogd gasontploffingsgevaar, zoals bedoeld in NEN 1010, 7,5 m tot terreingedeelten, waar tegelijkertijd veel mensen aanwezig kunnen zijn, 7,5 m van kelderopeningen, straatkolken en dergelijke, 7,5 m van aanzuigopeningen van ventilatiesystemen, 3 m van plaatsen waar open vuur aanwezig is, 3 m van erfscheidingen, 3 m van parkeerterreinen en 3 m van (openbare) wegen of paden, met uitzondering van de losplaats. Indien een brandmuur, een brandscherm of een keerwand worden toegepast, kunnen de desbetreffende afstanden met ten hoogste tweederde worden verminderd. 1.4 Indien opslag van zuurstof in een reservoir of in gasflessen plaatsvindt tegen de gevel van een tot de inrichting behorend gebouw moet dat deel van de wand, en de wand tot maximaal 4 m boven en 2 m aan weerszijden van het reservoir een brandwerendheid van ten minste 60 minuten te bezitten. 1.5 Voor de cryogene opslag van zuurstof in een reservoir en de naastgelegen gasflessenbatterij, waarbij de totale inhoud groter is dan 2500 liter gelden de hieronder genoemde afstanden van de opslagvoorziening tot de inrichtingsgrens of tot bouwwerken die tot de inrichting behoren dan wel andere brandbare objecten: WBDO 60 minuten WBDO 30 minuten WBDO 0 minuten Afstand in meters tot inrichtingsgrens Afstand in meters tot bouwwerk of brandbaar object binnen de inrichting

11 1.6 Op het gedeelte van het open terrein, binnen 3 meter van het reservoir, is roken en open vuur verboden. Op daartoe geschikte plaatsen moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN3011 zijn aangebracht. 1.7 Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang voor onbevoegden tot het zuurstofreservoir redelijkerwijs niet mogelijk is en bediening van het vulpunt door onbevoegden is uitgesloten. 1.8 Het terreingedeelte, op een afstand van tenminste 1 meter van het reservoir, mag zich niet op een lager peil bevinden dan het omliggende terrein. 1.9 De terreingedeelten, zijnde de projecties van het reservoir, het vulpunt en het aansluitpunt van de vulslang op de tankwagen, waarmee de vloeibare zuurstof wordt aangevoerd, evenals de terreingedeelten tot op een afstand van respectievelijk ten minste 1 m, 2 m en 2 m van deze projecties moeten bestaan uit materiaal, dat met vloeibare zuurstof niet brandbaar is Het reservoir, de leidingen en het vulpunt moeten voldoende tegen aanrijding zijn beschermd De uitmonding van de afvoerleiding van een veiligheidsklep moet zich in de onmiddellijke nabijheid van het reservoir bevinden. De uitmonding van de afvoerleiding van de afblaasafsluiter van de vulleiding moet zich in de onmiddellijke nabijheid van het vulpunt bevinden. Het afblazen moet in een veilige richting plaatsvinden De omgeving rond het reservoir en het vulpunt moet tot op tenminste 3 m afstand zorgvuldig worden vrijgehouden van begroeiing en brandbare stoffen, zoals textiel, papier en hout Ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving en ongewone voorvallen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de risico's voor de omgeving en de kans dat ongewone voorvallen zich voordoen en de gevolgen hiervan wordt bij het opslaan van zuurstof in een bovengrondse stationaire opslagtank wordt bij de definitieve beëindiging van de zuurstofopslag de stationaire opslagtank druk- en gasvrij gemaakt door een deskundig persoon. Een bewijs van een druk- en gasvrij gemaakte opslagtank wordt aan het bevoegd gezag overlegd.

12 5 BIJLAGE 1 : BEGRIPPEN BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu, die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, alsmede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN: De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN BREF: Referentiedocument waarin over een onderwerp o.a. de beste beschikbare technieken zijn beschreven. GROEPSRISICO: De kans dat per jaar in één keer een groep van ten minste een bepaalde grootte het slachtoffer wordt van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt in een FN-curve weergegeven. IPPC-RICHTLIJN: Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control. ISO: Een door de International Organization for Standardization (ISO) opgestelde en uitgegeven norm. K1-VLOEISTOFFEN (verouderd begrip, dat gehanteerd wordt in PGS 9) licht ontvlambaar (bijvoorbeeld benzine en spiritus). K2- VLOEISTOFFEN (verouderd begrip, dat gehanteerd wordt in PGS 9) ontvlambaar (bijvoorbeeld petroleum, terpentine en thinner). K3- VLOEISTOFFEN (verouderd begrip, dat gehanteerd wordt in PGS 9) Vloeistoffen met een vlampunt tussen C (bijvoorbeeld gas- en dieselolie). NEN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. PGS:

13 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via PGS 3: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 3, Guidelines for quantitative risk assessment. Downloaden via PGS 9: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 9, Vloeibare zuurstof: Opslag van 0, m³. Downloaden via PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen: Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via PLAATSGEBONDEN RISICO: De kans per jaar dat een persoon, indien deze zich permanent en onbeschermd op de plaats zou bevinden, op die plaats overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij risicovolle activiteiten, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. PROBITRELATIE: Waarschijnlijkheid van overlijden bij blootstelling aan verschillende concentraties gedurende een bepaalde tijd. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. VLAMPUNT Het (onderste) vlampunt is die temperatuur waarbij nog juist boven de vloeistof met lucht een brandbaar (explosief) mengsel kan worden gevormd. Het vlampunt tot 55 C wordt bepaald volgens de methode van Abel-Pensky omschreven in NEN-EN 57. Het vlampunt boven 55 C wordt bepaald volgens de methode van Pensky-Martens omschreven in NEN-EN WBDBO (Bouwbesluit) Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag in minuten volgens NEN 6068.