Paritair Comité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap

Transcriptie

1 1 PERSONEELSTATUUT Paritair Comité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap Inleiding Onder PC 329 vallen de werkgevers en de werknemers van de organisaties die onder het Paritair Subcomité voor de socioculturele sector van de Vlaamse Gemeenschap vallen en die gesubsidieerd worden door de Vlaamse Overheid op basis van een of meer decreten en besluiten (o.a. decreet van 7 mei 2004 houdende de organisatie en subsidiëring van een cultureel erfgoedbeleid) LOONBAREMA S L1 (universitair niveau en 3 jaar anciënniteit) = 2704,17 EUR (1622, 5 EUR) VORMING - CAO over Vorming - CAO betreffende de Vorming Art. 4: De sociale partners engageren zich ertoe om elke werknemer de mogelijkheid te geven gedurende de arbeidstijd vorming te genieten in het kader van de uitvoering van het werk of de doelstellingen van de organisatie. De vorming wordt hetzij door de werkgever georganiseerd, hetzij op zijn vraag of met zijn goedkeuring verstrekt door opleidingsderden. Art. 5: Ter uitvoering van artikel 3 en 4 van deze overeenkomst wordt aan de werknemers een collectieve vormingstijd op het niveau van de organisatie toegekend, berekend als volgt: - voor het jaar 2012: het aantal werknemers tewerkgesteld in de organisatie op uitgedrukt in voltijds equivalenten, vermenigvuldigd met 6,62 u. 2,5 vte x 6,62 u. = 16,55 u. Art. 6: Ingeval een overlegorgaan bestaat op organisatieniveau (ondernemingsraad of bij ontstentenis het comité voor preventie en bescherming op het werk of ontstentenis de vakbondsafvaardiging), treedt de werkgever in overleg met de werknemersafvaardiging over de besteding van de vormingstijd en wordt in overleg een vormingsbeleid ontwikkeld voor zover dat er nog niet is. De werkgever bezorgt daarover jaarlijks relevante cijfergegevens aan de werknemersafvaardiging. EINDEJAARSPREMIE - CAO Betreffende de toekenning van een eindejaarspremie Artikel 2 1 De eindejaarspremie bestaat uit een vast geïndexeerd gedeelte, een vast niet-geïndexeerd gedeelte en een procentueel gedeelte Artikel 4

2 2 1 Het procentueel gedeelte van de eindejaarspremie wordt berekend op basis van het geïndexeerd brutojaarloon van de werknemer. 2 Onder geïndexeerd brutojaarloon wordt verstaan het resultaat van de vermenigvuldiging met twaalf van het geïndexeerd baremieke brutomaandloon van de maand oktober van het kalenderjaar, met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage, maar met uitsluiting van de toeslagen. Toekenning berekeningswijze - betalingsmodaliteit Hoofdstuk 3 Toekenning van de eindejaarspremie - CAO Vaststelling van het bedrag van de eindejaarspremie Art. 2 De bijlage van de collectieve arbeidsovereenkomst van betreffende de toekenning van een eindejaarspremie wordt inzake de bestanddelen van de eindejaarspremie 2010 als volgt toegepast en vastgelegd: Toepasselijke bedragen van de eindejaarspremie Vast geïndexeerd gedeelte:702,55 EUR Vast niet-geïndexeerd gedeelte: 55,08 EUR Procentueel gedeelte: 1, 21 % PENSIOEN - CAO tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel Deze cao heeft als voorwerp de invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel. De pensioentoezegging maakt het voorwerp uit van het als bijlage opgenomen pensioenreglement, dat integraal deel uitmaakt van deze cao. Bijlage bij de cao van tot invoering van een sectoraal aanvullend pensioenstelsel PENSIOENREGLEMENT WOON-WERKVERKEER - CAO van met betrekking tot woon-werkverkeer Hoofdstuk III: FINANCIÊLE BIJDRAGE VAN DE WERKGEVER IN DE KOSTEN WOON-WERKVERKEER Artikel 4 1 Bij gebruik van openbaar vervoer wordt verwezen naar de toepassing van de cao nummer 19 octies, gesloten op 20 februari 2009 in de Nationale Arbeidsraad.

3 3 &2 Met ingang van 1 januari 2010 zijn de werkgevers ertoe gehouden voor wat betreft het treinvervoer of het gemengd vervoer NMBS/MIVB/DE LIJN/TEC een overeenkomst, genaamd derdebetalersregeling, te sluiten met de NMBS, waardoor het treinvervoer onder deze derdebetalersregeling kosteloos is voor de werknemer. Zodra de tussenkomst van de overheid in de derdebetalersregeling vermindert of wegvalt, wordt over deze paragraaf op initiatief van de meest gerede partij overlegd. Bij gecombineerd gebruik van openbaarvervoer- en privéverplaatsingsmiddelen wordt de financiële bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten van de werknemer bepaald volgens dit artikel voor wat betreft de afstand door de werknemer afgelegd met een openbaarvervoermiddel, en volgens artikel 5, 8 en 9 voor wat betreft de afstand door de werknemer afgelegd met een privéverplaatsingsmiddel. Artikel 5 1 Voor woon-werkverplaatsingen waarbij de werknemer gebruik maakt van een gemotoriseerd verplaatsingsmiddel, betaalt de werkgever een bijdrage van 60% van de prijs van een maandtreinkaart 2 de klas voor de overeenstemmende enkele afstand als die minstens drie kilometer bedraagt. Indien de werkgever voorziet in kosteloos vervoer voor de werknemer, met een vervoermiddel dat eigendom is van de werkgever of dat hij volledig ten laste neemt, wordt met de werkplaats gelijkgesteld, de plaats vanwaar de werkgever van dat vervoermiddel gebruik kan maken. 2 Bij gebruik van verschillende gemotoriseerde privéverplaatsingsmiddelen worden de afstanden samengeteld om het totaal aantal kilometers te bepalen met het oog op de verschuldigde bijdrage. 3 Indien de werknemer voor de uitvoering van zijn werk op vraag van de werkgever, zich op een zelfde arbeidsdag meer dan één keer van de verblijfplaats naar de werkplaats moet begeven, dan draagt de werkgever voor deze bijkomende verplaatsing(en) bij in de verplaatsingskosten van de werknemer, op dezelfde wijze zoals bepaald in deze cao. De maandelijkse bijdrage wordt per extra woon-werkverplaatsing vermeerderd met 1/25 als de werknemer in een zesdagenweek werkt en met 1/21 als de werknemer in een vijfdagenweek werkt. Artikel 6 De financiële bijdrage van de werkgever geldt niet voor de dagen waarop de werknemer niet heeft gewerkt. De maandbijdrage wordt verminderd met 1/25 per niet gewerkte dag als de werknemer in een zesdagenweek werkt en met 1/21 als de werknemer in een vijfdagenweek werkt. Artikel 7 De werknemer bezorgt de werkgever in tweevoud een verklaring op eer volgens het model als bijlage bij deze cao. De werkgever geeft, na ondertekening voor ontvangst, een exemplaar terug aan de werknemer,. De werkgever kan de afstand controleren. Artikel 8 1 Voor het traject waarbij de werknemer gebruik maakt van een fiets, betaalt de werknemereen bijdrage van 0,15 EUR per afgelegde kilometer. Dit bedrag zal met ingang van 1 januari 2011 telkens worden aangepast overeenkomstig de evolutie van het maximaal vrijgesteld bedrag in het kader van de inkomensbelastingen en van de sociale zekerheid.

4 4 2 De bijdrage bepaald in 1, vervalt wanneer de werkgever in overeenkomst met de werknemer voorziet in het gebruik van een gebruiksklare en reglementair conforme fiets. De bijdrage, bepaald in 1, vervalt eveneens wanneer de werkgever in plaats daarvan voor de betrokken werknemers een formule van fietsleasing of fietsverhuur ten laste neemt. Artikel 9 Voor het traject dat de werknemer te voet aflegt, betaalt de werkgever een bijdrage gelijk aan het maximum vrijgesteld bedrag in het kader van de inkomensbelasting en van de sociale zekerheid, met een maximum van 0,15 EUR per afgelegde kilometer. Dit bedrag zal met ingang van 1 januari 2011 telkens worden aangepast overeenkomstig de evolutie van het maximaal vrijgesteld bedrag in het kader van de inkomensbelastingen en van de sociale zekerheid. Artikel 10: De financiële bijdrage van de werkgever aan de werknemer voor gebruik van een privéverplaatsingsmiddel wordt maandelijks betaald. Bijlage: regeling betreffende woon-werkverkeer Om het gebruik van het openbaar vervoer aan te moedigen, besloot de regering in 2004 om via het systeem van de derdebetalersregeling kosteloos woon-werkverkeer in te voeren. Voor elke werkgever uit de privésector die op vrijwillige basis 80% (ipv. 75%) van de treinkaart terugbetaalt, legt de overheid de overige 20% bij. De werkgever die deze hogere tussenkomst via dit stelsel wil voorzien, moet hiervoor een overeenkomst van derde betaler met de NMBS afsluiten. Vanaf 1 februari 2009 werd de verplichte werkgeversbijdrage in de kosten van het openbaar vervoer aanzienlijk verhoogd. Enerzijds werden de tarieven van de treinkaarten geïndexeerd en anderzijds kwamen de sociale partners in de Nationale Arbeidsraad overeen om de gemiddelde werkgeverstussenkomst voor het woon-werkverkeer te verhogen van gemiddeld 60% naar gemiddeld 75% van de kostprijs van de treinkaarten. Deze dubbele aanpassing op vlak van openbaar vervoer heeft ook gevolgen voor de tussenkomst voor werknemers die voor hun woon-werkverkeer andere vervoermiddelen gebruiken. 1. Vervoer per spoor De werkgeverstussenkomst in de kosten voor het openbaar vervoer is niet enkel tot gemiddeld 75% gestegen, maar zal ook niet langer de jaarlijks aangepaste tarieven van de NMBS volgen. Nieuw is dat de sociale partners een eigen tabel met forfaitaire bedragen hebben voorzien die voortaan als basis dient om de werkgeverstussenkomst te bepalen. Deze tabel wordt niet jaarlijks geïndexeerd zoals de NMBS-tarieven maar zal wel tweejaarlijks door de sociale partners worden herzien. Echter, voor de periode werd overeengekomen om de bedragen van de tussenkomst niet te wijzigen.. Om het gebruik van het openbaar vervoer aan te moedigen, besloot de regering in 2004 om via het systeem van de derdebetalersregeling kosteloos woon-werkverkeer in te voeren. Voor elke werkgever uit de privésector die op vrijwillige basis 80% (ipv. 75%) van de treinkaart terugbetaalt, legt de overheid de overige 20% bij. De werkgever die deze hogere tussenkomst via dit stelsel wil voorzien, moet hiervoor een overeenkomst van derde betaler met de NMBS afsluiten.

5 5 2. Andere vormen van openbaar vervoer (uitgezonderd de trein) De verhoogde werkgeverstussenkomst laat zich ook voelen bij het gebruik van andere vormen van openbaar vervoer. Hier is een tussenkomst van de werkgever enkel vereist vanaf een verplaatsing van 5 km, berekend vanaf de vertrekhalte. Om de hoogte van de werkgeversbijdrage vast te leggen, moeten we een onderscheid maken tussen enerzijds de openbare vervoermiddelen waar de prijs berekend wordt in verhouding tot de afstand en anderzijds de openbare vervoermiddelen waarbij de prijs bepaald wordt volgens een eenheidstarief onafhankelijk van de afstand. a) de prijs van het vervoer staat in verhouding tot de afstand Wanneer de vervoerprijs afhankelijk is van het aantal afgelegde kilometers, dan wordt gebruik gemaakt van dezelfde tabel als bij het vervoer per spoor, zonder dat de tussenkomst meer mag bedragen dan 75% van de werkelijk betaalde prijs. Om zeker te zijn dat de grens van 75% niet overschreden wordt, neemt u 75% van de werkelijke prijs voor het aantal afgelegde kilometers en vergelijkt u dit met de bedragen in tabel 1 geldig voor het vervoer per spoor. Indien het bedrag in die tabel lager is dan 75% van de werkelijke prijs, dan betaalt de werkgever het voorziene bedrag van tabel. Is het daarentegen hoger, dan beperkt u de tussenkomst tot effectief 75% van de werkelijke vervoerprijs van het ticket. b) de prijs is een eenheidstarief (bvb een Stadskaart van de LIJN) De bijdrage van de werkgever wordt forfaitair vastgesteld op 71,8% van de effectief door de werknemer betaalde prijs. Als maximum geldt het bedrag van de werkgeverstussenkomst dat overeenstemt met het bedrag in tabel 1 voor een afstand van 7 km. De werknemers moeten een ondertekende verklaring voorleggen waarin verzekerd wordt dat zij geregeld over een afstand van minstens 5 km gebruik maken van het openbaar vervoer om zich naar het werk te begeven. Indien mogelijk moet dit attest ook het aantal kilometers vermelden. 3. Gecombineerd gemeenschappelijk openbaar vervoer Als een werknemer gebruik maakt van een combinatie van de trein en één of meer andere gemeenschappelijke openbare vervoermiddelen dan de trein, wordt volgend onderscheid gemaakt : Opmerking: Sommige paritaire comités voorzien in een hogere tussenkomst. U kan steeds contact opnemen met uw dossierbeheerder om de exacte regeling voor uw sector op te vragen. wordt er slechts één vervoerbewijs afgeleverd zonder onderverdeling per vervoermiddel, dan is de tussenkomst van de werkgever gelijk aan de tussenkomst voorzien in tabel 1. worden er verschillende vervoerbewijzen afgeleverd, dan maakt de som van de verschillende bijdragen de totale werkgeverstussenkomst uit.

6 6 4. Privé-vervoer De aangepaste CAO 19octies heeft ook gevolgen voor de tussenkomst in de vervoerkost wanneer gebruik wordt gemaakt van een privé-vervoermiddel. Talrijke CAO s voorzien immers ook in een verplichte tussenkomst voor privévervoer, vaak gelijk aan de werkgeverstussenkomst voor vervoer per spoor. Tot 1 juni 2009 kregen de sectoren die verwezen naar het oude, algemene barema voor treinvervoer de mogelijkheid om te beslissing of ze al dan niet wilden meegaan in een tussenkomst tot gemiddeld 75%; conform de nieuwe tabel. Sectoren die reeds een eigen stelsel omtrent tussenkomst privévervoer hadden gesloten, konden die verder blijven toepassen. De werkgever is enkel verplicht om tussen te komen in het vervoer van werknemers met de fiets wanneer dit ofwel in een sectorale cao ofwel in een ondernemingscao of in het arbeidsreglement werd opgenomen. De sociaal en fiscaal vrijgestelde fietsvergoeding bedraagt 0,21 EUR per kilometer. TIJDSKREDIET - Cao van inzake het recht op een zorgkrediet, op een loopbaankrediet en op een vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van een loopbaanbeëindiging in de socioculturele sector Hoofdstuk 2: Recht op een zorgkrediet Artikel 2: De werknemer, tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, heeft ongeacht zijn/ haar functie, beroepscategorie of anciënniteit recht op een zorgkrediet. Onder zorgkrediet wordt verstaan: een volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking, volgens de wetgeving ter zake, met name de herstelwet van 22 januari 1985 en de uitvoeringsbesluiten, om palliatief verlof, verlof voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid, of ouderschapsverlof te nemen. Hoofdstuk 3: Recht op een loopbaankrediet Artikel 6: De werknemer, tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde uur en met een anciënniteit in de onderneming van minstens één jaar, heeft recht op een loopbaankrediet Nvt erfgoedcoördinatoren Hoofdstuk 4: Recht op een vermindering van arbeidsprestaties in het kader van loopbaanbeëindiging Artikel 11: De werknemer van 50 jaar of ouder heeft op zijn/haar vraag recht op een vermindering van de arbeidsprestaties in het kader van een loopbaanbeëindiging. Hieronder wordt verstaan de gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor werknemers van 50 jaar of ouder, volgens de wetgeving ter zake, met name de herstelwet van 22 januari 1985 en de uitvoeringsbesluiten. - CAO van tot toekenning van een syndicale premie Artikel 4 De werkgevers van elke vereniging storten per 30 september van elk jaar een bedrag aan het fonds, met het oog op het uitbetalen van de syndicale premie. Deze storting kan collectief gebeuren, voor alle werkgevers samen. Het bedrag wordt als volgt bepaald: 13 EUR per werknemer, in dienst op 31 maart van het betrokken jaar. Het aantal werknemers, in dienst, wordt bepaald op basis van de aangifte bij de RSZ.

7 7 Andere cao s PC Cao van houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid in de Vlaamse socioculturele sector - Cao van betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake de tewerkstelling in de socioculturele sector ter vervanging van het CAO van Cao van betreffende de middelen voor het wegwerken van anomalieën inzake de tewerkstelling in de socioculturele sector VERLOF en VAKANTIEGELD Op hoeveel verlofdagen heeft een werknemer recht? De duur van de vakantie hangt af van het aantal gewerkte en gelijkgestelde dagen in het voorgaande kalenderjaar (= vakantiedienstjaar). Zo zal een werknemer in 2012 vakantie genieten op basis van zijn (gelijkgestelde prestaties) in Voor voltijdse werknemers met volledige prestaties in het vakantiedienstjaar bedraagt het aantal wettelijke vakantiedagen steeds 20 dagen (bij een tewerkstelling in een 5-dagenweek) en 24 dagen (indien een tewerkstelling in een 6-dagenweek). Het aantal vakantiedagen voor deeltijdse werknemers wordt bepaald in verhouding tot hun (gelijkgestelde) prestaties. Daarenboven kunnen zij nooit meer vakantie opnemen dan 4x het wekelijks arbeidsregime dat geldt op het ogenblik van het opnemen van verlof. Op welke vergoedingen heeft een werknemer recht? Het vakantiegeld is samengesteld uit: de loonwaarborg op het ogenblik dat vakantie wordt genomen, zijnde het enkel vakantiegeld de aanvulling bovenop het enkel vakantiegeld, zijnde het dubbel vakantiegeld. De bediende die met vakantie gaat, ontvangt van zijn werkgever zijn vakantiegeld in de vorm van: het enkelvoudig vakantiegeld: dit is de maandwedde die doorloopt wanneer de vakantiedagen worden opgenomen het dubbel vakantiegeld, gelijk aan 1/12 van 92% van het brutoloon van de maand waarin de vakantie wordt opgenomen voor iedere maand die tijdens het vakantiedienstjaar werd gepresteerd of met effectieve arbeid is gelijkgesteld. Er dient evenwel enkel 13,07% afgehouden te worden op het dubbel verlofgeld voor 3 weken + 2 dagen (dwz. op 85%). De bediende die zijn werkgever verlaat (ongeacht de wijze van beëindiging) of zijn arbeidsregime tijdelijk of definitief vermindert (bv. overgang van voltijds naar deeltijds, overgang van ¾ naar halftijds), krijgt vertrekvakantiegeld voor de nog niet genoten vakantierechten, ten belope van 15,34% op alle lonen die tijdens het vakantiedienstjaar bij deze werkgever verdiend werden. Het enkel vakantiegeld ten belope van 7,67% zal berekend worden in verhouding tot de vakantiedagen die nog resten. In het geval van een vermindering van arbeidsregime betaalt de werkgever het vertrekvakantiegeld voor de niet opgenomen dagen samen met het loon voor de maand december van het jaar waarin de vermindering plaatsvindt. Bijkomende opmerkingen: voor bedienden met een geheel of gedeeltelijk variabele wedde dient het vakantiegeld te worden berekend op dit variabel gedeelte; bij de berekening van het vakantiegeld voor bedienden moet geen rekening worden gehouden met het deel van de bezoldiging dat niet als basis dient voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen. Bijgevolg is geen

8 8 vakantiegeld verschuldigd op de werkgeverspremies voor een groepsverzekering, geen vakantiegeld op voordelen in natura zoals maaltijdcheques, bedrijfswagen, MAALTIJDCHEQUES Deze zijn niet verplicht maar extra legaal voordeel. De wetgeving op maaltijdcheques regelt onder andere de waarde van de cheques. Er bestaat niet echt een maximale waarde voor de maaltijdcheques zelf maar de maximum werkgevers- en de minimum werknemersbijdrage is wel bepaald in de wetgeving op maaltijdcheques. De werknemer krijgt 1 maaltijdcheque per effectief gewerkte dag. Voor ziekte of vakantie worden er geen maaltijdcheques uitgereikt De maaltijdcheques zijn 3 maanden geldig en dat staat er ook duidelijk op vermeld De maaltijdcheques mogen alleen gebruikt worden om een maaltijd of verbruiksklare voeding mee te kopen. Ook dit staat duidelijk op de cheques. De maximum werkgeversbijdrage per cheque bedraagt 5.91 De minimum werknemersbijdrage per cheque bedraagt 1.09 De werkgever kan maximum 5.91 bijdragen, voor de werknemers is dat minimum Het meest voordelig voor zowel werkgever als werknemer is een maaltijdcheque van 7 EUR. Maaltijdcheques met een hogere waarde vereisen dat de bijdrage van de werknemer wordt verhoogd.: De toekenning van de maaltijdcheques moet voorzien worden in een individuele of collectieve overeenkomst. Het aantal toegekende maaltijdcheques moet overeenkomen met het aantal effectief gepresteerde werkdagen. De maaltijdcheques moeten worde afgeleverd op naam van de begunstigde Op de cheques moet een geldigheid van 3 maanden staan en er moet ook op vermeld worden dat ze enkel voor maaltijden of gebruiksklare voedingswaren gebruikt mogen worden. Voor de werknemer zijn maaltijdcheques een sociaal, niet-belastbaar voordeel Voor de werkgever is 1 van de werkgeversbijdrage per maaltijdcheque aftrekbaar als professionele kost Er moet op de maaltijdcheques geen RSZ betalen maar u moet op uw RSZ aangifte wel het aantal werknemers dat maaltijdcheques krijgt en het totaalbedrag van het werkgeversgedeelte vermelden.