evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave"

Transcriptie

1 ijs arbeid data zorg onderwijs zekerheid etenschap rg welzijn mobiliteit jn beleids- Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave Opleidingsmonitor Flexbranche 2012 Gert de Jong Hedwig Vermeulen John Warmerdam Wouter de Wit

2 Projectnummer: Opdrachtgever: STOOF 2012 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ii

3 Voorwoord De Stichting Opleiding en Ontwikkeling Flexbranche (STOOF) presenteerde in 2010 de opleidingsmonitor voor de flexbranche. Voor het eerst werden de opleidingsinspanningen van de branche grondig in kaart gebracht. We beloofden u toen dat we het onderzoek periodiek zouden herhalen. Met veel plezier presenteer ik u dan ook de tweede Opleidingsmonitor Flexbranche (2012). De monitor geeft een beeld van aard en omvang van de opleidingsactiviteiten in de flexbranche. Daarbij komen verschillende dimensies aan bod. Welke flexkrachten worden opgeleid, hoeveel wordt er opgeleid, welke overwegingen spelen een rol, waarom wordt er niet opgeleid, welke knelpunten ervaren uitzendondernemingen, welk soort opleidingen worden gevolgd etc. De opleidingsmonitor vormt een belangrijke bron van informatie voor iedereen die zich wil verdiepen in de flexbranche. Het verschijnen van de opleidingsmonitor voor de flexbranche weerspiegelt het toegenomen belang van opleiden voor flexorganisaties en flexkrachten. Een resultaat om trots op te zijn. Eens te meer door de uitkomsten. Bijna 16% van de flexkrachten (excl. scholieren en studenten) volgt een opleiding via de flexorganisatie. Dat is beduidend meer dan de 10% onder tijdelijke contracten en iets minder dan de 16,4% bij werknemers met een vast dienstverband. De flexbranche doet het goed en veel beter dan andere vormen van flexibele arbeid. Zeer te spreken ben ik ook over de groei die is doorgemaakt in de afgelopen 10 jaar. Maar we zijn er nog niet. De ambitie van STOOF is om door te groeien naar 20%, met bijzondere aandacht voor mensen zonder startkwalificatie. Want opleiden is keihard nodig zeker in de huidige economisch onzekere tijden. Op de arbeidsmarkt bieden goed onderhouden kennis en competenties namelijk de beste garantie op duurzame participatie. En dat is belangrijk juist voor diegene met een flexibel dienstverband. Extra aandacht van de branche voor de onderkant van de arbeidsmarkt is wat mij betreft op zijn plaats. Ruim 35% van de flexkrachten is niet in het bezit van een startkwalificatie en uit de monitor blijkt dat deze groep ook achterblijft qua opleiden. Maar opleiden doet meer. De toekomstige arbeidsmarkt vraagt om een goed opgeleide beroepsbevolking. Werk wordt kennisintensiever, kennis veroudert sneller dan ooit en functies veranderen voortdurend. Arbeidsbemiddeling en opleiden zullen steeds vaker hand in hand gaan want vacatures en werkzoekenden matchen niet meer als iii

4 vanzelfsprekend. Flexorganisaties moeten investeren in kennis en vakmanschap van flexkrachten om een rol van betekenis te kunnen blijven spelen op de arbeidsmarkt. Ten slotte kunnen beter opgeleide flexkrachten slimmer werken en dat verhoogt de arbeidsproductiviteit. En dat is broodnodig want we kunnen straks nou eenmaal niet met zijn allen in de zorg of het onderwijs gaan werken om de verwachte gaten in de personeelsvoorziening daar op te vullen. Een productievere beroepsbevolking zorgt voor een sterke concurrentiepositie en voor meer economische groei. En dat maakt de taart voor iedereen groter. Zo is de cirkel rond. Leren loont, zowel voor de flexkracht, de opdrachtgever als de flexorganisatie. Jurriën Koops Voorzitter Stichting Opleiding en Ontwikkeling Flexbranche iv

5 Inhoud Voorwoord iii 1 Inleiding: de monitor Enquête BeroepsBevolking (EBB) Telefonische enquête flexorganisaties Leeswijzer 11 2 Beschrijving flexkrachten in opleiding Ontwikkeling van aantal flexkrachten in opleiding Persoonskenmerken van flexkrachten in opleiding Baankenmerken Contractfase (geschoolde) flexkrachten Motieven voor opleiding 34 3 Opleidingskenmerken Niveau van de opleiding Duur van de opleiding Beroepskwalificerende opleidingen Vormen van opleiding 43 4 Organisatie en financiering van scholing Opleiding en studieverlof Uitgaven van flexorganisaties voor scholing Bijdragen en subsidies van derden 51 5 Motieven en beleid voor scholing Scholingsbeleid Overwegingen bij investeringsbeslissingen Feitelijke gang van zaken BBL en EVC opleidingen Knelpunten in het scholingsaanbod 63 v

6 6 Organisatorische verankering van scholing Verhouding beleid en praktijk Afspraken en financiële faciliteiten Interne voorzieningen en deskundigheid 69 7 Scholing en sectoren Huidige situatie Verwachtingen 74 8 Samenvatting Samenvattende opmerkingen Evaluatie aanbevelingen vorige meting Aanbevelingen Bijlagen 93 Bijlage 1 Betrouwbaarheidsmarges EBB 95 Bijlage 2 Onderwijsindeling CBS 98 Bijlage 3 Verantwoording veldwerk 101 Bijlage 4 Overzicht geënquêteerde flexorganisaties 105 vi

7 1 Inleiding: de monitor Wanneer twee punten op een kaart worden gezet kan daar een lijn tussen worden getekend en kan de koers worden bepaald. Zo ook met een monitor. De eerste meting geeft de stand van zaken weer; bij een tweede meting begint zich een ontwikkeling af te tekenen. Het zijn nog slechts de contouren van een ontwikkeling, immers trends kunnen van richting veranderen, ontwikkelingen kunnen zich nog afspelen binnen de betrouwbaarheidsmarge, enzovoorts. Maar dat neemt niet weg dat de eerste ontwikkelingen in beeld komen. Dat is dan ook het doel van deze rapportage, die verslag doet van de tweede meting van de opleidingsmonitor voor de Flexbranche. De eerste meting vond plaats in De Opleidingsmonitor Flexbranche is een periodieke meting die de ontwikkelingen in het opleiden van flexkrachten beschrijft. Onder flexkrachten worden in deze rapportage verstaan de arbeidskrachten ( uitzendkrachten ) die door flexorganisaties worden bemiddeld naar inleenbedrijven. De monitor is opgezet naar aanleiding van afspraken die in het kader van de CAO voor Uitzendkrachten door de vakorganisaties en de werkgevers in de Flexbranche zijn gemaakt. De monitor is uitgevoerd in opdracht van STOOF, het opleiding- en ontwikkelingsfonds van de Flexbranche. 1.1 Onderzoeksvragen In deze monitor staan de volgende vragen centraal. 1. Wat zijn de kenmerken van flexkrachten die geschoold worden? Waarin onderscheiden zij zich van andere werknemers? 2. Wat zijn de kenmerken van de scholing? 3. Hoe wordt de scholing gefinancierd? 4. Welke motieven hebben flexorganisaties om flexkrachten te scholen? 5. Hoe is de scholing binnen de flexorganisaties verankerd? 6. Welke scholingsvraag is er binnen de inleenbedrijven, wat zijn de actuele en verwachte mismatches? 7. Wat is er veranderd ten opzichte van de eerdere metingen van de eerste monitor? 8. Bij welk type inleenbedrijven vindt de scholing van flexkrachten vooral plaats? De vragen komen grotendeels in de achtereenvolgende hoofdstukken aan de orde. De vraag naar de veranderingen, vraag 7, is door het hele rapport verwerkt. 7

8 1.2 Opzet van de monitor De gegevens van deze rapportage zijn langs twee wegen verkregen: 1. via de Enquête BeroepsBevolking (EBB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); 2. via een telefonische enquête onder een steekproef van flexorganisaties, uitgevoerd door het ITS. De rapportage geeft dus informatie over de flexkrachten (in relatie tot andere groepen) en over flexorganisaties. Daarmee hebben we een breed beeld op de ontwikkelingen Enquête BeroepsBevolking (EBB) Voor informatie over flexkrachten en hun opleiding is gebruik gemaakt van de EBB van het CBS. Voor de EBB worden jaarlijks ruim 80 duizend personen van 15 jaar en ouder bevraagd naar hun persoons-, arbeids- en opleidingsgegevens. Onder die groep bevinden zich elk jaar ongeveer twaalf- tot achttienhonderd flexkrachten. De aantallen uit de enquête zijn opgehoogd met een wegingsfactor die door het CBS is bepaald. Hierdoor wordt een beeld verkregen van de werkzame personen in Nederland en hun achtergrond- en opleidingskenmerken. Op basis van de baankenmerken kunnen we flexkrachten vergelijken met andere groepen werkzame personen. De gegevens van de flexkrachten worden daarbij telkens gezet naast die van werknemers met een flexibele arbeidsrelatie, en de totale groep werkzamen. We rapporteren dus telkens over de volgende drie groepen: Flexkrachten: arbeidskrachten die door flexorganisaties worden bemiddeld naar inleenbedrijven; ze worden ook wel aangeduid met de term uitzendkrachten. Flexkrachten met arbeidscontract bij bedrijf: oproep- en invalkrachten, personen zonder vast dienstverband of personen zonder vaste uren (deze groep noemen we in de tekst vaak flexkrachten-in-bedrijf). Totale groep met arbeidscontract bij bedrijf dat zijn de werknemers met een direct arbeidscontract bij werkgevers. Het zijn degenen met een vast dienstverband plus de genoemde flexkrachten die direct in dienst zijn bij een werkgever (deze groep noemen we in de lopende tekst vaak arbeidskrachten-in-bedrijf). Wanneer alle drie de groepen in totaliteit worden beschreven, wordt dit aangeduid met werkenden. 8

9 Voor de Opleidingsmonitor is nagegaan of men bezig is met scholing. Op basis van de vraagstelling in de EBB is de definitie van scholing als volgt: men volgt op dit moment een cursus of een opleiding op een school, bij een ander opleidingsinstituut of in het bedrijf, of men heeft in de vier weken voorafgaand aan de enquête een cursus gevolgd of beëindigd die korter dan zes maanden heeft geduurd. Een apart punt van aandacht zijn de scholieren en studenten met een uitzendbaan. In de meeste gevallen zal de studie geen relatie hebben met de baan. De studie is niet bedoeld om de competenties beter te laten aansluiten bij die baan, of om van die baan naar een volgende te kunnen doorstromen. De studie is in de meeste gevallen bedoeld om een start te kunnen maken op de arbeidsmarkt. In deze Opleidingsmonitor gaat het juist wel om opleidingen die aansluiten bij of soms zelfs noodzakelijk zijn voor de baan. Daarom zijn scholieren en studenten niet meegenomen in de groep opleidingvolgenden. Tenzij anders aangegeven, geldt dus voor alle tabellen dat het percentage werkenden in opleiding exclusief scholieren of studenten is. Consequentie van die keuze is dat leerlingen die een bol of bbl-opleiding volgen en in de EBB hebben aangegeven dat ze scholier/student zijn telkens buiten beschouwing blijven. Er is in deze hele rapportage daarom een onderschatting van bbl ers en (vooral) van het aantal bol ers. Zie ook bijlage B2 hierover. De enquêtes voor de EBB worden gedurende het jaar gehouden. Van 2001 tot 2010 gebeurt dat op vergelijkbare wijze 1. In de vorige Opleidingsmonitor is gebruik gemaakt van de EBB-gegevens tot en met Dat waren op dat moment de meest actuele beschikbare gegevens. Voor de beschrijving van de huidige stand van zaken in deze Opleidingsmonitor gebruiken wij de gegevens van de EBB over Zoals gezegd maken we ook een vergelijking met de vorige meting. Voor de beschrijving van ontwikkelingen in de tijd bekijken we de EBB-gegevens over de periode Die analyse maakt duidelijk wat er tussen de eerste en tweede meting van de monitor is veranderd. Veelal worden in de lopende tekst de gegevens over 2010 gepresenteerd en wordt de ontwikkeling beschreven. Soms presenteren we ook cijfers over 2008 in de tabellen. Bij langjarige ontwikkeling in grafiekvorm gaan we terug tot In feite is de EBB een roterend panel. Personen worden vijf keer benaderd. De eerste meting gebeurt via een persoonlijk interview (CAPI). Daarna volgt vier keer na steeds een kwartaal een telefonische meting (CATI). Vanaf de tweede helft van 2010 gebeurt ook de eerste meting telefonisch (mits er een vast telefoonnummer bekend is bij het CBS). Voor de analyses hebben wij gebruik gemaakt van de eerste peilingen van personen. Het CBS geeft geen indicatie dat de gewijzigde opzet leidt tot een trendbreuk in de cijfers. 9

10 Het is voor een goede interpretatie van de ontwikkelingen, zoals die in een vergelijking van twee afzonderlijke jaren naar voren komt, van belang rekening te houden met de zogeheten betrouwbaarheidsmarges: soms zien we wel een stijging of daling van percentages, maar betreft het nog geen statistisch significant verschil tussen de twee metingen. Bij langjarige ontwikkelingen kunnen natuurlijk wel trends worden gesignaleerd. In deze rapportage nemen we dat dan ook regelmatig mee. Een toelichting op het begrip betrouwbaarheidsmarge en hoe groot de bijbehorende waarden zijn, is te vinden in bijlage B Telefonische enquête flexorganisaties Om de gegevens en meningen van de flexorganisaties te verkrijgen heeft het ITS in mei 2012 een telefonische enquête gehouden bij een steekproef van ruim duizend bedrijven. Er deden 335 flexorganisaties aan dit onderzoek mee. De steekproef is getrokken uit een bestand met gegevens van STOOF, waarin bedrijfsgegevens staan vermeld vanuit ABU, NBBU en SNA. De bestanden zijn door de Kamer van Koophandel verrijkt met adresgegevens. Een meer uitgewerkte beschrijving van de steekproef en de 335 responderende bedrijven is opgenomen in bijlage B3. In de telefonische interviews kwamen aan de orde vragen over scholingsuitgaven, motieven voor scholing, afspraken, regelingen en faciliteiten voor scholing, en verwachtingen ten aanzien van scholing in de toekomst. Een beschrijving van de deelnemende flexorganisaties op grond van een aantal relevante kenmerken is eveneens in de bijlage opgenomen (B4). Voor de telefonische enquête is vrijwel dezelfde vragenlijst gebruikt als voor de enquête in het eerdere onderzoek. Dat maakt vergelijking tussen de eerste meting (waarover in 2009 is gerapporteerd) en deze meting (uit 2012) mogelijk. In de tabellen nemen we veelal dan ook de cijfers uit 2009 op, zodat snel de ontwikkeling in de afgelopen jaren is te zien. Tevens maken we in de tabellen vaak een onderscheid naar grootteklasse van de flexorganisaties, waarbij we dezelfde indeling als in 2009 aanhouden. Er is wel een belangrijk verschil tussen de telefonische enquête van de eerste monitor en die van deze tweede. Het tijdvak waarover de eerste enquête ging, betreft een periode van anderhalf jaar, namelijk 2008 en de eerste helft van De onderhavige enquête gaat over een tijdvak van twee jaar, namelijk 2010 en In veel gevallen levert dat geen problemen in de vergelijking op. Maar als het bijvoorbeeld gaat 10

11 over uitgaven voor scholing, is het verschil wel degelijk relevant. Waar het relevant is, geven we dat in de tekst aan. Een tweede belangrijk verschil is dat de steekproef nu getrokken is uit de flexorganisaties met meer dan één vaste medewerker. Hierdoor bestaat de kleinste grootteklasse nu uit de categorie 2-4 medewerkers en in de vorige meting 1-4 medewerkers. Bij het toetsen op verschillen tussen de vorige en de huidige meting is hiervoor gecorrigeerd. Aanvullend op deze telefonische enquête zijn met een tiental bedrijven die op scholingsgebied aan de weg timmeren (omdat ze goede faciliteiten bieden of veel flexkrachten in opleiding hebben), open telefonische interviews gehouden. Veelal vond dat plaats met dezelfde informant als degene die aan de enquête deelnam. In de rapportage geven we een beschrijving van opvallende of kenmerkende situaties uit de interviews in de vorm van tekstkaders. Deze kaders zijn bij het betreffende onderwerp geplaatst, als illustratie bij het cijfermateriaal. 1.3 Leeswijzer Deze rapportage volgt de hoofdvragen van het onderzoek. In elk hoofdstuk maken we voor het betreffende onderwerp een vergelijking met de resultaten van de vorige monitor. Hoofdstuk 2 beschrijft de groep flexkrachten die scholing volgen. In hoofdstuk 3 gaan we in op de kenmerken van de opleiding die wordt gevolgd. Hoofdstuk 4 laat zien wie de scholing betaalt en hoe de scholing wordt georganiseerd binnen de flexorganisaties. In hoofdstuk 5 beschrijven we de motieven van de flexorganisaties voor het scholen van de flexkrachten. De verankering van scholing komt aan de orde in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 geeft voor de verschillende sectoren de huidige situatie van scholing en de verwachtingen daaromtrent. Tenslotte geven we in hoofdstuk 8 een korte samenvatting van de belangrijkste bevindingen. We blikken terug op de aanbevelingen uit de vorige monitor en sluiten af met de actuele aanbevelingen. Voor het goede verstaan wijzen we nog even op de periodes waarop deze monitor betrekking heeft. Uit de EBB-enquête waren ten tijde van het onderzoek gegevens tot 2010 te betrekken, dat waren toen dus de meest actuele cijfers. Ook in de eerste monitor zijn de meest actuele cijfers uit de EBB-enquête gebruikt. Dat betrof cijfers uit Wanneer we in dit rapport beschrijven en analyseren op grond van EBBgegevens betreft het dus gegevens uit 2010 met de mogelijkheid terug te blikken tot Regelmatig maken we een expliciete vergelijking tussen 2008 en

12 De ITS-enquête is afgenomen in het voorjaar van 2012; we hebben de respondenten gevraagd terug te blikken op de twee voorliggende jaren. Dat wil dus zeggen dat we uit de ITS-enquête gegevens kunnen presenteren uit 2010 en De eerste monitor rapporteerde over 2009 en een deel van Wanneer we in dit rapport beschrijven en analyseren op grond van de gegevens van de ITS-enquête betreft het dus gegevens uit 2012 en maken we geregeld een expliciete vergelijking tussen 2009 en

13 2 Beschrijving flexkrachten in opleiding In dit hoofdstuk presenteren we gegevens over de flexkrachten in opleiding zoals die uit de analyses van de EBB naar voren komen. Allereerst schetsen we daarbij aantallen en trends van het aantal flexkrachten en flexkrachten in opleiding van de afgelopen jaren, daarna volgt een paragraaf met persoonskenmerken van deze flexkrachten. We vergelijken de flexkrachten in opleiding waar mogelijk met flexkrachten-inbedrijf 2 en met arbeidskrachten-in-bedrijf 3. In de aansluitende paragraaf worden de gegevens over baankenmerken besproken. Als kenmerken onderscheiden we de sectoren waar men werkzaam is, het beroepsniveau en de omvang van de aanstelling. De dan volgende paragraaf van dit hoofdstuk laat zien in welke contractfase de flexkrachten zitten. Dit is de enige paragraaf uit dit hoofdstuk waarvan de gegevens op de ITS-enquête zijn gebaseerd. Alle andere gegevens uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de EBB. Zo ook de slotparagraaf. Deze beschrijft de motieven waarom werkenden opleidingen volgen. 2.1 Ontwikkeling van aantal flexkrachten in opleiding Allereerst kijken we in deze paragraaf naar de drie onderzoeksgroepen in Tabel 2.1 Aantallen en percentages van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, in 2010 (bron: EBB) flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-in-bedrijf totaal volgt totaal volgt totaal volgt opleiding 1) opleiding 1) opleiding 1) (1) (2) (1) (2) (1) (2) aantal personen % in opleiding (2)/(1) 15,8% 10,0% 16,4% 1 exclusief scholieren/studenten 2 De verkorte aanduiding voor flexkrachten met arbeidscontract bij bedrijf (zie p. 2) 3 De verkorte aanduiding voor arbeidskrachten met arbeidscontract bij bedrijf (zie p. 2) 13

14 In totaal zijn er in 2010 bijna 200 duizend flexkrachten werkzaam op dagbasis. Ruim 31 duizend van deze flexkrachten volgen een opleiding, dat is 15,8 procent van het totaal aantal flexkrachten. Onder de groep arbeidskrachten-in-bedrijf is het percentage mensen in opleiding nagenoeg even groot, namelijk 16,4 procent van totaal bijna zeven miljoen arbeidskrachten-in-bedrijf. Onder de groep flexkrachten-in-bedrijf is het percentage dat opleiding volgt met 10,0 procent evenwel een stuk lager. Het totaal aantal flexkrachten laat door de jaren heen een wisselende ontwikkeling zien, zoals uit het volgende figuur blijkt. Figuur 2.1 Langjarige ontwikkeling van aantal flexkrachten, het aantal fte s en het aantal flexkrachten in opleiding (absolute aantallen in duizendtallen; bron: EBB) Duizenden aantal flex fte flex aantal flex met opleiding aantal flex fte flex aantal flex met opleiding Het totaal aantal ligt nog een stuk onder het hoogtepunt van 2007 toen er in totaal flexkrachten werkzaam waren. Daarna is een daling ingezet, die nu iets lijkt af te vlakken. Het huidige aantal ligt wel weer boven het laagste punt uit Het aantal fte aan flexkrachten volgt de trend van het aantal individuele flexkrachten. Het aantal flexkrachten dat een opleiding volgt, heeft een veel stabieler verloop en laat als het ware een afgezwakte variant van de ontwikkelingen in aantallen flexkrachten zien. Daarbij zien we in 2010 een lichte stijging (naar 31 duizend) ten opzichte van 2009, na de neergang vanaf Zoals gezegd zijn scholieren en 14

15 studenten niet meegenomen in het aantal flexkrachten met opleiding. Wanneer we de ontwikkeling van flexkrachten in opleiding nader beschrijven, ontstaat het volgende beeld. Figuur 2.2 Percentage flexkrachten dat een opleiding volgt (bron: EBB) % flex in opleiding of schol/stud %flex dat schol/stud is % flex in opleiding % flex in opleiding of schol/stud 33,7 34,5 31,8 31,6 30,0 30,8 35,1 33,6 31,8 32,5 %flex dat schol/stud is 23,6 20,4 20,1 20,4 19,1 18,4 19,2 19,2 17,6 16,8 % flex in opleiding 10,1 14,1 11,7 11,2 10,9 12,3 15,9 14,4 14,2 15,8 schol/stud = scholieren en/of studenten De bovenste lijn geeft het aantal flexkrachten dat een opleiding volgt. De onderste twee lijnen leggen die groep uiteen in: 1. de als flexkracht werkende scholieren/studenten; 2. de flexkrachten die geen scholier/student zijn, maar flexwerk als inkomstenbron hebben. De onderste lijn weerspiegelt de onderste lijn uit figuur 2.1. Omdat hier percentages worden weergegeven is duidelijker de ontwikkeling te zien: het percentage flexkrachten dat een opleiding volgt daalt tot 2005, daarna stijgt dit tot In 2008 en 2009 daalt het percentage flexkrachten dat een opleiding volgt weer, om na 2009 weer iets te stijgen. Sinds 2007 ligt het percentage constant op een hoger niveau dan in de vijf jaar daarvoor. Uit het figuur blijkt eveneens dat de stijging in 2010 van het totaal aantal flexkrachten dat een opleiding volgt (de bovenste lijn) op conto komt van het groeiend aantal flex- 15

16 krachten (exclusief studenten en/of scholieren) dat een opleiding volgt. Verhoudingsgewijs groeit deze groep ten opzichte van de scholieren/studenten. In 2010 zijn beide groepen bijna even groot: 15,8 procent voor de flexkrachten die een opleiding volgen, en 16,8 procent voor de scholieren/studenten. Tot slot kijken we in deze paragraaf over aantallen naar de langjarige ontwikkelingen van de percentages van alle drie de groepen werkenden 4 in opleiding. Figuur 2.3 Langjarige ontwikkeling van het percentage flexkrachten, flexkrachtenin-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, in opleiding (bron: EBB) 20,0 flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-in-bedrijf 15,0 10,0 5,0 0, In deze figuur is de middelste lijn (blauw met ruitjes) dezelfde lijn als de onderste lijn in figuur 2.2. In het figuur zijn de percentages gezet tegenover de percentages flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf die een opleiding volgen. Zoals hiervoor al is geconstateerd, komt het percentage flexkrachten dat een opleiding volgt in 2010 dicht in de buurt van het percentage arbeidskrachten-in-bedrijf dat in 2010 een opleiding volgt. Dat is in voorgaande jaren eerder gebeurd, zo blijkt uit het figuur. In 2002 en in 2007 raken de lijnen elkaar bijna. Het percentage flexkrachten- 4 De term werkenden is in dit rapport de verzamelterm voor flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten (zie p. 2) 16

17 in-bedrijf dat een opleiding volgt, ligt vanaf 2001 elk jaar duidelijk onder de andere twee lijnen. De grafiek laat voor de flexkrachten in opleiding vanaf 2007 eerst een daling zien met daarna een stijging; het betreffen hier echter géén statistisch significante verschillen tussen de jaren. Dat wil zeggen dat de geconstateerde verschillen ook uit steekproeffluctuaties zijn te verklaren. Wel is het zo dat het percentage uit 2010 significant hoger ligt dan dat van 2001, 2004 en Ook voor de groepen flexkrachten-inbedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf zijn de stijgingen en dalingen van de laatste drie jaar niet statistisch significant 5. Het verschil tussen 2010 enerzijds, en 2001, 2004 en 2005 anderzijds is voor alle drie de groepen wel significant. Dat wil dus zeggen dat er zowel ten opzichte van 2001 als ten opzichte van 2004 en 2005 een reële groei is doorgemaakt. Samenvattend kunnen we dus stellen dat er vergeleken met 2001 een reële stijging is van het aantal flexkrachten dat een opleiding volgt. 2.2 Persoonskenmerken van flexkrachten in opleiding In deze paragraaf worden flexkrachten beschreven naar de persoonskenmerken geslacht, leeftijd en etniciteit en opleidingsniveau. We maken, zoals aangegeven, een vergelijking van alle flexkrachten, met flexkrachten-in-bedrijf en met arbeidskrachten-in-bedrijf. In de tabel en de diagrammen zijn ook detailgegevens opgenomen van de werkenden die een opleiding volgen. Dit is telkens exclusief scholieren en studenten. Voor de kenmerken leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau worden de gegevens drie keer gepresenteerd, alle drie de keren met een eigen invalshoek. Allereerst presenteren we in tabel 2.2 hoe de totale groepen zijn ingedeeld in subcategorieën. Bijvoorbeeld: hoeveel procent van de flexkrachten in opleiding wordt gevormd door de groep van jaar? Vervolgens presenteren we bij de bespreking per kenmerk veelal een staafdiagram van deze onderverdeling. Tevens kijken we naar de langjarige ontwikkeling door de tijd. We geven dan het percentage van de mensen in opleiding binnen een bepaalde categorie (dus bijvoorbeeld: hoeveel procent van de jongste leeftijdscategorie van flexkrachten volgt een opleiding?). Tot slot volgt (in paragraaf 2.2.5) een overzichtstabel waaruit we voor alle kenmerken aangeven welk percentage een opleiding volgt. 5 Zie bijlage B1 voor een toelichting op statistische significantie en betrouwbaarheidsmarges. 17

18 Tabel 2.2 Persoonskenmerken van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, totaal en opleidingvolgend, in 2010 (bron: EBB) flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-inbedrijf totaal volgt totaal volgt opleiding 1 opleiding1 totaal volgt opleiding 1 (1) (2) (3) (4) (5) (6) aantal personen % in opleiding (2)/(1) 15,8% 10,0% 16,4% geslacht man 59,7 57,7 44,5 42,2 51,8 51,0 vrouw 40,3 42,3 55,5 57,8 48,2 49,0 Leeftijd < 25 jaar 33,2 30,9 57,2 49,2 16,8 16, jaar 28,6 37,2 11,9 17,0 21,5 28, jaar 18,5 15,3 9,5 14,0 24,4 26,0 > 45 jaar 19,7 16,5 21,5 19,8 37,4 29,2 Etniciteit Autochtoon 64,9 62,7 80,2 77,4 82,6 82,2 Allochtoon 35,1 37,3 19,8 22,6 17,4 17,8 hoogst behaalde opleiding 2 Lager niveau basisonderwijs 8,3 3,6 8,9 4,1 5,5 2,5 vmbo, mbo1, avo onderbouw 17,2 14,2 12,2 14,1 11,5 8,6 w.o. avo onderbouw 9,6 9,9 21,0 12,2 8,6 6 Middelbaar niveau w.o. mbo 2 en 3 15,0 18,9 9,7 12,4 13,4 13,1 w.o. mbo 4 16,2 21,1 11, ,5 20,6 w.o. havo, vwo 14,8 10,8 20,0 21,4 9,6 10,3 Hoger niveau hbo, wo bachelor 13,9 14,4 11,9 15, ,9 wo master, doctor 4,7 7,2 4,7 6,9 10,6 12,9 opleiding onbekend 0,5 0,0 0,3 0,1 0,4 0,1 volgt momenteel opleiding 3 volgt opleiding, excl. scholier/ student 15,8 100,0 10,0 100,0 16,4 100,0 scholier/student 16,8 0,0 46,8 0,0 10,6 0,0 volgt opleiding, totaal 32,5 100,0 56,8 100,0 27,0 100,0 wel/geen startkwalificatie 4 geen startkwalificatie 35,0 27,7 42,2 30,3 25,6 17,1 startkwalificatie 64,5 72,3 57,6 69,6 74,1 82,8 onbekend 0,5 0,0 0,2 0,1 0,3 0,1 1 exclusief scholieren/studenten 2 zie bijlage B2 voor een toelichting bij de onderwijsindeling 3 de percentages uit de kolommen 1, 3 en 5 bij volgt opleiding, excl. scholier/ student zijn de percentages die reeds in tabel 2.1 zijn genoemd 4 startkwalificatie wil zeggen: minimaal mbo 2 niveau behaald. 18

19 2.2.1 Geslacht Allereerst bekijken we hoe de groep flexkrachten en de opleidingvolgenden onder hen is samengesteld naar geslacht. Hetzelfde doen we voor de twee referentiegroepen, namelijk de flexkrachten-in-bedrijf en de arbeidskrachten-in-bedrijf. Figuur 2.4 Geslacht van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachtenin-bedrijf, in 2010 totale groep versus groep in opleiding (bron: EBB) 100% 75% 40,3 42,3 55,5 57,8 48,2 49,0 50% vrouw 25% 59,7 57,7 44,5 42,2 51,8 51,0 man 0% tot. opl. tot. opl. tot. opl. flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-inbedrijf Bij de flexkrachten zijn de mannen sterker vertegenwoordigd dan bij de overige twee groepen werkenden. Dat is te zien bij vergelijking van kolom (1) met de kolommen (3) en (5) in figuur 2.4. Meer dan de helft van de flexkrachten is man (zo n drie van de vijf). Bij de groep flexkrachten die een opleiding volgen, zijn er naar verhouding iets meer vrouwen. Dat geldt voor alle groepen werkenden in opleiding: het percentage vrouwen is telkens iets hoger dan van de desbetreffende totale groep; de verschillen zijn echter klein. Die verhoudingen blijven over de jaren redelijk stabiel Leeftijd Net als bij het onderscheid naar geslacht, kijken we ook hier eerst hoe de groepen zijn samengesteld. 19

20 Figuur 2.5 Leeftijd van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-inbedrijf, in 2010 totale groep versus groep in opleiding (bron: EBB) 100% 75% 50% 25% 0% 19,7 16,5 18,5 28,6 37,2 33,2 30,9 21,5 19,8 15,3 9,5 14,0 11,9 57,2 17,0 49,2 37,4 24,4 21,5 29,2 26,0 28,7 16,8 16,1 tot. opl. tot. opl. tot. opl. flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-inbedrijf 45 jaar jaar jaar < 25 jaar Bij de flexkrachten-in-bedrijf is de jongste leeftijdscategorie het grootst. Of anders gezegd: de flexkrachten-in-bedrijf zijn naar verhouding veel jonger dan de flexkrachten. De arbeidskrachten-in-bedrijf vormen de relatief oudste groep. De flexkrachten die een opleiding volgen, zijn naar verhouding weer jonger dan de totale groep flexkrachten (vergelijk de tweede met de eerste kolom). Immers, twee van de drie flexkrachten die een opleiding volgen, bevinden zich in de jongste twee leeftijdscategorieën, terwijl dat voor ruim zestig procent van alle flexkrachten geldt. De grootste leeftijdscategorie bij de flexkrachten die een opleiding volgen, vormen de flexkrachten van 25 tot 34 jaar. Ook in 2008 vormde de categorie 25 tot 34 de grootste categorie. Een vergelijking die nog meer inzoomt op het aantal mensen in opleiding ten opzichte van de totale groep, volgt in de overzichtstabel op pagina

21 Figuur 2.6 Langjarige ontwikkeling van het percentage flexkrachten in opleiding, naar leeftijd (bron: EBB) 25,0 < 25 jaar jaar jaar >= 45 jaar 20,0 15,0 10,0 5,0 0, Figuur 2.6 laat de langjarige ontwikkelingen zien van de flexkrachten in opleiding. Dit betreft voor de achtereenvolgende jaren telkens het percentage flexkrachten in de genoemde leeftijdscategorie dat in opleiding is. Om dit met een voorbeeld te illustreren: in 2010 waren er flexkrachten in de leeftijd van 25 tot en met 34 jaar. Van deze groep zijn er in opleiding. Dat komt overeen met 20,5 procent (het laatste blokje van de bovenste lijn). Aldus berekend kunnen we uit de grafiek afleiden hoe het percentage flexkrachten in opleiding van de verschillende leeftijdscategorieën in de loop van de tijd verandert 6. Welnu, we zien een stijging in het percentage jonge flexkrachten in opleiding; hun percentage in 2010 verschilt statistisch significant van dat van 2004 en dat van De daling die we na 2009 zien is geen significante daling ten opzichte van De fluctuaties van de andere leeftijdscategorieën zijn niet significant. We kunnen dus concluderen dat ontwikkelingen voor de verschillende leeftijdsgroepen fluctueren en dat voor de jongste groep een significante stijging is te zien vergeleken met de vroege jaren van deze eeuw. 6 Let op: we vergelijken nu hoeveel procent flexkachten van een bepaalde leeftijdscategorie een opleiding volgt, ten opzichte van het totaal aantal flexkrachten uit die leeftijdscategorie. In figuur 2.5 noemden we de percentages van een bepaalde leeftijdscategorie ten opzichte van de hele groep. 21

22 2.2.3 Etniciteit Bij de analyse naar etniciteit kijken we ook weer eerst naar de samenstelling van alle zes de groepen, daarna naar de ontwikkeling door de tijd, waarbij dan de vraag centraal staat hoe het aandeel opleidingvolgenden zich ontwikkelt. Figuur 2.7 Etniciteit van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachtenin-bedrijf, in 2010 totale groep versus groep in opleiding (bron: EBB) 100% 75% 35,1 37,3 19,8 22,6 17,4 17,8 50% 25% 64,9 62,7 80,2 77,4 82,6 82,2 allochtoon autochtoon 0% tot. opl. tot. opl. tot. opl. flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-inbedrijf Twee derde van de flexkrachten is autochtoon 7, een derde allochtoon. Het aandeel allochtonen is onder flexkrachten aanzienlijk groter dan onder flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf. Naar verhouding volgen iets meer allochtone flexkrachten een opleiding; immers de totale groep bestaat uit 35,1 procent, maar de groep opleidingvolgenden uit 37,3 procent. Zo vergeleken zien we dat de opleidingvolgenden onder de flexkrachten-in- 7 We houden hier de definitie van allochtoon aan zoals het CBS die hanteert: Persoon die in Nederland woonachtig is en van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren. Wie zelf in het buitenland is geboren, hoort tot de eerste generatie, wie in Nederland is geboren, hoort tot de tweede generatie. In de rapportage maken we géén onderscheid tussen eerste en twee generatie allochtonen, evenmin maken we een onderscheid in zogeheten westerse en niet-westerse allochtonen. Een en ander betekent dat bijvoorbeeld ook Polen tot de genoemde groep moet worden gerekend. 22

23 bedrijf ook iets hoger ligt, maar bij de arbeidskrachten-in-bedrijf op vrijwel hetzelfde niveau. We zien dus dat bij flexorganisaties relatief veel allochtonen werkzaam zijn. Hoe heeft de opleidingsdeelname van deze groep zich in de afgelopen 10 jaar ontwikkeld? In figuur 2.8 is dit te zien. Ook hier gaat het telkens weer om het percentage van de betreffende mensen die een opleiding volgen ten opzichte van het totaal aantal flexkrachten uit die groep in dat jaar. Een voorbeeld ter illustratie: in 2010 waren er allochtone flexkrachten werkzaam, van hen volgden een opleiding. Dat is dus de getoonde 16,8 procent (het laatste kruisje op de bovenste lijn). De twee lijnen hebben een verschillend verloop, maar beide tonen netto een stijging ten opzichte van Dit lijkt te duiden op een stijgende trend; statistisch significant is dit evenwel niet. Figuur 2.8 Langjarige ontwikkeling van het percentage flexkrachten in opleiding naar etniciteit autochtoon allochtoon 24,0 19,0 14,0 9,0 4,

24 2.2.4 Opleidingsniveau Het opleidingsniveau van de flexkrachten ligt veelal op mbo-niveau, zo blijkt uit tabel Bij de flexkrachten die een opleiding volgen springt mbo 4 er daarbij uit. Zo n een op de vijf noemt dit als hoogst behaalde opleiding. Dat is een opvallend hoog percentage vergeleken met de totale groep flexkrachten. Anders gezegd: onder de opleidingvolgende flexkrachten zijn mensen met mbo 4 niveau oververtegenwoordigd. Ook mbo 2 en 3 zijn wat oververtegenwoordigd. Dat laatste geldt ook bij de flexkrachten-in-bedrijf die in opleiding zijn. Bij die groep volgen overigens ook wat meer flexkrachten met een mbo 1 of een vmbo diploma (weer) een opleiding. De flexkrachten met deze vooropleidingen zijn blijkbaar actiever in het bijscholen dan de andere flexkrachten. Bij alle groepen, zowel bij de flexkrachten als bij de arbeidskrachten-in-bedrijf, nemen mensen met alleen basisonderwijs het minst aan scholing deel. Wanneer we kijken naar de groepen die op dit moment een opleiding volgen (onderste deel van tabel 2.3), treffen we vooral de flexkrachten en de arbeidskrachten-inbedrijf. Weliswaar meldt 56,8 procent van de flexkrachten-in-bedrijf dat zij een opleiding volgen, maar de grootste groep daarbinnen wordt gevormd door scholieren en studenten. Dit zijn dus vooral studenten met bijbaantjes, om het wat triviaal aan te duiden; en dat blijken er veel te zijn. Rond de 16 procent van de flexkrachten en de arbeidskrachten-in-bedrijf volgt op dit moment een opleiding. 8 Dit is een deel van de eerder gepresenteerde totaaltabel op pagina 6. 24

25 Tabel 2.3 Opleidingsniveau van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, in 2010 (bron: EBB) flexkrachten flexkrachten-inbedrijf arbeidskrachten-inbedrijf totaal volgt totaal volgt totaal volgt opleiding 1 opleiding 1 opleiding 1 (1) (2) (3) (4) (5) (6) Hoogst behaalde opleiding 2 Lager niveau basisonderwijs 8,3 3,6 8,9 4,1 5,5 2,5 vmbo, mbo1, avo onderbouw 17,2 14,2 12,2 14,1 11,5 8,6 w.o. avo onderbouw 9,6 9,9 21,0 12,2 8,6 6,0 Middelbaar niveau w.o. mbo 2 en 3 15,0 18,9 9,7 12,4 13,4 13,1 w.o. mbo 4 16,2 21,1 11,4 13,0 19,5 20,6 w.o. havo, vwo 14,8 10,8 20,0 21,4 9,6 10,3 Hoger niveau hbo, wo bachelor 13,9 14,4 11,9 15,9 21,0 25,9 wo master, doctor 4,7 7,2 4,7 6,9 10,6 12,9 opleiding onbekend 0,5 0,0 0,3 0,1 0,4 0,1 volgt momenteel opleiding 3 volgt opleiding, excl. scholier/ student 15,8 100,0 10,0 100,0 16,4 100,0 scholier/student 16,8 0,0 46,8 0,0 10,6 0,0 volgt opleiding, totaal 32,5 100,0 56,8 100,0 27,0 100,0 1 exclusief scholieren/studenten 2 zie bijlage B2 voor een toelichting bij de onderwijsindeling 3 de percentages uit de kolommen 1, 3 en 5 bij volgt opleiding, excl. scholier/ student zijn de percentages die reeds in tabel 2.1 zijn genoemd We schetsen ook nu weer de langjarige ontwikkeling van de opleidingvolgende flexkrachten, nu uitgesplitst naar opleidingsniveau. Voor de overzichtelijkheid hebben we de opleidingsniveaus die in de tabel staan, verder ingedikt naar lager (basisonderwijs; vmbo, mbo1, avo onderbouw; w.o. avo onderbouw), middelbaar (w.o. mbo 2 en 3; w.o. mbo 4; w.o. havo, vwo) en hoger (hbo, wo bachelor; wo master, doctor). Een diploma van een opleiding op niveau mbo-2 en hoger geldt als een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt. 25

26 Figuur 2.9 Langjarige ontwikkeling van het percentage flexkrachten in opleiding naar opleidingsniveau (bron EBB) 25,0 laag midden hoog 20,0 15,0 10,0 5, We zien dat in 2001 naar verhouding veel meer flexkrachten met een hogere opleiding (aanvullende) opleidingen volgden. Het percentage heeft daarna een ontwikkeling doorgemaakt van sterke daling, dan gestage groei tot wederom een daling in Het percentage in 2010 ligt nu één procentpunt boven dat van 2001, namelijk op 18,2 procent. De middelbare en de lagere opleidingsniveau fluctueren ook, dat wil zeggen dat het aandeel opleidingvolgenden binnen die groep in de loop der tijd wisselt. Verschil is echter dat er, ondanks de fluctuaties, hier wel duidelijk een stijgende lijn zichtbaar is. De middelbaar opgeleiden gaan van 10,3 procent in 2001 naar 17,4 procent in En de lager opgeleiden gaan van 7,9 procent naar 12,5. Er gaan al met al naar verhouding dus meer flexkrachten met lagere en middelbare opleidingen scholing volgen. In het bijzonder bekijken we het al dan niet bezitten van een startkwalificatie. Van alle beschreven groepen heeft een ruime meerderheid telkens een startkwalificatie. Er zijn echter wel verschillen. Bij de groep arbeidskrachten-in-bedrijf heeft drie kwart een startkwalificatie. Bij de flexkrachten heeft ongeveer twee derde een startkwalificatie. Bij de flexkrachten-in-bedrijf is dat ruim de helft. Onder de flexkrachten bevinden zich dus relatief veel mensen zónder startkwalificatie, en dat is bij flexkrachtenin-bedrijf nog wat meer het geval dan voor flexkrachten die via flexorganisaties werken. 26

27 Tabel 2.4 Bezit van startkwalificatie 1 van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, in 2010 (bron: EBB) totaal flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-in-bedrijf volgt opleiding2) totaal volgt opleiding2) totaal volgt opleiding2) (1) (2) (3) (4) (5) (6) geen startkwalificatie 35,0 27,7 42,2 30,3 25,6 17,1 startkwalificatie 64,5 72,3 57,6 69,6 74,1 82,8 onbekend 0,5 0,0 0,2 0,1 0,3 0,1 1 startkwalificatie: minimaal mbo niveau 2 behaald 2 exclusief scholieren/studenten Tevens blijkt dat voor alle drie de groepen werkenden geldt dat de mensen in opleiding naar verhouding vaker een startkwalificatie hebben. Dat wijst erop dat de mensen die al een startkwalificatie hebben meer geneigd zijn opleidingen te volgen. Wellicht zijn zij meer gewend aan het volgen en voltooien van een opleiding en zijn ze daarmee eerder bereid om verder te leren. Omgekeerd zou dan gelden dat mensen die geen startkwalificatie hebben, minder geneigd zijn opleidingen te gaan volgen om hun kennis en vaardigheden te verbeteren. We zien bij de flexkrachten ook (tabel 2.3) dat de laagste opleidingsniveaus (basisonderwijs en vmbo, mbo1, avo onderbouw) minder vaak aangeven nu in opleiding te zijn Totaalbeeld flexkrachten in opleiding Samenvattend kan worden gesteld dat het aantal flexkrachten dat een opleiding volgt de afgelopen jaren hoger ligt dan in 2004 en 2005 (we zagen het reeds in figuur 2.1). Dat blijkt vooral te gelden voor de jongeren tot 25 jaar, maar komt zeker ook op conto van de flexkrachten van 45 jaar en ouder. Tegelijk zien we dat het percentage opleidingvolgende flexkrachten in de loop der jaren steeds dichter bij het percentage opleidingvolgende arbeidskrachten-in-bedrijf komt. In 2010 is de opleidingsdeelname in beide groepen vrijwel gelijk. Immers,van de flexkrachten volgt iets minder dan 16 procent een opleiding, van de arbeidskrachten-in-bedrijf is dat net iets meer dan 16 procent. Uit de ontwikkeling in de tijd blijkt dat zowel binnen de groep allochtonen als binnen de groep autochtonen het aandeel opleidingvolgers sinds is toegenomen. Tevens zien we dat het aandeel opleidingvolgende mensen met een lagere en middelbare opleiding groeien. 27

28 In de volgende tabel laten we percentages van het aantal opleidingvolgenden nog eens zien. Nu zetten we de gegevens van de referentiegroepen flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf daarbij. We hebben daarmee het beeld dat in deze paragraaf naar voren komt, compleet: allereerst hebben we laten zien hoe groot de verschillende subgroepen zijn binnen de totale groepen, daarna is de langjarige ontwikkelingen van het aandeel opleidingvolgende flexkrachten (uitgesplitst naar leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau) geschetst en in de volgende tabel vergelijken we het aandeel opleidingvolgende flexkrachten in 2010 met de referentiegroepen. Tabel 2.5 Aandeel opleidingvolgenden per categorie van leeftijd, etniciteit en opleidingsniveau, in 2010 voor flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachtenin-bedrijf (bron: EBB) flexkrachten 1 flexkrachten-in-bedrijf 1 arbeidskrachten-in-bedrijf 1 Leeftijd < 25 jaar 14,7 8,6 15, jaar 20,5 14,4 21, jaar 13,0 14,8 17,5 > 45 jaar 13,2 10,0 16,4 Etniciteit allochtoon 16,8 11,5 16,8 autochtoon 15,2 9,7 16,3 Opleidingsniveau lager 2 12,5 7,2 11,0 middelbaar 17,4 11,5 17,0 hoger 18,2 13,8 20,1 Totaal 15,8 10,0 16,4 1 exclusief scholieren en studenten. 2 dat wil zeggen: zonder startkwalificatie. Deze overzichtstabel laat zien dat het aandeel flexkrachten in opleiding grotendeels overeenkomt met het aandeel opleidingvolgende arbeidskrachten-in-bedrijf. Dat wil dus zeggen dat de flexkrachten in gelijke mate opleidingen volgen als de arbeidskrachten-in-bedrijf. We hadden dat in grote lijnen al gezien; immers de 15,8 procent van de opleidingvolgende flexkrachten zit dicht in de buurt van de 16,4 procent van de opleidingvolgende arbeidskrachten-in-bedrijf. We zien nu op detailniveau dat dit beeld gevolgd wordt. Twee opvallende zaken lichten we er daarbij uit. Het aandeel 25 tot 34-jarigen is opvallend hoog vergeleken met de andere leeftijdsklasse; het is blijkbaar vooral deze leeftijdscategorie bij de flexkrachten, die scholing volgt. De 35-plussers worden min- 28

29 der vaak geschoold dan gemiddeld bij de flexkrachten, en ook minder vaak dan de arbeidskrachten in directe dienst. Ten tweede zien we in het blokje over etniciteit dat de allochtonen telkens een klein beetje oververtegenwoordigd zijn. 2.3 Baankenmerken van flexkrachten in opleiding We onderscheiden drie baankenmerken: sectoren waarin men werkzaam is; beroepsniveau waarop men werkzaam is; omvang van het dienstverband. Ze komen achtereenvolgens aan de orde Sectoren Flexkrachten zijn werkzaam in bijna alle sectoren van de arbeidsmarkt, zo blijkt uit tabel 2.6, maar niet overal even vaak. Tabel 2.6 Beroepssectoren van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, naar sector, kolompercentages (bron: EBB; aflopend gesorteerd op kolom flexkrachten) flexkrachten flexkrachten-inbedrijf totaal volgt totaal volgt opleiding 1 arbeidskrachten-inbedrijf opleiding 1 opleiding 1 totaal volgt (1) (2) (3) (4) (5) (6) industrie 18,7 13,7 8,3 6,7 12,2 10,2 ov. zakelijke dienstverl. 18,6 14,1 11,4 10,6 11,7 11,8 handel en reparatie 10,0 7,8 23,1 19,6 15,0 10,7 openbaar bestuur 8,8 12,0 2,0 2,8 8,0 10,5 vervoer, opslag, communicatie 8,7 13,9 6,6 5,8 6,3 4,2 bouw 7,3 7,4 1,9 2,9 5,2 4,9 gezondheid, welzijn 6,6 7,6 16,0 22,8 19,4 22,3 financiële dienstverl. 5,8 10,0 0,9 2,1 3,3 6,6 cultuur, recreatie, ov. dienstverl. 4,5 1,2 6,3 6,1 4,1 3,6 horeca 3,6 3,3 15,9 14,3 4,6 3,4 landbouw en visserij 2,7 3,7 3,0 1,1 1,5 0,7 onderwijs 2,5 2,1 4,4 4,6 7,8 10,0 nutsbedrijven 1,3 2,0 0,1 0,5 0,6 1,0 delfstofwinning 0,5 1,1 0,0 0,0 0,1 0,2 Totaal exclusief scholieren/studenten 29

30 Een aantal opvallende zaken uit de tabel noemen we hier. Allereerst kijken we naar de verdeling over de verschillende sectoren, daarna zoomen we in op de drie onderscheiden groepen en in welke mate de opleidingvolgenden 9 binnen die groepen zich onderscheiden van het geheel. De industriële sector is samen met overige zakelijke dienstverlening de sector waarin de meeste flexkrachten werkzaam zijn. Daarin onderscheiden zij zich van de arbeidskrachten-in-bedrijf. Voor die laatste groep is gezondheid en welzijn namelijk de grootste beroepssector. Voor de flexkrachten-in-bedrijf is handel en reparatie de sector waar het meeste werk verricht wordt. Verder valt op dat in het onderwijs naar verhouding weinig met flexkrachten wordt gewerkt, terwijl flexkrachten-in-bedrijf daar weer vaker voorkomen. Relatief veel flexkrachten-in-bedrijf werken in de horeca. We zien dat bij de flexkrachten in de beroepssector vervoer, opslag en communicatie naar verhouding veel mensen in opleiding zijn. Dat blijkt uit de vergelijking van het de 8,7 procent flexkrachten die in die sector werkt en de 13,9 procent flexkrachten binnen die sector die een opleiding volgt. Ook binnen de sectoren openbaar bestuur en financiële dienstverlening wordt naar verhouding vaak geschoold. Omgekeerd zijn in de beroepssectoren industrie, onderwijs, cultuur, recreatie en overige dienstverlening naar verhouding minder flexkrachten in opleiding. Bij overige zakelijke dienstverlening is nog wel iets opmerkelijks: bij de flexkrachten zijn de opleidingvolgenden ondervertegenwoordigd, maar de opleidingvolgenden onder de arbeidskrachten-inbedrijf vormen een evenredige afspiegeling van de hele groep. (11,8 tegenover 11,7 procent). Bij onderwijs valt op dat de opleidingvolgenden bij de flexkrachten ondervertegenwoordigd zijn, terwijl ze bij de arbeidskrachten-in-bedrijf oververtegenwoordigd zijn. Een opvallend verschil bij de flexkrachten-in-bedrijf zien we in de sector gezondheid en welzijn. Daar wordt naar verhouding door veel meer mensen een opleiding gevolgd. In handel en reparatie wordt naar verhouding juist weer minder geschoold. Binnen de groep arbeidskrachten-in-bedrijf wordt naar verhouding vaker geschoold door mensen die werken in de sectoren financiële dienstverlening, gezondheid en welzijn, en openbaar bestuur, alsmede binnen de sector onderwijs. Binnen de sector handel en reparatie wordt na verhouding een stuk minder geschoold. 9 We onderstrepen nogmaals dat scholieren en studenten buiten deze vergelijking zijn gehouden. Anders gezegd: onder opleidingvolgenden worden hier dus géén scholieren en studenten verstaan. 30

31 2.3.2 Beroepsniveau In de zogeheten lagere beroepen zijn de meeste flexkrachten werkzaam. Dat geldt ook voor de flexkrachten-in-bedrijf. De arbeidskrachten-in-bedrijf werken voornamelijk in de middelbare beroepen. Kijkend naar niveau zien we dus verschillen tussen flexkrachten aan de ene kant en de arbeidskrachten aan de andere. Blijkbaar zijn de lagere niveaus meer het domein van de flexibele werkkrachten. Tabel 2.7 Beroepsniveaus van flexkrachten, flexkrachten-in-bedrijf en arbeidskrachten-in-bedrijf, naar beroepsniveau, kolompercentages (bron: EBB) totaal volgt totaal volgt flexkrachten flexkrachten-in-bedrijf arbeidskrachten-in-bedrijf totaal volgt opleiding 1 opleiding 1 opleiding elementaire beroepen 24,1 16,8 26,3 17,9 10,7 5,4 lagere beroepen 38,0 39,2 42,4 38,6 25,3 18,0 middelbare beroepen 28,4 28,1 18,7 25,2 34,6 39,4 hogere beroepen 7,3 12,5 9,0 11,2 20,3 25,7 wetenschappelijke beroepen 2,3 3,5 3,6 7,0 9,1 11,5 Totaal exclusief scholieren/studenten Daarentegen wordt er in de hogere beroepen door de flexkrachten naar verhouding vaker opleidingen gevolgd. Ook bij de flexkrachten-in-bedrijf en de arbeidskrachtenin-bedrijf wordt in de hogere beroepen naar verhouding vaker geschoold. In de elementaire beroepen wordt over de hele linie naar verhouding minder geschoold. Bij de lagere beroepen zien we dat door de flexkrachten naar verhouding iets meer wordt geschoold, terwijl bij de flexkrachten-in-bedrijf en de arbeidskrachten-in-bedrijf naar verhouding weer minder opleidingen worden gevolgd. 31

OpleidingsMonitor Flexbranche 2012

OpleidingsMonitor Flexbranche 2012 Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen OpleidingsMonitor Flexbranche 2012 Gert de Jong Hedwig Vermeulen John Warmerdam OPLEIDINGSMONITOR FLEXBRANCHE 2012 Opleidingsmonitor Flexbranche

Nadere informatie

OpleidingsMonitor Flexbranche

OpleidingsMonitor Flexbranche Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen OpleidingsMonitor Flexbranche Hedwig Vermeulen John Warmerdam OPLEIDINGSMONITOR FLEXBRANCHE ii OpleidingsMonitor Flexbranche Hedwig Vermeulen

Nadere informatie

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking

Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Werktijden van de werkzame beroepsbevolking Ingrid Beckers Ruim de helft van de werkzame beroepsbevolking werkte in 22 op onregelmatige tijden. Werken in de avonduren en op zaterdag komt het meeste voor.

Nadere informatie

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen

Mannen geven veel vaker leiding dan vrouwen nen geven veel vaker leiding dan vrouwen Astrid Visschers en Saskia te Riele In 27 gaf 14 procent van de werkzame beroepsbevolking leiding aan of meer personen. Dit aandeel is de afgelopen jaren vrijwel

Nadere informatie

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010

Allochtonen op de arbeidsmarkt 2009-2010 FORUM Maart Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt 9-8e monitor: effecten van de economische crisis In steeg de totale werkloosheid in Nederland met % naar 26 duizend personen. Het werkloosheidspercentage

Nadere informatie

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009 FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 29 Groei van werkloosheid onder zet door! In het 2 e kwartaal van 29 groeide de werkloosheid onder (niet-westers)

Nadere informatie

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal

x Verandering t.o.v. voorgaand jaar Totaal Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 Cees Maas De ontwikkelingen op de arbeidsmarkt in 22 laten geen gunstig beeld zien. De werkgelegenheid nam nog wel toe, maar de groei was veel kleiner dan in voorafgaande

Nadere informatie

OpleidingsMonitor Flexbranche 2017

OpleidingsMonitor Flexbranche 2017 OpleidingsMonitor Flexbranche 2017 Wouter de Wit Hedwig Vermeulen Pieter Aalders Joost van der Horst Annet Jager OpleidingsMonitor Flexbranche 2017 14 november 2017 Wouter de Wit Hedwig Vermeulen Pieter

Nadere informatie

Rapportage invullijst (1)

Rapportage invullijst (1) Rapportage invullijst (1) Eerste inventarisatie bestand leerling flexkrachten d.d. 16 januari 2013 Gert de Jong Hedwig Vermeulen Projectnummer: 34001230 Opdrachtgever: A+O Metalektro 2013 ITS, Radboud

Nadere informatie

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen

Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Arbeidsmarktmobiliteit van ouderen Jan-Willem Bruggink en Clemens Siermann Werkenden van 45 jaar of ouder zijn weinig mobiel op de arbeidsmarkt. Binnen deze groep neemt de mobiliteit af met het stijgen

Nadere informatie

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt Ingrid Beckers en Tanja Traag Van alle jongeren die in 24 niet meer op school zaten, had 6 procent een startkwalificatie, wat inhoudt dat ze minimaal

Nadere informatie

Jongeren en ouderen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt

Jongeren en ouderen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt Jongeren en ouderen zonder startkwalificatie op de arbeidsmarkt Harry Bierings en Robert de Vries Uit onderzoek blijkt dat jongeren van 15-24 jaar zonder startkwalificatie meer moeite hebben om een (vaste)

Nadere informatie

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave ijs arbeid dat a zorg onderwijs zekerheid t enschap rg welzijn obilit eit n beleids- Het ITSmaakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave CE

Nadere informatie

B2B NLQF Overzicht Leven Lang Leren markt Nederland Gebruik NLQF/EQF bij bedrijven en instellingen NIDAP RESEARCH 2019

B2B NLQF Overzicht Leven Lang Leren markt Nederland Gebruik NLQF/EQF bij bedrijven en instellingen NIDAP RESEARCH 2019 B2B NLQF Overzicht Leven Lang Leren markt Nederland Gebruik NLQF/EQF bij bedrijven en instellingen NIDAP RESEARCH 2019 1. Overzicht rapportage NIDAP B2B onderzoek Het NIDAP B2B onderzoek is een jaarlijks

Nadere informatie

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave ijs arbeid data zorg onderwijs zekerheid etenschap rg welzijn mobiliteit jn beleids- Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave Verlangd

Nadere informatie

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave

evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave ijs arbeid data zorg onderwijs zekerheid etenschap rg welzijn mobiliteit jn beleids- Het ITS maakt deel uit van de Radboud Universiteit Nijmegen evaluatie, monitoring, tevr effectonderzoek en datave Wachtdagen

Nadere informatie

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils

Artikelen. Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in Ingrid Beckers en Birgit van Gils Minder dynamiek binnen de werkzame beroepsbevolking in 23 Ingrid Beckers en Birgit van Gils In 23 vonden ruim 9 duizend mensen een nieuwe baan. Dat is 13 procent van de werkzame beroepsbevolking. Het aandeel

Nadere informatie

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann

Artikelen. Overwerken in Nederland. Ingrid Beckers en Clemens Siermann Overwerken in Nederland Ingrid Beckers en Clemens Siermann In 4 werkte 37 procent de werknemers in Nederland regelmatig over. Bijna een derde het overwerk is onbetaald. Overwerk komt het meeste voor onder

Nadere informatie

Vrouwen op de arbeidsmarkt

Vrouwen op de arbeidsmarkt op de arbeidsmarkt Johan van der Valk Annemarie Boelens De arbeidsdeelname van vrouwen lag in 23 op 55 procent. De arbeidsdeelname van vrouwen stijgt al jaren. Deze toename komt de laatste jaren bijna

Nadere informatie

Jongeren op de arbeidsmarkt

Jongeren op de arbeidsmarkt Jongeren op de arbeidsmarkt Tanja Traag In 23 was 11 procent van alle jongeren werkloos. Jongeren die geen onderwijs meer volgen, hebben een andere positie op de arbeidsmarkt dan jongeren die wel een opleiding

Nadere informatie

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies

Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies Werkloosheid in Helmond 2012 Samenvatting en conclusies Aanleiding Sinds 2006 publiceert de Gemeente Helmond jaarlijks gedetailleerde gegevens over de werkloosheid in Helmond. De werkloosheid in Helmond

Nadere informatie

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt

1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt 1 Inleiding: de metamorfose van de arbeidsmarkt 1.1 De beroepsbevolking in 1975 en 2003 11 1.2 De werkgelegenheid in 1975 en 2003 14 Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw trok de gemiddelde Nederlandse

Nadere informatie

Opdrachtgevers & Netwerkpartners

Opdrachtgevers & Netwerkpartners Opdrachtgevers & Netwerkpartners van Synthese Mate van tevredenheid [Externe versie] Rapportage 2017 Ronald De Meyer Laura Beurskens-Claessens Februari 2018 2 2018 Praktikon Behoudens de in of krachtens

Nadere informatie

Verlangd basisonderwijs in de wijk Overvecht, gemeente Utrecht. Rapportage. Menno Wester

Verlangd basisonderwijs in de wijk Overvecht, gemeente Utrecht. Rapportage. Menno Wester Verlangd basisonderwijs in de wijk Overvecht, gemeente Utrecht Rapportage Menno Wester Maart 2014 Projectnummer: 34001333 Opdrachtgever: Stichting HIO 2014 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens

Nadere informatie

Herintreders op de arbeidsmarkt

Herintreders op de arbeidsmarkt Herintreders op de arbeidsmarkt Sabine Lucassen Voor veel herintreders is het lang dat ze voor het laatst gewerkt hebben. Herintreders zijn vaak vrouwen in de leeftijd van 35 44 jaar en laag of middelbaar

Nadere informatie

Werkloosheid nauwelijks veranderd

Werkloosheid nauwelijks veranderd Persbericht Pb14-084 18-12-2014 09.30 uur Werkloosheid nauwelijks veranderd - Werkloosheid blijft 8 procent - Meer mensen aan het werk in de afgelopen drie maanden - Aantal WW-uitkeringen met 6 duizend

Nadere informatie

Deelname aan post-initieel onderwijs, 1995 2005

Deelname aan post-initieel onderwijs, 1995 2005 Deelname aan post-initieel onderwijs, 1995 2005 Max van Herpen De deelname aan opleidingen na het betreden van de arbeidsmarkt ligt in Nederland op een redelijk niveau. Hoger opgeleiden, jongeren, niet-westerse

Nadere informatie

Uit huis gaan van jongeren

Uit huis gaan van jongeren Arie de Graaf en Suzanne Loozen Jaarlijks verlaten bijna een kwart miljoen jongeren het ouderlijk huis. Een klein deel van hen is al vóór de achttiende verjaardag uit huis gegaan. De meeste jongeren gaan

Nadere informatie

5. Onderwijs en schoolkleur

5. Onderwijs en schoolkleur 5. Onderwijs en schoolkleur Niet-westerse allochtonen verlaten het Nederlandse onderwijssysteem gemiddeld met een lager onderwijsniveau dan autochtone leerlingen. Al in het basisonderwijs lopen allochtone

Nadere informatie

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Dit rapport is een uitgave van het NIVEL. De gegevens mogen worden gebruikt met bronvermelding. Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages Een analyse van de huisartsenregistratie over de

Nadere informatie

Werkloosheid Redenen om niet actief te

Werkloosheid Redenen om niet actief te Sociaal Economische Trends 2013 Sociaaleconomische trends Werkloosheid Redenen 2004-2011 om niet actief te zijn Stromen op en duren de arbeidsmarkt Werkloosheidsduren op basis van de Enquête beroepsbevolking

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2016 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 20 Fact sheet april 20 De totale werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar vrijwel gelijk gebleven aan 2015. Van de 14.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Langdurige werkloosheid in Nederland

Langdurige werkloosheid in Nederland Langdurige werkloosheid in Nederland Robert de Vries In 25 waren er 483 duizend werklozen. Hiervan waren er 23 duizend 42 procent langdurig werkloos. Langdurige werkloosheid komt vooral voor bij ouderen.

Nadere informatie

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Werkgelegenheidsonderzoek 2010 2010 pr ov i nc i e g r oni ng e n Wer kgel egenhei dsonder zoek Eenanal ysevandeont wi kkel i ngen i ndewer kgel egenhei di nde pr ovi nci egr oni ngen Werkgelegenheidsonderzoek 2010 Werkgelegenheidsonderzoek

Nadere informatie

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners

Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun partners Inkomsten uit arbeid van vrouwen en hun s Karin Hagoort en Maaike Hersevoort In 24 verdienden samenwonende of gehuwde vrouwen van 25 tot 55 jaar ongeveer de helft van wat hun s verdienden. Naarmate het

Nadere informatie

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT

LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT LAAGGELETTERDHEID IN HAAGSE HOUT Uitgevoerd door: CINOP Advies Etil Kohnstamm Instituut Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS ONTWIKKELD

Nadere informatie

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt : een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt Harry Bierings en Robert de Vries Direct nadat zij school hadden verlaten, maar ook nog vier jaar daarna, hebben voortijdig naar verhouding vaak geen baan. Als

Nadere informatie

6,1. Praktische-opdracht door een scholier 1991 woorden 25 mei keer beoordeeld. Hoofdvraag:

6,1. Praktische-opdracht door een scholier 1991 woorden 25 mei keer beoordeeld. Hoofdvraag: Praktische-opdracht door een scholier 1991 woorden 25 mei 2004 6,1 123 keer beoordeeld Vak Economie Hoofdvraag: Wat is de relatie tussen jongeren, arbeid en geld? Deelvragen: 1. Hoeveel jongeren werken?

Nadere informatie

Arbeidsgehandicapten in Nederland

Arbeidsgehandicapten in Nederland Arbeidsgehandicapten in Nederland Ingrid Beckers In 2003 waren er in Nederland ruim 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten; 15,8 procent van de 15 64-jarige bevolking. Het aandeel arbeidsgehandicapten is daarmee

Nadere informatie

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Centraal Bureau voor de Statistiek Erratum 13 december 2007 Erratum Jaarboek onderwijs 2008 Ondanks de zorgvuldigheid waarmee deze publicatie is samengesteld, is een aantal zaken niet juist vermeld. Onze

Nadere informatie

Jeugdwerkloosheid Amsterdam

Jeugdwerkloosheid Amsterdam Jeugdwerkloosheid Amsterdam 201-201 Factsheet maart 201 De afgelopen jaren heeft de gemeente Amsterdam fors ingezet op het terugdringen van de jeugdwerkloosheid. Nu de aanpak jeugdwerkloosheid is afgelopen

Nadere informatie

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG

LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG LAAGGELETTERDHEID IN LEIDSCHENVEEN-YPENBURG Uitgevoerd door: CINOP Advies Etil Kohnstamm Instituut Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS

Nadere informatie

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board

Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor. Metropoolregio Amsterdam. Oktober amsterdam economic board Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam Oktober 2016 amsterdam economic board Samenvatting Onderwijs- en Arbeidsmarktmonitor Metropoolregio Amsterdam (MRA) Oktober 2016

Nadere informatie

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK

LAAGGELETTERDHEID IN LAAK LAAGGELETTERDHEID IN LAAK Uitgevoerd door: CINOP Advies Etil Kohnstamm Instituut Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS ONTWIKKELD IN OPDRACHT

Nadere informatie

Rapportage Kunsten-Monitor 2014

Rapportage Kunsten-Monitor 2014 Rapportage Kunsten-Monitor 2014 Inleiding In 2014 heeft de AHK deelgenomen aan het jaarlijkse landelijke onderzoek onder recent afgestudeerden: de Kunsten-Monitor. Alle bachelor en master afgestudeerden

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen in februari Februari 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen verder gestegen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Verleende ontslagvergunningen 7 Statistische bijlage 8 Toelichting NWW

Nadere informatie

JONGE MOEDERS EN HUN WERK

JONGE MOEDERS EN HUN WERK AMSTERDAMS INSTITUUT VOOR ARBEIDSSTUDIES (AIAS) UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM JONGE MOEDERS EN HUN WERK Onderzoek op basis van de Loonwijzer Kea Tijdens, AIAS, Universiteit van Amsterdam Maarten van Klaveren,

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2014 Fact sheet juni 2015 De werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is voor het eerst sinds enkele jaren weer gedaald. Van de bijna 140.000 Amsterdamse jongeren

Nadere informatie

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014. Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014 Nummer 6 juni 2014 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2014 Factsheet Ondanks eerste tekenen dat de economie weer aantrekt blijft de werkloosheid. Negen procent van de Amsterdamse beroepsbevolking is werkloos

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen

Aantal werkzoekenden en aantal WWuitkeringen April 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen blijven stijgen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische

Nadere informatie

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen

Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen Maart 2009 Aantal werkzoekenden en WW-uitkeringen opnieuw toegenomen 2 Ingediende vacatures 5 Vraag en aanbod bij UWV WERKbedrijf 6 Ingediende ontslagaanvragen en verleende ontslagvergunningen 7 Statistische

Nadere informatie

M200413 Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB

M200413 Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB M200413 Beperkte groei werkgelegenheid in het MKB A.M.J. te Peele Zoetermeer, 24 december 2004 Beperkte groei werkgelegenheid MKB in 1999-2002 De werkgelegenheid in het MKB is in 2002 met 3% toegenomen

Nadere informatie

Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV

Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV 16 februari 2012 Maandelijkse cijfers over de werkloze beroepsbevolking van het CBS en nietwerkende werkzoekenden van het UWV Samenvatting Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en UWV publiceren

Nadere informatie

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015

Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015 1 Monitor Jeugdwerkloosheid Amsterdam over 2015 Fact sheet juni 20 De werkloosheid onder Amsterdamse jongeren is het afgelopen jaar sterk gedaald. Van de 3.00 Amsterdamse jongeren in de leeftijd van 15

Nadere informatie

Veranderen van opleiding

Veranderen van opleiding Totale switch na stijging weer op 20 procent... 3 Switchers pabo oorzaak stijging in 2012 en 2013... 4 Meer switch van mbo ers in sector Onderwijs in 2013... 5 Bij tweedegraads lerarenopleidingen meer

Nadere informatie

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders Suzanne Peek Gescheiden moeders stoppen twee keer zo vaak met werken dan niet gescheiden moeders. Ook beginnen ze vaker met werken. Wanneer er

Nadere informatie

Concurrentiebeding. Dataverzameling bij het LISS panel in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Concurrentiebeding. Dataverzameling bij het LISS panel in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Dataverzameling bij het LISS panel in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid datum 18 december 2015 auteur(s) Maarten Streefkerk Suzan Elshout Boukje Cuelenaere versie 2.0 CentERdata,

Nadere informatie

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs 7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs Vergeleken met autochtonen is de participatie in het hoger onderwijs van niet-westerse allochtonen ruim twee keer zo laag. Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/

Nadere informatie

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs Esther van Kralingen Tussen studiejaar 1995/ 96 en 21/ 2 is het aandeel van de niet-westerse allochtonen dat in het hoger onderwijs

Nadere informatie

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking

Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Uitstroom van ouderen uit de werkzame beroepsbevolking Clemens Siermann en Henk-Jan Dirven De uitstroom van 50-plussers uit de werkzame beroepsbevolking is de laatste jaren toegenomen. Een kwart van deze

Nadere informatie

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs.

TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS. Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs. ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers TEVREDEN WERKEN IN HET PRIMAIR ONDERWIJS Onderzoek naar de tevredenheid en werkbeleving van personeel in het primair onderwijs april 2016 1

Nadere informatie

M200412 Opleidingsniveau in MKB stijgt

M200412 Opleidingsniveau in MKB stijgt M200412 Opleidingsniveau in MKB stijgt A.M.J. te Peele Zoetermeer, 24 december 2004 Meer hoger opgeleiden in het MKB Het aandeel hoger opgeleiden in het MKB is de laatste jaren gestegen. Met name in de

Nadere informatie

Inkomen verklaard? Het inkomen van werknemers en zelfstandigen nader bekeken

Inkomen verklaard? Het inkomen van werknemers en zelfstandigen nader bekeken Inkomen verklaard? Het inkomen van werknemers en zelfstandigen nader bekeken Linda Moonen In dit artikel is onderzocht welke factoren van invloed zijn op de hoogte van het inkomen uit betaald werk. Hierbij

Nadere informatie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013 Fact sheet nummer 5 maart 2013 Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Er zijn ruim 133.000 jongeren van 15 tot en met 26 jaar in Amsterdam (januari 2012). Met de meeste jongeren gaat het goed in het onderwijs

Nadere informatie

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2008

Nieuwsflits Arbeidsmarkt. Januari 2008 Nieuwsflits Arbeidsmarkt Januari 2008 Amsterdam, februari 2008 Lichte stijging aantal werkzoekenden in januari Het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) is in januari 2008 toegenomen met 2.000 (+ 0,4%)

Nadere informatie

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1

Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Analyse van de instroom van allochtone studenten op de pabo 1 Inleiding Hoeveel en welke studenten (autochtoon/allochtoon) schrijven zich in voor de pabo (lerarenopleiding basisonderwijs) en blijven na

Nadere informatie

Werkloosheid 50-plussers

Werkloosheid 50-plussers Gemeente Amsterdam Werkloosheid 50-plussers Amsterdam, 2017 Factsheet maart 2018 Er zijn ruim 150.000 Amsterdammers in de leeftijd van 50 tot en met 64 jaar. Hiervan is 64% aan het werk. Ongeveer 6.200

Nadere informatie

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG

LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG LAAGGELETTERDHEID IN DEN HAAG Uitgevoerd door: CINOP Advies Etil Kohnstamm Instituut Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA), Maastricht University DEZE FACTSHEETRAPPORTAGE IS ONTWIKKELD IN

Nadere informatie

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007 LelyStadsGeluiden De mening van de jongeren gepeild School en werk 007 In 007 hebben.37 jongeren meegewerkt aan de jongerenenquête. Het onderzoek had als doel om in kaart te brengen wat jongeren doen,

Nadere informatie

8. Werken en werkloos zijn

8. Werken en werkloos zijn 8. Werken en werkloos zijn In 22 is de arbeidsdeelname van allochtonen niet meer verder gestegen. Onder autochtonen is het aantal personen met werk nog wel licht toegenomen. De arbeidsdeelname onder Surinamers,

Nadere informatie

Vacatures in de industrie 1

Vacatures in de industrie 1 Vacatures in de industrie 1 Martje Roessingh 2 De laatste jaren is het aantal vacatures sterk toegenomen. Daarentegen is in de periode 1995-2000 het aantal geregistreerde werklozen grofweg gehalveerd.

Nadere informatie

December 2014 Betalen aan de kassa 2013

December 2014 Betalen aan de kassa 2013 December 2014 Betalen aan de kassa 2013 Betalen aan de kassa 2013 Betalen aan de kassa 2013 Uitkomsten DNB/Betaalvereniging Nederland onderzoek naar het gebruik van contant geld en de pinpas in Nederland

Nadere informatie

Persbericht. Werkloosheid daalt

Persbericht. Werkloosheid daalt Persbericht PB14-041 19 juni 09.30 uur Werkloosheid daalt - Werkloosheid is in mei gedaald - Beroepsbevolking krimpt minder snel - Aantal WW-uitkeringen in mei opnieuw afgenomen - Toename WW-uitkeringen

Nadere informatie

Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers

Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers Ouderen op de arbeidsmarkt: 60+ ers en 40+ ers Rapport van ILC Zorg voor later, Stichting Loonwijzer/WageIndicator, en Universiteit van Amsterdam/Amsterdams Instituut voor Arbeids Studies (AIAS) Inhoudsopgave

Nadere informatie

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Werkgelegenheidsonderzoek 2011 Werkgelegenheidsonderzoek 2011 Werkgelegenheidsonderzoek 2011 Provincie Groningen Werkgelegenheidsonderzoek 2011 Werkgelegenheidsonderzoek 2011 Provincie Groningen Provincie Groningen Drs. Eelco Westerhof

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder toegenomen. Anderhalf jaar stijgende lijn werkloosheid

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkloosheid verder toegenomen. Anderhalf jaar stijgende lijn werkloosheid Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB13-003 17 januari 2013 9.30 uur Werkloosheid verder toegenomen Werkloosheid in december opgelopen naar 7,2 procent Vanaf medio vrijwel voortdurende stijging

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Vooral minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-252 10 december 2002 9.30 uur Werkgelegenheid groeit in de zorg en daalt in het bedrijfsleven In het derde kwartaal van 2002 is het aantal banen van

Nadere informatie

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt s op de arbeidsmarkt Moniek Coumans De arbeidsdeelname van alleenstaande moeders is lager dan die van moeders met een partner. Dit verschil hangt voor een belangrijk deel samen met een oververtegenwoordiging

Nadere informatie

Instroom en inschrijvingen

Instroom en inschrijvingen Instroom en inschrijvingen Minder studenten beginnen aan opleidingen in de sector Onderwijs... 2 Instroom pabo keldert in 2015 maar herstelt zich deels in 2016... 3 Minder mbo ers naar sector Onderwijs...

Nadere informatie

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004

ONTSLAGSTATISTIEK. Jaarrapportage 2004 ONTSLAGSTATISTIEK Jaarrapportage 2004 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Directie Arbeidsverhoudingen mei 2005 Inleiding Een arbeidsovereenkomst kan op verschillende wijzen eindigen. De gegevens

Nadere informatie

Beroepsbevolking 2005

Beroepsbevolking 2005 Beroepsbevolking 2005 De veroudering van de beroepsbevolking is duidelijk zichtbaar in de veranderende leeftijdspiramide van de werkzame beroepsbevolking (figuur 1). In 1975 behoorde het grootste deel

Nadere informatie

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016 Werken er nu meer of minder huisartsen dan 10 jaar geleden en werken zij nu meer of minder FTE? LF.J. van der Velden & R.S. Batenburg,

Nadere informatie

Werkloosheid daalt verder in september

Werkloosheid daalt verder in september Persbericht Pb14-061 16 oktober 2014 9.30 uur Werkloosheid daalt verder in september - Opnieuw meer mensen aan het werk - In de afgelopen vijf maanden vooral minder mannen werkloos - Aantal WW-uitkeringen

Nadere informatie

CBS: Meer mensen aan het werk, vooral jongeren

CBS: Meer mensen aan het werk, vooral jongeren CBS: Meer mensen aan het werk, vooral jongeren Het aantal mensen met een baan is de afgelopen drie maanden met gemiddeld 6 duizend per maand toegenomen. Vooral jongeren hadden vaker werk. De beroepsbevolking

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening Centraal Bureau voor de Statistiek Persbericht PB02-196 26 september 2002 9.30 uur Werkgelegenheid commerciële sector daalt Voor het eerst sinds 1994 is het aantal banen van werknemers in commerciële bedrijven

Nadere informatie

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013 FNV Vakantiewerk onderzoek 2013 Datum: 31 Mei 2013 Opdrachtgever: FNV Jong Onderzoeksbureau: YoungVotes TM (DVJ Insights) Contactpersoon FNV Jong: Esther de Jong, Kim Cornelissen Contactpersoon YoungVotes:

Nadere informatie

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald 7. Vaker werkloos In is de arbeidsdeelname van niet-westerse allochtonen gedaald. De arbeidsdeelname onder rs is relatief hoog, zes van de tien hebben een baan. Daarentegen werkten in slechts vier van

Nadere informatie

werkwillendheid eid van ouderen (50-64 jaar) in 2007

werkwillendheid eid van ouderen (50-64 jaar) in 2007 08 Arbeidsparticipatie 0i icipatie en werkwillendheid eid van ouderen (50-64 jaar) in 2007 Maaike Hersevoort, Marleen Geerdinck en Lian Kösters Centrum voor Beleidsstatistiek (maatwerk) Den Haag/Heerlen

Nadere informatie

Aantal werklozen in december toegenomen

Aantal werklozen in december toegenomen Persbericht Pb15-002 22-01-2015 09.30 uur Aantal werklozen in december toegenomen - In de afgelopen drie maanden meer mensen op de arbeidsmarkt - Jeugdwerkloosheid vrijwel onveranderd - Aantal WW-uitkeringen

Nadere informatie

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt

Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt Minder instroom in, meer uitstroom uit arbeidsmarkt 07 Arbeidsmarktmobiliteit geringer dan in voorgaande jaren Bijna miljoen mensen wisselen in 2008 van beroep of werkgever Afname werkzame door crisis

Nadere informatie

9. Werknemers en bedrijfstakken

9. Werknemers en bedrijfstakken 9. Werknemers en bedrijfstakken Niet-westerse allochtonen hebben minder vaak een baan als werknemer vergeleken met autochtonen. De positie van de tweede generatie is gunstiger dan die van de eerste generatie.

Nadere informatie

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV.

Centraal Bureau voor de Statistiek. Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV. 17 maart 2011 Maandelijkse cijfers over de werklozen en niet-werkende werkzoekenden van het CBS en UWV Samenvatting Het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en UWV publiceren maandelijks in een gezamenlijk

Nadere informatie

Minder jongeren zonder startkwalificatie van school

Minder jongeren zonder startkwalificatie van school Minder jongeren zonder startkwalificatie van school 09 Aantal voortijdig schoolverlaters gedaald Lissabondoelstelling om voortijdig schoolverlaten terug te dringen bijna gehaald Meer mannen dan vrouwen

Nadere informatie

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant Regio Zuidoost-Brabant 1. Werkgelegenheid Zorg en Welzijn Zuidoost-Brabant In dit katern volgt een overzicht van diverse arbeidsmarktfactoren in de sector zorg en welzijn in de regio Zuidoost-Brabant.

Nadere informatie

Ervaringen van vrijwilligers

Ervaringen van vrijwilligers Ervaringen van vrijwilligers Synthese [Externe versie] Ronald De Meyer Laura Beurskens-Claessens Augustus 2017 2017 Praktikon Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen

Nadere informatie

Arbeidsdeelname van paren

Arbeidsdeelname van paren Arbeidsdeelname van paren Johan van der Valk De combinatie van een voltijdbaan met een is het meest populair bij paren, met name bij paren boven de dertig. Ruim 4 procent van de paren combineerde in 24

Nadere informatie

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs,

Uitval studenten. Sectorbeeld Onderwijs, Inspectie van het Onderwijs, Studenten sector Onderwijs vallen vaker uit... 2 Veel uitval bij 2 e graads hbo... 3 Meer uitval van pabo studenten met mbo-achtergrond... 5 Steeds meer mannen vallen uit bij pabo... 7 Studenten met niet-westerse

Nadere informatie

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) April 2011

Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) April 2011 Barometer Arbeidsmarkt Regio Achterhoek (BARA) April 2011 In deze notitie van het UWV WERKbedrijf, die vanwege de resultaten van de Quick Scan wat later verschijnt dan gebruikelijk, worden de actuele ontwikkelingen

Nadere informatie

Meerdere keren zonder werk

Meerdere keren zonder werk Meerdere keren zonder werk Antoinette van Poeijer Ontvangers van een - of bijstandsuikering en ers worden gestimuleerd (weer) aan de slag te gaan. In veel gevallen is dat succesvol. Er zijn echter ook

Nadere informatie

Beroepsbevolking en opleidingsniveau De Deventer beroepsbevolking nader belicht

Beroepsbevolking en opleidingsniveau De Deventer beroepsbevolking nader belicht De Deventer beroepsbevolking nader belicht Eenheid Strategische Ontwikkeling Team Kennis en Verkenning Juni 2007 Chantal van den Boorn INHOUDSOPGAVE INLEIDING... 3 1. METHODE VAN ONDERZOEK EN KADERSTELLING...

Nadere informatie